2040502310
Vragen van de leden Rouvoet (ChristenUnie) en Van der Vlies (SGP) aan de staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en aan de minister van Justitie over mogelijke
zorgpunten van het VN-mensenrechtencommissie inzake de euthanasiewet. (Ingezonden 26
oktober 2004)
1
Op welke wijze is sinds september 2001 aan het VN-mensenrechtencommissie
gerapporteerd over de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding
(euthanasiewet)?
2
Kunt u in het bijzonder aangeven wanneer, en op welke wijze, is gerapporteerd over de
aanbevelingen inzake de paragrafen 5,6,7,17 en 24, waarvan is toegezegd hierover binnen
12 maanden te rapporteren?1
1 2
Eind april 2003 is een tussentijdse rapportage gestuurd aan het VN-mensenrechtencomité
waarin door Nederland en Aruba ingegaan wordt op de aanbevelingen en observaties in
paragrafen 5, 6, 7 en 24. Deze rapportage is naar de Tweede Kamer gezonden op 15 mei
2003 (document nr. buza030180). In juli 2003 is een tussentijdse rapportage van de
Nederlandse Antillen aan het comité gestuurd over de aanbevelingen en observaties in
paragraaf 17.
Nederland heeft in de tussentijdse rapportage van 2003 inzake de aanbevelingen en
observaties in paragraaf 5, aangaande de Nederlandse euthanasiewetgeving, aangegeven
dat het opdracht heeft gegeven tot een studie naar medische besluitvorming aan het einde
van het leven en aan het comité aangegeven waar deze studie zich op zal richten. Nadere
informatie zou verstrekt worden op basis van de uitkomst van deze studie. Verder is nog
gewezen op enkele bevindingen uit het jaarverslag 2001 van de Regionale
toetsingscommissies euthanasie, waarvan een vertaling was bijgevoegd.
Op speciaal verzoek van de Special Rapporteur for Follow-up on Concluding of the Human
Rights Committee is in september 2004 een exemplaar van de studie `Medische
besluitvorming aan het einde van het leven' gestuurd, alsmede een vertaling van het meest
recente jaarverslag van de Regionale toetsingscommissies euthanasie (2003). Kort daarna is
de reactie van de Nederlandse regering op de studie `Medische besluitvorming aan het einde
van het leven' naar het comité gestuurd, hetgeen een vertaling was van de brief die in juli
2004 over de studie aan de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 2003-2004,29200 XVI, nr.
268).
3
Is met betrekking tot de rapportage volstaan met toezending van een vertaling van het
kabinetsstandpunt op het rapport «Medische besluitvorming aan het einde van het leven»?2
Zo ja, kan nauwkeurig worden aangegeven of, en op welke wijze, in dit kabinetsstandpunt
wordt ingegaan op de concrete, nauwgezet geformuleerde zorgpunten van de VN-
commissie?
1 Kamerstuk 26 691/22 588, nr. 45, vraag en antwoord 4.
2 Reformatorisch Dagblad, 22 oktober jl.
4
Waarom is voor deze wijze van reactie op de kritiek van de VN-mensenrechtencommissie
gekozen, en niet voor een rechtstreekse reactie op de geformuleerde kritiekpunten? Wordt
de kritiek van de VN-mensenrechtencommissie op deze wijze door het kabinet wel
voldoende serieus genomen?
3 en 4
Het comité was van mening dat een wet die het mogelijk maakt dat in sommige gevallen
opzettelijk een einde aan het leven van een persoon wordt gemaakt zo kritisch mogelijk
moet worden bekeken. Het comité heeft daarom een aantal vragen gesteld. Het comité
heeft bijvoorbeeld de vraag gesteld of de zorgvuldigheidseisen in de wet wel voldoende
garanderen dat euthanasie niet wordt uitgevoerd in het geval dat oneigenlijke druk op de
patiënt wordt uitgeoefend door de omgeving. Deze zorg vloeit mede voort uit het grote
aantal meldingen dat jaarlijks bij de Regionale Toetsingscommissies binnenkomt. De tweede
vraag van het comité had betrekking op de minderjarigen. Volgens het comité hebben
minderjarigen extra bescherming nodig, omdat zij nog in ontwikkeling zijn. Het comité was
vervolgens van mening dat de Nederlandse overheid de wet moet onderzoeken met
betrekking tot de toetsing achteraf. Daarnaast moet de consultatie vooraf volgens het
comité worden versterkt. Het comité is verder van mening dat de Nederlandse overheid de
praktijk moet blijven monitoren. In een apart aandachtspunt heeft het comité haar zorg
uitgesproken over de beëindiging van het leven van pasgeborenen door medisch personeel.
Toen het comité dit rapport aan de Nederlandse regering zond, was het laatste onderzoek
naar de praktijk van medische besluitvorming aan het einde van het leven nog gaande.
Daarom is toen beloofd om na het uitbrengen van het rapport terug te komen op deze
vragen. Bij het opstellen van het standpunt `levensbeëindigend handelen' dat op 8 juli 2004
aan de Tweede Kamer is gezonden hebben wij rekening gehouden met de vragen van het
comité. De antwoorden zijn in de tekst verwerkt en het standpunt is vervolgens aan het
comité gezonden.
In het standpunt zijn de vragen van het comité beantwoord. Zo is uitgelegd op welke wijze
de zorgvuldigheidseisen dienen te worden geïnterpreteerd en dat artsen grote
terughoudendheid betrachten bij euthanasie, in het bijzonder in het geval van minderjarigen
en demente patiënten met een wilsverklaring. Daarnaast is uitvoerig ingegaan op het aantal
en het feit dat sprake lijkt te zijn van een stabilisatie van het aantal gevallen. In een
afzonderlijke paragraaf is ingegaan op de minderjarigen en hun rechtspositie. In de paragraaf
over consultatie wordt uitgebreid ingegaan op de manier waarop consulenten worden
opgeleid door middel van SCEN en het effect van SCEN op de meldingsbereidheid. In de
paragraaf over levensbeëindiging niet op verzoek, waar ook levensbeëindiging bij
pasgeborenen deel van uitmaakt, is aangegeven, dat de Minister van Justitie en de
Staatssecretaris van VWS nog terugkomen op dit onderwerp. Deze brief, die waarschijnlijk
in januari 2005 aan de Tweede Kamer wordt gezonden, wordt ook ter informatie naar het
comité gezonden.
Volgend jaar wordt de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding
geëvalueerd. Dan wordt dus ook de toetsing achteraf onderzocht. Met het komende
onderzoek is het advies van het comité om de wet en de praktijk voortdurend te monitoren
opgevolgd.
De regering neemt de rapportages van het VN-comité zeer serieus en gaat er vooralsnog
vanuit dat het VN-comité afdoende is bericht. Wij gaan ervan uit dat het comité Nederland
zal berichten wanneer het nadere informatie wenst te ontvangen bij de komende rapportage
in 2006, of indien gewenst eerder.
---- --
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport