CDA Rotterdam
Actueel
Rotterdam, 28 oktober 2004
CDA acht vertek wethouders en een enqûete hoogst ongewenst
Vandaag werd er een buitengewone raadsvergadering gehouden over de
Havenaffaire. De bijdrage die het CDA hield kunt u hieronder lezen
De leidende vragen zijn:
1.hoe een zo van zijn haven bezeten directeur, die uitblonk in zijn
visie op internationale vrachtvaart, zijn levenswerk zo kon
beschadigen met een aantal onverantwoorde transacties.
2.hoe het daarbij mogelijk is in een ook naar het oordeel van de heer
lemstra ordelijke administratie doelbewust die transacties geheim te
houden.
3.hoe bij een zo doorgewinterde manager als de heer scholten een
blinde vlek is kunnen ontstaan voor de risicos voor hem zelf en het
havenbedrijf.
4.hoe bij een zo ervaren en gewaardeerde ambtenaar het idee heeft
kunnen postvatten dat hij transacties, waarvoor hij vreesde geen steun
te krijgen, kon en mocht geheim houden.
5.hoe hij steeds verder in de netten van de heer van den nieuwenhuyzen
verstrikt kon raken.
De begrijpelijke verbazing van de heer Lemstra geldt vooral het feit,
dat steeds weer zaken gedaan worden met een weinig solvabele
onderneming. Hoe ook daar Scholten geen alarmbellen heeft gehoord of
heeft willen horen blijft een klemmende vraag. Inmiddels is het beeld,
dat de heer Van den Nieuwenhuyzen buiten al deze commotie kan blijven,
terwijl die toch inmiddels geportretteerd kan worden als een dief van
zijn eigen bedrijven, de mensen die er werken en de gemeenschap die
hij om de tuin heeft geleid. Scholten heeft het mogelijk gemaakt en
draagt daarvoor de volle verantwoordelijkheid. Triest gevolg is
overigens, dat de staf van zijn havenbedrijf in een positie is gedrukt
die deze mensen werkelijk niet verdiend hebben, zeker in hun
loyaliteit aan Scholten niet.
De bijna 80 zakelijke vragen, die de raad op 2 september heeft
gesteld, worden goed beantwoord in de rapporten van PWC en vooral de
heer Lemstra. Het rapport van de Rekenkamer brengt geen nieuwe feiten
aan het licht, wat gisteren naar mijn oordeel in een uitputtende
vergadering van drie commissies naar voren is gekomen. De poging de
conclusies van de heer Lemstra wezenlijk aan te tasten is dan ook niet
succesvol verlopen, wat overigens te betreuren valt want de
geloofwaardigheid van het optreden van de Rekenkamer komt zo in het
geding.
Dit spitst zich toe op de zogenaamde Vier signalen te midden van de
drukte, die het optreden van het college in een ongunstig daglicht
stellen. Ik kom zo dadelijk daarop terug. Maar eerst wil ik iets
zeggen over een andere tussen de regels ingeschreven trend van het
Rekenkamerrapport: de suggestie van een enquête om nog veel meer
duidelijkheid te scheppen.
Wat in het hoofd van de heer Scholten is omgegaan is niet te
achterhalen. Ook niet onder ede. Ook niet met een enquête, die het
nadeel heeft dat deze affaire maanden slepend wordt gehouden, het werk
van de huidige leiding van het havenbedrijf verlamt, de daadkracht van
de betrokken wethouders aantast en de raad een ongelooflijke
inspanning kost, die naar ik uit ervaring weet haast niet is op te
brengen. Het resultaat kan ook niet veel anders zijn dan nu in drie
rapportages is neergelegd. Bovendien zal de enquête het zoeken naar
een aantal directeuren in de nieuwe leiding van het havenbedrijf
ernstig bemoeilijken.
Ogenschijnlijk lijkt het rapport van de Rekenkamer te suggereren, dat
er nog veel uit te zoeken valt. Even dacht ik dat de directeur van de
Rekenkamer voor de pers een andere presentatie heeft gegeven dan voor
de raad, maar mogelijk ligt dat aan het gebruik van zijn sheets, die
hij de raad heeft onthouden.
Maar hoe dat zij: het Rekenkamerrapport bevestigt bijna punt voor punt
de conclusies van de heer Lemstra, althans voor zover zij onderwerp
van verificatie waren of voegt er details aan toe. Waar er toch een
kritische toon doorklinkt geeft het college weer nadere informatie die
de CDA fractie overtuigt.
Ten aanzien van de signalering in het hoofdstuk vier signalen temidden
van de drukte betwist de Rekenkamer de stelling van de heer Lemstra
(conclusie 5), dat niet is gebleken van enige wetenschap over de
overeenkomst van 28 december 2002 of latere daarvan afgeleide
vermeende garantstellingen bij enig lid van het college. Die opvatting
trekt de Rekenkamer door naar CONCLUSIE 12 met de opmerking, dat met
een tijdig verscherpt toezicht het bestuur zijn verantwoordelijkheid
zeker waar had moeten kunnen maken. In feite de hardste beschuldiging.
De Rekenkamer construeert dat erg achteraf, wat men wel vaker in die
rapporten ziet. Het gaat om een gerucht dat, dat niet werd bevestigd
en zeker niet tot een confrontatie met de havendirecteur had kunnen
leiden. Het gaat voorts om twee interne mailwisselingen in het
havenbedrijf zelf, die natuurlijk niet op het bureau van wethouders
terecht komen. Voorts is er de beruchte brief van de Commerzbank in
mei van dit jaar, waarop wel direct wordt gereageerd met onderzoek,
maar waarvan de kennis niet direct met de raad wordt gedeeld. Dat is
wel wat anders. Ook is wat anders dat de advisering over de vraag van
de bank beter had gekund, maar ook dat is wat anders dan vooral weten.
Had de brief van de Commerzbank nog meer politieke actie gevraagd.
Misschien, maar de directeur van de Rekenkamer was in de sessie met de
raad met zo sportief om toe te geven, dat hij snapte, dat dát in de
hectiek van de onderhandelingen met het rijk, niet is gebeurd. Uit de
toelichting van de wethouder gisteren weten we, dat er volop en naar
beste vermogen aandacht is gegeven aan een kwestie, die hij
onmiddellijk als zeer ernstig heeft beschouwd, als zodanig bij het
college en de RvC van het havenbedrijf heeft gemeld. Niet bij de raad,
om nog steeds begrijpelijke redenen dus, zelfs voor de Rekenkamer.
De conclusie van Lemstra, dat het college zijn verantwoordelijkheid
formeel en feitelijk niet heeft kunnen waarmaken, deelt het CDA dus
nog steeds en geheel.
Voor de beoordeling van de politieke verantwoordelijkheid, die
inderdaad in het geding, is, zijn heel andere conclusies van de heer
Lemstra van belang, die de Rekenkamer nu juist voor een belangrijk
deel ongemoeid laat.
In een periode van meer dan tien jaar is kennelijk een vertrouwen in
de heer Scholten gegroeid, dat geen aanleiding gaf hem gevoelig ook al
ging het volgens Lemstra om schoonheidsfoutjes, overtredingen van
interne regels en overschrijdingen van zijn bevoegdheden te
corrigeren. Let wel met name in de periode 1998-2002 is dat
significant aan de orde.
In dat verband is het opmerkelijk dat wethouder Van Dijk in zijn
kortstondig uitgeoefend ambt wel iets had willen ondernemen, maar
ondanks zijn uitleg gisteren verder niet veel effect zichtbaar is. In
ieder geval vond hij geen aanleiding om af te treden. Wie zou het
trouwens hebben gemerkt, zoals De Volkskrant afgelopen maandag
opmerkt. In ieder geval niet de havenwereld.
Uit het rapport van de heer Lemstra komt trouwens naar voren, dat
juist in de achtjaar dat de PvdA een uiterst sterke positie in het
college inneemt signalen niet serieus genomen worden en kritische
opmerkingen door het college worden weggewuifd.
Een enkel voorbeeld: al in 1995 door een betrekkelijk krachteloze
accountantsdienst en in 1997 door de COR met een tekst die natuurlijk
niemand verontrust: bestuurlijke belangstelling voor interne
bedrijfspolitiek is onder de maat. In 1998 constateert wethouder
Simons nog maar eens dat hij van alles achteraf moet fiatteren, maar
hij doet niets als blijkt dat zijn afspraken daarover niet worden
nagekomen. Ook heeft onderzoek van de rekening nimmer geleid tot
aantekeningen of verdere acties van de raad bij het vaststellen van de
rekeningen van de gemeente Rotterdam.(blz 14 en verder)
Hoe dat ook zij, het rapport Lemstra (waarvoor veel complimenten op
hun plaats zijn) maakt ondubbelzinnig duidelijk, dat het hier gaat om
een politieke verantwoordelijkheid die heel breed is uit te meten. En
die in de tijd ook diep steekt. En die gaat over een gegroeide cultuur
van zeer onafhankelijk optreden.
De CDA fractie wil vooral daarbij stilstaan, omdat vandaag niet de
afrekening met de heer Scholten aan de orde is, maar beoordeling van
het politiek handelen. Ik loop daarvan een aantal aspecten na.
Het vertrouwen dat de heer Scholten bij de raad respectievelijke
raadscommissies in de afgelopen jaren genoot.
Ontegenzeggelijk heeft dat te maken met het feit, dat bevlogen mensen
met veel visie de haven wisten op te stuwen tot het belangrijkste
maritieme knooppunt van de wereld.
Heeft de raad zich te veel laten meeslepen door de regisseur van
goederenstromen over de gehele wereld, die zijn tijd vooruit was?
Mogelijk, maar op dat stuk is zijn ongelijk niet bewezen. De
verruimingen van zijn bevoegdheden met de package deal, waarover de
heer Lemstra rapporteert is een belangrijk punt. Deze verruiming had
in feite de bedoeling om de trage voortgang van de al voor 1998
bepleite verzelfstandiging te compenseren.
In dat licht is de vraag niet of de verzelfstandiging in de vorm van
een NV had moeten plaats hebben, zoals ook de heer Lemstra onderkent,
maar of die vorm niet veel eerder gekozen had moeten worden omdat
daarin veel eerder beter toezicht had kunnen ontstaan dan in een te
bureaucratisch sturing en controle model. Uit de tijd dat twee
colleges met de verzelfstandiging hebben geworsteld komt naar voren,
dat de raad en het college onvoldoende hebben te bieden. Wethouder Van
Sluis is daar in dit college een gunstige uitzondering, ook naar de
beleving van de havenwereld zelf.
Het is dan ook uiterst te betreuren, dat de verzelfstandiging die in
feite al in 1998 met besluitvorming was af te ronden eerst in 2002
heeft plaats gehad.
Het vertrouwen dat het college (het feitelijke hoogste gezag) in de
heer Scholten stelde is onder dezelfde noemer te brengen als dat van
de raad: een succesvolle manager, die met charisma zijn politieke
bazen eerder op sleeptouw nam dan dat die bazen hem `strak aan de
teugel hielden`. Lemstra constateert eerder (blz. 10) dat de
bedrijfsvoering van de gemeentelijke bedrijven zich aan de Coolsingel
onttrekt. Dus dat betreft Scholten niet alleen.
Daarmee zijn we aan het vertrouwen van de individuele wethouders in de
heer Scholten. Vijf van hen zijn van het ene moment op het andere op
de havenportefeuille gedropt ervaring in het bedrijfsleven en kennis
van de haven.
Ik wil niet beweren, dat er regelmatig sprake was van een politiek
gezagsvacuüm. De snelle wisselingen (zes in acht jaar) hebben zeker
niet bijgedragen aan duidelijke en stevige leiding. Deze wethouders
waren ook zonder uitzondering afhankelijk van de informatie van de
leiding van het havenbedrijf. Countervailing power was aan de kant van
het stadhuis niet in gelijke mate en kwaliteit beschikbaar.
In ieder geval ziet de heer Lemstra dat gehele complex van in vele
jaren opgebouwd vertrouwen en onvoldoende tegenspel kennelijk als de
omstandigheden, waarvan de heer Scholten misbruik heeft kunnen maken.
Dat raakt dus de raad, de raadscommissies voor de haven (ik zeg dat
met spijt en deemoed), het college en een aantal wethouders op rij.
Naar het oordeel van de CDA-fractie is het niet reëel daarvan de
politieke rekening nu bij de huidige wethouder voor economie, haven en
milieu neer te leggen. Dat geldt evenzeer voor de huidige wethouder
middelen.
Om meer redenen niet trouwens.
In de eerste plaats is de mandatering waarvan de heer Scholten
onverantwoord en onjuist gebruik heeft gemaakt niet door de huidige
wethouders voor de haven en voor middelen bedacht. Bij hun aantreden
is door de vertrekkende wethouders ook geen aandacht gevraagd voor een
nader te bezien knelpunt als mandatering en controle. En dat zeker in
het licht van diens opmerkingen als oud-voorzitter van de COR.
Trouwens de aanbevelingen van de heer Lemstra ten aanzien van
bevoegdheden, hoe begrijpelijk ook, zijn nooit eerder opgebracht; noch
door de politiek noch door ambtelijke controleurs. Alle aanleiding
overigens om het geheel van mandaten (Integraal Mandaat
Volmachtbesluit) te bezien op doorzichtigheid, hanteerbaarheid en
consequenties voor de gemeente Rotterdam.
In de tweede plaats (ik zei het reeds in het begin) geven de drie
rapporten die we nu hebben, naar het idee van de CDA fractie voldoende
aan, dat noch de havenwethouder noch de wethouder middelen hebben
kunnen weten van de geheime transacties, die zelfs geheel en al buiten
de invloedsfeer van de staf van het havenbedrijf zijn gehouden.
In de derde plaats is bij de transitie van gemeentelijk bedrijf naar
vennootschap op geen manier gebleken dat transacties bestonden van een
omvang als nu bekend zijn geworden.Voorlopig wijst dat er toch op, dat
aannemelijk is dat de transacties zich buiten gezichtsveld en buiten
de feitelijke en directe verantwoordelijkheid van het gehele college
zijn afgesloten.
In de vierde plaats heeft met name de wethouder voor de haven waar hij
als president-commissaris van het havenbedrijf aanspreekbaar is door
de aandeelhouder Rotterdam vanaf het eerste moment 4 mei 2004 dat hij
wist wat er aan de hand was, snel en passend gehandeld. Voor zover de
raad dit optreden in zijn oordeel over de politieke
verantwoordelijkheid wil betrekken kan niet anders dan tevredenheid
bestaan over slagvaardig en juist optreden.
Alles overziende trekt de CDA fractie de conclusie, dat politieke
algemene verantwoordelijkheid wel degelijk bestaat, maar dat die zoals
de heer Lemstra in zijn rapportage aangeeft zo breed en in de tijd
over een zo lange periode is te duiden, dat in redelijkheid niet aan
een of twee huidige wethouders daarvoor de rekening gepresenteerd kan
worden.
In die afweging speelt voor het CDA sterk, dat met name voor het
havenbedrijf de top niet verder onthoofd mag worden in een tijd, dat
nog steeds voor bedrijf en stad grote belangen op het spel staan en
het absoluut ongewenst is om voor langere tijd een gezagsvacuüm te
creëren. Wie zijn oor in de haven te luisteren legt weet dat daar om
snelle oplossingen wordt gevraagd, die met rust zijn omgeven en het
vertrouwen van de klanten niet verder aantasten.
Wat de negen aanbevelingen van de heer Lemstra betreft kan de fractie
die alleen maar onderschrijven. Met een zekere spijt overigens, dat
toch niet eerder de gemeentelijke diensten vanuit moderne opvattingen
over instructie, controleerbaarheid en risicobeheersing nader onder de
loep zijn gekomen. De opvattingen over hoofd van dienst ingevolge de
gemeentewet hadden aangepast moeten zijn. Ik wees al op het Integrale
Mandaat Volmachtsbesluit, dat absoluut herzien moet worden op
doorzicht en praktische hanteerbaarheid.
Rest nog een enkel woord over verdere afwikkeling voor wat de
politieke verantwoordelijkheid van deze onverkwikkelijke en voor het
beeld van de gehele haven toch schadelijke affaire betreft. Het komt
de CDA fractie als juist voor dat het college van B. en W.
PriceWaterhouseCoopers volgt waar het gaat om de vaststelling, dat de
heer Scholten met zijn geheime, niet gemelde en in zijn totaliteit
afgegeven garanties zijn bevoegdheden (voor zover hij ze trouwens
feitelijk had) verre heeft overschreden. Ik meen dat het voorts
verstandig is om aan de hand van actuele, financiële positiebepaling
van de NV Havenbedrijf Rotterdam nog eens in de commissie EHM
bijgepraat te worden.
Voorzitter ik heb mijn punten gemaakt: enquête hoogst ongewenst, geen
verwijtbaarheid die politieke consequenties heeft voor dit college,
consequenties die ook in een brede afweging hoogst ongewenst zijn.