Persberichten
Arnhem, 29 oktober 2004
OM in hoger beroep in zaak Eric O.
Het Openbaar Ministerie (OM) in Arnhem is het niet eens met het vonnis
van militaire kamer van de rechtbank in de zaak Eric O. en gaat in
hoger beroep. De stellingname van de rechtbank schept te weinig ruimte
voor een objectieve toetsing van het handelen van militairen en maakt
daardoor het strafrechtelijk onderzoek naar geweldsgebruik moeilijk.
Het OM vindt het mede daarom van groot belang dat ook het gerechtshof
in Arnhem zich over de zaak uitspreekt.
Bij het schietincident is een onschuldige burger om het leven gekomen.
Hij was geen plunderaar. Het OM heeft zich terdege ook rekenschap
gegeven van de positie van Eric O. (waaronder het gegeven dat hij
langer geconfronteerd zal worden met de gehele situatie), van de
omvangrijke maatschappelijke belangstelling en de discussie over de
taken en de positie van het OM. In de Nederlandse rechtsstaat is het
systeem van rechtspraak in twee instanties van wezenlijke betekenis.
Het belang van een objectieve toetsing van het betreffende gebruik van
geweld en de rechtsvraag die daarbij aan de orde is rechtvaardigt een
gebruik van de bestaande rechtsmogelijkheden. De uitspraak van de
rechtbank maakt normering van de hogere rechter noodzakelijk.
Juridische en feitelijke gronden
- De rechtbank geeft in haar vonnis aan dat, in de lijn van eerdere
uitspraken van krijgsraden, van een militair niet meer bewijs voor de
noodzaak van geweldsgebruik kan worden gevraagd dan dat hij een op
zichzelf niet onaannemelijke verklaring geeft van zijn handelswijze.
Alleen wanneer de onwaarheid van zijn verklaring aannemelijk wordt
gemaakt, mag de onjuistheid daarvan worden aangenomen. De rechtbank
baseert zich hierbij kennelijk op uitspraken van de Krijgsraad uit
1949 en 1950, naar aanleiding van het gebruik van geweld tijdens de
politionele acties in Indonesië. Het OM vindt deze uitspraken in hun
algemeenheid niet meer toepasbaar tegen de achtergrond van de
ontwikkeling van het militair strafrecht sindsdien en de (latere)
mensenrechtenverdragen. Het door de rechtbank gehanteerde
rechtsvermoeden schept te weinig ruimte voor een objectieve toetsing
van het handelen van betrokkenen. De rechtbank gaat bij het
vaststellen van de aannemelijkheid van de verklaringen van Eric O.
geheel voorbij aan het technische bewijs en diverse
getuigenverklaringen.
- De rechtbank heeft in haar vonnis de reikwijdte van de
dienstvoorschriften te ver opgerekt. Vanwege het geheime karakter van
de dienstvoorschriften en de Rules of Engagement wordt in dit
persbericht niet op de inhoud daarvan ingegaan. De rechtbank oordeelt,
net als het OM, dat er géén sprake was van een dreigende situatie op
grond waarvan volgens de geweldsinstructie dodelijk geweld mocht
worden toegepast. De rechtbank introduceert vervolgens echter het
begrip potentiële dreiging dat het toepassen van een
waarschuwingsschot, volgens de rechtbank, wel toelaat. Het OM is het
daarmee niet eens.
- De rechtbank heeft, naar het oordeel van het OM, ten onrechte
geoordeeld dat Eric O. proportioneel en zorgvuldig heeft gehandeld
tijdens het afvuren van het waarschuwingsschot. Uit het vonnis blijkt
namelijk niet dat de rechtbank daarbij het (aanzienlijke) risico heeft
meegewogen van een ricochet bij een waarschuwingsschot in de grond.
Volgens getuige-deskundigen ter zitting bestaat er bij het schieten in
de grond ricochetgevaar, waarbij het gedrag van (delen) van de kogel
onvoorspelbaar is en er genoeg restenergie is om dodelijk te kunnen
treffen.
Openbaar Ministerie