Ministerie van Buitenlandse Zaken

Aan de Voorzittervan de TweedeKamerderStaten-Generaal

Binnenhof4

Den Haag


- Directie Consulaire Zaken

Afdeling Consulair-Maatschappelijke Zaken

Bezuidenhoutseweg 67

Postbus 20061

2500 EB Den Haag


Datum


- 25 oktober 2004

Behandeld


- mw. mr Xiaoling Wu


Kenmerk


- CJ/XW - 04/577

Telefoon


- 070 348 6067


Blad


- 1/4

Fax


- 070 348 4339


Bijlage(n)


- --


- xiaoling.wu@minbuza.nl


Betreft


- Beantwoording vragen van de leden Arib, Koenders, Tjon-A-Ten, Van Bommel, Herben, Griffith, Karimi en Vos over de betrokkenheid van het Nederlands consulaat-generaal te Rio de Janeiro bij strafontloping door in Brazilië veroordeelde Nederlandse kinderpornohandelaren-

Graag bied ik u hierbij, mede namens de Minister van Justitie, de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld over de betrokkenheid van het Nederlandse Consulaat-Generaal te Rio de Janeiro bij strafontloping door in Brazilië veroordeelde Nederlandse kinderpornohandelaren.

Deze vragen werden gesteld door de leden Arib, Koenders en Tjon-A-Ten (PvdA), kenmerk 2030420560, Van Bommel (SP), kenmerk 2030420570, Herben (LPF), kenmerk 2030420580, Griffith (VVD), kenmerk 2030420590 en Karimi en Vos (GroenLinks), kenmerk 2030420600. Alle vragen werden ingezonden op 7 september 2004. Daar al deze vragen dezelfde aangelegenheid betreffen heb ik ervoor gekozen deze gezamenlijk in een brief te beantwoorden.

Nadat deze aangelegenheid mij ter ore is gekomen, heb ik een onderzoek laten instellen naar de gang van zaken, zowel in Brazilië als op het Departement in Den Haag. Bij de beantwoording op de door u gestelde vragen heb ik gebruik gemaakt van de resultaten van dit onderzoek.

Op 28 september 2002 zijn in Brazilië twee Nederlanders gearresteerd op beschuldiging van het produceren en verspreiden (via internet) van kinderpornografie. Overigens heb ik geen duidelijk zicht op de omvang van het seksueel misbruik van kinderen in Brazilië. Ik beschik in dit verband niet over enig cijfermateriaal.

Eind augustus 2003 worden beide Nederlanders, op grond van de Braziliaanse habeas corpus wetgeving, in afwachting van hun rechtszaak voorlopig in vrijheid gesteld. Voordat deze beslissing werd genomen heeft de behandelende rechtbank per brief aan het Consulaat-Generaal Rio de Janeiro gevraagd een medewerker van het Consulaat-Generaal aan te wijzen die bij de invrijheidsstelling van beide Nederlanders aanwezig zou zijn, om een adres op te geven waar ze zouden verblijven; tevens werd gevraagd of het Consulaat-Generaal erop wilde toezien dat betrokkenen het land niet zouden verlaten. In reactie daarop heeft het Consulaat-Generaal een brief verzonden waarin een persoon werd aangewezen om bij de invrijheidsstelling aanwezig te zijn, een adres werd opgegeven waar beiden voorlopig zouden verblijven en werd medegedeeld dat de advocaten van betrokkenen erop zouden toezien dat zij het land niet zouden verlaten.

Hoewel deze brief in strikt juridische zin geen garantieverklaring van de kant van de Nederlandse vertegenwoordiging inhoudt, is deze wel als zodanig door de Braziliaanse autoriteiten opgevat. Achteraf bezien had deze brief niet mogen worden verzonden. Dat is ook duidelijk zo aan het Consulaat-Generaal medegedeeld. Het is nl. vast beleid dat garantieverklaringen nooit worden afgegeven, omdat de Nederlandse overheid en haar vertegenwoordigingen in het buitenland over geen enkel juridisch of praktisch instrument beschikken om een dergelijke garantieverklaring daadwerkelijk waar te maken. In het onderhavige geval hebben beide betrokkenen Brazilië overigens in deze periode niet verlaten.

Op 5 december 2003 zijn de twee Nederlanders door een rechtbank in Rio de Janeiro in eerste aanleg veroordeeld tot 11 resp. 8 jaar gevangenisstraf wegens het produceren en verspreiden van kinderporno; betrokkenen, die bij deze rechtszitting aanwezig waren, zijn hiertegen in hoger beroep gegaan. Hangende het hoger beroep mochten beide personen in vrijheid blijven, met een verplichting om zich iedere 10 dagen bij de politie te melden. Door de Braziliaanse justitiële autoriteiten is hierbij aan het Consulaat-Generaal in Rio de Janeiro niet opnieuw een garantieverklaring gevraagd; deze is ook niet afgegeven.

Nadat vervolgens ook de openbare aanklager ter plaatse in hoger beroep was gegaan, hebben betrokkenen op 13 februari 2004 reisdocumenten aangevraagd bij het Consulaat-Generaal in Rio de Janeiro. Na hiertoe machtiging te hebben ontvangen van het Departement, zijn op 19 februari 2004 nooddocumenten afgegeven. De machtiging tot verstrekking van deze noodpaspoorten is gegeven op basis van een letterlijke interpretatie van de Nederlandse paspoortwet, die iedere Nederlander het recht geeft op een reisdocument en die bepaalt dat de afgifte van een dergelijk document alleen kan worden geweigerd op grond van limitatief in een aantal artikelen van de paspoortwet opgesomde weigeringsgronden. De machtiging tot afgifte is ten onrechte verstrekt. In dit geval had afgifte kunnen en moeten worden geweigerd op basis van artikel 23 van de paspoortwet inzake 'de veiligheid van met het Koninkrijk bevriende mogendheden'. Volgens de Memorie van Toelichting bij deze wet kan onder dit algemene artikel een verzoek om een reisdocument worden geweigerd ten aanzien van een persoon die zich in het buitenland bevindt en dat land van de bevoegde autoriteiten niet mag verlaten, indien het gegronde vermoeden bestaat dat de betrokken persoon zich met behulp van het verstrekte reisdocument aan vervolging of nasporing zal onttrekken. Deze mogelijkheid tot weigering stond echter niet met zoveel woorden vermeld in de interne instructies van BZ, de zgn. Bundel Consulaire Voorschriften (BCV).

Ik heb inmiddels een expliciete instructie doen uitgaan aan alle Nederlandse vertegenwoordigingen in het buitenland dat een reisdocument geweigerd kan worden als het gegronde vermoeden bestaat dat de betrokken Nederlander zich met behulp daarvan aan vervolging of nasporing zal onttrekken.

Op de vraag op welke wijze Nederlandse ambassades en consulaten controleren of afgifte van reisdocumenten niet conflicteert met strafvervolgingen in het land van verblijf, kan ik slechts antwoorden dat ambassades en consulaten dit niet kunnen controleren, omdat zij immers niet over alle informatie met betrekking tot deze strafvervolgingen beschikken. Slechts in die gevallen waarin zij ervan weet hebben dat tegen een Nederlander die een verzoek om een reisdocument indient, een strafrechtelijke procedure loopt, beschikken we over de noodzakelijke informatie om een dergelijke aanvraag te kunnen weigeren. Dit dient echter zeer zorgvuldig van geval tot geval te worden bezien.

De Braziliaanse autoriteiten hebben niet laten weten dat zij de Nederlandse consul willen uitwijzen. Ik ben overigens ook niet voornemens deze terug te trekken. Wij hebben de Braziliaanse autoriteiten medegedeeld de gang van zaken ernstig te betreuren en hun de verzekering gegeven dat maatregelen zijn genomen om herhaling van een dergelijk onwenselijk incident te voorkomen.

Voor wat betreft de vragen aangaande de strafvervolging in Nederland moge het volgende dienen. Op dit moment zijn de beide Nederlanders op vrije voeten. Tegen een van hen loopt bij het Openbaar Ministerie (OM) in Alkmaar al langere tijd een strafrechtelijk onderzoek inzake dezelfde soort feiten als waarvoor hij in Brazilië werd gearresteerd. Medio maart 2004 werd bij politie en OM bekend dat één van de twee betrokkenen hoogstwaarschijnlijk weer in Nederland was. De Nederlandse politie was hiervan van te voren niet op de hoogte gesteld. De officier heeft de verdachte op 17 maart laten aanhouden. De rechtbank heeft daarna de gevangenneming opgelegd, maar heeft deze onmiddellijk onder voorwaarden geschorst.

Afgezien van het thans lopende strafrechtelijke onderzoek tegen één van de betrokkene hebben de Nederlandse justitiële autoriteiten geen betrokkenheid met deze zaak. Met het oog op belangen van de opsporing en vervolging kan ik hierop echter niet verder ingaan. Wel kan ik u informeren dat uitlevering van de twee betrokkenen niet mogelijk is omdat de daarvoor vereiste verdragsbasis ontbreekt. Overigens heeft ons tot dusverre geen Braziliaans verzoek tot opsporing en uitlevering bereikt.


- De Minister van Buitenlandse Zaken,

Dr. B.R. Bot

===