Rechtspraak - landelijke actualiteiten
Megazaak drugs - Gevangenisstraffen voor handel in xtc
Breda, 26 oktober 2004 - De rechtbank te Breda heeft vier mannen uit
Tilburg veroordeeld tot gevangenisstraffen variërend van 26 maanden
tot 7 jaar voor hun aandeel in de verkoop en overdracht van een partij
xtc-pillen in 2003. In het ene geval ging het om een partij van ruim
30.000 pillen en in het andere geval om 300.000 pillen. De xtc-pillen
werden in het kader van een zogeheten pseudokoop overgedragen aan een
politie-infiltrant. Een vijfde Tilburger werd veroordeeld tot 30
maanden gevangenisstraf voor het medeplegen van
voorbereidingshandelingen met betrekking tot overtreding van de
Opiumwet. In dat geval ging het om een grote partij caustic soda, te
gebruiken bij de productie van synthetische harddrugs. Dit zijn de
eerste uitspraken in een zogenoemde 'megazaak' drugs die de rechtbank
Breda dit najaar behandelt.
De 29 jarige J.K., die volgens de rechtbank een coördinerende rol
speelde bij beide leveringen kreeg van de rechtbank 7 jaar opgelegd.
Tijdens de terechtzitting veertien dagen geleden werd door zijn
raadsman gepleit voor niet-ontvankelijkheid van het Openbaar
Ministerie c.q. uitsluiting van bewijs, omdat de politie volgens hem
een geheim opsporingstraject had gevolgd, dat niet in het
proces-verbaal was vermeld. Ook zou de man door de infiltrant zijn
uitgelokt tot het leveren van xtc-pillen en voorts was volgens de
raadsman de verslaglegging omtrent de infiltratie onzorgvuldig. De
rechtbank heeft die verweren verworpen. Volgens haar is op geen enkele
wijze gebleken van een geheim onderzoekstraject. Ook is de rechtbank
van oordeel dat de man op eigen initiatief heeft gehandeld en dat niet
de infiltrant hem tot zijn handelingen heeft gebracht. Evenmin is
volgens de rechtbank sprake van een onzorgvuldige verslaglegging
De pseudokoop en infiltratie vonden plaats in het kader van een
verdenking dat door in Tilburg woonachtige personen op grote schaal
xtc-pillen zouden worden uitgevoerd naar het buitenland. Het gaat om
in totaal 23 verdachten. De overige 18 verdachten moeten zich eind
november verantwoorden voor de rechter.
Hieronder vindt u (tijdelijk) de tekst van één van de vijf
uitspraken. Alle uitspraken zijn later in de middag ook te raadplegen
via deze website.
RECHTBANK BREDA
Parketnummer(s):
1 Partijen. Onderzoek van de zaak.
In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in
het arrondissement Breda tegen:
wonende te
thans gedetineerd in P.I. Limburg Zuid - Gev. De Geerhorst, Sittard,
heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis
gewezen.
De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter
terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie
gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en
de raadsman, mr. S.T. van Berge Henegouwen, advocaat te Maastricht.
2 De tenlastelegging.
De verdachte staat terecht, terzake dat
1.
hij op of omstreeks 28 november 2003 te Tilburg, althans in het
arrondissement Breda, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van
Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de
Opiumwet, ongeveer 300.000 xtc-pillen, in elk geval een hoeveelheid
van een materiaal bevattende MDMA en/of MDEA, zijnde MDMA en/of MDEA
een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
althans bevattende een middel als bedoeld in de bij die wet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a
van die wet, immers heeft verdachte al dan niet tezamen en in
vereniging met een ander of anderen opzettelijk die pillen afgeleverd
aan een persoon, terwijl hij verdachte wist dat die pillen voor export
naar Engeland bestemd waren;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 28 november 2003 te Tilburg (in een garagebox aan
Haverhof 68, nummer 19) tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 30
kilo, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende,
amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde
lid van artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op 9 mei 2003 te Tilburg, in elk geval in Nederland, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in
artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 30.700, althans een (groot)
aantal XTC-pillen,bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op
de bij de Opiumwetbehorende lijst I, immers heeft/hebben verdachte
en/of zijn mededader(s)opzettelijk die pillen, waarvan hij/zij
wist(en) dat die bestemd waren voor Groot Brittannie overgedragen aan
een persoon van wie hij/zij wist(en) dat deze persoon zou zorgdragen
voor vervoer van die pillen naar Groot-Britannie;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3 De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding
aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4 De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten
laste gelegde kennis te nemen.
5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsman van verdachte stelt primair ten aanzien van feit 1 en 3
dat er op de eerste plaats sprake is geweest van een geheim traject,
een gedeelte van het onderzoek dat onjuist en onvolledig is
verantwoord door het Openbaar Ministerie. Door de raadsman wordt
gesuggereerd dat er wellicht sprake is van een geheim afluistertraject
dan wel dat sprake is geweest van inzet van een âouderwetse
burgerinformantâ. Volgens de raadsman is tijdens de briefing van het
Politie Infiltratie Team immers verdachte aangeduid als
âsubtargetâ, terwijl een betrokkenheid van zijn cliënt ten aanzien
van harddrugs op dat moment niet uit het dossier valt op te maken.
Naar de mening van de raadsman is het derhalve ook onbegrijpelijk dat
zijn cliënt is betrokken in het infiltratietraject dat in feite was
gericht op en . De ter zitting door de
officier van justitie ingebrachte informatie inhoudende dat verdachte
in het najaar van 2002 telefonisch contact heeft gehad met andere
verdachten in deze zaak, overtuigt de raadsman niet omdat het immers
steeds âsociale gesprekkenâ over uitgaan betrof.
Dientengevolge is de toegepaste infiltratie onder de hiervoor
geschetste omstandigheden niet alleen in strijd met artikel 126h van
het Wetboek van Strafvordering (SV), doch zou naar de mening van de
raadsman tevens een ongeoorloofde schending betekenen van het door
artikel 8 EVRM beschermde recht op privacy. De raadsman concludeert
derhalve tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
In het bevel infiltratie van 3 februari 2003 opgemaakt t.a.v.
en staat (o.m.) beschreven dat er
sprake is van een groep van personen waarbinnen misdrijven worden
beraad en/of gepleegd bestaande uit beide verdachten
en en een of meer wel of niet met naam en toenaam
bekende personen.
Uit het strafdossier blijkt dat aan de infiltrant bij de briefing van
het infiltratietraject het doel van het traject is uiteengezet. Het
infiltratieteam is bij gelegenheid van deze briefing onder meer
geïnformeerd over de personen die in de omgeving van
en zouden kunnen worden aangetroffen. Uit het
proces-verbaal van bevindingen van het Politie Infiltratie Team Zuid
d.d. 4 december 2003 in combinatie met de door de officier van
justitie ter terechtzitting ingebrachte informatie blijkt verder dat
de infiltranten fotoâs zijn getoond van personen die mogelijk wel of
niet tegelijkertijd met aanwezig zouden zijn in het
Preston Palace te Almelo. Daaronder bevond zich ook de foto van
verdachte. Voorts blijkt uit het verdere verloop van de infiltratie
dat er spoedig contact tot stand kwam tussen een infiltrant en
verdachte tijdens zijn verblijf in het Preston Palace te Almelo
betreffende de levering en het transport van drugs.
Gelet op deze gang van zaken kan de rechtbank de raadsman niet volgen
in zijn betoog dat er een geheim traject heeft gelopen. Verdachte was
ten tijde van de aanvang van de infiltratie geen verdachte maar
presenteerde zich lopende de infiltratie van de groep rondom
en als mogelijke verdachte en
betrokken bij productie en levering van (hard)drugs. Naar het oordeel
van de rechtbank geeft de raadsman een te vergaande betekenis aan de
aanduiding âsub targetâ, zoals door de infiltrant gebruikt in zijn
verhoor bij de rechter-commissaris. De rechtbank merkt hierbij nog op
dat in âAlmeloâ door de infiltranten ook andere personen zijn
aangesproken welke evenmin eerder als verdachte waren aangemerkt.
Daarom houdt de rechtbank het er op dat onder de gegeven
omstandigheden een van de personen is geweest via wie is
getracht dichter op de âhoofdpersonenâ en
te komen en aldus informatie over hen te verkrijgen.
De rechtbank kan niet inzien dat onder deze omstandigheden sprake is
van schending van artikel 8 EVRM of dat is gehandeld in strijd met
artikel 126h SV, zodat niet-ontvankelijkheid van het openbaar
ministerie op dit punt niet aan de orde is.
Op de tweede plaats stelt de raadsman dat verdachte, anders dan het
Tallon-criterium voorschrijft, wel degelijk is gebracht tot andere
strafbare feiten, i.c. het handelen in harddrugs, dan waarop zijn
opzet reeds tevoren was gericht, hetgeen naar zijn mening ingevolge
artikel 359a SV primair dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid
van het Openbaar Ministerie. Verdachte heeft ter zitting hierover nog
gezegd dat hij zich niet ingelaten zou hebben met harddrugs als de
infiltrant hem daar niet toe gebracht zou hebben.
Dit verweer moet worden verworpen nu uit het strafdossier blijkt dat
verdachte op enig moment, voordat harddrugs onderwerp van gesprek
waren, de infiltrant er aan herinnerde dat zij heel snel kunnen
leveren. De infiltrant reageerde daarop dat dit voor hen niet hoefde,
waarop de verdachte reageerde door uit te leggen dat hij met âsnelâ
speed bedoelde en hij vervolgens aanbood alle mogelijkheden uit te
leggen bij een volgende contact met de infiltrant ergens in België of
Nederland. In het dossier maakt de infiltrant er melding van dat
verdachte aanbood ook pillen te leveren aan de infiltrant in Engeland
en dat hij deze pillen betrok van een andere vriend van hem en hij
daarmee als tussenpersoon fungeerde. Daarmee heeft verdachte een
actieve en initiatief-nemende houding aangenomen. De rechtbank heeft
dan ook de overtuiging dat verdachte, wanneer hij in de omstandigheid
komt om feiten als de ten laste gelegde te plegen, deze ook
daadwerkelijk pleegt, zodat gezegd kan worden dat hij door de
infiltrant niet op een ander handelen is gebracht dan waarop zijn
opzet reeds tevoren was gericht. Opmerkelijk en typerend hiervoor acht
de rechtbank in dit verband ook dat verdachte ter zitting heeft
verklaard te hebben âtoegehaptâ. Vorenstaande leidt er toe dat ook bij
toepassing van het door de raadsman genoemde âobjectieve criteriumâ,
wat er ook overigens van zij, het handelen van de infiltranten niet
zodanig sturend was dat verdachte daardoor zich heeft ingelaten met de
handel in harddrugs. Het verweer dient op dit punt dan ook te worden
verworpen.
Subsidiair is door de raadsman van verdachte met betrekking tot feit 1
en 3 aangevoerd dat de verslaglegging omtrent de infiltratie niet
alleen te laat is verstrekt, maar ook onzorgvuldig is en zelfs naar
valsheid in geschrifte riekt teneinde de waarheidsvinding geweld aan
te doen. Deze laatste opmerking laat de rechtbank voor rekening van de
raadsman nu hiervan op geen enkele wijze is gebleken.
Ten aanzien van het moment van verstrekking door de officier van
justitie van het proces-verbaal omtrent de infiltratie aan de
rechtbank en de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat gezien de
aard, omvang en complexiteit van het onderzoek niet gesteld kan worden
dat daarbij de grenzen van een redelijke en aanvaardbare termijn zijn
overschreden, noch dat verdachte hierdoor in zijn verdedigingsbelang
is geschaad.
Waar de raadsman stelt dat de verslaglegging onzorgvuldig is, doelt
hij op incorrecte c.q. onvolledige weergaven door de infiltrant van
feitelijkheden, zoals dat verdachte op een bepaald moment naar de
infiltrant belde, terwijl dit in dat concrete geval andersom was,
zoals dat uit het proces-verbaal van getapte telefoongesprekken tussen
beiden blijkt. De rechtbank is van oordeel dat mede bezien in relatie
tot die processen-verbaal van getapte telefoongesprekken, niet
gebleken is van manipulaties door de infiltrant in diens
verslaglegging teneinde een ander of onjuist beeld van (de handelwijze
van) verdachte te schetsen. Daar waar de verslaglegging niet op ieder
detail aansluit op de weergave in andere processen-verbaal, kan echter
niet van een zodanige onzorgvuldigheid worden gesproken, dat hieraan
de door de raadsman bepleite gevolgen verbonden moeten worden. Nu ook
overigens niet is gebleken dat verdachte door de wijze van
verslaglegging in zijn verdedigingsbelang is geschaad, wordt het
verweer verworpen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken
die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg
staan. Hij kan dus in zijn vordering worden ontvangen.
6 Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing
der vervolging gebleken.
7 De bewezenverklaring.
Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de
rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 28 november 2003 te Tilburg, tezamen en in vereniging met een ander
opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als
bedoeld
in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, ongeveer 300.000 xtc-pillen,
bevattende MDMA zijnde MDMA
een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, immers
heeft
verdachte tezamen en in vereniging met een ander
opzettelijk die pillen afgeleverd aan een persoon, terwijl hij
verdachte wist
dat die pillen voor export naar Engeland bestemd waren;
2.
op 28 november 2003 te Tilburg (in een garagebox aan Haverhof
68, nummer 19 opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 30 kilo van
een materiaal bevattende, amfetamine, zijnde amfetamine een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
3.
op 9 mei 2003 te Tilburg, opzettelijk buiten het
grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid
5 van
de Opiumwet, ongeveer 30.700 XTC-pillen,
bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I, immers heeft verdachte opzettelijk die pillen,
waarvan hij dat die bestemd waren voor
Groot Brittannie overgedragen aan een persoon van wie hij wist dat
deze persoon zou zorgdragen voor vervoer van die pillen naar
Groot-Britannie;
Hetgeen onder de feiten 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd
dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de
rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8 Het bewijs.
De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen
verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden
die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit,
waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
8.1 De bewijsmiddelen.
8.2 De overwegingen omtrent de bewijsgaring.
De raadsman van verdachte heeft bij zijn primaire verweer ten aanzien
van de feiten 1 en 3 op de tweede plaats aangevoerd dat zijn cliënt
door de infiltrant is gebracht tot het plegen van andere strafbare
feiten dan waarop zijn opzet reeds tevoren was gericht, zodat het
Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Als
subsidiaire sanctie heeft de raadsman betoogd dat, uitsluitend ingeval
de rechtbank de resultaten van de infiltratie betrouwbaar zou achten,
bewijsuitsluiting ingevolge artikel 359a SV passend zou zijn. Indien
de rechtbank de resultaten naar aanleiding van de infiltratie evenwel
niet meer betrouwbaar zou achten, dienen deze evenzeer van het bewijs
te worden uitgesloten, hetgeen in beide laatstgenoemde gevallen naar
de mening van de raadsman een vrijspraak oplevert.
De raadsman heeft te dezen subsidiair het verweer gevoerd dat de
verslaglegging naar aanleiding van de infiltratie te laat en
onzorgvuldig is geschied, hetgeen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid
van de infiltratieresultaten en zijns inziens tot dezelfde
consequenties dient te leiden als hierboven weergegeven.
De rechtbank verwijst voor wat betreft de verwerping van het tweede
primaire verweer en het subsidiair gevoerde verweer naar hetgeen onder
5 is overwogen. Nu de rechtbank deze verweren heeft verworpen en zij
in het geheel geen termen aanwezig acht om de resultaten naar
aanleiding van de infiltratie onbetrouwbaar te achten, is de rechtbank
van oordeel dat niets in de weg staat de betreffende resultaten als
wettig bewijs te gebruiken. Dientengevolge verwerpt zij de verweren
van de raadsman op dit punt.
8.3 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting ten aanzien van
feit 2 aangevoerd dat zijn cliënt niet de wetenschap en de
beschikking heeft gehad over de in eind november 2003 in de garagebox
aan de Haverhof te Tilburg aangetroffen amfetamine. De raadsman
baseert zich hierbij op het gegeven dat zijn cliënt weliswaar deze
box heeft ondergehuurd, maar dat over het jaar 2003 geen huur is
betaald en dat gezien de conditie van de amfetamine deze nog niet zo
lang in de garagebox heeft kunnen liggen. Voorts is de sleutel van
deze garagebox niet bij de fouillering van verdachte aangetroffen,
noch bij de doorzoeking van de woning en de auto van verdachte en
worden er geen vingerafdrukken van verdachte in de box gevonden. Bij
gebreke van het wettig en het overtuigend bewijs dient naar de mening
van de raadsman zijn cliënt van dit feit te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt te dezen het volgende. Vast is komen te staan
dat op 28 november 2003 de amfetamine in de garagebox nr. 19 aan de
Haverkamp 68 te Tilburg is aangetroffen, dat verdachte deze garagebox
heeft ondergehuurd en dat hij in ieder geval over het jaar 2002 de
huur heeft betaald. Voorts blijkt uit de getuigenverklaring van de
verhuurster mevrouw Smulders d.d. 28 november 2003 dat over 2003 thans
in het geheel geen huur is betaald, maar dat verdachte onlangs nog bij
haar in de cafetaria is geweest en dat zij zijn nummer heeft genoteerd
teneinde hem te bellen omtrent deze huurachterstand. Daarnaast geeft
de getuige Van Esch aan dat zij en haar man de box in 1998 hebben
overgedragen aan verdachte en dat er wel eens problemen zijn geweest
ten aanzien van de betaling van de huur door verdachte. Nu de
gedingstukken naar het oordeel van de rechtbank hiervoor geen
aanknopingspunten bieden, acht zij de lezing van verdachte en zijn
raadsman omtrent het verder onderverhuren van de garagebox niet
aannemelijk geworden. Bovendien heeft verdachte hieromtrent pas ter
terechtzitting van 12 oktober 2004 iets over verklaard, doch niet met
feiten en omstandigheden onderbouwd. Het gegeven dat sleutel niet is
aangetroffen, leidt voorts naar het oordeel van de rechtbank niet tot
de ondubbelzinnige conclusie dat verdachte ook niet de beschikking
daarover heeft gehad.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank feit 2 op de tenlastelegging
wettig en overtuigend bewezen en zij wijst derhalve het verweer van de
raadsman van verdachte af.
9 De strafbaarheid van het bewezene.
Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert de volgende
misdrijven op:
Feit 1.
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2,
onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Feit 2.
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de
Opiumwet gegeven verbod.
Feit 3.
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de
Opiumwet gegeven verbod.
10 De strafbaarheid van verdachte.
Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is
verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn
strafbaarheid zou opheffen.
11 De straffen en maatregelen.
11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf.
Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de
omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de
verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is
gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf
behoort te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen.
11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting terzake van de
feiten 1, 2 en 3 een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van tien
jaren met aftrek van het voorarrest.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het buiten het grondgebied
van Nederland brengen van een hoeveelheid zogenaamde XTC tabletten. De
leveringen hebben plaatsgevonden op
9 mei 2003 en 28 november 2003 en betroffen hoeveelheden van
respectievelijk 30.700 tabletten en 300.000 tabletten. Voorts heeft
verdachte in een door hem gehuurde garagebox ongeveer 30 kilogram
amfetamine voorhanden gehad.
Bij bovengenoemde twee leveringen had verdachte een sturende en
coördinerende rol. Hij fungeerde als tussenpersoon en onderhield
contacten met de afnemer, de Belgische infiltrant Sjef en de producent
van de pillen. Daarnaast regelde hij de mensen die betrokken waren bij
de feitelijke leveringen. Op 9 mei 2003 heeft verdachte in Engeland de
betaling van de eerste levering pillen in ontvangst genomen.
De rechtbank acht de door verdachte gepleegde feiten zeer ernstig.
Door de uitvoer van harddrugs naar het buitenland wordt de handel in
verdovende middelen in het buitenland in stand gehouden en kunnen de
uitvoerders van die verdovende middelen mede verantwoordelijk worden
gehouden voor de nadelige effecten die door de handel in- en het
gebruik van verdovende middelen worden veroorzaakt. In zijn
algemeenheid geldt dat het gebruik van XTC-tabletten
gezondheidsrisico's voor de gebruikers met zich meebrengt. Uit medisch
onderzoek naar de klinische en toxicologische aspecten van XTC-gebruik
is immers gebleken dat inname van de in XTC-tabletten voorkomende stof
MDMA tot afbraak van serotonine leidt, welke juist een belangrijke rol
in het centrale zenuwstelsel speelt voor de regulering van diverse
lichaamsfuncties. Deze schade is blijvend. Voorts is op grond van
onderzoek geconcludeerd dat gebruik van XTC een bijzonder groot risico
op psychiatrische stoornissen met zich meebrengt en geldt dat de al
dan niet opzettelijke toevoeging van schadelijke stoffen aan
XTC-tabletten, eveneens onomkeerbare schade aan het menselijk lichaam
kan toebrengen. Naast het gevaar voor de volksgezondheid schuilt in de
productie van XTC-tabletten nog ander gevaar. De rechtbank wijst op de
schade aan het milieu, veroorzaakt door dumpingen van de bij de
productie van XTC-tabletten vrijkomende chemische afvalstoffen in
riool of elders en op het ontploffingsgevaar dat bij de productie van
XTC-tabletten aanwezig is, welk gevaar zich in het bijzonder doet
gelden bij in woonwijken voorkomende laboratoria.
Het aanwezig hebben van de in de garagebox aangetroffen grote
hoeveelheid amfetamine rekent de rechtbank verdachte eveneens zwaar
aan, temeer daar in de garagebox, naast de 30 kilogram amfetamine,
andere vloeistoffen zijn aangetroffen, waarmee na bereiding ongeveer
57 kilogram amfetaminesulfaat kan worden verkregen.
Het inwendig gebruik van amfetamine heeft een schadelijk effect op de
volksgezondheid.
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel van het algemeen
documentatieregister betreffende verdachte. Ten voordele van
verdachte zal de rechtbank bij de straftoemeting rekening houden met
de omstandigheid dat hij niet eerder terzake van delicten op grond van
de Opiumwet is veroordeeld.
Alles afwegende, maar met name gelet op de ernst van de feiten en de
rol van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf
van geruime duur noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor
een andere of lichtere sanctie.
12 De overwegingen omtrent het beslag.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in beslag genomen
voorwerpen, te weten de voorwerpen genoemd op de aan dit vonnis
gehechte lijst van inbeslaggenomen goederen, aan verdachte, aangezien
deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of
onttrekking aan het verkeer en deze onder verdachte in beslag zijn
genomen.
13 De toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 47, 57, 91 van het
Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 13, 14 van de Opiumwet.
14 De beslissing.
RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt.
Zij verklaart de officier van justitie ontvankelijk in zijn vordering.
Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven
onder 7 is omschreven.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder de feiten 1, 2 en 3
meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de onder 9
vermelde strafbare feiten.
Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Zij veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7
(zeven) jaren.
Zij bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging
van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis
doorgebracht in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van de
opgelegde gevangenisstraf.
Zij gelast de teruggave aan de verdachte van de onder 12 vermelde
voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Alferink, voorzitter, mr. Van Oijen en
mr. Rouwen, rechters, in tegenwoordigheid van de griffiers Van
Beijsterveldt en mr. Vliegenberg en is uitgesproken ter openbare
terechtzitting op 26 oktober 2004.