Persbericht
28 oktober 2004, nr. 101
Oratie prof. De Snoo
Agrarisch natuurbeheer moet zich minder richten op bescherming van soorten
Om kansen voor natuurontwikkeling in het agrarisch buitengebied te
vergroten zou circa vijf procent van het oppervlak van agrarische
bedrijven moeten worden gevrijwaard van meststoffen,
bestrijdingsmiddelen en verstoring. Op die manier ontstaan
soortenrijke slootkanten, perceelranden en overhoekjes, waarop zowel
wilde planten, insecten als vogelsoorten als patrijs, veldleeuwerik en
grauwe kiekendief goed gedijen. Zelfs op intensief beheerde bedrijven
is het mogelijk dergelijke soortenrijke habitats te creëren, aldus
prof.dr. Geert de Snoo in zijn oratie op 28 oktober aan Wageningen
Universiteit.
De speelruimte voor de natuur in de landbouw in Nederland is beperkt.
Daardoor is er sprake van achteruitgang van het aantal soorten in het
agrarisch gebied. Elementen als sloten en slootkanten vormen slechts
twee procent van het bedrijfsoppervlak. 96 procent wordt ingenomen
door gewassen, nog eens twee procent door gebouwen en verhardingen.
In zijn oratie Dynamisch land - Rijke natuur constateert prof.dr. De
Snoo dat het agrarisch natuurbeheer zich tot nu toe te veel heeft
geconcentreerd op het beschermen van dier- en plantensoorten die we
vanuit onze eigen optiek belangrijk vinden, zoals weidevogelsoorten en
zeldzame planten. Deze benadering is te eenzijdig, aldus de bijzonder
hoogleraar Agrarisch natuur- en landschapsbeheer. Het nemen van
maatregelen voor één of enkele soorten, kan nadelig uitpakken voor
andere soorten. Hij constateert dat zelfs binnen een groep als de
weidevogels afzonderlijke soorten anders op maatregelen kunnen
reageren. Een meer principieel bezwaar is echter dat de
soortenbenadering weinig recht doet aan de dynamiek van de landbouw
(zoals wisselende teelten) en de veranderlijkheid van de natuur. De te
verwachten verdere modernisering van de productiewijze in de landbouw
zal steeds verder uit de pas gaan lopen het beheer van afzonderlijke
soorten.
Prof. De Snoo pleit dan ook voor een andere benadering van het
agrarisch natuurbeheer, die zich meer richt op het stimuleren van
natuurlijke processen in en rond akkers en graslanden, waarbij hij
zelfs natuurontwikkeling op agrarische bedrijven niet uitsluit. Vanuit
de vorig jaar ingestelde nieuwe leerstoel Agrarisch natuur- en
landschapsbeheer hebben studenten reeds deze nieuwe benadering
opgepakt. Uit hun werk blijkt dat het insectenleven in koeienvlaaien
op gangbare melkveebedrijven sterk achterblijft bij dat van
biologische bedrijven en natuurterreinen. Deze belangrijke voedselbron
voor kuikens van weidevogels zal nog verder opdrogen wanneer in
Nederland de koeien op stal worden gezet. Slechts als er voldoende
insecten zijn, kan bijvoorbeeld de patrijs of grutto zich handhaven,
omdat een gruttokuiken per dag wel 10.000 insecten nodig heeft.
In het toekomstig onderzoek aan Wageningen Universiteit zal prof. De
Snoo zich ondermeer richten op het bepalen van de landschappelijke
ruimte die nodig is voor een rijke natuur in het buitengebied. Daarbij
kunnen perceelranden worden ingericht met besdragende struiken en
bloeiende plantensoorten die ook voor recreanten aantrekkelijk zijn.
Op die manier kan ook de binding en waardering van natuur en landschap
bij de burger worden versterkt.
Geert de Snoo (1961) studeerde aan de Vrije Universiteit en
promoveerde in 1995 aan de Universiteit Leiden.
Wageningen Universiteit