Toespraak symposium "Onzichtbare Dreiging" van de stichting NIID
28-10-2004 11:24:00
Toespraak van de staatssecretaris van Defensie, de heer C. van der
Knaap, ter gelegenheid van het symposium "Onzichtbare Dreiging" van de
Stichting Nederlandse Industriële Inschakeling Defensieopdrachten
(NIID) op 28 oktober 2004
Inleiding
Mevrouw de Voorzitter, dank u wel,
Mijn bijdrage van vandaag is aangekondigd als "het juiste antwoord".
De NIID heeft daar zelfs een uitroepteken achter geplaatst. Ik dank de
organisatie voor het vertrouwen dat zij kennelijk in mij stelt.
Hopelijk denkt u er na afloop van mijn verhaal nog steeds zo over.
Het is een goede gewoonte dat de staatssecretaris van Defensie een
bijdrage levert aan het jaarlijkse NIID-symposium. Dit jaar heeft u
als thema voor Onzichtbare Dreiging gekozen. Volgens mij kan dit op
twee manieren worden opgevat: of de dreiging is werkelijk onzichtbaar
en dan kun je er ook weinig aan doen. Of je doet net alsóf de dreiging
onzichtbaar is, want dan hoef je er tenminste niets aan te doen. Die
laatste aanpak doet denken aan een struisvogel die immers bij een
dreiging zijn kop in het zand steekt.
Ik zal vandaag in ieder geval geen struisvogelpolitiek bedrijven, want
het is ook een goede gewoonte dat de staatssecretaris van Defensie in
dit gezelschap geen blad voor de mond neemt. Zo zal ik vandaag spreken
over de brief die Defensie op Prinsjesdag naar de kamer heeft
verstuurd. Daarin kondigde Defensie aan dat zij gedurende deze
kabinetsperiode geen korvetten zal verwerven. Ik ben me ervan bewust
dat deze uitkomst bij sommigen onder u rauw op de maag is gevallen.
Maar eerst wil ik het ergens anders met u over hebben. De uitnodiging
die de NIID voor het symposium van vandaag heeft verspreid, stelt
namelijk dat het thema "Onzichtbare Dreiging" onder andere slaat op
terrorisme en op de gevaren bij crisisbeheersingsoperaties. Als
spreker namens het ministerie van Defensie kan ik hier vanzelfsprekend
niet omheen.
Terrorisme
Allereerst het terrorisme. Dit is het meest urgente veiligheidsrisico
waarmee het Westen wordt geconfronteerd, zeker wanneer men het beziet
in samenhang met de verspreiding van massavernietigingswapens.
Kenmerkend voor het terrorisme waarmee wij vooral sinds 11 september
2001 in New York en 11 maart 2004 in Madrid worden geconfronteerd, is
dat de dreiging inderdaad onzichtbaar is. Hooguit zien we af en toe
beelden van gemaskerde mannen via internet of de tv-zender
Al-Jazeera.
Terrorisme is op zichzelf echter geen nieuw verschijnsel. Maar het
hedendaagse terrorisme verschilt op een aantal punten van het
terrorisme van de IRA, de ETA en de RAF uit de jaren zeventig van de
vorige eeuw. Ik noem vier verschillen:
1. Ten eerste valt op dat de motievenvan de huidige terroristen zijn
veranderd. Het gaat niet langer om nationalistische doeleinden of om
revolutionaire internationale idealen. De huidige doelstellingen zijn
sterk ingegeven door de religie, in het bijzonder de politieke islam.
Niettemin zijn deze doeleinden - hoe utopisch en onbegrijpelijk ze
vaak ook zijn geformuleerd - toch wel degelijk politiek van aard.
Al-Qaida wil het Westen uit het Midden-Oosten verdrijven en het
Kalifaat herstellen.
2. Ten tweede zijn de wereldwijde communicatiemediathans veel
effectiever dan in de jaren zeventig. Terrorisme is altijd al het
wapen van de militair zwakste partij geweest. De terrorist kan de
militaire confrontatie met zijn tegenstander niet aan en richt zich om
die reden tegen onschuldige derden. De media dienen daarbij om de
politieke boodschap aan de politieke tegenstander over te brengen en
de steun voor de terroristische beweging te vergroten. Nieuw is dat
media als CNN en Al-Jazeera de smeekbeden van gijzelaars en de
politieke boodschappen van de terroristen direct in alle huiskamers
overal ter wereld brengen.
3. Ook is er de afgelopen jaren een verschuiving te zien geweest van
het dreigenmet geweld naar het makenvan zoveel mogelijk slachtoffers.
Overigens past ook op dit punt voorzichtigheid. Zo eiste de bomaanslag
op het passagiersvliegtuig dat eind jaren tachtig bij Lockerbie
neerstortte, ook honderden slachtoffers. Maar het idee dat de
terrorist bij vliegtuig- en treinkapingen eigenlijk al verloren heeft
als hij zijn gijzelaars executeert, heeft plaats gemaakt voor het
zonder pardon uitvoeren van aanslagen met een zo hoog mogelijke
geweldsintensiteit.
4. Een laatste verschil tussen het nieuwe en het oude terrorisme dat
ik vandaag wil noemen, heeft betrekking op de mogelijkheid om met de
terroristen te communiceren en een politieke regeling te treffen. De
IRA en ETA hadden en hebben nog politiek georganiseerde
nevenbewegingen, de RAF steunde op "sympathisanten". Maar met een
zelfmoordterrorist die hoopt dat zijn heilsverwachting in vervulling
gaat, valt geen dialoog te voeren.
Wat zou het antwoord van de internationale gemeenschap, en in het
bijzonder van Nederland moeten zijn, om deze "Onzichtbare Dreiging"
van het hedendaagse terrorisme te bestrijden?
1. Ten eerste moeten we in ons veiligheidspolitieke antwoord zowel een
gevoel van valse veiligheid als een paranoïde reactie vermijden. Na
"11 september 2001" en 11 maart 2004 mogen wij de kop niet in het zand
steken. Maar we moeten er ook voor hoeden in iedere moslim een
terrorist te zien.
2. In breder verband moeten we ons niet vervreemden van de islam. Door
alle moslims over één kam te scheren zouden we ongewild meewerken aan
een conflict tussen verschillende religies.
3. Een derde element in ons antwoord betreft de bestrijding van het
terrorisme door middel van militaire interventies. Een voorbeeld
hiervan is de deelname van Nederland aan de operatie "Enduring
Freedom". Meer algemeen heeft politieke en economische wederopbouw van
mislukte staten zoals Afghanistan tot doel terroristen mogelijke
schuilplaatsen te ontzeggen én mensen perspectief te bieden.
4. Een vierde element van het antwoord tegen terrorisme betreft de
verbetering van de inlichtingencapaciteit. Hieraan draagt Defensie via
de Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst (MIVD) bij.
5. Verder wordt terrorismebestrijding in eigen land op een nieuwe
leest geschoeid. Beleidsmatig ligt hier het initiatief bij de
ministeries van Justitie en Binnenlandse zaken. Maar Defensie levert
hieraan een belangrijke bijdrage. Ik noem hier de Bijzondere
Bijstandseenheid, de MIVD en de Marechaussee. Voorts beschikt Defensie
op het gebied van beveiliging en bijvoorbeeld NBC-bescherming over
middelen die bij de bestrijding van het terrorisme kunnen worden
aangewend. Ik constateer dan ook dat bij de bestrijding van het
hedendaags terrorisme - anders dan in de jaren ´70 onmiddellijk een
beroep op Defensie wordt gedaan.
Crisisbeheersingsoperaties
Na deze inleidende woorden over het huidige terrorisme en enige
mogelijke antwoorden daarop, ga ik nu wat dieper in op de tweede
onzichtbare dreiging die de NIID vaststelde, namelijk de gevaren van
deelname aan crisisbeheersingsoperaties.
De gevaren van vredesoperaties zijn zichtbaarder dan de
terreurdreiging. We weten inmiddels uit ervaring dat de uitgezonden
militaire eenheden door lokale conflictpartijen als tegenstander
kunnen worden beschouwd en als vijand kunnen worden behandeld.
Wat doet Nederland om de risicos bij crisisbeheersingsoperaties te
minimaliseren en om slachtoffers te voorkomen?
Allereerst door de militaire risicos zorgvuldig te wegen in het kader
van de zogenaamde Toetsingskader-procedure. Hierbij wordt een
checklist van aandachtspunten nagelopen waarin ook deze risicos zo
precies mogelijk in kaart worden gebracht. Bezien wordt hoe
die risicos kunnen worden verminderd, uitgaand van de wetenschap dat
een volstrekt risicoloze missie niet bestaat.
Ik ben van oordeel dat deze Toetsingskaderprocedure in de Nederlandse
staatkundige verhoudingen tot een zo zorgvuldig mogelijke
besluitvorming leidt. De regering probeert daarbij zowel in de Kamer
als in de openbare mening voldoende steun te verwerven. De Nederlandse
praktijk kan ook als voorbeeld voor de besluitvorming in sommige
andere landen dienen.
Hierbij teken ik aan dat onderzoeken naar de Nederlandse publieke
opinie een grote steun aan deelname aan vredesoperaties te zien geven,
ook als daarbij slachtoffers zouden vallen. Van een "body bag"
syndroom is allerminst sprake.
De regering doet er uiteraard alles aan om het aantal slachtoffers
zoveel mogelijk te beperken. Hierbij doen zich overigens wel dilemmas
voor. Zo proberen we met onze aanwezigheid de bevolking vóór ons te
winnen, bijvoorbeeld door te voet en zonder helm te patrouilleren.
Deze vorm van openheid kan echter weer ten koste gaan van de
veiligheid van de eigen soldaten.
Naast het zorgvuldige politiek-militair besluitvormingsproces wordt de
veiligheid van de eigen eenheden ook vergroot door het beste materieel
mee te nemen, voorzien van voldoende bescherming. Ook professioneel
optreden draagt sterk bij aan de eigen veiligheid. Defensie investeert
dan ook stevig in de kwaliteit van het personeel en van het
materieel waardoor de inherente gevaren van deelname aan
crisisbeheersingsoperaties zoveel mogelijk worden verminderd.
Europese materieelsamenwerking
Zoals ik bij aanvang al zei, heb ik even de tijd genomen om in te gaan
op de gevaren van het hedendaags terrorisme en van
crisisbeheersingsoperaties. Als derde onderwerp zal ik het nu hebben
over de Europese materieelsamenwerking. Nederland is dit half jaar
voorzitter van de Europese Unie. Reden te meer om vandaag ook aandacht
aan de Europese dimensie te besteden.
De NIID schrijft in haar uitnodiging dat het thema van de onzichtbare
dreiging ook geldt voor de Nederlandse defensie-industrie. Deze zou
worden geconfronteerd met de dominantie van de grote landen. Toen ik
dit las, moest ik meteen denken aan afgelopen zomer, waarin bleek dat
een bedreiging van de Nederlandse defensie-industrie niet alleen uit
het buitenland hoeft te komen. Ik bedoel natuurlijk de affaire-RDM.
Maar ook in een ander opzicht wil ik de stelling nuanceren dat Europa
een dreiging, laat staan een onzichtbare dreiging, zou vormen. Ik zal
wel een open deur intrappen, maar volgens mij vormt de Europese
integratie juist een kans voor de Nederlandse defensie-industrie. Laat
me dit toelichten aan de hand van een aantal voorbeelden.
Ik begin met de Nede rlandsemarinescheepsbouw.Defensieheeftonlangs
een studie verricht getiteld "Grote Oppervlakteschepen Koninklijke
Marine". Eén van de deelonderwerpen betrof de samenstelling van de
oppervlaktevloot van de marine. Centraal stond de vraag of Nederland
wel of niet op korte termijn korvetten zou moeten verwerven ten koste
van de bestaande fregatten. Daarbij zijn de wenselijkheid en de
mogelijkheid van de instandhouding van een Nederlandse maritieme
kennisinfrastructuur en Nederlandse productiemogelijkheden betrokken.
De studie is op Prinsjesdag samen met een brief aangeboden aan de
Kamer. Ik vertrouw erop dat de meesten onder u van deze brief kennis
hebben genomen. Defensie onderbouwt daarin haar keuze voor
de nuloptie. Dat wil zeggen dat de bestaande situatie wordt
gehandhaafd: er worden geen korvetten aangeschaft. Defensie heeft op
militair-operationele gronden geen behoefte aan vroegtijdige
vervanging van de huidige tien fregatten.
Bovendien zou voor de bouw van korvetten financiering van buiten
Defensie nodig zijn. De instandhouding van de marinescheepsbouw in ons
land in de huidige omvang en samenstelling, is echter geen doel op
zich. Het rapport van het Centraal Plan Bureau over de economische
gevolgen van de korvettenaanschaf dat kort geleden werd gepubliceerd,
onderschrijft deze stelling. Het Planbureau concludeert dat als
Nederland een zelfscheppende marinescheepsbouw in eigen land in stand
wil houden, dit waarschijnlijk steeds opnieuw overheidssteun zal
vergen. De Nederlandse markt is simpelweg te klein voor rendabele
productie.
Het is om die reden dat we nadrukkelijk naar de Europese
dimensie moeten kijken. Het enige antwoord op bovenstaande
problematiek is namelijk schaalvergroting. Dat zal misschien niet
pijnloos gaan. Bovendien kunnen we waarschijnlijk nooit meer fier zijn
op een marineschip van eigen ontwerp en makelij. Maar door de Europese
dimensie te zeer als een dreiging te beschouwen, bestaat de kans dat
we de boot helemaal missen.
Om te overleven kan de marinescheepsbouw namelijk niet steeds bij de
overheid aankloppen. Zeker niet als er vanwege militair-operationele
overwegingen bij Defensie eigenlijk geen behoefte aan nieuwe schepen
bestaat. Want we moeten één ding heel duidelijk in perspectief blijven
zien: voor Defensie is de verwerving van materieel geen doel maar een
middel.
De keuze voor Europa is daarentegen een keuze voor een structurele
aanpak van de capaciteitsproblemen van de marinescheepsbouw. Volgens
deze zienswijze vormt de Europese integratie dus een kans. Let wel,
misschien wel de enige kans voor de scheepsbouw om op termijn op
zinvolle wijze te overleven. Ik heb in dit verband ook wel eens aan
Airbus gerefereerd als een uitstekend voorbeeld hoe de noodlijdende
Europese vliegtuigbouwindustrie door internationale samenwerking tot
de wereldmarktleider kon uitgroeien. Het feit dat de hoogste baas van
het Amerikaanse Boeing nu een zaak aanhangig heeft gemaakt bij de
wereldhandelsorganisatie, spreekt boekdelen.
In mijn visie zou er op het gebied van de scheepsbouw ook zoiets als
Airbus moeten komen, noem het de Seabus. Daarbij gaat het meer om het
idee en de mogelijkheden daarvan, dan om de intentie om de
scheepsbouwindustrie exact hetzelfde pad van de vliegtuigbouw te laten
volgen.
De Nederlandse maritieme industrie is in het verleden al
geherstructureerd en onderscheidt zich door haar efficiënte
productiemethodes en haar sterke innovatievermogen. Als ik één ding
heb geleerd tijdens mijn bedrijfsbezoeken van de afgelopen jaren, dan
is dat wel dat Nederlandse ondernemingen bij uitstek innovatief bezig
zijn. Mede hierdoor beschikt de Nederlandse maritieme industrie op
deelgebieden al over een sterke internationale marktpositie. Daarvan
moet optimaal gebruik worden gemaakt bij de rationalisering van de
Europese marinebouw.
Een belangrijke sta in de weg hierbij wordt gevormd door artikel
296 van het EG-verdrag dat de Europese aanbesteding van
defensiematerieel verhinderd. Dit artikel vormt daarmee een
belangrijke oorzaak van de versnipperde Europese defensie-industrieën
en is dringend aan herziening toe. Zo bestaan er in Europa twaalf
marinebouwconcerns met tweeëntwintig werven die ieder hun eigen
product ontwikkelen, terwijl er in de Verenigde Staten maar twee grote
concerns zijn met in totaal zes werven. Het is dus niet moeilijk te
voorspellen dat een sanering van de Europese maritieme industrie hoe
dan ook onafwendbaar is. Ook in andere Europese hoofdsteden wordt dit
onderkend.
Zelf ga ik binnenkort op bezoek bij mijn Duitse en Franse collega´s om
over de maritieme scheepsbouw te praten. Verder ben ik in gesprek met
het Platform Nederlands Marinebouw Cluster. Belangrijk hierbij is
echter wel dat de industrie werkelijk bereid is de mogelijkheden van
Europese samenwerking serieus te onderzoeken. De industrie moet zelf
een stap vooruit zetten. Het slechte voorbeeld van Fokker, dat te lang
zelfstandig vliegtuigen bleef bouwen, staat ons immers nog helder voor
de geest.
Een ander voorbeeld waarbij door de Europese integratie de kansen voor
het bedrijfsleven toenemen, betreft het groenboek over de Europese
markt voor defensiematerieel dat Europees Commissaris Bolkestein
recent heeft gepubliceerd. Doel van dit groenboek is de verbetering
van de Europese aanbestedingsprocedures voor defensiematerieel. Hoewel
artikel 296 daarmee wellicht niet op korte termijn wordt opgeheven, is
dit groenboek toch weer een stapje op weg naar een verdere
liberalisering van de defensiemarkt. Bolkestein - en ik sluit me
daarbij aan - sprak in dit verband van een win-win situatie, namelijk:
een efficiëntere verwerving door Defensie, nieuwe kansen voor het
midden- en kleinbedrijf en, dankzij de schaalvergroting, een betere
concurrentiepositie voor de Europese industrie.
Alle betrokkenen, dus ook u, kunnen tot eind januari op dit groenboek
reageren. Daarna zal de Commissie een witboek met haar uiteindelijke
beleid over de Europese defensiemarkt presenteren. Ik adviseer u
dringend uw invloed in Brussel te doen gelden bij de totstandkoming
van dit Europese beleidsdocument over materieelverwerving.
Europese Defensie Agentschap
Ik kom nu bij mijn slotonderwerp het Europese Defensie Agentschap. Het
defensieagentschap is deze zomer formeel opgericht en is nog zon
voorbeeld dat de Europese integratie juist kansen biedt voor de
Nederlandse defensie-industrie.
Het Europese Defensie Agentschap steunt de lidstaten bij
de versterking van hun militaire capaciteiten. Het streven is om het
rendement van de Europese defensie-inspanningen te verhogen. Ik noemde
net al het voorbeeld van de scheepsbouw. Deze is in Europa nog
versnipperd en in de Verenigde Staten niet. De Europese Unie
realiseert met haar vijfentwintig lidstaten met ieder hun eigen
defensiebudgetten, eigen legers en eigen nationale
defensie-industrieën in vergelijking met de Verenigde Staten maar een
fractie aan militaire slagkracht. Het Agentschap moet helpen deze
versnippering tegen te gaan.
Nu denkt u misschien "dat zijn mooie woorden, maar in de praktijk zal
het Agentschap vooral de Europese landen met grote
defensie-industrieën ten goede komen." Ik denk daar anders over. Het
Agentschap biedt Nederland de mogelijkheid aansluiting te vinden bij
samenwerkingsverbanden die tot heden het exclusieve domein waren van
enkele Europese landen met grote defensie-industrieën. Zo heeft de
industrie baat bij een Europees level playing field, dat het
defensieagentschap moet helpen bewerkstelligen.
Naar mijn mening kan dit Agentschap dus juist een nuttige rol
vervullen als tegenwicht tegen de dominantie van de grote Europese
landen. Hiervan kan men dus zeggen dat de positie van kleinere
lidstaten als Nederland juist verbetert. Niet alleen moeten we deze
kans grijpen, maar het agentschap maakt de veronderstelde onzichtbare
dreiging van Europa ook veel zichtbaarder.
Natuurlijk houden de landen die aan het Europese Defensie Agentschap
meedoen hun eigen belang scherp in de gaten. Ook Nederland doet dit.
Daarin verschilt het Agentschap niet van ieder ander internationaal
samenwerkingsverband. Voor alle duidelijkheid: Nederland hecht zeer
aan het vrijwillige karakter van het Agentschap. De nationale
keuzevrijheid bij de verwerving van defensiematerieel wordt niet
aangetast door de komst van het defensieagentschap.
Het Europese Defensie Agentschap zal zich de komende periode
geleidelijk verder ontwikkelen. Niemand kan in dit stadium precies
voorspellen hoe de toekomst van het Agentschap eruit zal zien. Het is
dus zaak gezamenlijk een strategie te ontwikkelen om optimaal gebruik
te maken van de kansen die het Agentschap biedt. Ik nodig u daartoe
van harte uit.
Afsluiting
Ik sluit af. Naar aanleiding van het thema "Onzichtbare Dreiging" ben
ik nader ingegaan op de gevaren van het terrorisme, van
crisisbeheersingsoperaties en van de voortschrijdende Europese
integratie. In het laatste geval concludeer ik dat deze dreiging
minder groot is, dan op het eerste gezicht misschien het geval lijkt.
Integendeel, als je goed kijkt, valt er in Europa misschien wel een
toekomst te winnen. Wat ik hiermee bedoel te zeggen is, dat als Europa
dan toch onweerstaanbaar op ons af komt, we daar dan maar beter
pro-actief en assertief mee kunnen omgaan. Laten we niet de kop in het
zand steken.
Tot slot wens ik u verder nog een prettige dag toe.