Antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Vraag 1
Kunt u een overzicht geven van de omvang van het budget van de volgende posten, beginnend met de
begroting van 1998 (of de begroting waarin de post voor het eerst voorkwam) tot en met de
voorliggende begroting: `eerstejaarsopvang asielzoekers', `vertrekpremie vrijwillige terugkeer
vreemdelingen', `exportkredietinstrumentarium' en `Clean Development Mechanism'?
Antwoord
De bedragen die voor de genoemde programma's in de (ontwerp)begrotingen vanaf 1998 werden
opgenomen zijn als volgt:
Opvang asielzoekers
1998 nihil
1999 HFL 244,0 miljoen
2000 HFL 244,0 miljoen
2001 HFL 388,7 miljoen
2002 EUR 167,3 miljoen
2003 EUR 194,4 miljoen
2004 EUR 194,4 miljoen
2005 EUR 124,6 miljoen
Vertrekpremie vrijwillige terugkeer vreemdelingen (begroting BZ)
1998-2000 nihil
2001-2003 Geen raming in de ontwerpbegroting doch wel de volgende realisaties:
2001 EUR 90.000
2002 EUR 279.000
2003 EUR 561.000
Begrotingsramingen:
2004 EUR 2.724.296
2005 EUR 3.666.050
Exportkredietinstrumentarium (extra-comptabele toerekening)
1998 HFL 90,0 miljoen
1999 HFL 90,0 miljoen
2000 HFL 140,0 miljoen
2001 HFL 240,0 miljoen
2002 EUR 154,3 miljoen
2003 EUR 206,6 miljoen
2004 EUR 506,6 miljoen
2005 EUR 481,6 miljoen
Clean Development Mechanism (begroting VROM)
1998-2000 nihil
2001 HFL 200,0 miljoen
2002 EUR 136,1 miljoen
2003 EUR 56,7 miljoen
2004 EUR 20,7 miljoen
2005 EUR 19,5 miljoen
---
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Vraag 2
Zal het in de begroting voor 2006 wel mogelijk zijn om, gegeven de nieuwe opzet, de apparaatskosten
per beleidsartikel aan te geven?
Antwoord
Naar aanleiding van de aanbevelingen uit de rijksbrede VBTB-evaluatie die later dit jaar naar de TK
verzonden zullen worden, zal worden bezien wat de mogelijkheden zijn om in de begroting 2006 de
apparaatskosten per beleidsartikel aan te geven.
Vraag 3
"Nederland heeft een ideaal". Mag, waar verder in de begroting gesproken wordt over het naleven van
Nederlandse belangen, ook gelezen worden dat dit geschiedt vanuit het perspectief van het ideaal?
Antwoord
Ja.
Vraag 4
Op welke middelen doelt u als u schrijft dat in de aanloop naar de Irak-crisis "de middelen voor het
afdwingen van naleving van afspraken" tekortschieten? Zou u deze gebrekkige middelen willen
aanpassen om te voorkomen dat unilateraal optreden zoals door de VS in Irak zich kan herhalen? Zo
ja, op welke wijze? Indien neen, waarom niet?
Antwoord
De middelen waarop werd gedoeld staan in de betrokken passage van de Memorie van Toelichting
vermeld, namelijk "versterking van het multilaterale stelsel, onder meer door het ontwerpen van
instrumenten die vroegtijdige, snelle en waar nodig krachtige actie mogelijk maken". Een
multilateraal stelsel dat niet de daad bij het woord voegt, werkt in de hand dat indirect lidstaten dat
dan gaan doen. Op deze materie is nader ingegaan in de brief aan de Kamer over VN-hervorming van
1 juni 2004 (TK, 24832, nr. 5).
Vraag 5
De dreigingen van de 21ste eeuw vergen een meer integrale samenwerking tussen verschillende
instanties en departementen. Kunt u concreet aangeven welke visie u hierover heeft?
Antwoord
De dreigingen van de 21ste eeuw, waaronder terrorisme, verspreiding van massavernietigingswapens
en grensoverschrijdende criminaliteit zijn onderling verbonden en hebben vaak een niet-statelijk
karakter. Zij zijn ook niet uitsluitend binnen de traditionele structuren van interstatelijke relaties aan
te pakken. Een effectieve aanpak vraagt om een meer multidisciplinaire benadering die ontwikkeld en
geïmplementeerd moet worden in nauwe samenwerking tussen en binnen nationale overheden en
internationale organisaties. Daarbij dient vaak zowel op beleidsvormend als op uitvoerend terrein
nauw samengewerkt te worden. Een goed voorbeeld is de bestrijding van het internationaal terrorisme
van Al Qaida. Een effectieve bestrijdingsstrategie vergt een nauwe samenwerking tussen
internationale actoren zoals de VN, de EU en de NAVO, maar ook tussen nationale actoren,
waaronder verschillende departementen, regelgevende en toezichthoudende instellingen (bijvoorbeeld
de financiële toezichthouders), als ook op operationeel niveau tussen politie en justitie,
inlichtingendiensten en het OM. Goede coördinatie en afstemming, maar ook efficiënte
besluitvorming is daarbij essentieel. Waar mogelijk dient dit binnen de bestaande structuren te
geschieden. In uitzonderlijke gevallen kunnen nieuwe structuren wenselijk zijn, waartoe onlangs voor
wat betreft terrorismebestrijding is besloten.
---
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Vraag 6
Wat verstaat u onder "gepaste urgentie" als u spreekt over de implementatie van aanbevelingen die de
effectiviteit en legitimiteit van de VN kunnen verbeteren?
Antwoord
Het debat over VN-hervormingen met het oog op het versterken van de legitimiteit en effectiviteit is
niet van recente datum. Met de instelling van het High Level Panel on Threats, Challenges and
Change heeft de Secretaris-Generaal er in 2003 een nieuwe impuls aan gegeven. Het mandaat van het
Panel is breed en omvat zowel "harde" dreigingen (zoals terrorisme en proliferatie van
massavernietigingswapens) als "zachte" dreigingen (zoals extreme armoede, honger, ziekten en
degradatie van het milieu). De aanbevelingen zullen naar verwachting ook een breed terrein beslaan,
waaronder wellicht ook het gevoelige vraagstuk van de hervorming van de Veiligheidsraad. Al naar
gelang de aanbevelingen een gevoeliger terrein raken, zal besluitvorming over implementatie met 191
leden moeizamer verlopen of in het geheel uitblijven. De regering wil zich in ieder geval inzetten om
aanbevelingen die minder gevoelig liggen en wel degelijk tot een verbetering van de effectiviteit
kunnen leiden, niet te laten ondersneeuwen door de gevoeliger kwesties. Met kracht moet worden
uitgedragen dat er wat moet veranderen en dat niet alles bij het oude kan blijven.
Vraag 7
Kunt u concreet aangeven welke gevolgen de hervormingen van het VN-stelsel op
ontwikkelingsgebied kunnen hebben voor de diverse fondsen en programma's van de VN?
Antwoord
De hervormingen van de VN op ontwikkelingsgebied hebben tot dusverre vooral gevolgen voor het
intern functioneren van de desbetreffende organisaties en het opereren van de VN op landenniveau.
De interne hervormingen hebben vooral betrekking op harmonisatie van regelgeving en procedures
tussen de organisaties onderling, de invoering van resultaatgericht management en verbetering van
monitoring en evaluatie. Op landenniveau zijn eveneens hervormingen ingezet, met als doel dat de
VN haar activiteiten volledig laat aansluiten op nationale armoedebestrijdingsstrategieën, procedures
en programmeringscycli harmoniseert met andere donoren, de VN-presentie op landenniveau verder
rationaliseert en als één VN-landenteam onder leiding van de Resident Coordinator gaat opereren.
Voor de diverse fondsen en programma's zou dit uiteindelijk moeten betekenen dat zij uitsluitend nog
programma's uit hun algemene middelen kunnen financieren die passen in het VN-landenprogramma
en een concrete bijdrage leveren aan de uitvoering van het PRSP in een land. Het zal in een aantal
gevallen ook betekenen dat de organisaties zich minder dan nu het geval is moeten richten op het zelf
uitvoeren van activiteiten en nog meer op de opbouw van capaciteit in de landen zelf.
Vraag 8
In hoeverre past in uw optiek een Europese minister van Buitenlandse Zaken en een Europese
diplomatieke dienst bij intergouvernementele besluitvorming over de buitenlandse politiek van de
Unie?
Antwoord
De besluitvorming over buitenlandse politiek van de Unie heeft intergouvernementele,
communautaire en gemengde kenmerken. Intergouvernementele besluitvorming wordt gehanteerd bij
het GBVB en het EVDB en dat zal door de inwerkingtreding van het nieuwe Verdrag niet veranderen.
Dat wil zeggen dat besluitvorming in de regel met unanimiteit plaatsvindt en er geen sprake is van een
exclusief initiatiefrecht van de Commissie (als in de eerste pijler). Overigens wordt het
toepasingsbereik van besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid op GBVB-terrein verruimd in
het Grondwettelijk Verdrag. Er zal door de Raad met gekwalificeerde meerderheid worden besloten
over voorstellen van de Europese Minister van Buitenlandse Zaken wanneer deze voorstellen
---
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
voortvloeien uit een specifiek verzoek daartoe van de Europese Raad. Bovendien bevat het
Grondwettelijk Verdrag een "passerelle-clausule" krachtens welke door de Europese Raad besloten
kan worden het toepassingsbereik van besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid op GBVB-
terrein verder uit te breiden.
Voor de totstandkoming van een verstandig geïntegreerd extern beleid van de Unie zal het van belang
zijn de samenhang en synergie tussen intergouvernementele en communautaire Europese
besluitvorming te versterken. Juist op dat terrein zal een belangrijke rol zijn weggelegd voor de
Europese Minister van Buitenlandse Zaken die zowel functionaris is van de Raad als ook lid (vice-
voorzitter) van de Commissie. De Europese minister van Buitenlandse Zaken past voorts goed bij de
behoefte aan één duidelijk aanspreekpunt voor derden op het gebied van het extern beleid. Naar
buiten toe zal de Europese Minister van Buitenlandse Zaken de zichtbaarheid en effectiviteit van de
Unie bovendien kunnen vergroten daar hij de Unie kan vertegenwoordigen over de volle breedte van
geïntegreerd buitenlands beleid. Gelet op het belang van een geïntegreerd extern beleid, is het
verstandig dat de Europese Minister van Buitenlandse Zaken wordt ondersteund door een Europese
diplomatieke dienst, waar de lidstaten overigens ook medewerkers zullen detacheren.
Vraag 9
Kunt u een compleet overzicht geven van de landen waar een referendum gehouden zal worden over
het Grondwettelijk Verdrag? In welke van die landen heeft het referendum een raadplegend en in
welke een wetgevend karakter?
Antwoord
Ja, bijgevoegd treft u een overzicht aan van de referenda die in de lidstaten van de Unie worden
gehouden over het Grondwettelijk Verdrag. Dit overzicht betreft de huidige stand van zaken; het is
niet uitgesloten dat andere landen alsnog besluiten tot het houden van een referendum.
Overzicht van referenda in de lidstaten over het
Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa
(stand van zaken d.d. 12 oktober 2004)
EU-lidstaat Status
Denemarken Bindend
Frankrijk Bindend
Ierland Bindend
Luxemburg Raadplegend
Nederland Raadplegend
Polen Bindend (indien opkomst > 50%)
Portugal Bindend (indien opkomst > 50%)
Spanje Raadplegend
Tsjechië Naar verwachting bindend
Verenigd Koninkrijk Raadplegend
Vraag 10
Wordt naar de mening van de regering voldoende tempo gemaakt met de uitvoering van het
bijgewerkte EU-actieplan terrorismebestrijding na de aanslagen in Madrid? Op welke punten is een
extra inspanning nodig?
Antwoord
Terrorismebestrijding is een prioriteit van het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie.
Naast nieuwe maatregelen ligt daarbij de nadruk op de spoedige implementatie van het EU actieplan
terrorismebestrijding, waaraan door het voorzitterschap in nauwe samenwerking met de EU contra-
---
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
terrorisme coördinator Gijs de Vries wordt gewerkt. Tijdens de RAZEB van 11 oktober jl. is een
tussenstand opgemaakt. Hieruit blijkt dat op een groot aantal terreinen belangrijk vooruitgang is
geboekt. Zo wordt de samenwerking tussen inlichtingen- en veiligheidsdiensten verbeterd, onder
andere door de versterking van het EU SitCen. Ook op JBZ-terrein wordt vooruitgang geboekt.
Nederland geeft veel aandacht aan de bestrijding van financiering van terrorisme en werkt hard aan de
succesvolle afronding van de derde richtlijn Witwassen en de bestrijding van cash couriers. Met een
succesvol seminar werd input gegenereerd voor een nieuwe EU-strategie ter bestrijding van
terrorismefinanciering, die wordt voorbereid door de Coördinator. Onder Nederlands voorzitterschap
wordt gewerkt aan de versterking van het extern beleid van de EU, onder andere door versterking van
samenwerking met derde landen.
Het voorzitterschap zet grote druk op het werk in Raadskader om de opdrachten van het Actieplan aan
de Raad te realiseren. Een belangrijk deel van het werk dient echter door de Lidstaten te worden
gedaan, in het bijzonder door afronding van implementatie van genomen maatregelen in nationale
wet- en regelgeving. Tijdens de eerder genoemde RAZEB van 11 oktober jl. heeft het voorzitterschap
de Lidstaten nogmaals gewezen op de urgentie van spoedige implementatie en de Lidstaten
aangespoord aan de gestelde deadlines te voldoen. Tijdens de Europese Raad van december zal de
balans worden opgemaakt. Ook in de aanloop naar de Europese Raad zal het voorzitterschap het
belang van uitvoering van het Actieplan blijven benadrukken.
Vraag 11
Hoe ziet u uw opvatting over effectief multilateralisme in relatie tot de crisis in Soedan? Deelt u de
mening dat het multilaterale systeem daar al maanden faalt om de veiligheidssituatie daadwerkelijk te
verbeteren?
Antwoord
De internationale gemeenschap heeft zich ten aanzien van de crisis in Soedan zeer actief opgesteld.
De VN Veiligheidsraadresoluties, de betrokkenheid van de EU, zoals recent nog tot uitdrukking kwam
in de ministeriële EU-Troika naar Soedan, die een duidelijke sanctiedreiging heeft verwoord, alsmede
de inspanningen van de Speciale Vertegenwoordiger van de Secretaris-Generaal van de VN hebben
effect gesorteerd. Van een falen kan dan ook niet gesproken worden, al is er ook geen enkele reden tot
tevredenheid. Wat betreft de crisis in Darfur geldt dat ervoor gekozen is de Afrikaanse Unie, als
regionale organisatie onderdeel uitmakend van het multilaterale systeem, een leidende rol te laten
spelen. Nederland en de Europese Unie hechten sterk aan deze leidende rol, aangezien dit ertoe
bijdraagt dat Afrikaanse landen zich in toenemende mate verantwoordelijk voelen voor crises op het
continent zoals die thans in Darfur. De Afrikaanse Unie heeft echter niet eerder grootschalige missies,
zoals nu voorzien in Darfur, geleid. Derhalve moeten de VN en de Europese Unie de AU
ondersteunen in het vinden van een oplossing voor Darfur en in het uitbreiden van de missie in
Darfur.
Vraag 12
Kunt u aangeven welke controle op illegale export uit de Grote Meren-regio, specifiek uit de DRC,
plaatsvindt en welke maatregelen door onder meer MONUC worden genomen ter voorkoming
hiervan? Kunt u aangeven of Nederlandse bedrijven betrokken zijn bij deze illegale export?
Antwoord
Uit diverse rapporten blijkt dat illegale exploitatie en export van grondstoffen in de Democratische
Republiek Congo (DRC) nog steeds op grote schaal voorkomt. Primaire oorzaak hiervan is de
afwezigheid dan wel zwakke vorm van staatsgezag in grote delen van het land, met name in het
oosten. Herstel van het centrale gezag is dan ook een eerste vereiste. Ondanks de omvang van de
problemen boekt de Congolese overheid hierbij vorderingen, zowel in juridisch, bestuurlijk als
militair opzicht. Voor de rol van relevante VN-organisaties bij de hervorming van de mijnbouwsector
---
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
verwijzen wij naar ons antwoord op kamervragen over het VN-rapport inzake plunderingen in Congo
(15 december 2003).
De relatief beperkte omvang van MONUC stelt duidelijk grenzen aan de mogelijkheden van de VN-
missie om uitgebreide controle uit te oefenen op de illegale handel in grondstoffen. Het op 1 oktober
aangenomen nieuwe mandaat kent MONUC op dit punt dan ook geen bijzondere taken toe. Gelet op
efficiënt gebruik van de haar ter beschikking staande middelen, dient MONUC zich zoveel mogelijk
te concentreren op kerntaken, in eerste instantie het waarborgen van vrede en veiligheid in het oosten
van het land. Door het creëren van stabiliteit, onder andere door toe te zien op de naleving van het
wapenembargo, en daarnaast door te helpen bij het herstel van overheidsgezag over het gehele
grondgebied draagt MONUC bij aan een belangrijke voorwaarde voor effectief overheidstoezicht op
handel en exploitatie van grondstoffen.
Voor zover bekend zijn bij de illegale exploitatie en export van grondstoffen en goederen geen
Nederlandse bedrijven betrokken.
Vraag 13
Gaat de Nederlandse regering tijdens het EU-voorzitterschap een Europese `troika' naar de Grote
Meren-regio sturen om de mogelijkheden voor een Europese bijdrage aan MONUC en de regio te
bekijken?
Antwoord
De voorbereidingen voor een mogelijk EU-Trojka bezoek aan de Grote Meren-regio in november
2004 zijn in gang gezet. De Trojka zal zich met name richten op de identificatie van EU-steun aan het
regionale vredes- en transitieproces. Voor de bepaling van de bijdrage vanuit de Europese Unie aan
MONUC zijn de consultaties reeds gestart. Nederland beoordeelt momenteel op welke wijze steun
kan worden gegeven. Een brief hierover is u toegegaan op 14 oktober jl.
Vraag 14
Kunt u aangeven wat tot nog toe de ervaringen dan wel eventuele resultaten zijn ten aanzien van de
Provincial Reconstruction Teams (PRT's) in Afghanistan met betrekking tot weder-
opbouwactiviteiten?
Antwoord
De ervaringen met PRT's zijn tot dusverre positief. Hun aanwezigheid lijkt een stimulerende werking
te hebben op correct machtsgebruik, en belemmert willekeur door lokale en regionale machthebbers.
Lokale en provinciale autoriteiten, aangesteld door de regering in Kaboel, winnen door tussenkomst
en ondersteuning van de PRT's aan gezag. Door de aanwezigheid van PRT's neemt de stabiliteit toe,
en krijgen organisaties op het gebied van humanitaire hulpverlening en wederopbouw de kans hun
werkzaamheden uit te voeren. Tijdens de recente presidentsverkiezingen hebben de PRT's, in nauwe
samenwerking met de Afghaanse politie, eenheden van de Afghan Military Forces en eenheden van
het Afghaanse nationale leger, actief bijgedragen aan de veiligheid. Ook is in enkele gevallen
logistieke steun verleend bij het transport van verkiezingsmiddelen en stembiljetten.
De omvang, samenstelling en niet-militaire taakstelling van de PRT's in Afghanistan lopen uiteen. Dit
is primair het gevolg van de soms aanzienlijke verschillen binnen Afghanistan op het gebied van
veiligheid en stabiliteit. Daarnaast speelt mee dat PRT's uitgaan van een `lead nation' concept,
hetgeen aanzienlijke ruimte laat voor de diverse `lead nations' om naar eigen opvatting invulling te
geven aan de niet-militaire taken van het PRT.
Op dit punt bestaan dan ook in ISAF-kader verschillen. Zo richt het Britse PRT zich voornamelijk op
de versterking van de lokale en provinciale overheids- en veiligheidsstructuren. Ook voert het op een
zeer beperkte schaal CIMIC-projecten ('Civilian-Military Cooperation') uit. Het Duitse PRT is primair
gericht op verbetering van de veiligheidsituatie. Daarnaast echter bevat het Duitse PRT een civiele
---
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
component die zich richt op wederopbouwactiviteiten. Deze civiele component is daartoe in staat door
de stabiliteit die het resultaat is van het optreden van het militaire deel van het Duitse PRT.
Zoals bekend heeft het Nederlandse PRT niet de opdracht door uitvoering van projecten bij te dragen
aan de reconstructie van Afghanistan, doch is gemandateerd voorwaarden te scheppen voor anderen
om reconstructietaken ter hand te nemen. Wel kan het PRT CIMIC-activiteiten uitvoeren ter
ondersteuning van deze opdracht. Het Nederlandse CIMIC-beleid is gebaseerd op de NAVO-definitie
van CIMIC. Die stelt dat CIMIC-activiteiten primair worden uitgevoerd om de militaire missie, dus de
eigen opdracht, te ondersteunen. Tot de CIMIC-activiteiten behoort onder meer de uitvoering van een
zogenaamd `Civil Assessment' in de provincie Baghlan. Dit Civil Assessment heeft als primaire
doelstelling het beeld van de civiele omgeving in kaart te brengen op het gebied van cultuur,
humanitaire zaken, civiele infrastructuur, overheid, economie en handel, IO's en NGO's, en hun
wederzijdse interactie. In de korte tijd dat het Nederlandse PRT operationeel is, zijn de activiteiten
vooral gericht op het verkrijgen van een goed beeld van de provincie. De lokale autoriteiten en de
bevolking reageren over het algemeen positief op de Nederlandse aanwezigheid.
Vraag 15
Welke programma's en activiteiten worden opgestart in het kader van het Barcelona-proces?
Antwoord
In de brief aan de Kamer d.d. 13 april 2004 heeft de regering de plannen van het Nederlands
Voorzitterschap uiteengezet met betrekking tot het Barcelona-proces. De regering zal na afloop van
het voorzitterschap verslag doen van de ontwikkelingen die tijdens deze periode hebben
plaatsgevonden. Daarbij zal aandacht uitgaan naar onder meer de totstandkoming van de eerste groep
actieplannen in het kader van het Europees Nabuurschapsbeleid en het vervolg dat wordt gegeven aan
de conclusies van de Europese Raad van 17-18 juni 2004 over het EU Strategisch Partnerschap met de
landen aan de Middellandse Zee en in het Midden-Oosten. In dit antwoord wordt, vooruitlopend op
dat verslag, een beknopt overzicht gegeven van de activiteiten tot nu toe.
De voorbereidingen voor de organisatie van de Euro-Mediterrane Conferentie voor Ministers van
Buitenlandse Zaken, die op 29 en 30 november 2004 in Den Haag zal plaatsvinden, zijn in volle gang.
Thans vinden consultaties plaats in EU-verband en met Mediterrane partners over de agenda en
conclusies van deze bijeenkomst, tijdens welke aandacht besteed zal worden aan de recente
ontwikkelingen op het gebied van modernisering en hervormingen in de regio. In dat kader worden
voorbereidingen getroffen voor een evaluatie van de prestaties en tekortkomingen van het Barcelona-
proces in de aanloop naar het 10-jarig bestaan in 2005. Eveneens worden er activiteiten georganiseerd
gericht op het versterken van de EVDB Mediterrane dialoog en de samenwerking tussen de EU en de
Mediterrane partners op het gebied van terrorismebestrijding en non-proliferatie van
massavernietigingswapens.
De voorziene sectorale Ministeriële bijeenkomsten hebben inmiddels plaatsgevonden. Tijdens de
Euro-Mediterrane Handelsministeriële, die op 21 juli 2004 in Istanboel plaatsvond, zijn de
handelsaspecten van het Barcelona-proces en de geplande totstandkoming van een Euromediterrane
vrijhandelszone besproken. Ministers hebben besluiten genomen over de richtlijnen voor de
onderhandelingen over dienstenliberalisatie en de oorsprongsregels in de textielsector. Tijdens de
Euro-Mediterrane Industrieministeriële, die op 4 oktober 2004 in Caserta plaatsvond, is een Handvest
voor ondernemingen overeengekomen waarin richtlijnen zijn opgenomen ter verbetering van het
ondernemingsklimaat in deze landen en de concurrentiekracht van ondernemingen. Daarnaast is
afgesproken dat een begin zal worden gemaakt met de toenadering tot EU-regelgeving op het gebied
van industriële producten. Voor wat betreft de samenwerking met deze landen op het gebied van
Justitie en Binnenlandse Zaken - m.n. de migratiesamenwerking - zal in het kader van het JBZ-
meerjarenprogramma aandacht worden besteed aan het beleid voor de Mediterrane regio. Tot slot
zullen activiteiten worden ontplooid voor de totstandkoming van de `Anna Lindh' Euro-Mediterrane
Stichting voor de Dialoog tussen Culturen en Beschavingen. Deze stichting zal in Alexandrië worden
gevestigd.
---
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Vraag 16
Welke stappen onderneemt de Nederlandse regering, als EU-Voorzitter, om de uitvoering van de
`Routekaart voor Vrede' in het Midden-Oosten vlot te trekken? Bent u nog steeds overtuigd van de
levensvatbaarheid van de Routekaart? Wat is het resultaat van uw beleidsvoornemens terzake bij het
begin van het Voorzitterschap? Heeft u het conflict Israël/Palestina opgegeven als beleidsprioriteit?
Antwoord
Het Israëlisch Palestijns conflict is en blijft een belangrijke beleidsprioriteit van deze regering. De
beleidsvoornemens terzake bij het begin van het voorzitterschap staan geheel overeind: Nederland
wil, als EU-voorzitter, bijdragen aan een hervatting van het politieke proces, waarin partijen op basis
van gelijkwaardigheid met elkaar spreken en onderhandelen over relevante actuele onderwerpen. De
regering beschouwt de Routekaart voor Vrede als het fundamentele kader voor een oplossing van het
Israëlisch Palestijns conflict, en heeft dit op 11 oktober jl. in de Raadsconclusies laten vastleggen.
De regering is bezorgd dat de partijen hun verplichtingen die voortvloeien uit de Roadmap
onvoldoende nakomen, en zal zich blijven inzetten om Israël en de Palestijnse Autoriteit tot de
vereiste stappen aan te zetten. Hierbij dient wel te worden beseft dat er beperkingen worden opgelegd
door de ontwikkelingen in Israël en de Palestijnse Gebieden. Zo dient de Israëlische regering de
politieke besluitvorming rond de voorgenomen terugtrekking uit de Gaza-strook en delen van de
Westelijke Jordaanoever nog te voltooien. Aan Palestijnse zijde dienen verdere stappen te worden
genomen om de terreur te bestrijden. De EU is van mening dat de voorgenomen Israëlische
terugtrekking een belangrijke impuls aan het vredesproces kan geven, mits deze wordt uitgevoerd
binnen 5 parameters: het dient een stap te zijn richting een 2-statenoplossing, het dient te worden
ingekaderd binnen de Roadmap, de terugtrekking dient nauw gecoördineerd de worden met de
Palestijnse Autoriteit, er dient geen overplaatsing van kolonisten naar de Westelijke Jordaanoever
plaats te vinden en Israël dient de wederopbouw van de Gazastrook te faciliteren. Als EU-voorzitter
zet Nederland zich in om ervoor te zorgen dat deze parameters worden gehonoreerd.
Vraag 17
In hoeverre zijn het conflict met Tsjetsjenië en het feit dat president Poetin op democratisch
twijfelachtige wijze macht naar zich heeft toegetrokken, onderdeel van de EU-Rusland top?
Antwoord
De mensenrechtensituatie in Tsjetsjenië is vast onderwerp van de politieke dialoog tussen de
Europese Unie en Rusland, ook op het hoogste niveau van de halfjaarlijkse EU-Rusland top. Andere
binnenlands-politieke ontwikkelingen, waaronder het effect van de maatregelen die president Poetin
recentelijk aankondigde om de centrale controle over de federale subjecten te versterken, worden
eveneens door de EU met Rusland in dit kader besproken.
Vraag 18
Zijn naar aanleiding van het gijzelingsdrama in Beslan en de Russische reactie daarop nog nieuwe
afspraken tussen de EU en Rusland te voorzien als het gaat om terrorismebestrijding?
Antwoord
De Europese Unie en Rusland onderhouden reguliere contacten over de bestrijding van terrorisme in
het kader van de politieke dialoog. Sinds de aanslag in Beslan is er een hernieuwde aandacht en een
duidelijke wens van Russische zijde voor versterking van de samenwerking op dit gebied. Op dit
moment vinden tussen de EU en Rusland onderhandelingen plaats over de zogenaamde vier
gemeenschappelijke ruimtes. Zowel in de externe ruimte als in de ruimte van vrijheid, veiligheid en
rechtvaardigheid speelt de bestrijding van terrorisme een rol. In dat kader zal de EU contra-terrorisme
coördinator Gijs de Vries binnenkort een bezoek brengen aan Moskou om te inventariseren welke
---
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
maatregelen aanvullend nog genomen kunnen worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om maatregelen op
het gebied van de bestrijding van de financiering van terrorisme en samenwerking in VN-kader, waar
onlangs op Russisch initiatief VN-Veiligheidsraadresolutie 1566 werd aangenomen. Deze
onderwerpen zijn ook besproken tijdens de EU-Rusland ministeriële Troika van 19 oktober jl.
Vraag 19
Wat is de stand van zaken in het zespartijenoverleg over Noord-Korea? Is er sprake van enige
vooruitgang?
Antwoord
De derde ronde van het zespartijenoverleg heeft van 20 tot 23 juni 2004 plaatsgevonden in Peking, na
eerdere rondes in augustus 2003 en februari 2004. De zes partijen (Noord-Korea, Zuid-Korea, de
Verenigde Staten, China, Rusland en Japan) hebben in juni afgesproken om een vierde ronde te
houden in september 2004. Deze heeft echter niet plaatsgevonden, omdat Noord-Korea aangaf niet
deel te willen nemen als reactie op de volgens Noord-Korea buitensporige eisen en vijandige houding
van de VS. Het is vrijwel zeker dat het overleg stil ligt tot na de presidentsverkiezingen in de VS. In
de drie overlegronden tot nu toe zijn de VS en Noord-Korea nog niet veel dichter bij elkaar gekomen.
Wel is het principe van `bevriezing tegen beloning' (dat wil zeggen: bevriezing van het Noord-
Koreaanse nucleaire programma in ruil voor beloning in de vorm van energieleveranties en eventueel
veiligheidsgaranties door de VS) nu voor beide partijen bespreekbaar, evenals de door Zuid-Korea
voorgestelde stapsgewijze benadering. Over de concrete invulling hiervan, en met name wie de eerste
stap moet zetten, is echter nog geen overeenstemming bereikt.
Vraag 20
Welke concrete plannen voor 2005 heeft u voor vergroting van het wederzijds begrip tussen Europa
en de Verenigde Staten?
Antwoord
Net als tijdens het Nederlandse EU-Voorzitterschap zal Nederland proberen als een brug tussen de VS
en Europa te functioneren. Over activiteiten in dezen die voortvloeien uit het Nederlandse EU-
voorzitterschap zal nauw overleg plaatsvinden met respectievelijk het Luxemburgse en het Britse EU-
voorzitterschap in 2005. Voorts zal de dialoog worden afgerond tussen de economische partners in de
EU en de VS, de zogenaamde "stakeholders" dialoog, waartoe tijdens de EU/VS-Top van 26 juni
2004 werd besloten. Nederland zal concrete samenwerking stimuleren tussen de EU en de VS, onder
andere op het gebied van JBZ, terrorismebestrijding en innovatie. Tevens zal Nederland actief een
bijdrage leveren aan de evaluatie door de Europese Commissie van 10 jaar EU/VS betrekkingen in de
Nieuwe Transatlantische Agenda; dit zal mogelijk aanleiding zijn voor een herziening. Tenslotte zal
Nederland zich inzetten voor verbeterde 'public diplomacy' van de EU in de VS, waaronder het
wederom uitnodigen van stafmedewerkers van 'Capitol Hill' voor een bezoek aan Nederland en de
Europese Unie.
Vraag 21
Is het actief ontwikkelen van duurzame energiebronnen evenzeer een onderdeel van de Nederlandse
en EU-strategie als het veiligstellen van olie- en gasbronnen?
Vraag 22
Wat is uw reactie op het idee om voor de ontbrekende infrastructuur direct te investeren in
alternatieve energiebronnen?
---
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Antwoord
Er is sprake van een groeiende energieafhankelijkheid van de EU en NL. Studies en rapporten van
onder andere het International Energy Agency (IEA) en de Europese Commissie tonen aan dat het
leeuwendeel van het energieverbruik van de EU de aankomende decennia onveranderd uit fossiele
energiebronnen zal worden gehaald. Schattingen tonen aan dat in 2030 nog voor meer dan 80% met
fossiele brandstoffen in de energiebehoefte van de Europese Unie zal worden voorzien (mondiaal
gezien is het percentage 90%: IEA - World Energy Outlook 2002 en EU Commissie (DGTREN) -
European Energy and Transport; Trends to 2030). Een steeds groter gedeelte van deze
energiebronnen (60-70%: bovengenoemde studies en EU Green paper 2000) zal moeten worden
geïmporteerd uit een steeds kleiner aantal regio's. Deze regio's worden niet altijd gekenmerkt door
grote politieke stabiliteit. Wanneer deze trend wordt afgezet tegen een verwachte mondiale groei van
de energiebehoefte met 50% (binnen de EU is dit 20-25%: IEA - World Energy Outlook) en de
toenemende mondiale concurrentie die dit tot gevolg zal hebben, is de noodzaak om nu te investeren
in het creëren van een voldoende mate van energieveiligheid van de EU en NL evident. NL en de EU
wedden in dat proces niet op één paard maar investeren zowel in de huidige energieinfrastructuur, die
sterk leunt op fossiele brandstoffen, als in de ontwikkeling van alternatieve energiebronnen.
Dit houdt in dat er aan de ene kant wordt geïnvesteerd in de relaties met voor onze energievoorziening
prioritaire landen. Hierbij is er aandacht voor zowel de producentlanden als de doorvoerlanden.
Daarnaast wordt er geïnvesteerd in het ontwikkelen van alternatieven voor fossiele energiebronnen
door in de verschillende duurzame (inclusief hernieuwbare) energiebronnen te investeren.
In NL is het ontwikkelen van duurzame energiebronnen reeds 20 jaar onderdeel van het energiebeleid.
Hiertoe zijn zowel doelstellingen voor de korte als voor de lange termijn geformuleerd. Voor 2010 is
de doelstelling een aandeel van 9% duurzame elektriciteit. Voor 2020 is een doelstelling van 10%
duurzame energie (elektriciteit, warmte en brandstof) vastgesteld. Door middel van initiatieven zoals
het project `Transitie naar een Duurzame Energiehuishouding' van het Ministerie van Economische
Zaken wordt gewerkt aan de verwezenlijking van deze doelstellingen.
Ook in Europa is het actief ontwikkelen van duurzame energiebronnen al vele jaren onderdeel van het
beleid. Dit heeft onder andere geleid tot diverse EU-richtlijnen waaronder de Europese Richtlijn
Duurzame Elektriciteit (2001/77/EC). De Commissie heeft hierover recentelijk (mei 2004) een
mededeling uitgebracht en voorstellen gedaan over de wijze waarop voortgang geboekt kan blijven
worden. De verwachting is dat tijdens de Energieraad van eind november, op basis van deze
mededeling, conclusies kunnen worden geformuleerd die voortgang op dit terrein zullen zekerstellen.
Tijdens het Nederlands Voorzitterschap is er door het Ministerie van Economische Zaken een `Policy
Workshop Offshore Wind Energy' gehouden waar opnieuw een impuls aan de ontwikkeling van deze
vorm van duurzame energie is gegeven.
Beide genoemde trajecten, investeringen in de huidige energieinfrastructuur én de ontwikkeling van
alternatieven voor fossiele energiebronnen, dienen actief bewandeld te worden. De ontwikkeling van
deze alternatieven is immers een traject met een verre horizon en de vooruitzichten ten aanzien van
onze toekomstige energiemix maakt dat wij pragmatisch zijn in onze benadering: alternatieve
energiebronnen nemen de komende decennia een steeds prominentere plaats in binnen onze
energiemix, maar kunnen het aandeel fossiele energiebronnen voorlopig niet vervangen. De ene
investering kan derhalve niet in plaats van de ander worden gerealiseerd; beide investeringen zijn
nodig.
Vraag 23
Welke rol speelt het op pagina 7 geformuleerde ideaal bij het behouden en vergroten van het
draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking?
10
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Antwoord
Een groot draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking is belangrijk voor het dichterbij brengen van
het ideaal: een veilige, rechtvaardige en vreedzame wereld. Het is immers geen vanzelfsprekendheid
dat burgers bereid zijn, indirect via de belastingen, bij te dragen aan leniging van armoede elders op
de wereld. De problemen in ontwikkelingslanden en de bijdragen die internationale samenwerking
levert aan oplossingen voor die problemen is voor veel burgers letterlijk ver van hun bed. Het is de
taak van de overheid, die met belastinggeld van diezelfde burgers aan internationale samenwerking
doet, om inzichtelijk te maken waarom en hoe dit geld besteed wordt.
Internationale samenwerking is echter niet alleen een taak van de overheid. Particulieren,
maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven hebben hier ook een rol te spelen. Ook in die zin is
een groot draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking van belang. En gelukkig bestaat dit grote
draagvlak. Uit het meest recente onderzoek (NCDO, 2004) blijkt dat 72 procent van de
ondervraagden vindt dat het budget voor ontwikkelingssamenwerking verhoogd (21%) moet worden
of gelijk moet blijven (51%).
Daarnaast geven burgers zelf ook gul aan ontwikkelingssamenwerking. Uit het onderzoek `Geven in
Nederland' van de Vrije Universiteit Amsterdam blijkt dat particulieren in 2001 totaal 535 miljoen
euro besteedden aan `internationale hulp'. Dit is het totaal van bijdragen van huishoudens, legaten,
actiebijdragen en bijdragen van het bedrijfsleven. `Internationale hulp' is hiermee in omvang van het
gegeven geld het tweede belangrijkste goede doel, na `kerk/levensbeschouwing' en vóór
`gezondheid'.
Tevens is er sprake van een groeiend aantal activiteiten van particulieren op het terrein van
ontwikkelingssamenwerking. Een goede indicator hiervoor is de groei van het aantal Kleine
Plaatselijke Activiteiten (KPA) van NCDO, van 226 gehonoreerde aanvragen in 1999 naar 339 in
2003. Voor steun aan particulier initiatief op het terrein van ontwikkelingssamenwerking via de `front
offices' van de mfo's werd in 2003 een kleine 3,5 miljoen euro uitgegeven. Voor 2004 is 5,7 miljoen
euro begroot.
De Nederlander vindt ontwikkelingssamenwerking niet alleen belangrijk, hij handelt er ook naar.
Vraag 24
Kunt u meer inzichten geven in de besteding van het verdubbelde budget voor HIV/Aids? Op welke
inzichten zijn deze keuzes gebaseerd?
Antwoord
De indicatieve verdeling van het verdubbelde budget voor HIV/Aids per kanaal, alsmede de
onderbouwing van deze keuze is als volgt:
Bilateraal: 15% (EUR 40 miljoen)
Deze stijging is additioneel aan de al bestaande financiële toewijzingen. Nederland richt zich vooral
op financiering van activiteiten die voorwaarde scheppend zijn (versterking van institutionele
capaciteit, versterken van coördinatie). Bovendien worden activiteiten ondersteund waarvoor
internationale financiering niet eenvoudig is, zoals programma's gericht op seksuele en reproductieve
gezondheid voor jongeren, op gemarginaliseerde groepen als seks werkers en op zogenaamde `harm
reduction'.
Multilateraal: 35 % (EUR 94 miljoen)
Het multilaterale systeem speelt een belangrijke rol in de strijd tegen Aids. De bijdrage aan UNAIDS
wordt verdubbeld tot EUR 36 miljoen per jaar. De bijdrage aan UNFPA blijft gehandhaafd op het
huidige hoge niveau van EUR 58 miljoen per jaar. Daarnaast worden bijdragen voorzien aan VN
organisaties voor Aids activiteiten binnen hun mandaat, zoals aan UNICEF voor de opvang van
Aidswezen (OVC), WHO voor zorg en behandeling en WFP voor de relatie tussen HIV/Aids en
voeding.
Particuliere organisaties: 20% (ongeveer 54 miljoen)
---
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Maatschappelijke organisaties spelen een belangrijke rol, zowel in ontwikkelingslanden als
internationaal. Nederland zal specifieke aandacht geven aan de financiering van organisaties die
werken op gebieden waar internationale financiering soms gevoelig ligt, zoals op gebied van seksuele
en reproductieve gezondheid voor jongeren, belangenvereniging van HIV geïnfecteerden of
gemarginaliseerde groepen. Financiering geschiedt vooral via MFP en TMF.
Publiek-private samenwerking: 30% (ongeveer EUR 81 miljoen)
Publiek-private initiatieven vormen in toenemende mate een belangrijk kanaal voor samenwerking en
financiering. Door de expertise en financiële middelen te bundelen is er een meerwaarde die groter is
dan de som van de individuele inspanningen. Op dit moment is Nederland actief betrokken bij een
aantal van deze samenwerkingsverbanden. Bestaande financiering wordt gecontinueerd en waar nodig
verhoogd. Het Global Fund to fight Aids, Tuberculosis and Malaria (GFATM) is een belangrijke
bron van additionele financiering voor programma's op landenniveau. Via de ondersteuning van
internationale publiek private samenwerkingsverbanden zoals het International Aids Vaccine
Initiative (IAVI) en het International Partnership on Microbicides (IPM) wordt onderzoek naar nieuwe
preventieve technologieën ondersteund.
Met het bedrijfsleven wordt pro-actief gezocht naar samenwerking. Het gaat hier om zowel
voorzieningen ten behoeve van werknemers en hun familieleden van internationale en lokale
bedrijven, als ook om de rol die deze bedrijven in de bredere gemeenschap op zich zouden kunnen
nemen ten aanzien van HIV/Aids bestrijding.
Het gaat hier nadrukkelijk om een indicatieve verdeelsleutel. Verschuivingen tussen kanalen zijn
mogelijk als hiermee de effectiviteit van de Nederlandse inzet verhoogd kan worden.
Vraag 25
Is bekend hoeveel Nederlands ontwikkelingsgeld per jaar verloren gaat aan corruptie?
Antwoord
Nee, dat is niet bekend. Corruptie is door de aard van het fenomeen niet in harde cijfers weer te
geven; het speelt zich immers per definitie af in een schemerzone van de samenleving. Wel kan ik u
verzekeren dat bij de besteding van de Nederlandse OS-middelen alle mogelijke waarborgen en
controlemechanismen worden ingebouwd om de risico's op onrechtmatigheden zoveel mogelijk in te
perken. Zo gelden voor project- en programmasteun tal van voorwaarden, zowel ten aanzien van de
kwaliteit en betrouwbaarheid van de organisaties waaraan middelen beschikbaar worden gesteld, als
ten aanzien van de besteding van deze middelen. De naleving daarvan wordt via nauwgezette
rapportageverplichtingen zodanig getoetst dat onrechtmatigheden niet eenvoudig onopgemerkt kunnen
blijven. Bij begrotingssteun sluit de controle aan bij de mechanismes van het ontvangende land zelf,
zoals die ook op de eigen inkomsten worden toegepast. Begrotingssteun is meestal gekoppeld aan
hervormingsprogramma's waarin de verdere versterking van de begrotingsplanning, -uitvoering, -
verantwoording en -controle een centraal element vormen. In dat kader worden tussen donoren en de
ontvangende overheid duidelijke afspraken op dit terrein vastgelegd. In het Nederlandse beleid
worden de verantwoordings en toezichts structuren van een hulpontvangend land bovendien jaarlijks
beoordeeld en worden indien nodig aanvullende maatregelen genomen om onrechtmatigheden te
voorkomen.
Vraag 26
Waar is in de begroting voor 2005 het eerder geformuleerde streven naar de versterking van de eigen
culturele identiteit van ontwikkelingslanden te vinden?
12
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Antwoord
Deze beleidsdoelstelling is beschreven bij operationele doelstelling 6 (Een grote participatie van civil
society in ontwikkelingsactiviteiten) van beleidsartikel 5 (Toegenomen menselijke ontplooiing en
sociale ontwikkeling) op pagina 74 van de Memorie van Toelichting.
Vraag 27
In hoeverre zijn bedrijven die meedoen aan publiek-private partnerschappen verplicht een openbaar
maatschappelijk verslag voor te leggen?
Antwoord
Binnen de PPP-faciliteit 'call for ideas' is geen voorwaarde opgenomen ten aanzien van het indienen
van een maatschappelijk jaarverslag. Indien het ministerie met een bedrijf een partnerschap wil
afsluiten, zal bij de beoordeling worden meegenomen of het bedrijf op een maatschappelijk
verantwoorde wijze onderneemt. Het Ministerie stelt geen harde voorwaarden over het indienen van
een maatschappelijk jaarverslag. Bedrijven die al een maatschappelijk jaarverslag opstellen, zullen
ongetwijfeld daarin aandacht aan de PPP-facilteit gaan geven.
De Nederlandse Regering heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving verzocht een Richtlijn op te stellen
over het rapporteren over maatschappelijke aspecten in het directieverslag en een handreiking te
formuleren voor het opstellen van een separaat maatschappelijk jaarverslag. Dit heeft geleid tot
Richtlijn 400 en de Handreiking voor Maatschappelijke Jaarverslaggeving. De Richtlijn en de
Handreiking gelden vanaf verslagjaar 2004, maar gelden niet als verplichtend.
Vraag 28
Hoeveel bedragen de totaal begrootte uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking in 2005 en hoe is de
verdeling van deze middelen over de verschillende kanalen (bilateraal, multilateraal, maatschappelijke
organisaties/Internationaal Onderwijs en het bedrijfsleven-programma)?
Antwoord
Het totaal aan begrote uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking in 2005 bedraagt EUR 4.051
miljoen Hiervan wordt EUR 1.069 miljoen besteed via het bilaterale kanaal (26%), EUR 1.063
miljoen via het multilaterale kanaal (26%), EUR 919 miljoen via maatschappelijke organisaties
(23%), EUR 198 miljoen via bedrijfslevenprogramma's (5%), wordt EUR 481 miljoen toegerekend
aan ODA vanwege EKI-kwijtschelding (12%), en wordt EUR 318 miljoen bestempeld als overige
(8%), vooral opvang asielzoekers en apparaatskosten.
Vraag 29
Kan de "strategische faciliteit mensenrechten en goed bestuur", die verhoogd wordt met 2 miljoen
euro, worden ingezet ter ondersteuning van democratische opbouw in het Caribisch gebied. Zo ja,
hoeveel wilt u daarvoor uittrekken?
Antwoord
Het ministerie van Buitenlandse Zaken beschikt sinds 1 januari 2004 over een aparte Faciliteit
Strategische Mensenrechtenactiviteiten (FSA). De FSA, die uit zowel ODA- als non-ODA-middelen
bestaat, is ingesteld ten behoeve van de financiering van activiteiten die gericht zijn op verbetering
van de mensenrechtensituatie, democratisering of goed bestuur. Via de FSA is het mogelijk ook in
niet-OS-partnerlanden strategische activiteiten op deze terreinen te ondersteunen. In totaal is voor de
FSA in 2004 en in 2005 een bedrag van 7.3 miljoen gereserveerd. In beginsel staat de FSA open
voor alle landen van de wereld, dus ook voor de landen in het Caraibisch gebied, maar eventuele
toekenning van middelen zal worden getoetst aan de criteria van de FSA; activiteiten moeten een
onderdeel zijn van een actieve politieke strategie van Nederland ten aanzien van het betrokken land,
13
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
zij moeten katalyserend of strategisch zijn en gericht op verbetering van de mensenrechtensituatie,
democratisering of goed bestuur en worden ingediend door internationale organisaties of NGO's.
Vraag 30
Hoe wordt bij de hulp aan Darfur gegarandeerd dat deze fondsen exclusief ten goede komen aan de
noodlijdende bevolking en hoe wordt voorkomen dat voedsel of medicijnen onverhoopt ten goede
komen aan de strijdende partijen?
Antwoord
De inzet van noodhulp vindt plaats onder leiding van OCHA, de VN-organisatie voor de coördinatie
van humanitaire hulp. De Nederlandse ambassade in Khartoum zet zich actief in voor een adequate
wijze en mate van coördinatie door de VN ter plaatse. Needs assessments, registratie van
hulpbehoevenden alsmede toezicht op de distributie van hulpgoederen zijn, zoals in andere
crisishaarden, voorwaarden om te zorgen dat de hulp ook daadwerkelijk op de goede plaats
terechtkomt. Zowel in Khartoem als in Darfur bestaan daarvoor internationale monitoring
mechanisms. De grote mate van onveiligheid, maar ook toenemend banditisme vormen een bedreiging
voor de goede inzet van hulpgoederen. Op alle strijdende partijen wordt politieke druk uitgeoefend
om niet alleen de veiligheid in het gebied te verbeteren, maar ook de bereikbaarheid van de doelgroep.
Vraag 31
Mocht het onverhoopt niet tot een vredesakkoord komen in Soedan, wat gebeurt er dan met de gelden
die per jaar voor dit land gereserveerd zijn?
Antwoord
Onlangs heb ik een extra bedrag van 100 miljoen Euro beschikbaar gesteld voor wederopbouw in
Soedan. Deze fondsen zullen pas beschikbaar worden gesteld zodra een vredesakkoord tot stand is
gekomen.
Vraag 32
Hoe zullen de meevallers van 2004, te weten 300 miljoen euro uit de EKI-toerekening en 70 miljoen
euro uit de ODA-toerekening van de eerstejaars opvang van asielzoekers, worden besteed?
Antwoord
Voor de invulling van de EKI-meevaller van 300 miljoen euro wordt verwezen naar de brief, d.d. 19
oktober 2004 met kenmerk FEZ/BZ-264/04. De totale ramingsbijstelling eerstejaarsopvang van
asielzoekers bedroeg 88 miljoen in 2004. Dit bestaat uit de in de eerste suppletore wet 2004 reeds
gemelde ramingsbijstelling van 65 miljoen en een nadere ramingsbijstelling van 22,7 miljoen (zie
de Verdiepingsbijlage pag. 121 voor deze mutatie). De vrijkomende middelen zijn aangewend voor de
eveneens in de Verdiepingsbijlage gemelde intensiveringen van AEV-prioriteiten.
Vraag 33
Waar staat voor wat betreft EKI in de begroting het exacte bedrag aan inkomsten van door bedrijven
betaalde premie's en het bedrag van de eigen bijdrage van bedrijven in het kader van
exportkredietverzekeringen?
Antwoord
De inkomsten voor wat betreft de premie behorende bij exportkredietverzekeringen en
investeringsgaranties staan op de begroting van het Ministerie van Financiën (TK 29800 IXB, nr 1:
Artikel 5; Pagina 69 Paragraaf 3.5.3). De term eigen bijdrage heeft geen betekenis in de
exportkredietverzekering. Waarschijnlijk wordt hier gedoeld op het eigen risico dat verzekerden
14
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
hebben als ze een exportkredietverzekering afsluiten. Afhankelijk van het soort risico dat gedekt
wordt bedraagt het eigen risico 2 tot 5 procent van het verzekerde bedrag. Omdat het eigen risico geen
uitgaven dan wel inkomsten van het Rijk vertegenwoordigt, worden hierover geen bedragen
opgenomen in de begroting.
Vraag 34
In 2004 worden minder schulden kwijtgescholden dan verwacht. Waarom is er voor 2005 dan toch
een hoger bedrag opgenomen in de begroting?
Antwoord
De realisatie van EKI-schuldkwijtschelding is afhankelijk van de uitkomsten van onderhandelingen in
de Club van Parijs. Voor 2004 blijkt dat er minder schulden kwijtgescholden kunnen worden dan
oorspronkelijk geraamd. Daarom is de raming voor 2004 neerwaarts bijgesteld.
Mede in het licht van de recente neerwaartse bijstellingen van de EKI-ramingen heeft overleg plaats
gevonden met het Ministerie van Financien over de meerjarige ramingen van kwijtschelding van deze
schulden en de daaraan gekoppelde budgettaire reserveringen. Afgesproken is dat bij Voorjaarsnota
'05 de ramingen neerwaarts zullen worden bijgesteld op basis van de dan meest actuele inzichten ten
aanzien van de verwachte kwijtscheldingen.
Vraag 35
Het Global Fund wordt bekritiseerd omdat het fonds geld niet kan uitgeven in verband met gebrek aan
absorptiecapaciteit van ontwikkelingslanden. Op welke wijze worden de effectiviteit en de
duurzaamheid van dit fonds onderzocht alvorens de Nederlandse financiële steun te continueren? Wat
zijn de resultaten van dit onderzoek?
Antwoord
Het Global Fund is een financieringsinstrument dat fondsen beschikbaar stelt voor nationale
programma's voor de bestrijding van Aids, tuberculose en malaria. Uit een recente evaluatie van de
eerste 25 contracten die afgesloten zijn, bleek dat 80% van de programma's op schema loopt of zelfs
beter presteert dan verwacht. De reden voor de vertragingen in de overige 20% (5 landen) zijn divers
absorptie capaciteit is daarbij niet de belangrijkste oorzaak. Nu steeds meer landen toegang gaan
verschaffen tot Aids-behandeling wordt de uitvoerende capaciteit van de gezondheidszorg een steeds
belangrijke factor. Een gebrekkige capaciteit en een tekort aan menskracht zal de voortgang
belemmeren, en resulteren in absorptieproblemen. Deze onwenselijke situatie dienst vanzelfsprekend
zoveel mogelijk vermeden te worden. Dit gebeurt onder meer door tijdens de beoordeling van
voorstellen kritisch te kijken naar de reële uitvoerende capaciteit en fondsen beschikbaar te stellen
voor technische assistentie. Ook wordt een diversificatie van uitvoerders in de publieke en de private
sector bepleit vaak bestaat op lokaal en districtsniveau, of bij andere dienstverleners als NGOs en
missieziekenhuizen, een grotere absorptiecapaciteit. Tenslotte kunnen de partners op landenniveau,
waaronder de multilaterale organisaties en bilaterale donoren, ook een bijdrage leveren aan
capaciteitsopbouw.
Het Global Fund heeft een uitgebreid en transparant systeem voor monitoring en evaluatie, met onder
meer een onafhankelijk comité dat adviseert en beoordeelt. Het functioneren van het Global Fund
wordt op drie niveaus onder de loep genomen: de voortgang in de programma's die gefinancierd
worden, de resultaten op landenniveau en de effecten van het Global Fund op globaal niveau. Het
eerder genoemde rapport dat de resultaten van de eerste 25 contracten evalueert is één van de
producten die met name kijkt naar programma en landenniveau.
15
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Vraag 36
Het budget voor landenspecifieke samenwerking wordt meerjarig verhoogd. De verhoging past binnen
het streven de hulp via de landenprogramma's te intensiveren (motie-Ferrier). Waar gaat de verhoging
specifiek naartoe?
Antwoord
De middelen die additioneel beschikbaar zijn en komen voor de bilaterale landenprogramma's worden
op basis van de voorstellen van de posten over de verschillende landenprogramma's gealloceerd.
Zoals is aangegeven in de Voorjaarsnota 2004 en de Begroting 2005 komt de verhoging vooral ten
goede aan de prioritaire beleidsterreinen uit AEV: `basic education', milieu/water, HIV/AIDS en
reproductieve gezondheidszorg- en rechten. Naast de focus op deze prioritaire beleidsterreinen
worden ook met voorrang middelen gealloceerd voor Sub Sahara Africa.
Onderstaande tabel geeft een beeld van de thematische verdeling van de landenbudgetten over de
verschillende sectoren (in EUR miljoen)*.
Sector 2004 2005 2006
Onderwijs 104,6 128,5 180,8
Gezondheidszorg 74,9 75,4 78,5
Milieu 49,6 72,2 86
Water 25,1 54,3 58,1
* In deze tabel staan de bedragen van de in de begroting opgenomen middelen die reeds over de
verschillende sectoren zijn gealloceerd. Voor 2007 zijn de bedragen die in de begroting vermeld staan
onder de verschillende thematische artikelen nog niet over de landenprogramma's gealloceerd.
Hiervoor worden de voorstellen van de posten, welke begin 2005 zullen worden ingediend,
afgewacht.
In de landenbrief (TK 29234, nr. 28) vindt u een overzicht van de verschillende sectoren per land
alsmede de ontwikkeling van de meerjarige indicatieve budgetten.
In meerjarig perspectief is de precieze invulling per land en per sector afhankelijk van de voortgang
van programma's en van de verdeling van taken met de ontvangende overheid, andere donoren en
overige actoren die in dezelfde sector of binnen hetzelfde thema actief zijn.
Vraag 37
Voor welke VN-activiteiten heeft de verlaging van het budget voor het multilaterale kanaal gevolgen?
Kunt u specificeren op welke wijze wordt gekort op UNDP, UNICEF, UNDCP, FAO, de IFI's en het
multilaterale deskundigenprogramma?
Antwoord
De vrijwillige bijdragen aan UNCDP, UNRISD, UNCDF, HABITAT en UNCTAD zijn geschrapt. De
jaarlijkse bijdrage aan het Partnershipprogramma van de FAO is structureel verlaagd tot 5 miljoen.
De bijdrage aan de Partershipprogramma's van UNDP en UNICEF zijn verlaagd tot 1 miljoen per
jaar. De verlaging van de IFI's betreft voornamelijk het laten vervallen van de Nederlandse bijdrage
aan fase 2 van het PRSP fonds van de African Development Bank, ESCAP en ECLAC. Door snelle
structurele afbouw van het assistent-deskundigenprogramma naar 40 nieuwe uitzendingen per jaar is
het budget van het multilateraal deskundigenprogramma verlaagd.
Vraag 38
Waarom wordt in 2005 - gezien uw op pagina 24 geformuleerde opvatting dat er samenhang is tussen
HIV/Aids en mensenrechten - 39 miljoen euro gekort op HIV/Aids- hulp?
Antwoord
16
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Het betreft hier geen korting op de middelen ten behoeve van de bestrijding van HIV/AIDS. Een deel
van het bedrag (39 miljoen) dat in 2005 geraamd was voor het Global Fund to Fight Aids,
Tuberculoses and Malaria (GFATM) is van 2005 naar 2004 gehaald vanwege de grotere
liquiditeitsbehoefte bij dit fonds. Daarnaast laat deze begroting juist een duidelijke verhoging zien van
het budget beschikbaar voor de bestrijding van HIV/Aids met 50 miljoen vanaf 2006, waarvan 45
miljoen is bedoeld voor het GFATM en 5 miljoen voor de op te richten Global Commodity Facility.
Deze verhogingen zijn noodzakelijk om te kunnen voldoen aan de Motie Koenders/Terpstra inzake
een verdubbeling van de uitgaven HIV/AIDS-TB-Malaria in 2007.
Vraag 39
In de begroting van Buitenlandse Zaken is voor 2004 2 miljoen euro begroot ten behoeve van
`inburgering' en vanaf 2005 jaarlijks 4 miljoen euro. Welk deel hiervan wordt toegerekend aan ODA
en waarom?
Antwoord
De kosten worden niet toegerekend aan ODA.
Vraag 40
Wat vindt u met betrekking tot het internationale mensenrechtenbeleid van de ontwikkeling van een
individueel klachtrecht ten aanzien van economische, sociale en culturele rechten?
Antwoord
De internationale onderhandelingen over dit onderwerp, onder meer in de `open-ended' werkgroep
inzake het individueel klachtrecht bij het ESOCUL verdrag, vertonen weinig beweging. Weliswaar
werd tijdens de afgelopen zitting van de VN- Mensenrechtencommissie het rapport van Onafhankelijk
Expert Hatem Kotrane voor dit onderwerp besproken, die op basis van nationale en regionale
jurisprudentie tot de conclusie komt dat bepaalde rechten uit het ESOCUL-Verdrag afdwingbaar
zouden zijn en dat een individueel klachtrecht de implementatie van dit Verdrag zou kunnen
bevorderen. Hierover bestaat evenwel geen overeenstemming, ook niet binnen de EU. Vele landen,
waaronder Nederland, zijn niet overtuigd dat een individueel klachtrecht zou leiden tot een betere
implementatie van de economische, sociale en culturele rechten. Een dergelijk recht zou ook
onrealistische verwachtingen kunnen scheppen, mede vanwege het juist niet direct afdwingbare
karakter van deze rechten en de afwezigheid van internationale minimumstandaarden. Hierdoor is het
moeilijk schendingen in het individuele genot van deze rechten te meten, en kleven er nog te veel
praktische bezwaren aan een individueel klachtrecht voor economische, sociale en culturele rechten.
Vraag 41
Wat is de inzet van de Nederlandse regering ten aanzien van de ontwikkeling van rechtsregels over
het misdrijf agressie?
Antwoord
De Nederlandse regering zet zich actief in om overeenstemming te bereiken over zulke rechtsregels.
Het misdrijf agressie wordt algemeen gezien als de "supreme international crime". Het is daarom
terecht dat het Statuut van het Internationale Strafhof in artikel 5, eerste lid, aangeeft dat het Hof
rechtsmacht heeft ten aanzien van dit misdrijf. Artikel 5, tweede lid, geeft echter aan dat het Hof pas
daadwerkelijk rechtsmacht zal uitoefenen over het misdrijf agressie wanneer een definitie van dit
misdrijf in het Statuut is opgenomen, alsmede de voorwaarden waaronder het Strafhof rechtsmacht
kan uitoefenen ter zake van dit misdrijf. Op grond van het Statuut kan dit pas vanaf 1 juli 2009
gebeuren. Niettemin zijn de onderhandelingen over dit onderwerp al jaren gaande, sinds september
2002 in het kader van een speciale werkgroep van de Vergadering van Staten die Partij zijn bij het
Statuut van het Internationale Strafhof. Deze onderhandelingen worden indien mogelijk en wenselijk
17
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
financieel ondersteund, zoals is gebeurd ten aanzien van de in juni van dit jaar in Princeton gehouden
informele Intersessional Meeting van de speciale werkgroep. Daarnaast neemt Nederland actief
inhoudelijk deel aan deze onderhandelingen.
Vraag 42
Is de Europees-Mediterrane overeenkomst met Egypte inmiddels in werking getreden? Is het waar, dat
in Egypte nog steeds sprake is van mensenrechtenschendingen, beperkingen van de vrijheid van
meningsuiting en de godsdienstvrijheid? Is het waar, dat er in Egypte hoewel vaak onder een ander
voorwendsel nog steeds arrestaties plaatsvinden op grond van veronderstelde homoseksualiteit? Is
het waar, dat ook de positie van vrouwen, joden en christenen in Egypte niet (significant) verbetert?
Wanneer de mensenrechtensituatie in Egypte niet significant is verbeterd, welke maatregelen ex
artikel 3 van de Europees-Mediterrane overeenkomst met Egypte zijn dan, overeenkomstig de motie-
Dittrich c.s. (27 918, nr. 8), getroffen? Op welke wijze zijn de mensenrechtenschendingen het
afgelopen half jaar betrokken in de politieke dialoog met Egypte?
Antwoord
Op 23 augustus 2004 is aan de Kamer een uitvoerige rapportage (TK 27918, nr. 11) gestuurd inzake
een evaluatie van de mensenrechten in het kader van het EU-Associatieakkoord met Egypte, dat op 1
juni 2004 in werking is getreden. In het algemeen moet worden gesteld dat de situatie zorgelijk blijft.
Er vinden in Egypte nog steeds schendingen van de mensenrechten plaats. Echter, met de instelling
van de onafhankelijke Nationale Raad voor de Mensenrechten in januari 2004, die voornamelijk tot
taak heeft te rapporteren over de implementatie van mensenrechtenverplichtingen, heeft Egypte een
serieuze stap genomen om de mensenrechtensituatie in eigen land aan de orde te stellen. De
Egyptische overheid heeft aandacht voor de rechten van de verschillende religieuze groeperingen in
het land. Zo heeft zij onlangs het (christelijke) Koptische kerstfeest als officiële feestdag
geïntroduceerd.
Er vinden in Egypte helaas nog steeds arrestaties plaats op grond van, al dan niet veronderstelde,
homoseksualiteit. Verbeteringen op dit terrein vinden nauwelijks plaats, hoewel gesprekken over
homoseksuele rechten zich thans niet meer in de taboesfeer bevinden.
Vrouwen in Egypte bevinden zich nog steeds in een achtergestelde positie ten opzichte van mannen.
Sommige organisaties, zoals de `Suzanne Mubarak Women's International Peace Movement' zetten
zich in voor vrouwenrechten en vrouwenemancipatie.
In het kader van het EU-Associatieakkoord werd op 10 mei 2004 een Informele Dialoog over
Mensenrechten gehouden tussen de EU en Egypte. Tijdens de ministeriële bijeenkomst in het kader
van het EU-Associatieakkoord, op 14 juni 2004 reageerde de Egyptische minister van buitenlandse
zaken positief op het idee een speciale mensenrechtencommissie in te stellen onder het
Associatieakkoord.
Vraag 43
Over welke gegevens beschikt de Nederlandse regering met betrekking tot de
mensenrechtenschendingen in Tibet in het afgelopen jaar? Is het waar dat de mensenrechtensituatie in
Tibet het afgelopen jaar opnieuw fors is verslechterd? Kunt u een nauwkeurig overzicht geven van de
stappen die u de afgelopen periode richting China heeft ondernomen om van de Nederlandse
afkeuring van de mensenrechtenschendingen in Tibet blijk te geven? Welke stappen zijn gedurende
het Nederlandse EU-Voorzitterschap in Europees kader genomen? Overweegt u economische of
andere sancties tegen China? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Hoe is de afgelopen tijd verder
invulling gegeven aan de motie-Dittrich over Tibet (29 200 V, nr. 47)?
Antwoord
De mensenrechtensituatie in China, inclusief de situatie in Tibet, heeft de volle aandacht van de
Nederlandse regering. Nederland stelt de mensenrechtenproblematiek in China en Tibet regelmatig
aan de orde. Dat gebeurt via de halfjaarlijkse EU-Mensenrechtendialoog met China, in VN-fora, en
18
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
bilaterale contacten tussen de Nederlandse en de Chinese regering. In zijn brief van 8 maart 2004 (TK
29200 V, nr. 66) heeft de minister van Buitenlandse Zaken aangegeven dat binnen de EU geen steun
bestaat voor de instelling van een Speciale Vertegenwoordiger voor Tibet (zoals gevraagd in de
motie-Dittrich), maar wel voor de door Nederland bepleite extra aandacht voor deze regio. Tevens
heeft de minister geschetst op welke wijze de mensenrechtensituatie in Tibet het beste kritisch kan
worden gevolgd en daadwerkelijke verbeteringen kunnen worden bewerkstelligd. In zijn brief aan de
Tweede Kamer van 20 juli 2004 (TK, vergaderjaar 2003-2004, nr. 1970) heeft de minister dit
opnieuw bevestigd. Bij verschillende gelegenheden is, zowel door de Nederlandse ambassadeur in
China als door de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur, aandacht gevraagd voor de
mensenrechtenproblematiek in Tibet. In mei 2004 bezocht de Nederlandse ambassadeur in China
Tibet waarbij hij gesprekken heeft gevoerd met de lokale autoriteiten over de lokale
mensenrechtensituatie in brede zin. Het aangekondigde mensenrechtenprogramma, specifiek gericht
op Tibet (200.000 euro op jaarbasis vanaf 2004), is inmiddels van start gegaan. Het gaat daarbij om
kleinschalige projecten in de Tibetaanse regio, die gericht zijn op het instandhouden van de
Tibetaanse cultuur in de breedste zin van het woord: restauratie van Tibetaanse kloosters, onderwijs
in Tibetaanse taal, inventarisatie en veiligstellen van Tibetaanse teksten, tradities, enz. De
Nederlandse Mensenrechtenambassadeur heeft in zijn contacten met de Chinese autoriteiten onder
andere aangedrongen op voortzetting van de dialoog tussen vertegenwoordigers van de Dalai Lama en
die van de Chinese overheid, en individuele gevallen van mensenrechtenschendingen, zoals de situatie
van diverse Tibetaanse gevangenen, ter sprake gebracht. Binnen de EU bestaat ruime
overeenstemming dat de situatie in Tibet onze volledige aandacht verdient. De EU gebruikt dan ook
elke gelegenheid om bij de Chinese autoriteiten aan te dringen op het eerbiedigen van de
mensenrechten van de Tibetanen. Tijdens de meest recente zitting van de EU-Mensenrechtendialoog
met China op 24 september 2004 in Peking heeft de EU bij monde van de Nederlandse
Mensenrechtenambassadeur aandacht gevraagd voor de mensenrechtenproblematiek in Tibet en
clementie verzocht voor een aantal politieke gevangenen, onder wie verschillende Tibetanen. In het
kader van deze 18e ronde van de EU-China-Mensenrechtendialoog, bracht de EU-Troika onder
leiding van de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur een bezoek aan Tibet. Tijdens dit bezoek
verwelkomde de Ambassadeur de hervatting van de contacten tussen de Chinese autoriteiten en de
afgevaardigden van de Dalai Lama, en drong hij aan op een inhoudelijke dialoog met de Dalai Lama.
Ook hierbij is aandacht gevraagd voor een aantal politieke gevangenen. Inmiddels zijn
vertegenwoordigers van de Dalai Lama in China ontvangen. Geconcludeerd kan worden dat er de
afgelopen jaren geen sprake is van "forse verslechtering", maar dat de mensenrechtensituatie in Tibet
wel zorgelijk blijft en dat voortdurende aandacht van de EU en van de afzonderlijke lidstaten
gerechtvaardigd blijft.
Vraag 44
Op welke wijze worden landen gescreend alvorens zij toetreden tot de Mensenrechten-commissie van
de VN? Behoort een verbetering van deze screening tot de actieve bijdrage van de Nederlandse
regering aan de VN-hervormingen?
Vraag 47
Kunt u concreet aangeven wat uw strategie zal zijn bij het hervormen van de multilaterale
mensenrechtenfora? Wat is het wenselijke resultaat, zeker gezien de moeite om hervorming
daadwerkelijk gedaan te krijgen?
Vraag 48
Is de Nederlandse regering bereid om de ratificatie van de belangrijke mensenrechten-verdragen als
inzet te stellen voor de hervorming van deze fora, met name de VN-Mensenrechtencommissie in
Genève?
19
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Antwoord
Er is geen sprake van `screening' voorafgaand aan kandidaatstelling voor lidmaatschap van de VN-
mensenrechtencommissie. Eén van de uitgangspunten van de VN is dat iedere lidstaat het recht heeft
zich kandidaat te stellen voor het lidmaatschap van dergelijke organen. Nederland houdt bij het
bepalen van de stemmen voor de Mensenrechtencommissie rekening met een aantal factoren,
waaronder de mensenrechtensituatie in het betreffende land, de wijze waarop het land zich in
relevante multilaterale fora opstelt en de ratificatie van mensenrechtenverdragen.
Selectiviteit ten aanzien van de samenstelling van de Mensenrechtencommissie, bijvoorbeeld door
criteria te stellen aan lidmaatschap, kan ten koste gaan van de legitimiteit van de besluiten die door de
Mensenrechtencommissie worden genomen. Wellicht zou het gemakkelijker worden om
veroordelende resoluties over bepaalde landen aan te nemen. Deze landen zouden hier waarschijnlijk
echter niet veel boodschap aan hebben als zij zeker weten nooit deel uit te kunnen maken van een
dergelijke Mensenrechtencommissie.
Nederland hecht veel waarde aan een grotere effectiviteit van de Mensenrechtencommissie, die tot
uitdrukking zou moeten komen in het duidelijk adresseren van mensenrechtenschendingen waar ook
ter wereld. Nederland heeft dit namens de EU onderstreept in een brief aan het High Level Panel en
kijkt met belangstelling uit naar wat het High Level Panel op dit gebied zal voorstellen. Nederland zal
over de toekomst van de Mensenrechtencommissie in november een speciale zitting van de EU-
raadswerkgroep mensenrechten organiseren, waar in EU-verband een poging zal worden gedaan om
voor de komende jaren een strategie uit te stippelen.
Daarnaast heeft de Adviesraad Internationale Vraagstukken op verzoek van de regering onlangs
advies uitgebracht over de ontwikkelingen binnen het systeem van de Verenigde Naties op het terrein
van de rechten van de mens. Ik zal u zo spoedig mogelijk de regeringsreactie op dit advies doen
toekomen.
Vraag 45
Wat verstaat u onder `concrete vooruitgang' in de dialoog over mensenrechten met de Arabische
wereld?
Antwoord
De dialoog over mensenrechten met de Arabische wereld krijgt op verschillende wijzen verdere
invulling. Door de G-8 is op initiatief van de Verenigde Staten een zogeheten 'Broader Middle East
and Mediterranean'-beleid ontwikkeld. De Europese Raad heeft in juni jl. het Strategisch Partnerschap
met de Mediterranée en het Midden-Oosten gelanceerd. De EU en de VS streven tegen deze
achtergrond naar complementariteit van hun respectievelijke strategieën die onder andere gericht zijn
op de bevordering van goed bestuur en van respect voor de mensenrechten. Wat de EU betreft, neemt
bij de bestaande, politieke dialogen in het kader van Associatie-overeenkomsten en de EU-GCC-
relatie de dialoog over de mensenrechten een belangrijke plaats in. Met landen waarmee een
Associatie-overeenkomst is gesloten, zal de dialoog concreet gestalte krijgen via bijeenkomsten van
speciale subcomité's van de Associatieraad. Voorts kan gewezen worden op het Euromed-programma,
en op financiering van projecten uit het MEDA-fonds van de EU. De uitbreiding van het ENP naar de
Mediterrane partners van de EU geeft hieraan een belangrijke nieuwe impuls. Ook in de bilaterale
contacten met landen uit de Arabische wereld vraagt Nederland aandacht voor mensenrechten en goed
bestuur. Tevens financiert Nederland in een aantal landen projecten van lokale NGO's die zich
inzetten op deze terreinen.
Vraag 46
20
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Welke activiteiten ontplooit u ten aanzien van de ondersteuning van het operationeel worden van het
Afrikaanse Hof voor de Mensenrechten?
Antwoord
Aangezien het Protocol betreffende de oprichting van een Afrikaans Hof voor de Rechten van de
Mens en Volkeren behorende bij het Afrikaanse Handvest voor de Rechten van de Mens en Volkeren
eerst op 25 januari 2004 in werking is getreden, zijn de procedures voor de benoeming van de rechters
en andere interne procedures voor het doen functioneren van het Hof nog niet doorlopen. Derhalve
acht ik het niet opportuun dat Nederland of de EU zich op dit moment rechtstreeks in deze interne
procedures mengt. Nadat de benodigde beslissingen door de aangesloten staten zijn genomen, zal ik
bezien hoe Nederland of de EU het Hof zou kunnen ondersteunen.
Vraag 49
Hoe groot was in de afgelopen jaren de Nederlandse bijdrage voor de Rwandese National Unity and
Reconciliation Commission en voor de Mensenrechtencommissie en hoeveel geld is er hiertoe voor de
komende twee jaren voorzien? Hoe groot is de bijdrage in 2005 voor respectievelijk de sectoren goed
bestuur, rurale transformatie en decentralisatie in Rwanda? Hoe groot is de Nederlandse bijdrage
geweest aan maatschappelijke organisaties in Rwanda in 2004?
Antwoord
De bijdrage voor de National Unity and Reconciliation Commission (NURC) heeft zich in de
afgelopen jaren beperkt tot steun aan de jaarlijkse Verzoeningsconferentie (EUR 27.000, EUR 28.000
en EUR 50.000 in resp. het jaar 2000, 2001 en 2004). Aan de nationale Mensenrechtencommissie is
en zal geen financiële steun worden verleend, met name omdat deze organisatie zich gedurende de
laatste twee jaar onvoldoende heeft kunnen profileren als onafhankelijke organisatie. Nederland is
voornemens om in de komende jaren aan de NURC geen bijdrage te verstrekken, omdat er reeds
voldoende andere donorfondsen beschikbaar lijken te zijn en de activiteiten van de NURC
onvoldoende aansluiten bij de Nederlandse prioriteit voor ondersteuning van verzoeningsprojecten op
grassroots-niveau. De Nederlandse steun op het gebied van mensenrechten zal voornamelijk via
maatschappelijke organisaties blijven verlopen.
Van de 40 activiteiten die thans in uitvoering zijn, verlopen er zo'n 30 via maatschappelijke
organisaties. De Nederlandse bijdrage voor activiteiten die via overheidsorganisaties verlopen
bedraagt ongeveer EUR 7 mln. Het gaat hier om activiteiten op het terrein van decentralisatie, gacaca,
steun aan de rechterlijke macht, de Algemene Rekenkamer, milieu en energie en ondersteuning van de
genocide herdenking. Een deel van deze steun wordt door de Rwandese overheid overigens weer
doorgesluisd naar NGO's, zoals SNV en CARE, die voor de uitvoering van projecten zorg dragen. Het
gedelegeerde budget voor Rwanda in 2005 zal EUR 23 mln bedragen. Dit is vrijwel geheel bestemd
voor de thema's Rurale Economische Transformatie en Justitie/Mensenrechten, alsmede het thema
decentralisatie.
Vraag 50
Beschikt het Ministerie van Buitenlandse Zaken over een fonds ter bevordering van mensenrechten en
democratie in Arabische landen? Zoja, wat is de naam van dit fonds en over welk budget beschikt dit
fonds?
Antwoord
Het ministerie van Buitenlandse Zaken beschikt sinds 1 januari 2004 over een aparte Faciliteit
Strategische Mensenrechtenactiviteiten (FSA). De FSA die uit zowel ODA- als non-ODA-middelen
bestaat, is gericht op financiering van activiteiten die onderdeel zijn van een actieve politieke strategie
en katalyserend of strategisch zijn en gericht op verbetering van de mensenrechtensituatie,
democratisering of goed bestuur. Via de FSA is het mogelijk ook in niet-partnerlanden strategische
21
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
activiteiten op deze terreinen te ondersteunen. De Arabische regio vormt binnen de FSA een regio
waarnaar bijzondere aandacht uitgaat. In totaal is voor de FSA in 2004 en in 2005 een bedrag van 7.3
miljoen gereserveerd.
Vraag 51
Kunt u aangeven welke actie(s) u heeft ondernomen naar aanleiding van het amendement
Karimi/Wilders (29 200 V, nr. 23), waardoor geld zou worden vrijgemaakt voor mensen-
rechtenactiviteiten in Iran?
Antwoord
Vanuit de strategische mensenrechtenfaciliteit is een bedrag van EUR 750.000 gedelegeerd aan de
Nederlandse ambassade in Teheran, bestemd voor de ondersteuning van mensenrechtenactiviteiten in
Iran. De ambassade voert een actief beleid maar het blijkt bijzonder moeilijk om geschikte activiteiten
te identificeren. Veel NGO's zijn niet geregistreerd, krijgen geen toestemming van de Iraanse regering
om hun projecten uit te voeren of hebben niet genoeg capaciteit. Het politieke klimaat schept met
name sinds de parlementsverkiezingen in februari 2004 bovendien geen gunstige omgeving.
Nederland blijft er niettemin naar streven om het gereserveerde bedrag dit jaar nog te besteden.
Vraag 52
In hoeverre pleit de Nederlandse regering actief voor ratificatie van het Statuut van Rome bij landen
die dit nog niet hebben gedaan, zoals Mexico? Hebben de inspanningen van de Nederlandse regering
gedurende het afgelopen jaar om het aantal lidstaten dat partij is bij het Statuut van Rome te doen
toenemen, concreet resultaat gehad?
Antwoord
Voor de legitimiteit van het Internationaal Strafhof is het van belang dat een zo groot mogelijk aantal
staten partij is bij het Statuut van Rome. De regering pleit daarom voor ratificatie van het Statuut door
landen die dat nog niet hebben gedaan en biedt ook hulp aan bij de implementatie in de nationale
wetgeving. Om de Nederlandse inzet zo effectief mogelijk te laten zijn, wordt deze ontwikkeld in het
kader van een brede, internationale campagne. Daarin spelen naast staten die partij zijn bij het ICC
Statuut ook NGO's een actieve en belangrijke rol. De EU heeft een speciaal actieplan vastgesteld ter
bevordering van ratificatie en implementatie van het Statuut; Nederland coördineert als EU-voorzitter
momenteel de uitvoering daarvan.
Het aantal ratificaties neemt gestaag toe. Inmiddels hebben 97 landen het Statuut geratificeerd (stand
per 27 september jl.). Het behalen van resultaten wordt gaandeweg lastiger doordat landen die snel
wilden en konden toetreden tot het Statuut dat intussen grotendeels hebben gedaan en landen die
overblijven aarzelingen of bezwaren hebben met betrekking tot toetreding dan wel op complicaties
stuiten bij het aanpassen van hun wetgeving.
In hoeverre ratificaties op het conto van Nederland of het Nederlandse voorzitterschap moeten worden
geschreven is niet goed vast te stellen, aangezien de Nederlandse inzet, zoals aangegeven, deel
uitmaakt van een bredere internationale actie.
Vraag 53
Wat is de reden voor de verlaging met bijna een kwart van het budget voor mensenrechten (artikel
1.2)?
Antwoord
Voor partnerlanden daalt het mensenrechtenbudget niet. De verlaging van het budget voor
mensenrechten is het gevolg van het niet langer opnemen van een aantal voormalige GMV-landen
(landen met een programma op het terrein van Goed Bestuur, Mensenrechten en Vredesopbouw) op
---
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
de lijst met partnerlanden. Omdat in deze exit-landen de programma's binnen twee jaar worden
uitgefaseerd, is tot 2007 nog een daling van het mensenrechtenbudget zichtbaar.
Vraag 54
In hoeverre vindt er op Europees niveau ten aanzien van terrorismebestrijding reguliere uitwisseling
plaats van gegevens tussen de betrokken ministers van Buitenlandse Zaken, maar ook bijvoorbeeld
tussen de ministers van Binnenlandse Zaken?
Antwoord
Het Nederlands Voorzitterschap heeft de bestrijding van terrorisme tot één van zijn prioriteiten
gemaakt. Op beleidsniveau wordt in diverse raadsformaties uitgebreid aandacht besteed aan
terrorismebestrijding, waaronder de RAZEB, de JBZ-raad en de Ecofin. Tijdens de RAZEB van 11
oktober jl. hebben de ministers van Buitenlandse Zaken de voortgang in de uitvoering van het EU
Actieplan terrorisme bestrijding besproken en de Raad en Lidstaten aangespoord om met voorrang te
blijven werken aan implementatie van maatregelen. In zowel de JBZ-raad als de Ecofin wordt gewerkt
aan de afronding van maatregelen ter versterking van het EU-instrumentarium, waaronder onder
andere de verbetering van samenwerking tussen operationele diensten, waaronder de inlichtingen- en
veiligheidsdiensten. Uitwisseling van specifieke gegevens over operationele zaken vindt plaats via de
reguliere samenwerkingskanalen van justitie- en politiediensten en inlichtingen- en
veiligheidsdiensten, waarbij ook Europol en Eurojust betrokken zijn.
Vraag 55
Wanneer acht u de versterking van de NAVO-banden met landen op de Balkan, in Centraal-Azië, de
Kaukasus en het Midden-Oosten geslaagd? In hoeverre gaat de Nederlandse regering zich in NAVO-
verband inzetten in de Kaukasus?
Antwoord
De NAVO heeft inmiddels een aantal samenwerkingsvormen en partnerschapsinstrumenten voor de in
de vraag genoemde landen. Tot de eerste groep behoren de Euro Atlantische Partnerschapsraad
(EAPC), de Mediterrane Dialoog (MD) en het Istanbul Cooperation Initiative (ICI). Tot de
partnerschapsinstrumenten behoren ondermeer het Partnerschap voor Vrede (PfP) en het Membership
Action Plan (MAP). Deze samenwerkingsvormen en partnerschapsinstrumenten hebben als doel de
dialoog en samenwerking tussen de NAVO en de betrokken landen te versterken, bijvoorbeeld op het
gebied van terrorismebestrijding en interoperabiliteit van strijdkrachten. Daarnaast wil het
Bondgenootschap deze landen ondersteunen bij hervormingsprocessen, waaronder het verbeteren van
de civiele controle over de strijdkrachten.
In het specifieke geval van de Balkan-landen is de versterking van de banden geslaagd indien deze
landen zich op termijn volledig integreren in de Euro-Atlantische structuren. Deze landen zijn thans in
verschillende stadia in het proces van toetreding tot de NAVO. In het geval van de MAP-landen
Albanië, Kroatië en Macedonië is inderdaad lidmaatschap van de NAVO het volgende station. In het
geval van BosniëHerzegovina en Servië en Montenegro is de eerstvolgende stap het lidmaatschap
van het Partnerschap voor Vrede.
Op de recente NAVO Top in Istanboel (28-29 juni jl.) heeft Nederland steun uitgesproken voor
initiatieven om de al bestaande banden met de partnerlanden in de Kaukasus (en in Centraal-Azië)
verder te verdiepen. Na de Top is een speciale NAVO-Vertegenwoordiger voor de Kaukasus (en
Centraal Azië) benoemd. Daarnaast zal binnenkort een NAVO liaison-medewerker met een regionaal
takenpakket gestationeerd worden in een van de landen van de Kaukasus (en een in Centraal Azië).
Hun beider bevindingen zullen meewegen bij het antwoord op de vraag hoe de gewenste verdieping in
de relaties concreet gestalte zou kunnen krijgen.
Voorts is in Istanboel besloten de al bestaande Mediterrane Dialoog te verdiepen en tegelijkertijd het
Istanboel Cooperation Initiative (ICI) te lanceren. Op dit moment wordt, tezamen met de betreffende
landen, bezien hoe beide samenwerkingsvormen kunnen bijdragen aan het versterken van de banden
23
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
met de landen uit het Midden-Oosten in brede zin, waarbij de toegevoegde waarde van de NAVO als
uitgangspunt wordt genomen. Gedacht dient daarbij onder meer te worden aan samenwerking tijdens
militaire oefeningen en trainingen, grensbeveiliging en civiele noodsituaties. Het gaat er hierbij niet
om de samenwerking op te leggen. Zelf-differentiatie, ownership en vrijwilligheid van de kant van de
landen in die regio zijn het uitgangspunt voor de samenwerking.
Vraag 56
Wat zal deelname aan OCCAR concreet betekenen voor het Defensie-materieelbeleid?
Antwoord
Deelname aan OCCAR betekent concreet dat er een extra verwervingskanaal onstaat voor de aanschaf
van militair materieel. Samenwerking met andere landen in OCCAR-verband kan tot goedkopere
verwerving van materieel leiden en biedt ook voordelen uit oogpunt van interoperabiliteit. De
keuzevrijheid wordt daardoor niet beïnvloed want deelname aan OCCAR betekent geen verplichting
tot deelname aan OCCAR-projecten
Vraag 57
Wat houdt een `terrorismeclausule' exact in?
Antwoord
Een terrorismeclausule is een clausule in overeenkomsten tussen de Europese Unie en derde landen
met het oogmerk gezamenlijke inspanningen op het gebied van de strijd tegen het terrorisme vast te
leggen. De EU hecht veel waarde aan een dergelijke clausule omdat hiermee wordt vastgelegd
waartoe partners zich verplichten en waarop zij kunnen worden aangesproken. Soortgelijke clausules
worden in overeenkomsten tussen de EU en derde landen opgenomen met betrekking tot
mensenrechten en non-proliferatie van massavernietigingswapens. Voor dergelijke clausules bestaan
standaard-teksten die in de onderhandelingen met een derde land worden ingebracht als uitgangspunt
en slechts marginaal kunnen worden aangepast.
Vraag 58
Kunt u een toelichting geven op de taken en doelstellingen van het 'Counter Terrorism Committee' van
de VN?
Antwoord
Het Counter Terrorism Committee (CTC) is opgericht bij Veiligheidsraadresolutie 1373. Het CTC
ziet toe op de implementatie van deze resolutie en poogt de capaciteit van staten om terrorisme te
bestrijden te vergroten. Het CTC wordt gevormd door de landen die lid zijn van de Veiligheidsraad.
In resolutie 1373 wordt onder andere van staten verlangd om onmiddellijk maatregelen te nemen ter
bestrijding van financiering van terrorisme, geen enkele vorm van steun te verlenen aan terroristen en
samen te werken met andere landen bij de bestrijding van terrorisme. Ook dienen landen actieve en
passieve steun aan terrorisme strafbaar te stellen onder nationaal recht en dienen daders van
terroristische acties vervolgd te worden. Landen dienen verder partij te worden bij de op het gebied
van terrorisme relevante internationale conventies en protocollen. Het CTC vraagt van staten
specifieke actie om aan de eisen van de resolutie voldoen, gebaseerd op specifieke omstandigheden
van het land. Verder streeft het CTC na om een voortdurende dialoog gaande te houden tussen de VR
en de lidstaten van de VN over hoe terrorisme het beste bestreden kan worden.
Centraal in de werkmethode van het CTC staan de rapportages die staten moeten indienen over de
nationale implementatie van resolutie 1373. De rapportages worden besproken met sub-comités van
het CTC, die hiervoor bijgestaan worden door onafhankelijke technische experts. Het CTC doet
concrete aanbevelingen aan de landen, die na drie maanden opnieuw dienen te rapporteren.
24
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Op 26 maart jongstleden is bij VR-resolutie 1535 het Counter-Terrorism Committee Executive
Directorate ingesteld. Dit Directoraat maakt deel uit van het Secretariaat van de Verenigde Naties,
maar ontvangt beleidsinstructies van de plenaire CTC. Door ondersteuning te bieden aan het CTC,
dient het Directoraat het CTC beter in staat te stellen toe zien op de implementatie van resolutie 1373.
Vraag 59
Is de Nederlandse regering, naast haar focus op terrorismebestrijding, bereid het in gevaar komen van
mensenrechten aan de kaak te stellen bij regimes die deze rechten omwille van deze bestrijding met de
voeten treden?
Antwoord
De Nederlandse regering hecht er grote waarde aan dat bij het aannemen en implementeren van anti-
terrorisme maatregelen en beleid de mensenrechten en fundamentele vrijheden, de rule of law en
indien van toepassing het internationaal humanitaire recht worden gerespecteerd. Zij zal dit ook
uitdragen naar landen die naar de overtuiging van de Nederlandse regering deze beginselen niet
respecteren.
Vraag 60
Op welke wijze en met welke financiële bijdrage streeft u vermindering van de voorraden chemische
wapens en splijtstof van de Russische Federatie na? Welke concrete doelstelling hebt u voor 2005?
Wat is uw mening over het Lugar-Nunn-project?
Antwoord
In 1998 sloten Nederland en de Russische Federatie een overeenkomst betreffende een door
Nederland te financieren bijdrage van hfl. 25 miljoen ( 11.344.505) aan de vernietiging van
chemische wapens op Russisch grondgebied. Hiervan is inmiddels 6 miljoen besteed, grotendeels
aan de elektriciteitsvoorziening van vernietigingsinstallaties in Gorni en Kambarka. Het ligt in de
bedoeling dat voor hetzelfde doel in 2005 een bedrag van minimaal 2 miljoen zal worden besteed.
Verder hebben de Nederlandse en de Russische ministers van Buitenlandse Zaken op 14 maart 2000
een verdrag getekend waarbij Nederland 2.7 miljoen toezegt voor ontmanteling van de kernwapens
die door de Russische Federatie worden afgestoten. Hiervan is tot nu toe een klein deel besteed aan
onderzoek naar een meer proliferatieresistente manier om plutonium op te branden. Het overleg over
verdere besteding is nog gaande.
Naast deze bilaterale activiteiten draagt Nederland 10 miljoen euro (voor de periode 2004-08) bij aan
het Northern Dimension Environmental Partnership (NDEP), voor het op verantwoorde wijze
ontmantelen van de afgedankte nucleaire onderzeeboten van de voormalige Sovjet Unie en de veilige
opslag van het nucleaire afval, c.q. de verbruikte brandstof uit de aandrijfreactoren. Het NDEP is een
multilateraal programma dat beheerd wort door de EBRD.
Het Cooperative Threat Reduction Program van de Verenigde Staten, dat ook wel het Nunn-Lugar
programma wordt genoemd, is gericht op hulp aan de opvolgerstaten van de Sovjetunie bij het
beveiligen en vernietigen van de daar aanwezige massavernietigingswapens. Het Nunn-Lugar
programma kan gezien worden als voorloper van alle andere inspanningen op dit gebied, waaronder
ook bovengenoemde Nederlandse inspanningen. Dankzij het initiatief van de senatoren Nunn en
Lugar steken de Amerikaanse inspanningen op dit terrein nog steeds ver uit boven die van andere
partners.
Vraag 61
25
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Bent u van mening dat `zicht op een verbetering' een beleidsresultaat genoemd kan worden? Zo ja,
wanneer is dit `zicht' dan bereikt?
Antwoord
Het huidige internationale regime inzake de splijtstofcyclus staat niet-kernwapenstaten toe om ten
behoeve van vreedzame doeleinden het vermogen op te bouwen uranium te verrijken en plutonium
aan gebruikte brandstof te onttrekken. De betreffende technologie is echter ook bruikbaar voor de
productie van voor kernwapens bruikbare splijtstof. Daarom wordt momenteel nagedacht over
mogelijkheden die kunnen helpen proliferatie van deze technologie te voorkomen zonder het
vreedzaam gebruik van kernenergie te bemoeilijken. Het internationaal eens worden over de meest
aanvaardbare optie is, vanwege de uiteenlopende belangen, een zaak van lange adem. Dat het
betreffende overleg al in 2005 tot wereldwijde overeenstemming zal leiden is zeer onwaarschijnlijk.
Het zou al mooi zijn wanneer er meer zicht op een dergelijke oplossing zou komen, dat wil zeggen dat
in 2005 stappen gezet zouden zijn in die richting. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan
succesvolle afronding van de IAEA studie over dit onderwerp. Van de betreffende studiegroep maakt
ondermeer de Nederlandse oud-ambassadeur Meerburg deel uit.
Vraag 62
Op welke wijze wilt u actief bijdragen aan de ontmanteling van de kernwapenvoorraad van de reëel
bestaande kernwapenstaten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord
Nederland heeft geen directe invloed op de ontmanteling van de kernwapenvoorraad van
kernwapenstaten, maar tracht kernontwapening in beginsel te bevorderen door diplomatieke
activiteiten in bilateraal en multilateraal verband. Hoeksteen wordt daarbij gevormd door het Non-
Proliferatieverdrag, dat in het voorjaar van 2005 zijn vijfjaarlijkse Toetsingsconferentie zal houden
(zie ook TK, 29200 V, nr. 101). Nederland dringt bij de landen die niet worden erkend als officiële
kernwapenstaat, aan op toetreding tot het Non-Proliferatieverdrag.
Binnen het geschetste kader tracht Nederland, in gezelschap van andere niet-nucleaire NAVO-
bondgenoten, vooruitgang te bevorderen door ondermeer het reeds aan de Kamer toegezonden
NAVO3 document. Daarnaast worden ook bilaterale contacten aangewend om zaken te bespreken die
voortgang op dit gebied kunnen belemmeren, bijvoorbeeld door het Amerikaanse
onderzoeksprogramma naar zogenaamd `mininukes' aan de orde te stellen. Nederland zet zich voorts,
in het kader van een in maart 2000 ondertekend bilateraal verdrag, in voor ontmanteling van
kernwapens die door de Russische Federatie worden afgestoten. Nederland heeft hiervoor 2.7
miljoen toegezegd.
Vraag 63
Kunt u een overzicht geven van de stand van zaken van het Proliferation Security Initiative met
betrekking tot bereiken van de politieke doelstelling, oefeningenprogramma en onderlinge
samenwerking?
Antwoord
Het Proliferation Security Initiative (PSI) is een instrument in ontwikkeling. Doelstelling van PSI is
niet alleen aanvulling en verbetering van het bestaande instrumentarium in de strijd tegen proliferatie
van massavernietigingswapens en het internationale terrorisme. De PSI landen zien het initiatief ook
als waarschuwing aan niet-statelijke actoren en staten die vanuit het oogpunt van proliferatie een
risico vormen.
Vele landen hebben ondertussen een internationale PSI interdictieoefening georganiseerd of zullen de
organisatie van een oefening op zich nemen. Op dit moment werkt Nederland aan een Nederlandse
PSI oefening die begin 2006 zal plaatsvinden. Er worden ongeveer 6 à 7 PSI-oefeningen per jaar
26
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
gehouden. Het betreft zowel maritieme-, grond- als luchtoefeningen, danwel een combinatie daarvan.
In de loop van de tijd is de aandacht meer verschoven van de operationele interdictie an sich (die
meestal goed lukt), naar het complexe traject vóór en nadat de onderschepping plaatsvindt.
Ten aanzien van de onderlinge samenwerking bestaat er binnen het PSI een kerngroep met 16 landen.
Verder is er een wereldwijd groeiende groep van meer dan 60 landen die het PSI steunen. Binnen PSI
vindt tevens een inventarisatie plaats van de rechtskaders waarbinnen PSI-activiteiten zullen moeten
plaatshebben. Behalve grootschalige, internationale overheidssamenwerking bij de verschillende PSI
interdictieoefeningen en vergaderingen, wordt er nu ook intensief samengewerkt met de industrie.
Informatie-uitwisseling vindt plaats tussen PSI-partners havenbedrijven, rederijen en
containerschepen. Overheid en bedrijfsleven maken afspraken over samenwerking tijdens oefeningen
en in "real life" situaties om proliferatie zo effectief en efficiënt mogelijk tegen te gaan.
Vraag 64
Steunt u nog steeds de totstandkoming van een Wapenhandelsverdrag? Welke concrete stappen en/of
initiatieven heeft u, in bilateraal en/of in EU-verband, het afgelopen jaar daartoe ondernomen,? Wat is
uw inzet in het kader van het Nederlandse EU-voorzitterschap? Welke concrete voornemens bestaan
er voor het komende begrotingsjaar terzake? Wat is de stand van zaken bij de totstandkoming van een
Wapenhandelsverdrag, zowel inhoudelijk als wat ondersteuning betreft?
Antwoord
De regering is voorstander van internationaal bindende afspraken over wapenexport. De door
internationale NGO's geïnitieerde discussie over de totstandkoming van een wapenhandelsverdrag
heeft het afgelopen jaar geleid tot bespreking van dit initiatief in diverse EU-fora geleid, waaronder de
informele Raad van bewindslieden voor Ontwikkelingssamenwerking en de relevante EU-
Raadswerkgroepen. Tevens heeft een Nederlandse regeringsvertegenwoordiger deelgenomen aan
internationaal overleg met de betrokken NGO's en geïnteresseerde landen over het verdrag. De
regering zal haar betrokkenheid bij dit onderwerp voortzetten, deze betrokkenheid zal vooral
bilateraal van aard zijn en, mede op verzoek van de genoemde NGO's, niet in de hoedanigheid van
EU-Voorzitter, teneinde te voorkomen dat het verdrag door derde landen als een Europees initiatief
wordt beschouwd.
Vraag 65
Kunt u ingaan op de afzonderlijke kritiekpunten van de coalitie van Europese NGO's, waaronder
Saferworld, Oxfam, Pax Christi en Amnesty International, op het functioneren van de EU-
Gedragscode voor de Wapenexport, zoals gepresenteerd op 30 september 2004? Wat zijn de
opvattingen van de EU-lidstaten en van de Europese Commissie hierover? Welke inzet is tot op heden
geleverd om te komen tot de aanscherping van deze Gedragscode? Welke beleidsvoornemens zijn er
terzake?
Antwoord
De aanbevelingen die in het op 30 september jl. door hogergenoemde NGO's gepubliceerde rapport
`Taking Control: The case for a more effective European Union Code of Conduct on Arms Exports'
zijn opgenomen, zijn onderwerp van discussie geweest tijdens een door het Nederlandse
Voorzitterschap in samenwerking met deze NGO's georganiseerd seminar over de herziening van de
EU Gedragscode inzake Wapenexport. Aan het succesvolle seminar, dat op 1 oktober jl. op het
ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag plaatsvond, namen vertegenwoordigers van lokale en
internationale NGO's, het Europees Parlement en de EU-lidstaten deel.
Het seminar stelde de EU-lidstaten in staat kennis te nemen van de aanbevelingen en de NGO's nader
te informeren over de stand van zaken ten aanzien van de herziening van de EU Gedragscode. Daaruit
is gebleken dat veel van de aanbevelingen reeds deel uitmaken van de door de lidstaten voorgestelde
wijzigingen in de huidige tekst van de Gedragscode, zoals ten aanzien van uitbreiding van de
27
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
reikwijdte van de Code tot doorvoer; wapentussenhandel (`brokering'); immateriële overdracht van
technologie; uitbreiding van het consultaties tot alle lidstaten; intensivering van assistentie aan derde
landen; verplichting van lidstaten nationale jaarrapporten wapenexportbeleid te publiceren, en;
aandacht voor de risico's van overdracht in licentie van productietechnologie. Een aantal andere
aanbevelingen zijn nog onderwerp van overleg tussen de lidstaten. Het voornemen van het
Nederlandse Voorzitterschap is de herziening van de Gedragscode voor het einde van het jaar af te
ronden.
Vraag 66
Kunt u aangeven hoeveel middelen uit de Nederlandse begroting en uit EU-fondsen worden ingezet in
de Palestijnse gebieden en via welke programma's? Kunt u aangeven hoeveel van deze
middelen/programma's inmiddels weer is vernietigd door Israëlische acties in bezet Palestijns gebied?
Antwoord
Nederland:
Voor het jaar 2005 is net als voor 2004 een bijdrage ter hoogte van 10.5 miljoen voor
ontwikkelingssamenwerking voorzien. Dit betreft activiteiten op de terreinen van goed bestuur,
vredesopbouw en mensenrechten die worden gekanaliseerd via NGO's en Palestijnse instellingen
(lokale overheden, ministeries, Water Authority, Bureau voor Statistiek enz.). Daarnaast wordt
jaarlijks een bijdrage ter hoogte van 11.8 miljoen verleend aan UNRWA, die grotendeels ten goede
komt aan de Palestijnse Gebieden. Bovendien zal in 2004 een eenmalige additionele bijdrage van 3
miljoen voor de noodhulpactiviteiten van UNRWA worden verleend. Eveneens eenmalig is een
bijdrage van 262.650 verleend aan het Nederlandse Rode Kruis voor medische noodhulp aan
Palestijnen in Rafah.
Europese Commissie 2004:
Wereldbank Trust Fund 65 miljoen
Wereldbank ESSP-programma 22.75 miljoen
UNRWA 60.65 + 20 miljoen noodhulp aan UNRWA
MOVP-projecten 7.5 miljoen
TEMPUS 1 miljoen
Reform instrument 5 miljoen
Totaal 184.90 miljoen
Daarnaast is in de periode 2002-2004 50 miljoen aan humanitaire en voedselhulp geschonken.
Zowel Nederland als de EU zetten hun bilaterale financiële bijdragen zo in dat die steeds minder
gevoelig zijn voor Israëlische acties in de Palestijnse Gebieden. Er wordt steeds meer geïnvesteerd in
hervormingen en capaciteitsopbouw terwijl voor het overige de steun er op gericht is de humanitaire
noden te verlichten en de PA in stand te houden als verlener van basisvoorzieningen en als
functionerende overheid. Er wordt steeds minder geïnvesteerd in schadegevoelige infrastructuur. De
fysieke schade als gevolg van de geweldssituatie aan voorzieningen en infrastructuur die met EU-
fondsen zijn aangelegd, bedraagt voor de periode september 2000 tot en met juli 2004 ruim 25
miljoen
De operaties van UNRWA lijden sterk onder Israëlische maatregelen en onder het regime van
afsluiting van de Palestijnse Gebieden. De fysieke schade aan vluchtelingenkampen is niet
nauwkeurig geraamd. Volgens opgaaf van UNRWA bedragen de extra kosten als gevolg van de
afsluitingen ca. 32 miljoen sinds september 2000.
Vraag 67
Heeft er een evaluatie plaatsgevonden van het Stabiliteitsfonds?
Antwoord
28
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Nee. Zoals in de op 3 oktober 2003 aan de Kamer verzonden brief over de oprichting van het
Stabiliteitsfonds (TK 29 200 V, nr. 10) wordt gemeld, zal het Stabiliteitsfonds na 2 jaar, zijnde begin
2006, worden geëvalueerd.
Vraag 68
Welke rol ziet u voor respectievelijk de AU (Afrikaanse Unie), NEPAD (New Partnership for African
Development) en IGAD (Intergovermental Authority on Development) in het vredesproces in Sudan,
gezien de actuele ontwikkelingen? Welke middelen zijn beschikbaar om deze organisaties te
ondersteunen?
Antwoord
De regionale organisaties AU en IGAD zetten zich momenteel sterk in voor vrede en veiligheid.
Nederland geeft beide organisaties hierbij zowel politieke als financiële ondersteuning.
Onder leiding van de AU houdt een waarnemersmissie, de Cease Fire Commission (CFC), toezicht op
de wapenstilstand in Darfur; de AU faciliteert ook de vredesbesprekingen tussen de regering van
Soedan en de rebellenbewegingen SLM en JEM, het Abuja proces.
De EU speelt een belangrijke ondersteunende rol ten aanzien van de waarnemingsmissie door het
leveren van financiering uit de speciale vredesfaciliteit van de Unie (tot dusver 12 miljoen) en
waarnemers. Nederland steunt de AU missie, zowel financieel (totale bijdrage 2.2 miljoen, inclusief
de inzet van drie helikopters) als door het ter beschikking stellen van twee waarnemers.
Momenteel is de EU in samenwerking met andere donoren met de AU in overleg over financiële en
materiële ondersteuning voor uitbreiding van de waarnemingsmissie. Zodra het AU-budget bekend is
zal Nederland hiervoor ook financiering ter beschikking stellen. Daarop vooruitlopend levert
Nederland een bijdrage van 1 miljoen ten behoeve van de Darfur Integrated Task Force, zodat er
binnen de AU voldoende planningscapaciteit voor de operationele activiteiten wordt ontwikkeld, en
300.000 ten behoeve van de vredesbesprekingen in Abuja.
NEPAD is een Panafrikaanse ontwikkelingsvisie, die door de AU als haar socio-economische
ontwikkelingsplan overgenomen is. NEPAD is als zodanig op het gebied van vrede en veiligheid geen
uitvoerende organisatie.
Het vredessecretariaat van de IGAD ontvangt een bijdrage van Nederland (tot nu toe 900.000) voor
haar bemiddelende rol in de vredesonderhandelingen tussen de Sudanese regering en de SPLM in
Kenia. Deze onderhandelingen zijn op 7 oktober hun laatste fase ingegaan mogelijk slaagt men er in
om voor het einde van dit jaar een alomvattend vredesakkoord te bereiken.
Vraag 69
In hoeverre acht u het correct dat trainingen door het Ministerie van Defensie in het kader van
`Security Sector Reform' uit ODA-gelden betaald dient te worden? In hoeverre weegt dit op tegen het
grotere nadeel dat landen als Japan, Frankrijk en de Verenigde Staten, indien dit mogelijk wordt,
gemakkelijk voldoen aan de 0,7 % ODA-bijdrage?
Antwoord
De Nederlandse regering acht het wenselijk dat de kosten voor trainingen van het Ministerie van
Defensie, die tot doel hebben om democratisch bestuur en civiele controle op de veiligheidssector te
versterken, dan wel gericht zijn op het voorkomen en oplossen van conflictsituaties in
ontwikkelingslanden tot ODA kunnen worden gerekend. Dergelijke trainingen zijn immers
ontwikkelingsrelevant en passen daarmee in de geest en feitelijke omschrijving van de ODA-definitie.
Indien activiteiten op het gebied van vrede en veiligheid ODA-toerekenbaar worden, kan dit voor
genoemde landen als zij zich op dit gebied actief tonen, tot een hoger ODA-budget leiden. Dit is
29
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
acceptabel, omdat het immers ontwikkelingsrelevante activiteiten betreft. Wel zal de formulering van
de ODA- reporting directives zorgvuldig dienen te geschieden op een zodanige wijze dat misbruik kan
worden voorkomen. De bijdragen op dit vlak van genoemde landen zijn overigens geenszins van die
orde van grootte dat zij daarmee `gemakkelijk' voldoen aan de 0,7 % doelstelling voor de ODA-
bijdrage.
Vraag 70
Kunt u een toelichting geven op de resultaten die zijn behaald met betrekking tot DDR- programma's
in de Grote Meren-regio? Kunt u aangeven hoeveel van de meer dan 100 miljoen euro die de
Nederlandse regering heeft toegekend aan het demobilisatie- en reïntegratieprograma MDRP van de
Wereldbank voor de landen in de Grote Meren-regio inmiddels is ingezet? Wanneer verwacht u dat
het resterende deel van het ter beschikking gestelde bedrag zal worden besteed?
Antwoord
In het kader van het vijfjarige Multi-Country Demobilisation and Reintegration Program (MDRP)
zijn in de Grote Meren regio, sinds het begin van het programma (april 2003), in totaal circa 120.000
combattanten gedemobiliseerd. Meer dan 55.000 ex-combattanten worden middels het MDRP
ondersteund in hun terugkeer in de samenleving. Het MDRP opereert op het moment in zeven landen
in de regio (Burundi, Rwanda, CAR, DRC, Angola, Congo, Uganda), waar nationale DDR
programma's worden ontwikkeld en uitgevoerd. Deze bevinden zich in verschillende fasen van
operationalisering, mede vanwege de verschillen in de vredes- en veiligheidssituatie in de diverse
landen. Twee nationale programma's (Rwanda en Angola) zijn volledig operationeel, drie nationale
programma's (Burundi, CAR, DRC) zijn gereed voor implementatie en in twee landen (Congo en
Uganda) is het nationale programma in ontwikkeling. Twaalf Special Projects (relatief kleinschalige
projecten voor speciale groepen, die urgente financiering behoeven) zijn tot op heden goedgekeurd
(voor een totaalbedrag van US$ 48 miljoen). Acht van deze twaalf Special Projects zijn operationeel
en worden uitgevoerd in de DRC en Angola.
Met ingang van mei 2004 heeft de Wereldbank US$ 190 miljoen en de MDRP Trust Fund donoren
US$ 200 miljoen gecommitteerd voor het MDRP. Nederland heeft zich gecommitteerd voor een
bijdrage van 108.000.000 aan het MDRP programma (2002-2007) middels het Multi-Donor Trust
Fund (MDTF). Tot nu toe is hiervan 33.880.000 beschikbaar gesteld (9.720.000 in 2002 en
24.160.000 in 2004). Afhankelijk van de liquiditeitsvraag van het MDTF zal besloten worden over
de betaalbaarstelling van verdere fondsen. Vooralsnog is voor 2005 58.460.000 voorzien en voor
2006 15.660.000.
Op dit moment beschikt het MDTF over US$94 miljoen, waarvan op 30 juni 2004 US$19 miljoen
beschikbaar is gesteld voor de nationale programma's, special projects, regionale activiteiten, MDRP
programmabeheer en administratie. Gezien de uitstaande committeringen van in totaal US$ 25.1
miljoen (Nationale programma Rwanda en Special Projects) en de afronding van twee grand
agreements voor de nationale programma's in Angola en Burundi (totaal US$ 90.2 miljoen), zullen de
uitgaven naar verwachting snel toenemen.
Vraag 71
Vindt u `security sector reform' in Soedan, waar een regime haar eigen bevolking met chemische
wapens bestrijdt, een moreel verdedigbare beleidsdoelstelling? Hoe moet deze doelstelling worden
gezien?
Antwoord
Security Sector Reform (SSR) is het proces waarbinnen instellingen binnen de veiligheidssector
(zoals leger en politie) worden hervormd zodat dienstverlening effectief, efficiënt, transparant en
onder democratische controle plaatsvindt. Juist de nadruk op transparantie en democratische controle
zal bevorderen dat instellingen verschoond kunnen blijven van uitwassen zoals
mensenrechtenschendingen. Vanzelfsprekend zullen hervormingen ook in Soedan een langdurig
30
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
proces zijn en zal naast technische assistentie ook politieke druk uitgeoefend moeten worden teneinde
SSR in de praktijk te brengen. Overigens beschikt de regering niet over informatie die bevestigt dat
het regime in Soedan haar eigen bevolking met chemische wapens bestrijdt. (Zie ook antwoord op
vragen van het lid Karimi van 7 oktober jl. Met kenmerk 2030421480 en vragen van het lid Szabo van
14 oktober jl. 2030421500)
Vraag 72
Wordt er momenteel onderhandeld over een Consolidated Appeal, Emergency Appeal, dan wel een
alternatieve vorm van coördinatie van humanitaire hulp in Colombia?
Antwoord
In Colombia werken de humanitaire partners (VN, NGO's Rode Kruis en overheid) aan een nieuwe
versie van een Common Humanitarian Action Plan. Het nieuwe plan voor 2004-2005 zal binnenkort
aan donoren worden gepresenteerd. Dit plan zal niet uitmonden in een Consolidated Appeal daar de
Colombiaanse autoriteiten hieraan geen medewerking verlenen. Medewerking van de regering van een
lidstaat is evenwel een absolute voorwaarde voor de VN om namens die regering een appeal ui te
brengen. De regering van Colombia wenst echter niet in de lijst van CAP-landen te worden
opgenomen, daar men van mening is dat dit het land geen goed imago zal opleveren.
Vraag 73
Welke specifieke punten voor de aanpassing van de DAC-regels zijn overeengekomen?
Antwoord
Tijdens de laatste High Level Bijeenkomst van het Ontwikkelingscomité (DAC) van de OESO op 15-
16 april 2004 te Parijs is door het 23-leden tellende comité consensus bereikt over de ODA-registratie
van activiteiten die betrekking hebben op de civiele kant van de veiligheidssector. Zoals ik in mijn
brief van 10 mei jl. (TK, 29200V, nr. 80) reeds stelde, betreft het hier activiteiten gericht op het
management van uitgaven ten behoeve van de veiligheidssector, de versterking van de rol van civiel
maatschappelijke organisaties in de veiligheidssector en het terugdringen van de rekrutering van
kindsoldaten. Voor de laatste stand van zaken verwijs ik naar mijn brief van 13 oktober jl. over de
OESO/DAC bijstelling ODA-criteria veiligheidssector.
Vraag 74
Is de stelling dat humanitaire hulp neutraal moet zijn eigenlijk wel een haalbare stelling als steeds
meet humanitaire hulporganisaties, zoals het International rode Kruis (ICRC), hun neutraliteit niet
meer kunnen handhaven en zelf private militaire ondernemingen inhuren ?
Antwoord
Het streven naar onpartijdigheid, evenredigheid en neutraliteit blijft voor de regering en voor
humanitaire organisaties als het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) onverminderd
belangrijk, ook al is de realisatie van deze principes niet altijd even eenvoudig.
Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen zal het ICRC gebruik maken van beveiligingsbedrijven,
hetgeen overigens niet hetzelfde is als private militaire ondernemingen.
Vraag 75
Hoe komt de lijst met prioritaire landen inzake humanitaire hulp tot stand? Wie toetst het zogenaamde
humanitaire imperatief en hoe vindt de besluitvorming over prioriteitstelling plaats? Welke landen
staan er momenteel op de lijst? Op grond van welke overwegingen staat Colombia niet op die lijst?
Antwoord
31
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
De lijst betreft landen waar sprake is van een chronische crisissituatie. De landenkeuze is mede
afhankelijk van de aard en stadium van het conflict; de VN-strategie en kwaliteit van het Consolidated
Appeal Process; de omvang van een eventuele Nederlandse betrokkenheid in relatie tot de inzet van
andere donoren; de duur van de Nederlandse steun in relatie tot de vooruitzichten op zelfredzaamheid
van het desbetreffende land; mogelijkheden voor parallelle inzet van politieke, militaire en andere
middelen. Het humanitaire imperatief wordt getoetst.
De besluitvorming over prioriteitstelling vindt plaats op grond van de humanitaire situatie en
geïdentificeerde noden in relatie tot de beschikbare middelen op de middellange termijn. De
beperktheid van middelen noopt tot het maken van keuzes. Om redenen van zorgvuldigheid wordt
daarbij voorrang gegeven aan voortzetting van noodzakelijke activiteiten in chronische crisissituaties
waar Nederland reeds eerder hulp bood, boven het aangaan van nieuwe verplichtingen in chronische
crisissituaties elders ter wereld.
Op grond van bovenstaande overwegingen staat Colombia niet op de lijst. Met ingang van 2005 wordt
dit heroverwegen. Hier is mede aanleiding toe omdat de Emergency Relief Coordinator van de VN,
Jan Egeland, nadrukkelijk mijn aandacht heeft gevraagd voor de humanitaire situatie in Colombia.
Op de middellange termijn zouden eventueel middelen kunnen worden vrijgemaakt voor een
geëigende respons.
Momenteel richt de Nederlandse humanitaire hulp zich op Afghanistan, Angola, Irak, de Molukken,
de noordelijke Kaukasus, Oeganda, Soedan, Somalië, het grote Merengebied en West-Afrika.
Vraag 76
Kunt u aangeven wat u bedoelt met "transversaal thema"?
Antwoord
De term transversaal heeft betrekking op bestuurlijke interventies die niet sectorgebonden zijn en een
bredere maatschappelijke strekking hebben. Werken aan beter bestuur in deze zin kan ondersteuning
betekenen van toezichthoudende instellingen als de Ombudsman of de Rekenkamer, het beter
functioneren van de justitieketen of versterking van democratische instellingen en processen.
Vraag 77
Kunt u aangeven wat u bedoelt met de zin: "Democratisering en politieke participatie van vrouwen
zijn onderwerpen met een legitimiteitsdimensie"?
Antwoord
De MvT maakt een onderscheid tussen de begrippen `effectiviteit' en `legitimiteit' van bestuur,
begrippen die als handvat kunnen dienen om Goed Bestuur bespreekbaar te maken. In de eerste plaats
dient bestuur effectief te zijn in het "beheer van menselijke en natuurlijke hulpbronnen en
economische en financiële middelen" (zie b.v. artikel 9 van het Cotonou-verdrag). Hierbij dient
ondermeer gedacht te worden aan handhaving van het geweldsmonopolie en van de interne
rechtsorde, regulering van het financiële en economische verkeer en levering van openbare diensten.
Tezelfdertijd dient bestuur legitiem te zijn of met andere woorden: maatschappelijk aanvaard. Hier
gaat het om het "politieke en institutionele klimaat dat de mensenrechten, de democratische
beginselen en de rechtsstaat beschermt" (zie eveneens artikel 9 van het Cotonou-verdrag). Hierbij gaat
het om de wijze waarop burgers invloed hebben op het bestuur en het beheer van de publieke
middelen: hoe is vorm gegeven aan de democratie op nationaal en lokaal niveau, is er vrijheid van
meningsuiting, hoe werken de instituties die de controle van het bestuur mogelijk maken, is het
bestuur inclusief, dat wil zeggen kunnen inwoners van afgelegen regio's, minderheidsgroepen,
32
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
vrouwen en andere vaak uitgesloten groepen in de samenleving volwaardig deelnemen aan - en
invloed uitoefenen op het bestuur? Zonder politieke participatie van vrouwen is legitiem bestuur niet
mogelijk. Dit is de achtergrond van de overweging dat democratisering en politieke participatie van
vrouwen onderwerpen zijn met een legitimiteitsdimensie.
Vraag 78
"Onderkent u dat democratisering niet alleen te maken heeft met legitimiteit, maar dat het ook
buitengewoon dienstig is bij het tegengaan van machtsmisbruik en van corruptie bij machtshebbers?"
Antwoord
Democratisering is een proces dat cruciaal is voor de legitimiteit van bestuur. Zonder draagvlak onder
een bevolking en zonder dat op enigerlei wijze verantwoording wordt afgelegd aan die bevolking, is
op den duur geen regering te handhaven tenzij met bruut geweld.
Machtsmisbruik en corruptie ondergraven de legitimiteit van bestuur, ook in landen waar dat bestuur
democratisch is gekozen. Echter, in een functionerende democratie zullen machtsmisbruik en
corruptie eerder en duidelijker aan de orde worden gesteld en bestaan er instituties en mechanismen
die een overheid dwingen om rekenschap af te leggen aan de bevolking. In die zin is democratisering
inderdaad zeer dienstig bij het tegengaan van machtsmisbruik en corruptie van machtshebbers.
Vraag 79
Wat zijn de lessen die vanuit het Matra-programma, waarbij het transformatieproces in Midden- en
Zuidoost Europa wordt ondersteund, kunnen worden getrokken voor het streven naar democratie in
landen van de Derde Wereld?
Antwoord
De situatie in de op de Matra-landenlijst voorkomende landen van Midden- en Zuidoost Europa
verschilt hemelsbreed van de situatie in veel ontwikkelingslanden. Waar veel van de Matra landen
momenteel worden getransformeerd tot democratisch geregeerde staten met als reëel perspectief het
lidmaatschap van de Europese Unie is dit voor ontwikkelingslanden niet aan de orde. Daarnaast is er
sprake van een aanmerkelijk verschil in opleidingsniveau en lokale uitvoerings-capaciteit. Tenslotte is
er een groot verschil in schaal. Het zou daarom onjuist zijn de Matra-aanpak te zien als een model dat
zonder meer toepasbaar is op de landen van de derde wereld.
Opeenvolgende evaluaties van de Matra-inspanningen tot dusverre hebben de vraaggestuurdheid en de
flexibiliteit van het programma aangemerkt als belangrijkste succesfactoren. Daarnaast zijn de
volgende 'lessen' getrokken:
Het EU-integratieperspectief is een belangrijke 'pull'-factor, waarbij vanuit Matra graag wordt
aangesloten.
De combinatie van een beleidsmatig lange termijnperspectief (van transformatie en europese
integratie) en flexibiliteit in de uitvoering is productief.
De articulatie van de vraag naar Matra-steun wordt versoepeld door collegiale samenwerking in het
kader van de bestaande netwerken tussen Nederlandse organisaties(zoals ngo's, gemeenten en
politieke partijen) en gelijkgerichte organisaties in de doellanden.
Institutionele versterking en capaciteitsopbouw in de doellanden is de sleutel tot succes in het
transformatieproces gebleken en is daarom het centrale motief in veel van de Matra-activiteiten. De
beste resultaten worden ook hier geboekt in het kader van partnerschap tussen gelijkgerichte
organisaties.
Met de nodige clausulering zijn deze Matra-lessen in beginsel ook bruikbaar voor de samenwerking
met het oog op de democratisering van landen in de Derde Wereld.
Vraag 80
---
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Dient het Institute for Multiparty Democracy (IMD) zich wel op het terrein van het Matra-programma
te begeven?
Antwoord
Neen. Overigens is er geen gevaar voor overlap tussen de IMD- en Matra-activiteiten in de regio
Zuidoost- en Oost-Europa. De IMD-inzet daar is immers beperkt tot een project ter consolidering van
het democratische systeem in Georgië. De Matra-inzet is gericht op kadervorming binnen de
Georgische politieke partijen en verloopt via zusterpartijen in Nederland. Op deze manier vullen
Matra en IMD elkaar juist goed aan. Er is contact tussen beide instanties om te zorgen dat dat zo
blijft.
Vraag 81
Welke zes landen in de Wijdere Midden-Oosten regio zullen profiteren van de stimulering vanuit
Nederland van de opbouw van het maatschappelijke middenveld?
Antwoord
In navolging van het Europese nabuurschapbeleid is ook het Matra-programma uitgebreid naar de
mediterrane regio. Het betreft Marokko, Algerije, Tunesië, Libanon, Syrië en Jordanië. Voor 2005
zullen de ambassades in deze landen beschikken over een budget waarmee lokale initiatieven ter
stimulering van de `civil society' kunnen worden gefinancierd. Voor Marokko en Jordanië worden
deze projecten als pilots gezien aan de hand waarvan kan worden bepaald of omvangrijker steun
mogelijk en wenselijk is. Mocht het laatste het geval zijn dan bestaat de mogelijkheid deze landen toe
te voegen aan de Matra-landenlijst.
Vraag 82
Wat zijn de uitgaven voor nationale veiligheid in beleidsartikel 2.1? Waarom staan deze uitgaven
onder dit artikel begroot?
Antwoord
Onder beleidsartikel 2.1 staan onder andere de Nederlandse bijdrage aan de NAVO en uitgaven ter
ondersteuning van het veiligheidsbeleid. Deze uitgaven staan onder dit artikel begroot omdat met
name de NAVO als hoeksteen van het nationale veiligheidsbeleid wordt beschouwd. De aandacht gaat
vooral uit naar een verdere invulling van de nieuwe Bondgenootschappelijke taken. De uitgaven voor
de binnenlandse veiligheid staan op de begrotingen van het ministerie van BZK en het ministerie van
Justitie.
Vraag 83
Kunt u artikel 2.6 (`Humanitaire hulpverlening') verder uitsplitsen, naar analogie van beleidsartikel 3
in de begroting 2004? Wat is het budget voor humanitaire fondsen van de VN, zoals de UNHCR?
Antwoord
Naar analogie van beleidsartikel 3 in de begroting 2004, is de verdeling van artikel 2.6 in de begroting
2005 als volgt:
(bedragen x EUR 1000) 2005 2006 2007 2008 2009
Noodhulp 100.000 100.000 100.000 100.000 100.000
ontwikkelingslanden
Noodhulp niet DAC- 4.088 3.863 3.863 3.863 3.863
landen
UNHCR 40.900 40.900 40.900 40.900 40.900
34
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
UNRWA 11.798 11.798 11.798 11.798 11.798
wereldvoedselprogram 27.227 27.227 27.227 27.227 27.227
ma
ICRC 172 172 172 172 172
Artikel 3.3 `Ontmijnings-en kleine wapens fonds' uit de begroting 2004 is in het geheel ondergebracht
bij het Stabiliteitsfonds. Voorts is het niet mogelijk om op voorhand het `budget 2005' voor
bijvoorbeeld UNHCR te noemen. Wel wordt een omvangrijk deel daarvan, de zgn. vrijwillige
bijdrage, vooraf vastgesteld. Voor 2005 bedraagt deze bijdrage voor UNHCR Euro 40.9 miljoen. Het
resterende deel van de Nederlandse bijdrage aan UNHCR (afkomstig uit voorheen de budgetlijnen
`noodhulp ontwikkelingslanden', of `noodhulp niet-DAC landen') varieert van jaar tot jaar, als gevolg
van veranderende omstandigheden in de betrokken crisisgebieden. De regering tracht jaarlijks in een
zo vroeg mogelijk stadium aan de betreffende organisaties uitsluitsel te geven over de omvang van dit
deel van de bijdrage.
Vraag 84
Bent u van mening dat bepaalde onderdelen van de Lissabon-agenda een meer dwingende benadering
dan `benchmarking' en `peer-pressure' verdienen? Zo ja, op welke wijze wordt een minder
vrijblijvende benadering vormgegeven?
Antwoord
De maatregelen binnen de Lissabon-strategie vallen uiteen in die waar de Gemeenschap exclusieve
bevoegdheid heeft en de maatregelen waar de bevoegdheid in het kader van de subsidiariteit bij de
lidstaten berust.
Voorbeelden van maatregelen waar de Gemeenschap exclusieve bevoegdheid heeft zijn bijvoorbeeld
maatregelen ter voltooiing van de Interne Markt. Naleving van deze maatregelen kan volgens de
geëigende procedures worden afgedwongen, hetzij voor de nationale rechter, hetzij voor het Europese
Hof van Justitie.
Daarnaast trachten de lidstaten in het kader van de Lissabon-strategie hun sociaal economische beleid
te laten convergeren via de zogenaamde methode van open coördinatie. Het betreft hier veelal beleid
waar de lidstaten bevoegd (onderwijs, sociale bescherming, werkgelegenheid) zijn en waar
beleidsconvergentie plaats vindt op basis van op Europees niveau vrijwillig afgesproken
doelstellingen. Hiermee heeft Nederland onderwerpen op de Europese agenda kunnen plaatsen
(bijvoorbeeld de houdbaarheid van pensioenen) die op een andere wijze niet Europees besproken
kunnen worden.
Het invoeren van een meer dwingende benadering in de methode van open coördinatie zou het nut van
dit instrument uithollen. Een minder vrijblijvende benadering zou de bereidheid van lidstaten om hun
nationale sociaal-economische beleid te convergeren verminderen. Het kind wordt hiermee met het
badwater weggegooid.
Vraag 85
Bent u van mening dat burgerparticipatie in Europese politieke besluitvorming ook door middel van
referenda kan plaats vinden als het gaat om voor Nederland ingrijpende thema's?
Antwoord
De regering hecht groot belang aan betrokkenheid van de burger bij de Europese politieke
besluitvorming. In het kader van het nieuwe Europees Grondwettelijk Verdrag zijn mogelijkheden
35
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
opgenomen voor directe participatie van de burger bij Europese politieke besluitvorming. Een
voorbeeld daarvan betreft het petitierecht van burgers.
Specifiek ten aanzien van referenda heeft de regering in haar brief van 30 augustus jl. (TK 21501-02,
nr. 567) aangegeven dat een Europa breed referendum een onderwerp is dat zich leent voor verdere
verkenning.
Vraag 86
Wat is Uw oordeel over de voortgang en de effectiviteit van het Joegoslavië-Tribunaal? Kunt U Uw
oordeel toelichten ? Wat zijn de praktische gevolgen voor de door U beoogde samenwerking met het
Tribunaal ?
Antwoord
Het Joegoslavië-Tribunaal (ICTY) heeft sinds de oprichting in 1993 belangrijke resultaten behaald in
de vervolging en berechting van personen verantwoordelijk voor ernstige schendingen van humanitair
recht in het voormalig Joegoslavië. Inmiddels zijn meer dan 100 aangeklaagden voor het Tribunaal
verschenen. Het Tribunaal levert hiermee een belangrijke bijdrage aan het proces van verzoening in
de regio. Tegelijkertijd blijft de samenwerking door de landen in de regio, met name Servië en
Montenegro, Bosnië-Herzegovina en ook Kroatië, onvoldoende. Op basis van VN
Veliligheidsraadresolutie 1503 streeft het Tribunaal naar afronding van de onderzoeken in 2004,
afronding van de zaken in eerste aanleg in 2008, en beëindiging van alle actviteiten in 2010. Het
Tribunaal zal zich in de komende jaren dan ook moeten concentreren op de belangrijkste zaken,
waarbij in de toekomst een toenemend aantal zaken zal worden overgedragen naar lokaal niveau.
Nederland draagt bij aan de vereiste versterking van de rechtssystemen in de regio. Arrestatie en
overdracht van de hoofdverdachten Mladic, Karadzic en Gotovina blijft de hoogste prioriteit houden.
Vraag 87
Zet de regering zich ook in voor de naleving van de ook voor andere EU-lidstaten geldende afspraak
0,7% van hun BNP aan ontwikkelingssamenwerking te besteden? Zo ja, hoe?
Vraag 97
Zet de Nederlandse regering zich ook in voor de naleving door andere rijke landen van de afspraak
0,7% van hun BNP aan ontwikkelingssamenwerking te besteden? Zo ja, hoe?
Antwoord
Ja, de Nederlandse regering zet zich in om de ODA-prestatie van alle donorlanden te vergroten tot
0,7% van hun Bruto Nationaal Inkomen (BNI). Hiertoe roept zij andere donorlanden dringend op om
hun ODA-prestatie te verhogen conform de toezeggingen die zijn gemaakt tijdens de `Financing for
Development Conference' in 2002 te Monterrey. De regering doet dit bijvoorbeeld in het kader van de
OESO-DAC `peer reviews' en dringt aan op publieke verantwoording in de vorm van MDG-
rapportage waarvan hulpinspanningen onderdeel uitmaken. Naast verhoging van de ODA-prestatie in
het algemeen, bepleit de regering dat andere donorlanden zich committeren aan concrete termijnen en
streefcijfers om deze verhoging te bewerkstelligen. Dit zal ook de Nederlandse inzet vormen voor de
komende VN-evaluatie van de MDG's in september 2005.
Tijdens de Europese Raad van Barcelona, voorafgaand aan Monterrey, hebben de toenmalige EU-
lidstaten afgesproken de ODA-prestatie van de EU te verhogen tot gemiddeld 0,39% BNI in 2006,
waarbij het minimum voor de afzonderlijke lidstaten 0,33 % BNI bedraagt. Reguliere monitoring van
deze afspraak vindt plaats in de Raad Externe Betrekkingen en Algemene Zaken en de Ecofinraad.
Blijkens deze monitoring zal de verhoging tot gemiddeld 0,39% BNI in 2006 worden gehaald.
Als EU-voorzitter dringt Nederland er, zowel in bilateraal als in EU-verband, op aan om de gemaakte
afspraken na te komen en om nieuwe afspraken te maken teneinde de 0,7% BNI-doelstelling te
36
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
bereiken. Frankrijk, Ierland en het Verenigd Koninkrijk inmiddels aangegeven dat zij erna streven om
vanaf 2012 hun ODA-uitgaven te verhogen tot 0,7% BNI, terwijl Italië en Spanje recent hebben
toegezegd hun ODA-volume te zullen gaan verdubbelen.
Vraag 88
Is in de afgelopen tijd overwogen bepaalde ontwikkelingslanden niet langer te laten profiteren van de
Europese ontwikkelingssamenwerking in het kader van het Verdrag van Cotonou vanwege wanbeleid
in die landen? Zo ja, welke consequenties heeft dat gehad?
Antwoord
De eerbiediging van de rechten van de mens, de democratische beginselen en de rechtsstaat zijn
essentiële elementen van de Overeenkomst van Cotonou. Wanneer de EU meent dat aan deze
essentiële elementen niet wordt voldaan, kan een consultatieprocedure worden gestart op basis van
artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou. Indien de consultatie niet tot een voor beide partijen
aanvaardbare oplossing leidt, indien overleg wordt geweigerd en in bijzonder dringende gevallen
kunnen maatregelen worden genomen. Voorts kunnen, op grond van artikel 97, ernstige gevallen van
corruptie worden aangekaart, maar tot op heden is dit artikel nog niet gebruikt.
Eind 2003 en begin 2004 heeft de Raad besloten om met Guinee Bissau, Haïti, de Centraal Afrikaanse
Republiek, Togo en Guinee in het kader van artikel 96 consultaties te openen. Voor al deze landen
wordt het beschikbaar stellen van nieuwe hulpmiddelen uit het 9e EOF afhankelijk gesteld van de
resultaten die de EU tijdens de consultaties bereikt.
De EU heeft naar aanleiding van de staatsgreep van september 2003 consultaties met Guinee Bissau
geopend. Gedurende de consultaties heeft de EU vooruitgang kunnen constateren en besloten
financieel bij te dragen aan de hervormingen op een aantal terreinen (waaronder de voorbereiding van
nieuwe verkiezingen) maar intussen de situatie in het land wel continu te blijven monitoren.
Na aanvankelijke bevriezing van de relaties met Haïti in december 2003 zijn de relaties met dit land in
2004 weer opgepakt. De interim regering is gestimuleerd zo snel mogelijk nieuwe verkiezingen te
organiseren.
Naar aanleiding van een staatsgreep in maart 2003 heeft de EU consultaties met de Centraal
Afrikaanse Republiek gestart. Naar aanleiding van de consultaties is besloten de samenwerking
gedeeltelijk op te schorten en gelijktijdig de samenwerking op onderdelen geleidelijk voort te zetten.
met deze benadering wil de EU de inspanningen van de Centraal-Afrikaanse autoriteiten ten aanzien
van het democratiseringsproces ondersteunen.
De art. 96 consultaties met Togo zullen binnenkort worden afgesloten. De EU zal besluiten een aantal
ondersteunende maatregelen t.a.v. de verkiezingen te verlenen en de voortgang in het land gedurende
twee jaar te monitoren.
De art. 96 consultaties met Guinee zijn nog niet afgesloten.
De hulp aan Zimbabwe is sinds 2002 opgeschort. Begin 2004 zal de Raad de maatregelen die zijn
genomen tegen Zimbabwe onder artikel 96 in het licht van eventuele nieuwe ontwikkelingen
aanpassen of in stand houden.
Vraag 89
In hoeverre is de intensieve samenwerking met Polen, Slowakije, Tsjechië en Hongarije bij de
voorbereiding van EU-ontwikkelingssamenwerking vergelijkbaar met de reeds bestaande
samenwerking in `Utstein'-verband?
Antwoord
Veel recent toegetreden lidstaten hebben op het terrein van ontwikkelingssamenwerking te kampen
met een gebrekkige organisatiestructuur, capaciteitsbeperkingen, weinig publieke en politieke
belangstelling, en beperkte middelen. Nederland heeft in bilaterale contacten met de vier genoemde
37
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
lidstaten aangegeven hen graag te willen ondersteunen bij het opbouwen van hun organisatiestructuur
en capaciteit om in de toekomst aan het acquis op het gebied van ontwikkelingssamenwerking te
kunnen voldoen. Deze ondersteuning zal in eerste instantie bestaan uit kennisoverdracht en advisering
tijdens seminars en wederzijdse bezoeken en waar mogelijk samenwerkingsprojecten. De Raad van
Europa zal hierbij i.s.m. Nederland eveneens een rol vervullen, met name op het gebied van
draagvlakversterking.
De samenwerking in `Utstein'-verband is vanuit een geheel andere gedachte ontstaan, namelijk de
wens om op voor ontwikkelingssamenwerking belangrijke dossiers de krachten van een aantal
gelijkgezinde donorlanden (informeel) te bundelen en eventueel gezamenlijk te opereren. Hoewel de
samenwerking met de nieuwe lidstaten op den duur ook tot een krachtenbundeling zou kunnen leiden,
is deze vooralsnog meer gericht op ondersteuning en kennisoverdracht.
Vraag 90
Welke grensoverschrijdende activiteiten zullen met Vlaanderen en Noordrijn-Westfalen worden
uitgevoerd? Waarom laat u de activiteiten in Euregio-verband onbenoemd?
Antwoord
Een breed scala aan grensoverschrijdende activiteiten wordt ondernomen met Vlaanderen en
Noordrijn-Westfalen; uitvoering vindt plaats door verscheidene departementen en op allerlei
bestuursniveaus. Het ministerie van Buitenlandse Zaken stimuleert deze samenwerking omdat zij de
bredere bilaterale relaties dient, maar treedt niet altijd op als uitvoerder.
Wat betreft Vlaanderen zijn er projecten als het Vlaams-Nederlands Huis voor Europa te Brussel, de
politiële samenwerking ter bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit en de samenwerking met
de Vlamingen op innovatie-terrein. Op infrastructureel gebied (aanleg tracé HSL-zuid, de
ontwikkeling van het Schelde- estuarium, de toegankelijkheid van de havens van Gent en Terneuzen,
de IJzeren Rijn enz.) is de regering van Vlaanderen een belangrijk aanspreekpunt voor Nederland. Een
project waarvoor het ministerie van Buitenlandse zaken direct verantwoordelijk is, betreft de
tweejaarlijkse Belgisch-Nederlandse Conferentie. De laatste aflevering van deze conferentie had dit
jaar eind september plaats en had als thema `Nederland en België in een grotere Europese Unie'.
Ook met Noordrijn-Westfalen is de grensoverschrijdende samenwerking op vele terreinen zeer
intensief, hetgeen onder meer bleek tijdens een door Nederland en Noordrijn-Westfalen in Düsseldorf
georganiseerde conferentie afgelopen april. Een project in Noordrijn-Westfalen waarbij het ministerie
van Buitenlandse Zaken direct is betrokken, is de uitwerking van het concept van `Strategische
Samenwerking'. Doel is tot concrete samenwerking tussen Nederland en Noordrijn-Westfalen te
komen wat betreft belangrijke maatschappelijke onderwerpen. In het komende jaar zal ervaring
worden uitgewisseld op het gebied van de integratie van minderheden in 4 steden: Rotterdam,
Arnhem, Keulen en Duisburg.
Ook binnen de onderscheiden Euregio's wordt een groot aantal activiteiten ondernomen op
provinciaal en stedelijk niveau, zoals op het terrein van infrastructuur, natuurbehoud en economie en
technisch-wetenschappelijke samenwerking. Deze activiteiten zijn van groot regionaal belang. Zij
vallen niet rechtstreeks onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en
zijn derhalve buiten beschouwing gelaten.
38
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Vraag 91
Wordt bij het streven naar een hechtere Europese waardengemeenschap ook uitgegaan van de
`christelijke' waarden die door de minister-president zijn genoemd? Welke rol zullen deze waarden
spelen bij de onderhandelingen met Turkije over de toetreding van dit land tot de EU?
Antwoord
Bij het streven naar het steeds hechter maken van de Europese waardengemeenschap die de Europese
Unie is, wordt uitgegaan van de waarden zoals die zijn omarmd in de verdragen en het "acquis
communautaire" en zoals deze ook tot uitdrukking komen in verdragen en conventies van de Raad van
Europa en de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. In het Grondwettelijk
Verdrag zijn de tradities genoemd waarop de integratie is gegrond, waaronder religie. De
conferentiereeks "Europe, a beautiful idea?", waarvan de openingsconferentie op 7 september jl. als
thema had "The Politics of European Values", moet worden gezien als een inspanning om beter zicht
te krijgen op het geheel van waarden. Onze samenleving is zo onderstreepte de minister-president
tijdens die bijeenkomst- het product van verscheidene tradities die voortvloeien uit geloof en filosofie.
De ideeën van de Grieken, Romeinen, Christendom, het Joodse geloof, humanisme en de Verlichting
hebben ons gemaakt tot dat wat wij vandaag zijn. Ook de dialoog met de Islam en de Arabische
cultuur heeft ons geholpen bij het vormen van onze identiteit.
Voor de toetredingsonderhandelingen met Turkije gelden, net als bij andere kandidaatlidstaten de
Kopenhagen criteria de zogenoemde criteria van Kopenhagen. Deze zijn als volgt gedefinieerd:
Het bestaan in de kandidaat-lidstaat van stabiele instellingen die de democratie, de rechtsorde, de
mensenrechten en het respect voor en de bescherming van minderheden garanderen.
Het bestaan van een functionerende markteconomie en het vermogen de concurrentiedruk en
marktkrachten binnen de Unie het hoofd te bieden.
Het vermogen de verplichtingen van het lidmaatschap (het acquis) op zich te nemen, wat mede
inhoudt het onderschrijven van de doelstellingen van een politieke, economische en monetaire unie.
Als bekend geldt het voldoen aan de politieke Kopenhagen criteria als voorwaarde voor het starten
van de onderhandelingen. Een kandidaat-lidstaat hoeft pas aan de andere twee criteria te voldoen op
het moment van daadwerkelijke toetreding. De discussie over Turkije richt zich in deze fase dan ook
met name op de politieke criteria. Deze politieke criteria vormen de neerslag van Europese waarden
die, zoals gezegd, het product zijn van verscheidene tradities, waaronder zeker ook de christelijke.
Vraag 92
Kan het streven naar deelname aan `kopgroepen' in bepaalde gevallen de cohesie binnen de EU
bedreigen? Hoe evalueert u, bij eventuele deelname aan een kopgroep, de wenselijkheid en het effect
van deze kopgroep op de cohesie binnen de EU?
Antwoord
De regering is van mening dat kopgroepvorming op dit moment niet aan de orde is. Het is van primair
belang te laten zien dat de uitgebreide Unie cohesief is en effectief besluiten kan nemen. De
overeenstemming die in juni jl. over het Grondwettelijk Verdrag werd bereikt, geldt als een
overtuigend teken van de wil tot gezamenlijkheid te komen.
De regering sluit de vorming van kopgroepen niet geheel uit. Zij beschouwt kopgroepvorming echter
als een middel waarvan pas in laatste instantie op basis van heldere voorwaarden gebruik kan worden
gemaakt indien blijkt dat een gezamenlijke aanpak à 25 niet mogelijk is maar een kleiner aantal
lidstaten niettemin gezamenlijk verdere stappen wil zetten.
De regering is van mening dat dit dient te gebeuren binnen de kaders van het (huidige respectievelijk
het toekomstige Grondwettelijk) Verdrag. Het Verdrag bevat immers het instrument nauwere
samenwerking, dat met heldere waarborgen omgeven is. Zo bevestigt het Verdrag het uitgangspunt
39
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
van de regering dat nauwere samenwerking slechts in laatste instantie mag worden gebruikt. Voorts
kan nauwere samenwerking nooit de exclusieve bevoegdheden van de Unie betreffen; nauwere
samenwerking kan slechts betrekking hebben op gebieden die tot de zuiver nationale bevoegdheden
horen dan wel tot de gedeelde of ondersteunende bevoegdheden van de Unie. Bovendien moet
nauwere samenwerking openstaan voor latere deelname door andere lidstaten.
Genoemde voorwaarden dienen er juist toe dat de onderlinge samenhang in de Unie gewaarborgd
blijft. Dit zal bij elk initiatief voor nauwere samenwerking opnieuw vastgesteld moeten worden. De
regering meent dat deze bepalingen voldoende waarborg zijn voor de cohesie binnen de Unie. De
regering ziet nauwere samenwerking dan ook niet als een bedreiging voor de onderlinge samenhang
tussen de lidstaten, maar als een bruikbare aanvulling op de mogelijkheden die het Verdrag biedt voor
collectieve (dwz: à 25) stappen.
Vraag 93
Kunt u per Millennium Development Goal (MDG) aangeven in hoeverre de realisatie ervan in 2015
nog steeds een nationale beleidsdoelstelling is en in hoeverre u dit reëel acht gelet op de tot op heden
verrichte internationale inspanningen en gedane toezeggingen?
Vraag 134
Wat is uw inschatting met betrekking tot de haalbaarheid van de MDG's in 2015, gezien de huidige
stand van zaken?
Antwoord
Het rapport van september jl. van de Secretaris-Generaal van de VN inzake de implementatie van de
Millenniumverklaring verdeelt globaal de ontwikkelingslanden in drie groepen voor wat betreft
voortgang op het gebied van de MDG's. De eerste groep, die de meeste landen in Azië en Noord-
Afrika omvat, is over het algemeen goed op weg om de doelstelling van halvering van het aantal
personen dat in extreme armoede leeft, te halen; voorts ziet het er ook naar uit dat zij de meeste
andere doelstellingen zullen kunnen halen.
De tweede groep landen, voornamelijk gelegen in West-Azië, Latijns-Amerika en het Caribisch
Gebied, maken goede voortgang op een aantal individuele doelstellingen, zoals basisonderwijs voor
alle kinderen, maar lopen achter op het succesvol bestrijden van armoede. De derde groep,
grotendeels de landen in Sub-Sahara Afrika en enkele minst ontwikkelde landen in andere regio's,
lopen nog steeds ver achter op bijna alle MDG's.
Dit beeld is met name voor wat betreft Sub-Sahara Afrika niet optimistisch, maar mag niet leiden tot
gelatenheid; juist tot het besef dat de hele internationale gemeenschap als geheel, zowel rijke als arme
landen, alle zeilen zullen moeten bijzetten om het gemeenschappelijke pact dat we met zijn allen zijn
aangegaan tot een goed einde te brengen.
Het bereiken van de MDG's in afzonderlijke landen verloopt via nationale armoedestrategieën, zoals
de Poverty Reduction Strategies. De mondiale MDG's worden hiermee vertaald naar de nationale
context en land-specifieke prioriteiten. In het kader van het landen- en sectorbeleid levert Nederland
een bijdrage aan het behalen van de MDG's. Zoals toegezegd in de nota "Aan Elkaar Verplicht" zal
er periodiek aan de Kamer worden gerapporteerd over de Nederlandse inzet op de in de nota
genoemde prioritaire terreinen, waaronder de MDG's op het gebied van onderwijs, HIV/Aids en
milieu/water, en over de voortgang op deze terreinen. De eerste resultatenrapportage zal in mei 2005
aan de Kamer worden toegezonden.
Over de Nederlandse inspanningen op het gebied van MDG 8 (internationaal partnerschap) ging de
Kamer in mei een voortgangsrapportage toe. Met het oog op de VN-top in 2005, waar de balans zal
worden opgemaakt over de implementatie van de Millenniumverklaring, inclusief de MDG's, zal ook
door de EU een rapport worden opgesteld over de inspanningen van de lidstaten en van de
40
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Commissie. Daarin zullen ook aanbevelingen worden gedaan voor verdere voortgang. Met het rapport
kan ook druk op andere rijke landen worden uitgeoefend om inzicht te geven in hun inspanningen.
Het is duidelijk dat er aan de kant van de rijke landen nog meer moet worden gedaan om aan MDG 8
te voldoen en Nederland, ook nu als EU-voorzitter, zal zich blijven inzetten om landen hiertoe op te
roepen, onder meer door reeds gemaakte afspraken (zoals die van Monterrey en Doha) te
implementeren. Daarnaast dienen ontwikkelingslanden ook het hunne te doen om goed beleid en
goede strategieën voor armoedebestrijding te ontwikkelen. Uiteindelijk zal een ontwikkelingsland zelf
de lasten moeten kunnen dragen van het instandhouden van de resultaten van de MDG's. Het gaat
hierbij niet alleen om een financiële impuls, maar vooral ook om capaciteit in de landen zelf. Dit vergt
met name sterkere instituties, participatieve processen, gerichte investeringen in economische en
sociale infrastructuur, een sterke private sector en het kunnen genereren van eigen inkomsten. Voorts
dienen ook de VN-instellingen en de IFI's hun beleid effectief aan te wenden ten behoeve van de
MDG's. De inzet van de regering mede in EU-verband - is erop gericht om tijdens de VN-top van
2005 aan alle kanten voldoende politieke wil te creëren om tot verdere gezamenlijke actie over te
gaan.
Vraag 94
Wat zijn uw beleidsvoornemens en begrote uitgaven voor plattelandsontwikkeling, c.q. voor de
bevordering van agrarische productie?
Antwoord
Mijn beleid zoals uiteengezet in AEV bestaat uit het leveren van bijdragen aan het bereiken van de
MDG's. Die ontwikkelingsdoelstellingen van diverse aard zijn alle van belang voor het waarborgen
van armoede vermindering, met name ook voor armoedevermindering op het platteland. Ik richt me in
mijn beleid dan ook op meer dan wat veelal begrepen wordt onder de term plattelandsontwikkeling en
landbouwontwikkeling, en bovendien wil ik andere accenten in dat beleid benadrukken.
Met betrekking tot elementen van belang voor plattelandsontwikkeling en/of bevordering van
agrarische productie is mijn beleid gericht op het volgende: in landen waar deze onderwerpen passen
binnen de gemaakte sectorkeuze blijft deze keuze gehandhaafd. Binnen deze aandachtsvelden richt het
beleid zich op versterking van de rol en positie van zowel de private sector als van het
maatschappelijk middenveld in die landen. Met name zal er waar mogelijk aandacht zijn voor een
ketenbenadering, voor versterking van de positie van boerengroepen, en voor versterking van het
ondernemingsklimaat voor agrarische bedrijvigheid, met daarin begrepen dienstverlening, onderzoek
en kennisuitwisseling.
Ook in landen waar landbouw(sub)sectoren geen onderwerp van sectorkeuze zijn is aandacht voor de
landbouwsector mogelijk via de insteek van aandacht voor het ondernemingsklimaat en/of goed
bestuur.
In Nederland zet ik in op een grotere bundeling van relevante expertise van landbouw gerelateerde
kennis (ik verwijs naar de commissie Doornbos), op een aantal nieuwe partnerschappen van belang
voor landbouwontwikkeling (WSSD, de "Call"), en op verruiming van het
bedrijfsleveninstrumentarium dat voor een belangrijk deel gericht is op bedrijven in de agrarische
sector.
In nationaal en internationaal verband zet ik me in voor het verder wegnemen van belemmeringen
voor de internationale handel die met name voor Afrika zo nadelig zijn voor de ontwikkeling van het
landbouwpotentieel.
In 2005 zijn de geplande uitgaven (in Euro) voor activiteiten van diverse aard op het platteland 187,8
miljoen, waaronder voor geïntegreerde plattelandsontwikkeling 25,4 miljoen, en voor
landbouwkundige ontwikkeling 48,2 miljoen.
41
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Vraag 95
Met welke concrete maatregelen wilt u meer coherentie tussen het handelsbeleid en het beleid voor
ontwikkelingssamenwerking realiseren?
Antwoord
Verbeterde coherentie tussen het handelsbeleid en het beleid voor ontwikkelingssamenwerking vergt
een tweezijdig proces van elkaar versterkende maatregelen op beide beleidsterreinen. Allereerst moet
in het Nederlandse en EU handelsbeleid effectief rekening worden gehouden met de belangen van
ontwikkelingslanden. Nederland bepleit vanuit dit perspectief een reeks van concrete
handelsmaatregelen in het kader van de Doha ronde en de herziening van het Algemeen Preferentieel
Stelsel van de EU. Zie hiertoe de na te streven resultaten onder Beleidsartikel 4, Operationele
doelstelling 1.
Complementair hieraan zet Nederland gericht OS-middelen in om ontwikkelingslanden met name de
armste ontwikkelingslanden beter in staat te stellen gebruik te maken van de kansen die het
multilaterale handelssysteem en handelsliberalisering hen biedt. Nederland financiert bilateraal en
multilateraal vele activiteiten op het gebied van handelsgerelateerde technische assistentie en opbouw
van handelscapaciteit. Dit varieert van versterking van het ondernemingsklimaat en infrastructuur in
ontwikkelingslanden tot activiteiten van het CBI (Centrum voor Bevordering van Importen uit
Ontwikkelingslanden). Ook wordt steun gegeven aan de onderhandelingscapaciteit van
ontwikkelingslanden op specifieke onderhandelingsdossiers, zoals het katoeninitiatief van West-
Afrikaanse MOLs. Zie tevens het antwoord op vraag 100.
Vraag 96
Hoe groot is het totale bedrag dat Nederlandse en buitenlandse NGO's van het Ministerie van
Buitenlandse Zaken ontvangen? Om hoeveel NGO's gaat het?
Antwoord
Nederland financieert een veelheid en variëteit aan NGO's via verschillende kanalen. Het
Medefinancieringsprogramma (MFP) en het Thematische Medefinancieringprogramma (TMF) zijn
bedoeld voor NGO's die gericht zijn op ontwikkelingssamenwerking. Het MFP is financieel
ondergebracht onder artikel 5.6 "Een grotere participatie van civil society in
ontwikkelingsactiviteiten" en is begroot op 417.5 mln. in 2005. Het TMF is thematisch
ondergebracht bij de verschillende artikelen in de begroting en de totale uitgaven zijn 118.1 miljoen
in 2005 voor de verschillende TMF-rondes. In totaal zijn er momenteel 6 MFO's en 187 TMF
organisaties. Daarnaast worden ook uit bilaterale landenprogramma's talrijke NGO's gefinancierd die
uitvoering geven aan Nederlandse beleidsprioriteiten. Verder kunnen NGO's aanspraak maken op
programmafinanciering (non-ODA) uit het POBB, het MATRA-programma en middelen voor
Internationaal Cultuurbeleid (ICB) indien voldaan wordt aan de hiervoor geldende vereisten.
Vraag 98
Welke concrete activiteiten zal de Nederlandse regering zelf plegen om herziening van het Algemeen
Preferentieel Stelsel en herziening van de preferentiële oorsprongregels van de EU te
bewerkstelligen?
Antwoord
Nederland draagt door actieve en constructieve inbreng in EU-kader bij aan de herziening van het
Algemeen Preferentieel Stelsel en herziening van de preferentiële oorsprongregels. Concreet gaat het
om actieve deelname aan de discussie in de raadswerkgroepen en zo nodig in Coreper en de Raad.
Met belanghebbenden vindt overleg plaats voor input in de discussie. Daarnaast zet Nederland zich in
om tot substantiële verbeteringen te komen door coalitievorming en gezamelijke initiatieven - zoals
discussiepapers - met gelijkgezinden. Leidraad voor Nederland is het scheppen van een zo groot
mogelijke markttoegang voor ontwikkelingslanden. Het huidige APS heeft vanwege zijn complexiteit
42
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
een lage benuttingsgraad. Nederland meent dat deze in het nieuwe systeem flink omhoog moet. Een
belangrijk middel hiervoor is de herziening van de preferentiële regels van oorsprong. Nederland is
voorstander van verdere vereenvoudiging, versoepeling en harmonisatie van deze regels.
Vraag 99
Wat bedoelt u precies met "adequate" in relatie tot handelsgerelateerde technische assistentie?
Antwoord
De term `adequate' in relatie tot handelsgerelateerde technische assistentie is ontleend aan de
Ministeriële Verklaring ter afsluiting van de WTO-Conferentie in Doha (2001). Daarin zijn als
kernelement van de ontwikkelingsdimensie van de Doha Ontwikkelings Agenda toezeggingen gedaan
op het gebied van technische assistentie. Deze technische assistentie moet adequaat zijn op
verschillende aspecten. De assistentie moet ontwikkelingslanden, vooral de minst ontwikkelde landen
(MOL's), helpen effectief aan de onderhandelingen deel te nemen, de akkoorden uit te voeren en
handelscapaciteit op te bouwen om van de akkoorden te profiteren. Daartoe moet voorspelbare en
voldoende financiering beschikbaar komen. Voorts moet de technische assistentie passen bij de
behoeften van de ontvangende landen en duurzame effecten hebben. Tevens dient de ondersteuning
goed gecoördineerd te worden met bilaterale donoren en internationale organisaties. Wat betreft
assistentie ten behoeve van de onderhandelings- en implementatiecapaciteit is de WTO grotendeels
verantwoordelijk voor planning en uitvoering van technische assistentie-activiteiten. Specifieke
toezeggingen, met name aan de MOL's, zijn gedaan op bepaalde onderhandelingsterreinen, zoals
landbouw, handel en milieu en handelsfacilitatie.
De Raamwerkakkoorden van 1 augustus jl. bevatten opnieuw de toezegging tot adequate technische
assistentie, met name op het gebied van handelsfacilitatie. De ontwikkelingslanden moeten in staat
gesteld worden volledig deel te nemen aan de desbetreffende onderhandelingen. Daarnaast zijn ook
specifieke afspraken gemaakt over de uitvoering van de onderhandelingsuitkomsten.
Implementatieverplichtingen vervallen indien onvoldoende technische assistentie beschikbaar is voor
die aspecten van handelsfacilitatie waarvoor ontwikkelingslanden de benodigde capaciteit ontberen.
Vraag 100
Kunt u concreet aangeven wat u verstaat onder `handelsgerelateerde technische assistentie'?
Antwoord
Onder handelsgerelateerde technische assistentie verstaat de regering activiteiten die leiden tot een
groter vermogen van ontwikkelingslanden om deel te nemen aan en te profiteren van het
internationale handelssysteem. Ontwikkelingslanden moeten op twee terreinen hun capaciteit
vergroten. Ten eerste handelsbeleid en regelgeving om te kunnen participeren in internationale en
regionale handelsonderhandelingen en om handelsregels uit te voeren. Ten tweede het vermogen om
handel tot ontwikkeling te brengen. Dit laatste betreft versterking van het ondernemingsklimaat ten
behoeve van een grotere, meer gediversifieerde export, het aantrekken van investeringen voor handel
en werkgelegenheid en de capaciteit om bedrijven te stimuleren handel te drijven en in
handelsgeoriënteerde industrieën te investeren.
Met bovengenoemde omschrijving volgt de regering de definitie die de WTO en de OESO hebben
opgesteld ten behoeve van de speciale Doha Ontwikkelingsagenda Database voor
Handelscapaciteitsopbouw. Sinds 2002 rapporteren WTO-leden en internationale organisaties hiertoe
jaarlijks over hun activiteiten op het gebied van handelsgerelateerde technische assistentie. De
gerapporteerde activiteiten zijn ingedeeld onder de genoemde twee hoofdcategorieën: (1)
handelspolitiek en regelgeving en (2) de ontwikkeling van handel. Terwijl de eerste categorie
uitsluitend op handel is gericht, omvat de tweede categorie activiteiten die vaak indirect op de
ontwikkeling van handel zijn gericht. Activiteiten op het gebied van infrastructuur (transport, opslag,
communicatie en electriciteit) vormen een aparte categorie, omdat dit soort activiteiten in wisselende
mate ten goede komen aan internationale handel.
43
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Vraag 101
Wat is thans de stand van zaken bij de EPA-onderhandelingen?
Antwoord
De onderhandelingen tussen de EU en de zes regio's die binnen de ACS-landen zijn onderscheiden
(Caraïbische gebied, Stille Zuidzee en West, Centraal, Oost en Zuidelijk Afrika), zijn alle van start
gegaan. Met elk van de regio's is overeenstemming bereikt over een `road map' waarin doel,
structuur, tijdspad en opeenvolging van de onderwerpen van de onderhandelingen zijn vastgelegd.
Alhoewel de afspraken regiospecifiek zijn, wordt overal voorzien in een driefasestructuur. In de eerste
fase worden prioriteiten gesteld en vindt voorbereiding op de onderhandelingen plaats, de tweede fase
zal bestaan uit de onderhandelingen zelf en de derde fase vormt de afronding. De meeste regio's
zullen nog voor het eind van het jaar de eerste fase afronden en technische bijeenkomsten organiseren
over specifieke onderwerpen. De EPA's zullen moeten ingaan per 1 januari 2008.
Vraag 102
Wil de Nederlandse regering voor de effecten van handelsovereenkomsten, in multilateraal, EU- dan
wel bilateraal verband, eveneens Poverty and Social Impact Analyses (PSIA's) laten uitvoeren, of
blijft dit beperkt tot de MDG's in enge zin?
Antwoord
Nee. De Europese Commissie voert reeds Duurzaamheid Impact Analyses uit die, naast de door de
WereldBank uitgevoerde impactanalyses van liberalisering, voldoende toetsing bieden.
Alle handelsovereenkomsten, zowel de bilaterale als de multilaterale, worden in EU-verband
afgesloten. Voor alle belangrijke handelsovereenkomsten die de EU afsluit, laat de Europese
Commissie de effecten analyseren. Daarbij worden ook de effecten op ontwikkelingslanden
geanalyseerd. Aan die laatste wordt continue gewerkt.
De Europese Commissie laat Sustainability Impact Analyses (SIA's) uitvoeren, om te analyseren of
liberalisering bijdraagt aan armoedevermindering, groei, werkgelegenheid, bescherming van het
milieu, verbetering van de positie van vrouwen, etc. SIA's kijken naar drie vormen van duurzaamheid:
sociale duurzaamheid, economische duurzaamheid en ecologische duurzaamheid. SIA's worden
uitgevoerd door externe bureaus voor alle belangrijke handelsovereenkomsten. Een consultatieproces,
waarbij onder andere de civil society en het bedrijfsleven betrokken zijn, maakt onderdeel uit van de
analyse. Voorbeelden zijn: de SIA van het EU-ACS verdrag en de SIA van de Doha Development
Round. Verder analyseert de Wereldbank voor een aantal landen de effecten van liberalisering op
armoede. Nederland draagt bij aan dit onderzoek via het Bank Netherlands Partnership Programme.
Door de Wereldbank, het IMF en sommige bilaterale donoren worden daarnaast Poverty and Social
Impact Analyses (PSIA's) uitgevoerd. PSIA's zijn landenspecifiek en zij analyseren de effecten van
beleidshervormingen op het welzijn van verschillende groepen in de samenleving voorafgaand aan de
implementatie van die hervormingen. PSIA's richten zich op meer dan alleen handel. Zij beperken
zich ook niet tot de MDG's in enge zin. Zo werd in Nicaragua een PSIA uitgevoerd over fiscale
hervormingen, in Tanzania over macro-economische hervormingen en in Mozambique over de
verhoging van de brandstofprijzen.
Vraag 103
Kunt u een overzicht geven van de middelen die beschikbaar zijn voor programma's/instellingen van
de VN naar analogie van beleidsartikel 8 van de begroting voor 2004 (29 200 V, nr. 2, p. 118)?
Antwoord
---
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Hieronder een overzicht van de middelen die beschikbaar zijn voor programma's/instellingen van de
VN.
2005 2006 2007 2008
Uitgaven: 338 450 297 935 287 083 293 282
8.1 UNDP 89 174 73 324 69 474 69 474
8.2 UNICEF 37 130 30 480 28 930 28 930
8.3 UNFPA 68 538 55 638 52 638 52 638
8.4 UNIFEM/Instraw 0 0 0 0
8.5 UNAIDS 17 924 17 024 16 124 16 124
8.6 UNCDF 0 0 0 0
8.7 UNEP 7 532 7 113 6 693 6 693
8.8 GEF/Montreal Protocol 33 528 55 374 59 604 52 084
8.9 Verwoestijningsverdrag 244 239 233 233
8.10 IFAD 6 733 6 433 6 033 19 366
8.11 Gemeenschappelijk 814 774 734 734
Grondstoffenfonds
8.12 Speciale multilaterale 51 833 34 036 31 620 31 506
activiteiten
8.13 Multilateraal 25 000 17 500 15 000 15 500
deskundigenprogramma
Vraag 104
Kunt u concreet aangeven wat u bedoelt met `"nauwlettend" volgen van de VN-organisaties en de
internationale financiële instellingen'? Welk resultaat moet deze actie opleveren?
Antwoord
Bij het opstellen van instructies voor de beheersorganen van de verschillende instellingen van de
Verenigde Naties en de richtlijnen voor de bewindvoerders bij WB en IMF wordt expliciet gekeken
naar de armoede-impact van voorgesteld beleid of programma's.
Het ministerie heeft onderzocht hoe de verschillende multilaterale instellingen scoren op de
hoofddoelstellingen van het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkings-beleid zoals dit in mijn nota
"Aan Elkaar Verplicht" is uitgewerkt. Deze hoofddoelstellingen zijn expliciet gekoppeld aan de
MDG's. Ik zal u later dit jaar informeren over de uitkomsten van dit onderzoek in mijn Nota over
Multilaterale Instellingen. Verder leveren sedert 2000 de ambassades in de toenmalige en de huidige
partnerlanden informatie aan over hun ervaringen met deze organisaties op landenniveau middels het
Beoordelingskader Multilaterale Organisaties (BOK). De wijze waarop deze informatie wordt
ingewonnen, wordt thans herzien. Voor de prestaties van multilaterale organisaties op landenniveau
verwijs ik ook naar vraag 11 (aanvullende lijst) inzake MOPAN.
Vraag 105
Wat is nieuw aan het element "versterkte aandacht voor de dialoog met het ontvangende land"?
Antwoord
Toegenomen samenwerking tussen donoren en ontvangende overheden, met name in de toepassing
van steun via begrotingen dan wel gezamenlijke fondsen (baskets) heeft ertoe geleid dat de dialoog
rond de ontwikkelingssamenwerking veel meer structuur heeft gekregen. Belangrijk hierin is dat de
dialoog gevoed wordt door resultaatsmeting aan de hand van te voren afgesproken indicatoren. In een
aantal gevallen is dergelijke resultaatsmeting ook verricht op meer politieke onderwerpen. Dergelijke
bevindingen kunnen dan zakelijk in de dialoog worden ingebracht. Door het soort dialoog in
45
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
overeenstemming te brengen met het soort hulpverlening is ook meer structuur tot stand gebracht.
Typisch sectorale programma's kennen bijvoorbeeld een dialoog die is toegespitst op voor die sector
belangrijke onderwerpen, terwijl minder geoormerkte vormen van hulp ook een bredere agenda voor
dialoog zullen kennen. Voor Nederland specifiek geldt nog dat de aandacht voor niet publieke actoren
(maatschappelijk middenveld, bedrijfsleven) een vast onderdeel van dialoog is geworden.
Vraag 106
Welke exogene schokken heeft u voor ogen in relatie tot de schuldenproblematiek?
Antwoord
De exogene schokken die daartoe kunnen bijdragen zijn sterke wisselkoerswijzigingen, dalende (voor
de export) of stijgende (voor de import) prijzen voor goederen en natuurlijke rampen. Een sterk
wisselende omvang van gelden voor ontwikkelingssamenwerking kan ook als endogeen worden
aangemerkt voor zover deze niet het gevolg is van een slechte performance van het ontvangende land.
Externe schokken zijn in lage inkomenslanden belangrijke oorzaken voor het ontstaan van
onhoudbare schulden, zelfs in het geval van landen met een goed economisch beleid.
Vraag 107
Wat heeft de aansporing van de fondsen en programma's van de VN, de gespecialiseerde VN-
organisaties, de multilaterale ontwikkelingsbanken en het IMF concreet opgeleverd?
Antwoord
De in de vraag bedoelde aansporing is in de memorie van toelichting geformuleerd als een in 2005 na
te streven resultaat. Op dit moment valt er dus nog niets te zeggen over bereikte resultaten. Overigens
zal de aansporing en ook de financiële ondersteuning om de beleidsmatige (MDG's) en operationele
(VN-coördinatie, aansluiting bij PRSP's, PSIA's, schuldhoudbaarheid) randvoorwaarden voor
duurzame armoedebestrijding in ontwikkelingslanden te verbeteren naar verwachting niet
onmiddellijk tot resultaat leiden. Het betreft hier een beleidswijziging bij multilaterale instellingen die
Nederland niet geheel alleen kan bewerkstelligen. Nederland kan zich echter wel inzetten door de rol
van katalysator op zich te nemen.
Vraag 108
Waarom wordt op het bilaterale OS-budget voor diverse Latijns-Amerikaanse partner-landen (Bolivia,
Colombia en Nicaragua) fors bezuinigd? Hoe valt de bezuiniging op de hulp aan Colombia te rijmen
met de verhoging die de Kamer voor de begroting 2004 bij amendement heeft ingebracht vanwege de
hoge waarde die wordt toegekend aan projecten die faciliterend zijn voor het vredesproces? Worden
met de verlaging voor 2005 de in 2004 gedane investeringen in nieuwe projecten in Colombia
ongedaan gemaakt?
Antwoord
De bezuiniging op het bilaterale OS-budget viel vooral in het jaar 2003. Toen is gekort op de
bilaterale landenhulp, niet alleen in Latijns-Amerikaanse landen, maar in veel meer onderdelen van
het Nederlandse OS-programma. Inmiddels zijn de budgetten van Bolivia, Colombia en Nicaragua
voor het jaar 2004 tussentijds opgehoogd, als gevolg van de meevaller voor schuldkwijtschelding
(EKI).
Voor Colombia geldt dat de bilaterale hulp in 2004 steeg naar EUR 13,1 miljoen (2003: EUR 8,5
mln), o.a. als gevolg van de implementatie van de Motie Van der Staaij (steun aan gedemobiliseerde
jongeren) en additionele fondsen voor de sector milieu. Uiteraard zullen de lopende programma's op
het gebied van goed bestuur, mensenrechten en vredesopbouw ook in 2005 zorgvuldig worden
voortgezet.
46
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Vraag 109
In welke vijf partnerlanden zijn de ambassades betrokken bij de uitwerking van de Poverty and Social
Impact Analyses (PSIA's)?
Antwoord
In 3 landen (Tanzania, Benin en Rwanda) is de Nederlandse ambassade betrokken geweest bij PSIA's
en zullen de uitkomsten vanaf 2005 in de (meerjaren-) programma's worden betrokken. In 6 landen
(Mozambique, Mali, Nicaragua, Zambia, Jemen en Ethiopië) is het voornemen in 2005 een PSIA uit
te voeren. Verwacht wordt dat zeker 5 hiervan tot uitvoering zullen komen.
Vraag 110
Welke kwalitatieve schuldhoudbaarheidsanalyseinstrumenten zijn ontwikkeld? Wat zijn de te
verwachten resultaten van deze instrumenten?
Antwoord
In het kader van het HIPCinitiatief zijn de volgende kwalitatieve normen ontwikkeld die bepalen
welke hoeveelheid schuldverlichting gegeven dient te worden bij het bereiken van het HIPC-eindpunt:
een verhouding van de netto contante waarde van de schuld ten opzichte van de export van 150%;
een verhouding van de netto contante waarde van de schuld ten opzichte van de overheidsinkomsten
van 250%.
Bij het HIPC-beslispunt wordt bepaald welke van deze twee normen doorslaggevend zal zijn.
Vervolgens wordt bij het bereiken van het HIPC-eindpunt de hoeveelheid schuldverlichting voor
iedere donor bepaald die noodzakelijk is om de gestelde norm te halen. Ten tijde van de uitbreiding
van HIPC (HIPC-II) zijn deze normen naar beneden bijgesteld om zodoende extra zekerheid te hebben
dat de resterende schuld van de landen die het HIPC-proces hebben doorlopen ook op lange termijn
houdbaar is.
Vraag 111
Wat bedoelt u met "gerichte aanpak" in relatie tot specifieke problemen van het bedrijfsleven in
ontwikkelingslanden? Waaraan wordt hierbij onder meer gedacht?
Antwoord
Met "gerichte aanpak" doel ik op onze specifieke inzet bij het opheffen van knelpunten van bedrijven
op het gebied van kennis en toegang tot financiering. Deze inzet is nodig, naast activiteiten ter
verbetering van het ondernemingsklimaat, om een gezonde concurrerende particuliere sector te
stimuleren die inkomen en werkgelegenheid genereert en daarmee bijdraagt aan duurzame
ontwikkeling en armoedebestrijding in ontwikkelingslanden. Om bedrijven te helpen bij het opheffen
van knelpunten op terreinen als kennis en financiering heb ik een zo effectief en overzichtelijk
mogelijk instrumentarium ontwikkeld. Co-financiering van relevante bedrijfsinitiatieven kan
bijvoorbeeld verkregen worden via het Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM) en
instrumenten bij de FMO (ORET, MOL-fonds, NIMF), terwijl specifieke kennis beschikbaar wordt
gesteld aan bedrijven via bijvoorbeeld het Centrum voor de Bevordering van Import uit
ontwikkelingslanden (CBI) en het Programma Uitzending Managers (PUM). Naast deze specifieke
programma's zet ik verder in op het versterken van financiële systemen in ontwikkelingslanden
(bijvoorbeeld via de FMO, het recent opgerichte Nederlands Samenwerkingsverband voor Financiële
Sector Ontwikkeling, het Nederlands Platform Microfinanciering, de regeling sociaal-ethisch
beleggen en de deelname aan FIRST), draag ik bij aan het katalyseren van private investeringen in
infrastructuur via het Emerging Africa Infrastructure Fund (EAIF) van de Private Infrastructure
Development Group (PIDG) en werk ik nauw samen met de Wereldbank, IFC, IDA en MIGA op het
terrein van onder meer MKB-ontwikkeling en publiek-private investeringen in infrastructuur. Al met
47
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
al een breed scala aan activiteiten dat gericht poogt om bedrijven actiever te betrekken bij duurzame
economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden.
Vraag 112
Waaruit zal de Nederlandse ondersteuning bestaan die in actieplannen wordt neergelegd?
Antwoord
Actieplannen worden opgesteld op basis van de dit jaar door ambassades voor het eerst uitgevoerde
jaarlijkse "scan ondernemingsklimaat". Voor het eind van dit jaar beschikken 30 van de 36
partnerlanden over een "scan ondernemingsklimaat", waarin activiteiten ter verbetering van het
ondernemingsklimaat zijn opgenomen. De actieplannen beogen om tailor made te gaan werken en
duidelijk de niche voor de Nederlandse ondersteuning op het thema ondernemingsklimaat op te
zoeken (zie ook vraag 117). De actieplannen concentreren zich op één of meerdere van de volgende
vijf aspecten van het ondernemingsklimaat: goed economisch bestuur, marktwerking en
markttoegang, financiële sector, infrastructuur, kennis- en capaciteitsontwikkeling. Activiteiten
omvatten directe Nederlandse ondersteuning aan zowel overheden, private partijen als
maatschappelijke organisaties. De actieplannen komen tot stand in dialoog met locale overheden en
het locale bedrijfsleven en er wordt zo veel mogelijk samengewerkt met andere bi- en multilaterale
donoren.
Enkele concrete voorbeelden ter illustratie:
versterking van agro-food ketens en van o.a. boerenorganisaties is opgenomen in actieplannen in
Ethiopië, Rwanda, Tanzania, Kenia, Uganda, Mali en Bolivia.
ondersteuning van Kamers van Koophandel die MKB bedrijven vertegenwoordigen in Sri Lanka,
Tanzania en Nicaragua.
ondersteuning van organisaties of fora ter versterking van de publiek-private dialoog is aan de orde in
onder meer Zambia, Nicaragua en Ethiopië.
ook het hoger op de agenda zetten van het thema ondernemingsklimaat in het overleg van donoren en
overheid kan zijn opgenomen in actieplannen. Dit is bijvoorbeeld het geval in Mozambique en
Nicaragua.
Vraag 113
In het Eindrapport van de werkgroep van het IBO (Interdepartementaal Beleidsonderzoek) Effectiviteit
en coherentie van ontwikkelingssamenwerking (bijlage bij 29 234, nr. 2) wordt gesteld dat het
percentage van de formele binding van hulp ongeveer 12% is. Kunt u voor de afzonderlijke
begrotingen van 2000 tot en met 2004 aangeven hoe groot de formele binding van de hulp was? Kunt
u ook aangeven hoe groot het verwachte percentage van gebonden hulp voor deze begroting is of zal
zijn?
Antwoord
In het Eindrapport van de werkgroep van het IBO werd het percentage gebonden hulp gebaseerd op de
wijze waarop daarover ook aan het DAC dient te worden gerapporteerd. Conform die DAC-afspraken
betreft het jaarlijkse percentage gebonden hulp de verplichtingen voor gebonden programma's in dat
jaar, uitgedrukt als percentage van de bilaterale ODA. Bilaterale ODA is volgens de DAC-definitie
alle ODA van een donor exclusief ongeoormerkte multilaterale ODA. De DAC-rapportage omtrent
gebonden hulp omvat de aldus gedefinieerde bilaterale ODA exclusief technische assistentie en
apparaatskosten. In het geval van Nederland worden ORET en PSOM als gebonden programma's
beschouwd. De percentages voor de jaren 2000 tot en met 2002 waren respectievelijk 4,7%, 8,8% en
11,4%. De DAC-rapportage over het jaar 2003 is nog niet gereed; naar verwachting zal het percentage
ongeveer gelijk zijn aan het percentage voor 2002. Voor 2004 zal het percentage aanzienlijk lager
uitkomen. De fluctuaties (c.q. de hoge percentages in 2002 en 2003) hangen namelijk samen met de
gekozen rapportagevorm in DAC-verband, waarin is gekozen voor verplichtingen in plaats van
uitgaven. In de Nederlandse situatie levert dat een zeer sterk fluctuerend beeld op, omdat de
48
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
uitvoering van ORET en PSOM is neergelegd bij externe uitvoeringsinstellingen (ORET bij
FMO/NIO, PSOM bij EVD), waarmee vanuit Ontwikkelingssamenwerking een meerjarige
verplichting wordt aangegaan. Zo is in 2002 een driejarige verplichting aangegaan met FMO/NIO
voor de uitvoering van de ORET-regeling, en is in 2003 een forse extra verplichting aangegaan tot en
met 2006 met Senter (inmiddels EVD) voor PSOM, in verband met de geplande uitbreiding van dit
programma
Gezien deze bijzondere situatie van uitbesteding van deze gehele programma'sis het relevant om ook
te kijken naar de totale uitgavenniveaus van de gebonden programma's ORET en PSOM. Voor PSOM
geldt dat er sprake is van een geplande verhoging in de komende jaren in verband met de openstelling
van dit programma in alle partnerlanden. Tegelijkertijd geldt echter dat met ingang van 2005 binnen
het bestaande ORET-budget ook ongebonden uitgaven in MOL's gefinancierd zullen worden, als
gevolg van het besluit om ORET in ongebonden vorm in MOL's aan te gaan bieden. Beide
ontwikkelingen houden elkaar waarschijnlijk in evenwicht waardoor naar verwachting de geplande
uitgaven die als gebonden hulp kunnen worden aangemerkt, uitgedrukt als percentage van de
bilaterale ODA, de komende jaren per saldo ongeveer gelijk zullen blijven. Het jaarlijks niveau van
uitgaven is in mijn ogen een betere indicator althans in de Nederlandse situatie waarin het beheer
van deze programma's wordt uitbesteed - dan het niveau van verplichtingen dat in een jaar wordt
aangegaan.
Vraag 114
Hetzelfde IBO-rapport bevat informatie over de werkelijke binding van de hulp als gevolg van
retouropdrachten aan het Nederlandse bedrijfsleven. Die is veel hoger dan de formele binding. Kunt u
nagaan op welke wijze deze werkelijke binding nog gestalte wordt gegeven? Kunt u een indicatie
geven van het deel van de hulp dat jaarlijks naar Nederland terugvloeit en via welke sectoren deze
terugvloeiing plaatsvindt?
Antwoord
Het is niet mogelijk een indicatie te geven van het deel van de hulp dat jaarlijks naar Nederland
terugvloeit. De Nederlandse hulpinspanningen (bilaterale budgetten, bijdragen aan MFO's enz.)
kennen uitgebreide formele beheersmatige eisen inzake de besteding en de rapportage hierover van
deze gelden (bijvoorbeeld de eis dat opdrachten conform internationale maatstaven aanbesteed
worden) maar, met uitzondering van de gebonden programma's, hebben deze eisen geen betrekking
op de nationaliteit van de (toe)leveranciers van goederen en diensten die met deze hulpinspanningen
samenhangen. Het gaat immers om ongebonden programma's. In die zin is er geen sprake van dat aan
binding gestalte wordt gegeven. De betreffende overheden en organisaties die hulp ontvangen zullen
ongetwijfeld ook opdrachten verstrekken aan Nederlandse ondernemingen, maar hier wordt bewust
niet op gestuurd en ook niet op gemonitord. De schatting die in het IBO-rapport wordt gegeven is een
extrapolatie van gegevens over de periode 1991-1995. Daarbij bleek dat de retouropdrachten voor het
Nederlandse bedrijfsleven circa 55-65% bedroegen. Deze gegevens zijn ontleend aan een uitgebreid
extern onderzoek uit 1997, dat op 16 januari 1998 aan de Tweede Kamer (TK 25860, nr. 1) is
aangeboden.
Vraag 115
Nederland ijvert al decennia lang voor verdergaande ontbinding. Kunt u aangeven op welke wijze u
zich daarvoor inzet en in welke gremia? Wat zijn de resultaten van deze inzet?
49
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Antwoord
Nederland streeft naar verdere ontbinding van hulp in multilateraal verband en ijvert hiervoor in de
geëigende internationale gremia. Het voornaamste internationale gremium inzake ontbinding is de
OESO. Daarnaast is ook sprake van specifieke inspanningen op het gebied van voedselhulp.
In OESO-verband is afgesproken om per 1 januari 2002 de hulp aan de minst ontwikkelde landen
(MOL's) te ontbinden. In de afgelopen jaren is in OESO-verband veel aandacht gegaan naar de
implementatie van deze aanbeveling. Ontbinding is in de betreffende landen ingevoerd; in dit verband
zijn wederzijdse ervaringen uitgewisseld. Het opzetten van een specifiek MOL-fonds voor
infrastructuur door Nederland is hierbij als `best practice' aangeduid. In het verlengde van de
aanbeveling om de hulp aan de MOL's te ontbinden heeft het OESO-secretariaat verkend op welke
wijze deze aanbeveling uitgebreid zou kunnen worden, dus hoe verder ontbonden kan worden. Zo
zouden bijvoorbeeld ook andere groepen ontwikkelingslanden (onder andere HIPC's) onder deze
aanbeveling gebracht kunnen worden. Een andere mogelijkheid is om typen hulp die nu niet onder de
aanbeveling voor de MOL's vallen, bijvoorbeeld voedselhulp, alsnog wel hieronder te brengen.
Nederland heeft aangegeven verdere initiatieven op dit gebied actief te willen ondersteunen. Echter,
als gevolg van de aarzelende houding van andere landen is tot nu toe weinig voortgang geboekt.
Inzake het ontbinden van voedselhulp richt de Nederlandse inzet zich op de EU, het
voedselhulpverdrag en het Development Assistance Committee (DAC) van de OESO. Ook bepleit
Nederland een duidelijk gefundeerde stellingname terzake van het wereldvoedselprogramma en van
de landbouw- en voedselorganisatie van de VN.
In de EU is een gezamenlijke positie bereikt over wat er aan het voedselhulpverdrag moet veranderen.
Onderdeel daarvan is dat de EU een clausule wil opnemen die voorziet in verder ontbinden. De
onderhandelingen over een nieuw voedselhulpverdrag staan op het punt te beginnen en daarover kan
nog geen resultaat worden gemeld. In opdracht van de DAC is een studie uitgevoerd naar de effecten
van binding van voeselhulp. De studie wijst ondermeer erop dat ontbinding van voedselhulp kan
leiden tot substantiële besparingen. Met andere woorden: met hetzelfde geld kan - als het ongebonden
wordt aangewend - een groter aantal hongerenden worden bereikt. Nederland spant zich met
gelijkgezinden in om die boodschap uit te dragen. Het wereldvoedselprogramma en de landbouw- en
voedselorganisatie van de VN schrikken er nog voor terug zich over deze materie duidelijk uit te
spreken.
Vraag 116
Aan welke concrete acties en activiteiten denkt u om grotere bekendheid te geven aan
microfinanciering als ontwikkelingsinstrument? Zijn de activiteiten gericht op particulieren van een
andere aard dan de activiteiten die gericht zijn op financiële instellingen?
Antwoord
Het Nederlands Platform Microfinanciering verenigt inmiddels vijftien instellingen die actief zijn op
het gebied van microfinanciering. Het Platform zal het UN Year of Microcredit aangrijpen om op
verschillende manieren aandacht te vragen voor de rol die microfinanciering kan spelen bij duurzame
armoedebestrijding, en voor de rol die financiële instellingen daarbij kunnen spelen, inclusief de erbij
gepaard gaande risico's, als voor de rol die particulieren kunnen spelen. Gedacht kan onder andere
worden aan seminars en andere publieksevenementen om aandacht te vragen voor het onderwerp, aan
gesprekken met banken over de mogelijkheden meer te doen op dit terrein, en aan campagnes van
financiële instellingen als Triodos en Oikocredit om meer particuliere investeerders te interesseren om
te beleggen in sociaal-ethische fondsen. Een gemeenschappelijke website zal de diverse activiteiten
aan elkaar koppelen.
De activiteiten van het Platform starten met een openingsevenement in de Beurs van Berlage op 18
november a.s., wanneer wereldwijd het UN International Year of Microcredit wordt gelanceerd.
50
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Vraag 117
Op welke wijze zal de Nederlandse regering als bilaterale donor met betrekking tot het
bedrijfslevenprogramma duidelijk toegevoegde waarde moeten hebben? Wat is de consequentie als dit
niet het geval is?
Antwoord
Eén van de doelen van de "scan ondernemingsklimaat" die de ambassades uitvoeren is om na te gaan
op welke wijze Nederland als bilaterale donor een toegevoegde waarde kan hebben op het thema
ondernemingsklimaat. Bepalende factoren hierbij zijn de mate waarin het (lokale) bedrijfsleven de
knelpunten in het ondernemingsklimaat als een serieuze hindernis in hun ontwikkeling ervaart, de
bereidheid van de betrokken regering het geïdentificeerde knelpunt op te lossen, de bestaande
programma's van andere donoren (zowel bi- als multilateraal), de eventuele mogelijkheden tot
aansluiting bij de sectorkeuze, en de beschikbare expertise die ingezet kan worden om het lokale
ondernemingsklimaat te helpen verbeteren. Indien na afweging van deze factoren blijkt dat de
toegevoegde waarde van Nederland beperkt is, zal de consequentie zijn dat er geen intensivering van
de Nederlandse betrokkenheid bij het thema ondernemingsklimaat plaats zal vinden. Naar
verwachting zal dit in een beperkt aantal partnerlanden het geval zijn.
Vraag 118
Bestaan alle middelen in het ORET/Miliev-fonds uit ODA-geld? Zo nee, hoe is de financiering van
deze middelen verdeeld?
Antwoord
Ja. Alle middelen ten behoeve van schenkingen op projecten die kwalificeren onder het ORET/Miliev
programma worden door middel van een (schenkings-)overeenkomst aangeboden aan de centrale
overheid van het betrokken ontwikkelingsland. Dientengevolge worden zij als ODA geregistreerd.
Ook de vergoeding die FMO/NIO als uitvoerder van het programma ontvangt kwalificeert als ODA.
Vraag 119
Op welke wijze zullen publiek-private partnerships worden gemonitord en geëvalueerd aan de hand
van ontwikkelingsrelevante criteria, zoals duurzaamheid? Op welke wijze zal worden gemonitord in
hoeverre deze initiatieven daadwerkelijk een bijdrage leveren aan de MDG's?
Antwoord
Resultaat gericht werken vind ik heel belangrijk. Daarom zie ik er op toe, zeker ook bij het aangaan
van partnerships, dat op voorhand duidelijk is waarop de betrokken partijen afgerekend willen en
zullen worden. Partnerships in het kader van OS moeten net als alle andere OS programma's
bijdragen aan duurzame armoedebestrijding in het algemeen, en aan de MDG's in het bijzonder:
daarop is de participatie van OS in het partnership gebaseerd. In de overeenkomst tussen alle partijen
van een partnership worden dan ook afspraken gemaakt over de te behalen resultaten en de voor elk
partnerschap in te stellen stuurgroep zal voor de monitoring van de voortgang zorg dragen. De
jaarlijkse voortgangsrapporten zullen moeten aangeven in hoeverre de doelstellingen worden gehaald.
De verantwoordelijke directies binnen het ministerie zullen hier op toezien en deelnemen aan het
voortgangsoverleg. Uiteindelijk zullen de grotere programma's volgens de gangbare procedures
extern geëvalueerd worden.
Vraag 120
Kunt u een overzicht geven van de landen waarvoor bedrijven en organisaties via het ORET/Miliev-
programma subsidies hebben gekregen en daarbij de betreffende bedragen vermelden? Kunt u
werkgelegenheidscijfers koppelen aan de gefinancierde programma's?
51
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Antwoord
Onderstaand treft u een overzicht van de uitbetalingen per land in 2003, evenals een overzicht van alle
projecten waarop is betaald in datzelfde jaar.
Er wordt op individueel projectniveau niet ex ante gestuurd op het effect op de lokale
werkgelegenheid. Op basis van eerder uitgevoerde evaluaties na projectuitvoering wordt uitgegaan
van gemiddeld ruim 55 permanente en 120 tijdelijke arbeidsplaatsen per project. Aangenomen wordt
dat er nog ongeveer 30% additionele indirecte arbeidsplaatsen worden gecreëerd. Dit levert voor
2003, met 20 nieuwe goedgekeurde projecten potentieel 1430 permanente en 3120 tijdelijke
arbeidsplaatsen op. Voor de 57 projecten waarop in 2003 betalingen zijn verricht komt dit neer op
ruim 4100 permanente en ruim 9100 tijdelijke arbeidsplaatsen in ontwikkelingslanden.
ORET subsidieert hoofdzakelijk projecten in de fysieke en sociale infrastructuur. De
ontwikkelingswaarde kan dan ook beter gemeten worden in de bijdrage aan de economische groei, en
niet zozeer in termen van werkgelegenheidscreatie. Waar bij iedere ORET-aanvraag dan ook ex ante
zeer expliciet naar gekeken wordt is de economische kosten-baten analyse: als de economische interne
rentevoet (Economic Internal Rate of Return) boven de gangbare rente (boven de 8-10%) ligt, dan kan
een project de moeite waard zijn. Bij eenderde van de ORET-projecten ligt de EIRR tussen de 10-
20%, bij nog eens eenderde deel tussen de 20-40% en bij een kleiner deel zelfs boven de 40%. De
EIRR is niet voor alle projecten goed uit te rekenen: het is lastig voor bijv. medische projecten of
boten voor de kustwacht. Daarom wordt dan ook bij de beoordeling breder gekeken dan de EIRR
alleen.
Overzicht uitbetalingen ORET/MILIEV in 2003 (Totalen per land):
Bangladesh EUR 963.899,76
China EUR 10.494.132,03
Cuba EUR 1.506.642,65
El Salvador EUR 638.889,28
Eritrea EUR 706.172,00
Ethiopië EUR 17.168.720,96
Filippijnen EUR 512.156,00
Ghana EUR 12.250.463,75
Indonesië EUR 2.376.500,00
India EUR 403.927,48
Jamaica EUR 3.141.453,00
Jemen EUR 2.828.699,15
Mali EUR 3.141.313,16
Oeganda EUR 980.405,86
Sri Lanka EUR 4.525.917,75
Syrië EUR 1.800.679,53
Tanzania EUR 3.670.591,93
Vietnam EUR 6.209.800,88
Zambia EUR 1.348.965,61
52
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Vraag 121
Hoe denkt u door middel van concrete acties het belang van microfinanciering voor een breder
publiek uit te dragen? Aan welke specifieke acties wordt gedacht in relatie tot vrouwen in
ontwikkelingslanden?
Antwoord
Microfinanciering is een betrekkelijk uniek en tegelijk vrij weinig bekend instrument, dat een
waardevolle bijdrage kan leveren aan verschillende MDG's. De grote meerderheid van de cliënten van
microfinancieringsinstellingen zijn vrouwen en de terugbetalingdiscipline is zeer hoog. De
beschikbaarstelling van dit soort financiële diensten heeft dan ook de potentie van een permanent
karakter, zonder blijvende afhankelijkheid van bijv. donorbijdragen en zonder angst bij financiële
instellingen op grote verliesposten. Daarnaast zijn er mogelijkheden voor particulieren om zelf ook te
investeren in kleinschalige economische activiteiten, bijv. via sociaal-ethische fondsen.
Al met al leent het onderwerp zich dan ook voor een bredere bekendstelling onder het publiek. Binnen
het Nederlands Platform Microfinanciering wordt gewerkt aan verschillende activiteiten om deze
elementen goed over het voetlicht te brengen, teneinde meer mensen en organisaties activiteiten op dit
terrein te laten ontplooien of ondersteunen. Hierbij zal ieder platformlid acties ontplooien vanuit zijn
eigen perspectief en verantwoordelijkheid: banken en verzekeraars, medefinancieringsorganisaties,
NGO's en de overheid.
Met betrekking tot specifieke acties in relatie tot vrouwen in ontwikkelingslanden kan worden
opgemerkt dat vrouwen een bijzondere plaats innemen, omdat de begunstigden overwegend vrouwen
zijn, de beste terugbetalers zijn en dat vrouwen microfinanciering gebruiken om te emanciperen. Het
belang van microfinanciering voor vrouwen zal in acties worden meegenomen. Als voorbeelden van
acties in Nederland kunnen gedacht worden aan seminars en andere publieksevenementen, artikelen
en campagnes van financiële instellingen om particuliere investeerders te interesseren.
Vraag 122
Kunt u, met het oog op de bijzondere aandacht voor microfinanciering, de Kamer informeren over uw
visie op de rol van de private sector in het kader van duurzame ontwikkeling en de rol van financiële
diensten voor armen in ontwikkelingslanden?
Antwoord
In het kort komt deze visie op het volgende neer:
Vooropgesteld dat microfinanciering niet altijd het antwoord is, biedt toegang tot financiële diensten
armen een instrument ter bestrijding van armoede. Naast een toename van inkomsten en vermogen en
een bufferfunctie ter opvang van externe negatieve invloeden, kan microfinanciering ook een gunstig
effect hebben op bijvoorbeeld het (langer) naar school gaan van kinderen, op verbeteringen in de
gezondheid van vrouwen en kinderen als ook op de 'empowerment' van vrouwen.
Armen hebben behoefte aan een breed spectrum aan financiële diensten: het gaat niet alleen om
krediet, maar ook om bijvoorbeeld sparen en verzekeren. Hiervoor zijn financiële instellingen nodig,
die op enige termijn ook levensvatbaar zijn. Van belang voor de continuïteit is toegang tot lokale
besparingen.
Uitbreiding van de toegang tot financiële diensten voor armen dient plaats te vinden in een context
van integratie van de informele financiële sector in de formele financiële sector. Dit vereist een goede
rolverdeling tussen publieke en private sector, waarbij de overheid primair verantwoordelijk is voor
het voorwaardenscheppend beleid en de private sector de financiële dienstverlening zelf verzorgt.
Voor donorbijdragen geldt, dat deze complementair zijn en dus niet dienen te concurreren met privaat
kapitaal. Een grotere toegang tot financiële diensten voor onder meer de armen dient in toenemende
mate hand in hand te gaan met inzet van financieringsmiddelen afkomstig van lokale kapitaalmarkten.
Private bijdragen vanuit bijvoorbeeld Nederland dienen daarbij complementair, met oog voor
risicodeling, en ondersteunend te zijn aan duurzame ontwikkeling. Dit laatste geldt ook voor (al dan
53
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
niet met overheidssteun ontwikkelde) financiële diensten die private partijen vanuit Nederland
aanbieden.
Bij de overdracht van kennis en opbouw van capaciteit kunnen zowel private partijen als donoren een
ondersteunende rol spelen.
Vraag 123
Zijn er in het kader van het door de VN uitgeroepen International Year for Microcredit plannen
effectieve donorcoördinatie te realiseren? Zo ja, kunt u de Kamer daarover informeren?
Antwoord
Binnen Nederland vervult het vorig jaar opgerichte Nederlandse Platform Microfinanciering
ondermeer een coördinatiefunctie. Dit heeft al geleid tot bijv. uitwisseling van gegevens over elkaar's
portefeuilles en een gezamenlijke impact studie in Mozambique, die binnenkort wordt afgerond. Ook
is besloten dat het Platform het voortouw neemt bij het verder in kaart brengen van de sociale
dimensie verbonden aan microfinanciering voor de bij het Platform aangesloten instellingen. In het
kader van het International Year of Microcredit heeft het Platform het voortouw bij de organisatie van
bijv. het openingsevenement in Nederland op 18 november aanstaande.
In internationaal verband vindt donorcoördinatie plaats via de Consultative Group to Assist the
Poorest (CGAP), een consortium waarin ongeveer 30 donorinstellingen zijn vertegenwoordigd. Dit
heeft in het kader van het International Year of Microcredit reeds geleid tot de door donoren
onderschreven '11 Key Principles of Microfinance'. Daarnaast zullen de donoren naar verwachting
voor het eind van dit jaar overeenstemming bereiken over nieuwe 'Donor guidelines on good practice
in microfinance towards building inclusive financial systems'.
Op korte termijn zal ik de Tweede Kamer nader schriftelijk informeren over door in Nederland
gevestigde instellingen ontplooide activiteiten op het gebied van microfinanciering en plannen voor
2005 inzake het International Year of Microcredit.
Vraag 124
Worden medefinancieringsorganisaties (MFO's) in het kader van microfinancieringen afgerekend op
bereikte ontwikkelingsresultaten? Zo ja, tot welke acties richting MFO's heeft dit tot heden geleid? Zo
nee, bent u voornemens om dit alsnog te doen? Bent u voornemens na te denken over
resultaatgeoriënteerde financiering?
Antwoord
In de jaarverslagen van MFO's wordt gerapporteerd over activiteiten op het gebied van
microfinanciering en deze vormen mede onderwerp van de dialoog tijdens de beleidsgesprekken
tussen de MFO's en het ministerie. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de MFO's niet worden
beoordeeld op basis van resultaten van individuele programma's. Daarentegen is het bedrijfsplan en
de mate waarin zij de daarin gestelde resultaten behalen bepalend. Deze resultaten zijn vaak
geformuleerd op het niveau van de MFO (beleidsformulering) of op niveau van de partnerorganisatie
(bijvoorbeeld capaciteitsversterking van partnerorganisaties).
Met betrekking tot de beleidsformulering zijn de volgende twee kanttekeningen van belang. De
oprichting van het Nederlands Platform Microfinanciering in 2003 op initiatief van de Nederlandse
regering en MFO's betekende een volgende stap ter verkrijging van een beter inzicht in het totale
Nederlandse aanbod op het terrein van microfinanciering alsmede de bevordering van betere
onderlinge afstemming en verdere samenwerking.
Microfinanciering stelt bijzondere eisen aan voldoende aanwezige expertise, die zich vertaalt in een
niche in de markt en een zekere focus (in de vorm van doelgroepen, geografische regio, de
54
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
financieringsproducten en de vorming van samenwerkingsverbanden). De noodzaak van verdere
professionalisering, het belang van de ontwikkeling van lokale financiële markten en de toenemende
rol van commerciële financiële instellingen stelt verdere eisen aan o.a. de MFO's aangaande hun
toekomstige positionering t.a.v. microfinanciering. In de achterliggende periode hebben met name
maatschappelijke organisaties, waaronder de MFO's, een nuttige rol gespeeld bij de ontwikkeling van
microfinanciering. Indien maatschappelijke organisaties, waaronder de MFO's ook in de toekomst een
rol van betekenis willen blijven spelen op dit terrein, dan zullen zij zich moeten onderscheiden en de
specifieke meerwaarde blijven aantonen, waarbij de relatie tot het (lokale) bedrijfsleven en de
bancaire instellingen essentieel is. Deze meerwaarde uit zich ook in een resultaatgeoriënteerde
financiering. Ik onderschrijf het belang van een dialoog hierover.
Vraag 125
Op welke wijze wordt de verwachting van de Nederlandse regering ten aanzien van VN-organisaties
en internationale financiëleinstellingen omgezet, opdat de verwachting niet blijft steken in "ijdele
hoop" ,maar een wezenlijke bijdrage levert aan de Nederlandse beleidsdoelen?
Antwoord
Voor de inzet van de regering om verwachtingen ten aanzien van de multilaterale OS-instellingen in
werkelijkheid om te zetten, wil ik verwijzen naar de antwoorden op de vragen 104 en 107. In het
bijzonder zij nogmaals de nota over multilaterale instellingen vermeld die de Tweede Kamer nog dit
najaar zal toegaan en waarin deze problematiek in detail aan de orde komt.
Vraag 126
Kunt u uitgebreider ingaan op de criteria die gesteld zullen worden bij de nieuwe
uitvoeringsovereenkomst ORET in 2005?
Antwoord
Bij het herzien van criteria met betrekking tot de nieuwe uitvoeringsovereenkomst t.b.v het ORET
programma is er een onderscheid tussen enerzijds strikte programma gebonden uitvoeringscriteria en
anderzijds institutionele/management criteria.
In de afgelopen periode, sinds de mandatering van de uitvoering van de regeling aan FMO/NIO in
2002, is er voor wat betreft de uitvoeringscriteria het een en ander gebeurd. Er is begin 2004 een
werkgroep ingesteld met vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven, met het doel een bijdrage te
leveren aan het vereenvoudigen van procedures en regels van het Nederlands exportinstrumentarium.
Daarnaast is een groot aantal evaluaties uitgevoerd en zijn nog een aantal evaluaties lopend op
projecten en regio. Hierbij hebben zowel interne als externe deskundigen een rol gespeeld.
De voornaamste bevindingen van deze activiteiten zijn recentelijk verwerkt in de nieuwe ORET
regeling, die op korte termijn zal worden gepubliceerd in de Staatscourant. Uitvoeringscriteria zijn
aangescherpt en bijvoorbeeld voor componenten als financieringskosten, technische assistentie en de
eisen aan het Nederlandse versus buitenlands bestanddeel van de transacties is tegemoet gekomen aan
de wensen van zowel het bedrijfsleven als de ontvangende ontwikkelingslanden. Verder is een
ontbonden variant van het ORET programma voor de minst ontwikkelde landen toegevoegd, met
daaraan aangepaste uitvoeringscriteria.
Wanneer in 2005 de huidige overeenkomst met FMO/NIO wordt herzien zal rekening gehouden
worden met deze nieuwe regeling. Daarnaast zullen verdere afspraken gemaakt worden om de
uitvoering van de regeling klantgerichter en effectiever te maken.
Hierbij kan gedacht worden aan zaken als:
verbetering van de informatievoorziening, onder meer door herziening van het aanvraagformulier;
intensivering van de contacten met de eindgebruiker in de ontwikkelingslanden, zowel voor, tijdens
als na de transactie;
---
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
betere aansluiting van ORET op EVD's PESP enerzijds en de exportkredietverzekerings-
mogelijkheden van Atradius anderzijds.
Vraag 127
Hoe is het stimuleren van de rol van het bedrijfsleven, hetzij via ORET/MILIEV en PSOM hetzij via
publiek-private partnershipprogramma's, te rijmen met het streven naar sector-beleid en
begrotingssteun?
Antwoord
Het stimuleren van de private sector en publiek-private samenwerking laat zich moeilijk vatten als
een aparte sector. Private en publiek-private investeringen komen immers in alle economische
sectoren voor. Daarom is er voor gekozen het verbeteren van het ondernemingsklimaat in de
partnerlanden en het versterken van hun concurrentievermogen als een transversaal
(dwarsdoorsnijdend) thema aan te merken. Transversale thema's komen in aanvulling op de
begrotings- en sectorsteun. De doelstelling van programma's als ORET, PSOM en Publiek-private
partnerschapsprogramma's is om bij te dragen aan het verminderen van de armoede in de
ontwikkelingslanden en past dus geheel binnen de beleidsdoelstelling van meer welvaart en minder
armoede. Bij zowel ORET als PSOM vervullen de ontvangende landen een actieve rol bij het bepalen
van de prioriteiten: bij ORET krijgt de overheid een schenking van 35% aangeboden voor een
investering die zij wil plegen en waarvoor zij een verzoek indient. Bij PSOM wordt voor aanvang van
het programma in een specifiek land expliciet aan de overheid gevraagd op welke voorkeurssectoren
en/of regio's het programma zich zal gaan richten. Deze afspraken worden bekrachtigd in een
bilateraal Memorandum of Understanding.
Vraag 128
De sectorbenadering gaat er vanuit dat prioriteiten van ontwikkelingslanden als leidraad dienen voor
de geboden steun. Hoe zal worden voorkomen dat de toenemende rol van het bedrijfsleven zal leiden
tot een aanbodgestuurde hulp?
Antwoord
In de bilaterale OS-programma's kan het (internationale) bedrijfsleven op verschillende wijzen een rol
spelen: bij de versterking van de lokale private sector, of als uitvoerend kanaal binnen sectorale
programma's.
Verbetering van het lokale ondernemingsklimaat wordt beschouwd als transversaal thema (zie ook
vraag 127). In de specifieke context van het land wordt bezien hoe een bijdrage kan worden geleverd
aan kennis- en capaciteitsopbouw van de lokale private sector en het creëren van gunstige
randvoorwaarden (financiële sector, wet- en regelgeving, etc). Partnerschappen met Nederlandse
bedrijven of kennisinstellingen kunnen soms toegevoegde waarde bieden in de vorm van specifieke
kennis en ervaring. Daarbij blijven de prioriteiten van het ontvangende land de lokale private sector
en overheid - de leidraad.
Wat betreft de sociale sectoren geldt dat de publieke sector dikwijls - op terreinen als gezondheid,
water en milieu niet de enige actor is en slechts voor een deel van de dienstverlening instaat. Ook
kunnen bedrijven een rol spelen in maatschappelijke kwesties als de strijd tegen HIV/AIDS. Om die
reden wordt ook binnen het sectorbeleid gestreefd naar meer participatie van het lokale en soms
internationale bedrijfsleven, in de beleidsdialoog en de uitvoering van sectorale programma's. De rol
van het bedrijfsleven krijgt echter gestalte binnen de door overheid, donoren en maatschappelijke
actoren afgesproken kaders.
Vraag 129
Welke resultaten heeft het Nederlandse Assistent-Deskundigenprogramma voor onderscheiden
Afrikaanse landen opgeleverd? Kunt u de kamer een resultatenoverzicht sturen?
56
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Antwoord
Het hoofddoel van het Nederlandse Assistant-Deskundigenprogramma (AD programma) is recent
afgestudeerden de mogelijkheid te geven ervaring op te doen op het gebied van internationale
samenwerking. Daarnaast profiteren de partnerorganisaties van de inzet van gekwalificeerd personeel.
In het AD programma worden assistent-deskundigen ingezet in programma's en projecten bij VN
organisaties en internationale landbouwkundige onderzoeksinstellingen die geselecteerd zijn omdat
hun activiteiten binnen het Nederlands OS beleid passen en Nederland een intensieve samenwerking
met hen nastreeft. Er wordt daarom impliciet vanuit gegaan dat de resultaten van de specifieke
programma's en projecten van deze organisaties, waar Nederland assistent-deskundigen posities
financiert, ook die in Afrika, van goede kwaliteit zijn. Deze programma's en organisaties worden
derhalve niet separaat vanuit het AD Programma gevolgd. Het AD programma wordt wel
meegenomen in de algemene beleidsdialoog met deze organisaties.
Vanaf 2004 zijn in verband met de focus van het Nederlandse OS-beleid op Afrika vooral posities in
Afrika toegekend. Terwijl in 2003 zich nog maar 15 van de 36 nieuwe posities in Afrika bevonden,
waren dat er voor 2004, 31 van de 40.
Nederland reserveert een deel van de assistent-deskundigen posities voor kandidaten uit
ontwikkelingslanden. Er zijn daarom ook door Nederland gefinancierde posities die door Afrikanen
vervuld worden. De selectie van kandidaten uit ontwikkelingslanden (net zoals de selectie van
kandidaten uit Nederland) is geheel de verantwoordelijkheid van de desbetreffende organisaties.
Nederland stelt daarbij niet de eis dat voorrang aan Afrikanen gegeven wordt.
Een evaluatie van het AD programma is overigens in voorbereiding.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van in 2003 en 2004 toegekende posities in Afrika die door
Nederland binnen het nieuwe AD programma gefinancierd worden.
Land 2003 2004 Totaal
2003 en
2004
Angola - 1 1
Benin 1 1 2
Burkina Faso 1 1 2
Centraal Afrikaanse Republiek - 1 1
Congo - 2 2
Eritrea - 1 1
Ethiopië - 2 2
Ghana 1 1 2
Guinée-Bissao 1 - 1
Kameroen - 2 2
Kenya 1 5 6
Mali 1 - 1
Mozambique 1 - 1
Niger 1 - 1
Nigeria 2 3 5
Senegal - 2 2
Tanzania 2 2 4
Tsjaad 1 - 1
Uganda - 2 2
Zambia - 2 2
Zimbabwe 1 1 2
57
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Zuid-Afrika 1 2 3
Posities in Afrika 15 31 46
Totaal aantal posities 36 40 76
Vraag 130
Worden voor operationele doelstelling 5 ook ODA-middelen ingezet? Zo ja, hoeveel?
Antwoord
Nee.
Vraag 131
Kunt u de Kamer de landenlijst met `sterren' doen toekomen waarover in doelstelling 5 gesproken
wordt?
Antwoord
De lijst met de landenindeling naar `sterren' is opgenomen in de bijlage. Deze lijst is opgesteld door
het Ministerie van Economische Zaken.
Vraag 132
Kunt u een uitsplitsing maken in de tabel van beleidsartikel 4 (Meer welvaart, minder armoede) van
de voorgenomen uitgaven naar bedrijfslevenprogramma, FMO, PSOM?
Vraag 133
Kunt u het bedrag van 332.921.000 euro dat voor 2005 geboekt staat voor het versterken van het
ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden uitsplitsten naar instrumenten en naar landen waarop
het beleid is gericht?
Antwoord
De onderverdeling van het bedrag voor 2005 voor subartikel 4.3 naar programma's en instrumenten is
als volgt:
Programma/activiteit In duizenden EUR
ORET 94.144
PSOM 21.405
Specifieke activiteiten op gebied Economische 57.196
Ontwikkeling (bijv. versterking internationale
handelscapaciteit ontwikkelingslanden)
Bijdrage aan IFC 10.700
TMF-activiteiten op economisch gebied 16.823
PUM 7.753
FMO (NIMF, MOL-fonds, speciale 109.564
programma's als Kleinbedrijffonds en
middelenvoorziening)
POPM 0
CBI 15.336
Totaal 332.921
De meeste programma's en instrumenten die onder sub-artikel 4.3 vallen staan open voor aanvragen
uit meerdere landen (doorgaans partnerlanden). Het is niet mogelijk om op voorhand een uitsplitsing
58
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
te maken naar de landen waar het beleid op is gericht; dit zal afhangen van de aanvragen in het
betreffende jaar.
Vraag 135
Welke invulling krijgt de specifieke aandacht voor kinderen op het snijvlak onderwijs en oorlog en
vrede?
Antwoord
Om de Education for All doelstellingen en de MDG's op het gebied van onderwijs te behalen is het
noodzakelijk specifieke aandacht te bieden aan de meest gemarginaliseerde groepen. Hier vallen ook
kinderen in oorlogssituaties en/of post conflictsituaties onder. In deze gevallen is het vaak niet
voldoende of mogelijk onderwijsplannen van overheden financieel te ondersteunen om deze groepen
daadwerkelijk te bereiken. Vaak zijn er nog geen onderwijsplannen en veelal is de overheid niet in
staat onderwijs aan te bieden. Voor die (post)conflict landen die nog geen onderwijsplan hebben
opgesteld is het mogelijk om vanaf 2005 een beroep te doen op een FTI faciliteit dat beschikbaar
komt om landen te ondersteunen in het opstellen van onderwijsplannen. Hier is Nederland nauw bij
betrokken. In 2005 zal tevens een inventarisatie worden gemaakt in overleg met MFO's en NGO's
van mogelijkheden tot ondersteuning van onderwijsactiviteiten in (post)conflict landen via het
multilaterale (UNHCR, UNICEF) en particuliere kanaal.
Daarnaast zal Nederland zich tijdens het EU Voorzitterschap inzetten om de "EU Guidelines on
Children and Armed Conflict" te implementeren. Gestreefd wordt naar een integrale aanpak van de
problematiek waarmee door gewapend conflict getroffen kinderen te kampen hebben, waarbij vooral
aandacht wordt besteed aan preventie, noodopvang, nazorg op korte en langere termijn (waaronder
bijvoobeeld gezondheidszorg en onderwijs) . Specifiek overweegt Nederland zich in diverse landen te
richten op het ondersteunen van het opzetten van onderwijs, waaronder ook lager beroepsonderwijs
voor kinderen die door gewapend conflict zijn getroffen, een belangrijk element in de fase `nazorg op
langere termijn'. Samen met UNICEF is een project uitgewerkt dat goed op deze behoefte zou
aansluiten. Het project beoogt onder meer centra voor beroepsopleiding in een twaalftal IDP-kampen
in Noord-Oeganda op te zetten, waardoor gedurende de komende twee jaar in totaal 20.000 kinderen
(ex-kindsoldaten, slachtoffers van seksueel geweld, ontheemden) de noodzakelijke vaardigheden
zouden kunnen verwerven om een eigen bestaan op te bouwen. Nederland draagt met de humanitaire
hulp bijdragen ook bij aan de `Back to School' campagnes van UNICEF, ondermeer in Afghanistan,
Angola en Liberia.
Vraag 136
De motie-De Graaf c.s. (28 600 V, nr. 37) vraagt de Nederlandse regering een duurzaam inkoopbeleid
te gaan voeren dat is gebaseerd op internationaal erkende milieunormen en de normen van de
Internationale Arbeidsorganisatie. Op welke wijze is in 2004 aan dit beleid vorm gegeven? Welke
nieuwe maatregelen zijn getroffen sinds deze motie door de Kamer is aangenomen? Is het waar dat
het Ministerie van Defensie nog altijd geen begin heeft gemaakt met het in deze motie gevraagde
proefproject voor het duurzaam inkopen van dienstkleding en uniformen? Zo nee, welke maatregelen
zijn dan getroffen in het kader van dit proefproject? Worden bij de inkoop van dienstkleding door het
Ministerie van Defensie inmiddels de normen zoals verwoord in relevante ILO-conventies standaard
in het programma van eisen opgenomen? Zo nee, waarom niet? Is de regering bereid de Kamer een
stappenplan voor de uitvoering van de motie-De Graaf c.s., en in het bijzonder over de vormgeving
van het proefproject bij het Ministerie van Defensie, te sturen? Is de regering bereid voor de
uitvoering van deze motie in overleg te treden met organisaties als de Schone Kleren Campagne en de
Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen? Zo nee, waarom niet? Waarom heeft het
Ministerie van Economische Zaken nog geen plan van aanpak voor een verantwoord inkoopbeleid
ontwikkeld? Hoe verhoudt dit gegeven zich tot de motie-De Graaf c.s.? Wilt u deze vragen namens de
59
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
gehele regering beantwoorden en niet doorverwijzen naar andere betrokken ministeries?
Antwoord
Graag verwijs ik u voor het antwoord op de gehele vraag naar het antwoord van de heer Van Geel,
staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 20 juli jl.
(vergaderjaar 2003-2004, nr. 2119) op vragen van het lid Van Velzen (SP). In dit antwoord gaat de
staatssecretaris in op het beleid ten aanzien van duurzaam inkopen. De staatssecretaris van VROM
geeft aan dat hij in het kader van het actieprogramma duurzame ontwikkeling (ADO) de Kamer nog in
2004 zal informeren over de stand van duurzaam inkopen bij ministeries en andere overheden.
Vraag 137
Hoe brengt u het streven in het bijzonder de ontwikkeling van vrouwen (en kinderen) te bevorderen,
de gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen te bevorderen en de zeggenschap van vrouwen te
vergroten, in overeenstemming met het streven naar het versterken van de eigen culturele identiteit
van ontwikkelingslanden?
Antwoord
Al onze partnerlanden hebben de "Convention on the Elimination of all Forms of Discrimination
against Women" (1979) getekend. Daarmee hebben zij feitelijk zelf bevestigd dat het streven naar
gelijkheid van mannen en vrouwen en het bestrijden van discriminatie en geweld tegen vrouwen de
eigen culturele identiteit van ontwikkelingslanden niet in de weg staat. Dit geldt ook voor de
afspraken zoals bijvoorbeeld in 1994 in Cairo werden gemaakt tijdens de International Conference on
Population and Development, de overeengekomen actiepunten van de Wereldvrouwenconferentie die
in 1995 in Beijing werd gehouden en de Millennium Development Goals. Het streven naar gelijke
rechten van mannen en vrouwen vormt essentieel onderdeel van deze afspraken. Landen kunnen
derhalve, op basis van de verplichtingen die zij in internationaal verband zelf zijn aangegaan, worden
aangesproken op hun beleid en resultaten daarvan.
Vraag 138
Welke acht landen zijn aan het Fast Track Initiative (FTI) toegevoegd? Welke drie landen worden via
het Catalytic Fund in 2005 gefinancierd?
Antwoord
De goedkeuring van onderwijsplannen vindt plaats op landenniveau door de donoren die in het
betreffende land actief zijn. Dit betekent dat nog niet exact bekend is welke landen in 2005
toegevoegd zullen worden, maar er zijn wel een aantal potentiële kandidaten te noemen: Benin,
Ghana, Eritrea, Cambodja, Kameroen, Kenia, Lesotho, Mali, Rwanda, Tajikistan, Senegal, Ethiopië,
Nigeria, Tanzania, Uganda, Zambia.
Welke van deze landen in aanmerking zullen komen voor financiering uit het Catalytic fonds is nu
nog niet te zeggen, omdat er eerst gekeken zal worden of de reeds in het betreffende land aanwezige
donoren voldoende fondsen beschikbaar kunnen stellen. Van de hierboven genoemde landen zijn in
Benin, Kenia, Lesotho, Tajikistan weinig donoren actief en die zouden daarom mogelijkerwijs voor
financiering vanuit het catalytic fonds in aanmerking kunnen komen.
Vraag 139
Welke drie ambassades zullen door beleidsdialoog aandacht vragen voor het stimuleren van nationale
en sectorale strategieën inzake kennis en onderzoek ten behoeve van ontwikkeling?
Voor welke 15 ambassades geldt dit in 2007?
60
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Antwoord
Inmiddels wordt met negen posten het gesprek gestart over de agendering van kennis en onderzoek in
de beleidsdialoog. Het betreft La Paz, Pretoria, Lusaka, Accra, Cotonou, Dar es Salaam, Hanoi,
Islamabad en Dhaka. Het getal drie is dus een voorzichtige schatting gebleken.
Op dit moment is nog niet te zeggen voor welke ambassades in 2007 het voornemen geldt. Aan de
hand van de ervaring met de genoemde posten en de resultaten van de meerjaren strategische planning
op de posten zal in 2005 een vervolgplanning worden gemaakt. Het streven nu is te komen tot
minimaal 15 posten in 2007.
Vraag 140
Welke internationale onderwijs- en uitwisselingsprogramma's zijn nieuw in de begroting van het
Ministerie van Buitenlandse Zaken?
Antwoord
In 2002 zijn drie nieuwe internationale onderwijsprogramma's ten behoeve van ontwikkelingslanden
gestart: het programma voor institutionele versterking van onderwijs- en trainingscapaciteit NPT en
twee beurzenprogramma's: NFP-AP voor graadverlenende opleidingen en NFP-TP voor korte
opleidingen en op maat gemaakte trainingen.
In 2005 zullen deze programma's alle geheel operationeel zijn. In de jaren 2002-2004 werden deze
programma's gefinancierd uit de gelden die geleidelijk vrijkwamen uit de afbouw van zeven oude
internationaal onderwijsprogramma's. Deze afbouw zal in 2005 voltooid zijn.
Gelet het belang dat ook jongeren inzicht krijgen in armoedevraagstukken en de keuzes die gemaakt
kunnen worden, is in de begroting voorts een aparte post opgenomen om jongeren meer bij de
ontwikkelingsproblematiek te betrekken. Gekozen is voor de instrumenten stage en uitwisseling, daar
dat bij uitstek instrumenten zijn om jongeren te mobiliseren.
Het programma is in ontwikkeling en zal begin 2005 operationeel zijn.
Vraag 141
Is het waar dat alleen al de kosten voor een eerste visumaanvraag voor niet-EU-studenten in de
afgelopen jaren met meer dan 765% (van 56 euro naar 430 euro) zijn gestegen?
Is het waar dat deze visum-en legeskosten volledig worden vergoed in de Netherlands Fellowships
Programmes (NFP)?
Is het waar dat bij een gelijkblijvend budget voor NFP minder beurzen verstrekt kunnen worden aan
studenten (en mid-career professionals) uit ontwikkelingslanden?
Antwoord
De leges ter verkrijging van een verblijfsvergunning voor niet EU-studenten zijn in de afgelopen jaren
sterk gestegen.
Het is juist dat de visum-en legeskosten volledig worden vergoed via de Netherlands Fellowship
Programmes (NFP).
De omvang van een beurs wordt bepaald door de tuition fee, de internationale reiskosten, toelagen
voor het levensonderhoud, de ziektekostenverzekering en kosten voor het visum en de
verblijfsvergunning. Al deze kosten zijn in de afgelopen jaren gestegen waardoor per saldo bij
gelijkblijvend budget minder beurzen kunnen worden verstrekt voor mid-career professionals uit de
57 NFP-landen (zie ook antwoord vraag 142).
61
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Vraag 142
Kunt u aangeven wat het budget voor de NFP in 2005 is? Kunt u een kwantitatief overzicht geven van
de omvang van het NFP-budget sinds 1995, de omvang van de gemiddelde beurs en het aantal
studenten dat in die periode aan een beurs is geholpen?
Is het waar dat de omvang van het NFP-budget al jaren op hetzelfde niveau ligt, terwijl de omvang
van de gemiddelde NFP-beurs is gestegen, waardoor er steeds minder studenten kunnen komen
studeren?
Antwoord
Het budget voor het NFP bedraagt in 2005 24,9 miljoen. Het structurele NFP-budget in de periode
1995 - 2004 bedroeg 24,9 miljoen (f 55 miljoen) per jaar. Wel werden incidenteel in beperkte mate
extra middelen ter beschikking gesteld:
1 miljoen in 2003 en 1,5 miljoen in 2004.
Binnen de beurzenprogramma's worden beurzen toegekend voor opleidingen van zeer uiteenlopende
aard, lengte en kosten. Bovendien waren er in 1995 vier beurzenprogramma's die in 2002 zijn
vervangen door twee nieuwe beurzenprogramma's.
Door bovengenoemde factoren zeggen gemiddelden of totalen niet veel. Wel kan een indicatie
gegeven worden van de ontwikkeling van het aantal verleende beurzen.
In 1996 zijn ongeveer 1600 beurzen verleend. In 2003 zijn circa 1300 beurzen verleend.
De omvang van een beurs wordt bepaald door de tuition fee, de internationale reiskosten, toelagen
voor het levensonderhoud, de ziektekostenverzekering en kosten voor het visum en de
verblijfsvergunning. Al deze kosten zijn in de afgelopen jaren gestegen waardoor per saldo bij
gelijkblijvend budget minder beurzen kunnen worden verstrekt voor mid-career professionals uit de
57 NFP-landen.
De vraag of het juist is dat het budget voor de beurzenprogramma's al lange tijd op het zelfde niveau
ligt terwijl de kosten van de beurzen zijn gestegen kan derhalve bevestigend worden beantwoord en
dat blijkt ook uit bovengenoemde cijfers.
Vraag 143
Neemt u de aanbeveling van het Innovatieplatform over om één document, één loket en één procedure
voor kenniswerkers in te stellen ? Wat is de reden dat de eerste actielijn van het advies van dit
platform, namelijk om kennismigranten van andere vreemdelingen te scheiden door het weglaten van
studenten, stagiairs en gastdocenten niet is gerealiseerd?
Antwoord
De aanbeveling van het innovatieplatform om één document, één loket en één procedure voor alle
kenniswerkers in te stellen is overgenomen door het ministerie vanJustitie. Ook heeft dit ministerie
een scheiding gerealiseerd tussen kennismigranten en studenten en stagiairs enz.
Vraag 144
Wordt het instrument van actieve themavoering ook ingezet op het snijvlak van onderwijs en vrede?
Antwoord
Bij het thema onderwijs is sedert lange tijd sprake van decentrale beleidsuitvoering in bilaterale
sectorale programma's. Het interne managementinstrument van actieve themavoering ligt daarom niet
voor de hand.
Daarbij komt dat de bilaterale onderwijsprogramma's uitgevoerd worden in partnerlanden waar
vredesvraagstukken in mindere mate aan de orde zijn.
62
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Vraag 145
Waarom gaan ambassades wel expliciet een dialoog aan met overheden om een visie op kennis en
innovatie te integreren in de PRSP, terwijl een dialoog met overheden over de integratie van de
Rechten van het Kind in de PRSP, bijvoorbeeld over kinderarbeid, genitale verminking en
kinderarbeid, grotere obstakels oplevert? Waar zit voor u het verschil?
Antwoord
Kennis kan gezien worden als een dwarsdoorsnijdend thema dat een rol speelt in alle sectoren en
aandachtsvelden voor ontwikkeling. Het wint geleidelijk aan belang door globalisering en
kennisintensivering van economie en samenleving. Door de World Summit on the Information Society
(WSIS) in 2003 heeft dialoog over het beleid inzake kennis een extra impuls gekregen. Een reden om
een dialoog over kennis en innovatie aan te gaan houdt verband met ontwikkelingen die zich op het
terrein van informatie- en communicatietechnologie in de afgelopen jaren hebben voorgedaan. Daarbij
gaat veel aandacht uit naar de benodigde infrastructuur, waarbij de technische input vanuit het
Noorden niet weg te denken is. Voor Nederland is belangrijk dat de wijze waarop aan kennis aandacht
wordt geschonken in het kader van sectorbeleid en algemeen armoedebestrijdingsbeleid goed is
afgewogen tegen andere prioriteiten binnen die beleidskaders. Om te voorkomen dat
beleidsinitiatieven inzake kennis een vrijwel uitsluitend door donoren worden bepaald en een
technisch karakter zouden krijgen, is het nl. zaak aan overheden van ontvangende landen de vraag
voor te leggen wat hun visie op kennis, innovatie en het gebruik van technologie is, en hoe deze past
in de eigen ontwikkelingsplannen zoals onder andere neergelegd in de PRSP. De Nederlandse inzet in
de beleidsdialoog is dus die van een vinger aan de pols.
De dialoog over integratie van de rechten van het Kind in de PRSP krijgt veel substantiëler aandacht.
Bij onze eigen beoordeling van PRSP's en de uitvoering daarvan wordt nadrukkelijk gekeken naar de
positie van kwetsbare groepen, waaronder ook kinderen. Kader hiervoor vormt de Conventie inzake
de Rechten van het Kind. In de dialoog, die samen met andere donoren en organisaties wordt gevoerd,
biedt Nederland ondersteuning waar mogelijk en relevant door ruimte te bieden of te maken om over
de positie van kinderen te spreken. Dit geldt overigens ook voor naleving van rechten in meer
algemene zin. Inzake kinderen ligt het initiatief ondermeer bij UNICEF. Ook los van de lokale dialoog
rond PRSP's en sectorbeleid ondersteunt Nederland de oproepen tot implementatie en naleving van
het VN Verdrag inzake de Rechten van het Kind in verklaringen en resoluties, zoals door de jaarlijkse
Mensenrechtencommissie in Geneve en de jaarlijkse Algemene Vergadering van de Verenigde Naties
in New York worden aangenomen. Voorts ondersteunt Nederland via multilaterale organisaties, op
kinderen gerichte NGO's en medefinancieringsorganisaties de naleving van internationale afspraken
en verdragen. Naast lobby, beleidsdialoog en ontwikkelingsactiviteiten voeren deze organisaties ook
onderzoek uit, geven zij voorlichting aan betrokkenen en steun aan slachtoffers. Daarnaast wordt door
diverse (door Nederland ondersteunde) internationale organisaties (in VN-verband en particulier)
intensief lobby-werk verricht om het bewustzijn van regeringen en burgers ten aanzien van de
verplichtingen van de betreffende verdragsteksten te vergroten.
Vraag 146
Welke garanties heeft u dat inspanningen van de Nederlandse regering zowel voor wat betreft het
buitenlandbeleid in brede zin als in het kader van ontwikkelingssamenwerking "consequent" ten
goede komen van zowel mannen als vrouwen? Op welke wijze gaat u dit meten?
Antwoord
Leidraad voor integratie van emancipatiedoelstellingen zijn de door het Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid opgestelde vijf randvoorwaarden.
Commitment bij de top. Dit is aanwezig.
Een emancipatie beleid met duidelijke doelstellingen. In de memorie van toelichting staat gelijkheid
tussen vrouwen en mannen als expliciete doelstelling.
63
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Het vastleggen van verantwoordelijkheid. Aandacht voor ongelijkheid tussen mannen en vrouwen en
uitsluitingsmechanismen moet structureel en systematisch onderdeel vormen van de werkzaamheden
van elke medewerker, gezien het belang van deze thematiek voor succesvolle en duurzame
ontwikkelingsinterventies.
Beschikbaarheid van genderdeskundigheid. Naast een kleine afdeling op het departement, werken in
20 partnerlanden themadeskundige en focal points op de ambassade die adviseren over de manier
waarop gelijkheid tussen vrouwen en mannen kan worden bevorderd.
Beschikbaarheid van middelen en instrumenten. Er zijn specifieke middelen beschikbaar voor het
bevorderen van emancipatie van vrouwen ("empowerment"), zoals het "track record", het PRSP
appreciatiekader, gender impact assesments en sector waarderingen.
Het meten van de implementatie van beleid geschiedt door gendergelijkheid te integreren in de
verschillende bestaande monitoringsystemen, bijvoorbeeld in de sectorwaarderingen en de
appreciatiekaders.
Vraag 147
Kunt u aangeven wie verantwoordelijk is voor de verankering en integratie van `gender' binnen
multilaterale organisaties? Aan welk "versneld tempo" (lees: termijn) denkt u hierbij?
Antwoord
Eerste verantwoordelijkheid voor integratie van "gender" binnen de multilaterale organisaties ligt
natuurlijk bij multilaterale organisaties zelf. Als lid en donor spreek ik de multilaterale organisaties
systematisch aan op de kwaliteit van hun inspanningen. Aandacht voor de ongelijkheid van mannen
en vrouwen en maatschappelijke en sociale uitsluitingsmechanismen komen daarbij integraal aan de
orde. Sinds vorig jaar wordt meer nog dan tevoren het genderbeleid van de multilaterale organisaties
waaraan Nederland steun biedt, onder de loep genomen. UNDP en UNHCR zijn inmiddels in versneld
tempo bezig met de uitwerking en implementatie van hun genderbeleid. UNFPA en Wereld Bank
hebben reeds een duidelijker genderbeleid, dat ook al wordt uitgevoerd.
De inhaalslag zal dit jaar al zijn beslag krijgen in de vorm van een analyse van knelpunten voor de
mainstreaming van gender binnen voornoemde organisaties en het ontwikkelen van indicatoren om
vooruitgang op dit gebied te meten. Concrete resultaten in de vorm van meer programma's en
activiteiten waarin rekening is gehouden met de effecten voor vrouwen zijn in de loop van 2005-2006
te verwachten. In alle gevallen zal Nederland de aandacht niet beperken tot beleidsvoornemens op het
niveau van de hoofdkantoren, maar ook en juist op landenniveau, daar waar de uitvoering plaatsvindt,
de resultaten volgen.
Vraag 148
Kunt u de strategie voor de integratie van 'gender' per post specificeren?
Antwoord
Om de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen op verschillende terreinen op te heffen en uitsluiting
en discriminatie van vrouwen tegen te gaan, wordt een tweesporenstrategie uitgevoerd: gender
mainstreaming en emancipatie ('empowerment') van vrouwen. Voor gender mainstreaming wordt
gebruik gemaakt van zowel diplomatie (via bi- en multilaterale onderhandelingen o.a. over gender
mainstreaming binnen PRSP's) als financiering. De financiering kan direct (activiteiten specifiek
gericht op empowerement van vrouwen, b.v. ondersteuning van vrouwenorganisaties en -netwerken)
of indirect plaatsvinden (b.v. bedrag oormerken of benchmarken voor opheffing genderongelijkheid in
bepaalde sector, bijvoorbeeld met als doel meer meisjes naar school laten gaan).
Een tweede strategie die gevolgd wordt, is het benadrukken van het belang van uitvoering van de
actieplannen van de diverse VN-wereldconferenties die met name van belang zijn voor vrouwen:
mensenrechten (Wenen), bevolkingsproblematiek (Cairo), gendergelijkheid en emancipatie van
64
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
vrouwen (Beijing). Deze lijn wordt ook voortgezet bij het behalen van de MDG's, waarbij wordt
benadrukt dat gendergelijkheid een dwarsdoorsnijdend thema bij alle MDG's is.
De komende jaren zal de bilatere hulp, die via de posten in partnerlanden wordt verstrekt, worden
opgezet via een strategische meerjarenplanning. De actuele ontwikkelingen in het partnerland, en het
Nederlandse beleid zoals oa.a. is vastgelegd in de nota Aan Elkaar Verplicht (o.a. het behalen van de
MDG's), zijn hierbij leidraad. Gender is een van de dwarsdoorsnijdende aandachtspunten; aan
emanciapatie zal ook aandacht worden gegeven. Gezien de onderlinge verschillen tussen landen
(cultuur, graad van armoede, conflict, etc.) en tussen de wijze van hulp geven (meer bi- of meer
multilateraal; keuze van samenwerkingsectoren) zullen de uitkomsten van de strategische
meerjarenplannen verschillen; de tweesporenstrategie zal echter dezelfde zijn.
Vraag 149
Kunt u aangeven of de beleidsdialoog in multilateraal verband naast `gender mainstreaming' ook
gericht is op `gender budgetting'?
Antwoord
Nee, die is daar niet specifiek op gericht. Wel worden begrotingen, en strategieën zoals PRSP's en
Sector Wide Approaches geanalyseerd op hun effecten op armoedebestrijding en het bevorderen van
de gelijkheid tussen mannen en vrouwen.
Vraag 150
Welke vier ambassades werken intensief samen met de Verenigde Staten?
Antwoord
In de samenwerkingsovereenkomst zijn afspraken gemaakt over intensivering van de samenwerking in
Ghana, Rwanda, Ethiopië en Zambia. De samenwerking concentreert zich op terreinen waar gedeelde
inzichten bestaan, te weten versterking van politieke commitment, samenwerking met het
bedrijfsleven, opvang van Aidswezen, versterking van de nationale Aids commissies en investeringen
in nieuwe preventieve middelen. De samenwerking verloopt al voortvarend in Ghana, waar met name
gezamenlijke programma's met het bedrijfsleven worden ondersteund, en komt in de overige landen
op gang.
Vraag 151
Welke stappen onderneemt u met gelijkgezinde landen om de resultaten van `Cairo' ten aanzien van
`reproductive rights' te consolideren en verder te brengen, gezien de politieke ontwikkelingen uit met
name orthodox-godsdienstige hoek?
Antwoord
Er wordt gewerkt aan beïnvloeding van beleidsmakers in Nederland, Europa en op internationaal
niveau, o.a. in VN verband, om de resultaten van `Cairo' ten aanzien van `reproductive rights' te
consolideren en verder te brengen. Iedere gelegenheid wordt aangegrepen om het Cairo-
Actieprogramma te ondersteunen en de verbetering van seksuele en reproductieve gezondheid en
rechten in de wereld te bepleiten. `Cairo' staat daarom ook hoog op de agenda van het Nederlandse
EU-Voorzitterschap. De nadruk ligt daarbij op versterking van het politieke en financiële commitment
ten behoeve van de implementatie van het Cairo-Actieprogramma door alle lidstaten en de Europese
Commissie. De EU (Commissie en lidstaten samen) is wereldwijd immers de grootste donor. Het is
uiterst belangrijk dat de 25 EU lidstaten zoveel mogelijk met één mond spreken waar het om steun
voor het Cairo Actieprogramma gaat en op het landenniveau hun beleid waar mogelijk op elkaar
afstemmen.
65
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Vraag 152
Op welke wijze krijgt de A van "Abstain" uit de ABC-formule een plaats in het aanbod van
programma's voor Aids preventie.
Antwoord
De ABC formule omvat een samenhangend pakket dat naast de A van "Abstain" ook de B van "Be
faithful" en de C van "Condooms" omvat. Binnen dit pakket is de A één van de opties voor HIV
preventie, die besproken wordt in samenhang met de andere opties. De ABC formule gaat er vanuit
dat mensen volledige zeggenschap hebben over hun eigen seksualiteit en seksueel gedrag. Gezien de
realiteit dat in veel landen het infectierisico het hoogst is voor monogame getrouwde vrouwen en
jonge meisjes, is dat lang niet altijd het geval. De positieve ervaringen in Oeganda tonen aan dat de
ABC formule alleen effectief is in het terugdringen van HIV infecties, indien tegelijkertijd meer
openheid ontstaat over seksualiteit, machtsrelaties, verhouding tussen mannen en vrouwen, en
seksueel geweld.
Vraag 153
Waarom wordt in slechts twaalf partnerlanden de steun aan de sector gezondheid gecontinueerd.
Betekent dit dat de steun aan de sector gezondheid in de overige partnerlanden niet wordt
gecontinueerd?
Antwoord
In 1999 is besloten de bilaterale samenwerking te concentreren op een beperkt aantal landen en een
beperkt aantal sectoren. In 12 landen is toen in overleg met betrokken landen gekozen voor steun aan
de gezondheidssector, te weten Vietnam, Bangladesh, Jemen, Ethiopië, Tanzania, Zambia,
Mozambique, Ghana, Burkina Faso, Mali, Suriname en Nicaragua. Deze keuze kwam neer op een
bestendiging van de bestaande situatie. In alle twaalf landen had Nederland al een langjarige
betrokkenheid. In de overige partnerlanden, waarin niet gekozen werd voor de gezondheidssector,
was er voor 1999 al geen sprake van steun aan de sector gezondheid.
Vraag 154
Op welke wijze heeft de Nederlandse vertegenwoordiging bij het Vaticaan invulling gegeven aan de
operationele doelstelling "een wereldwijde betrokkenheid bij reproductieve gezondheid en het
onverkort uitvoeren van de Cairo-agenda"?
Antwoord
Vertegenwoordigers van de regering gaan regelmatig in debat met vertegenwoordigers van de Heilige
Stoel, bijvoorbeeld naar aanleiding van overleg binnen de VN over reproductieve en seksuele rechten
en gezondheid. Dat geldt ook voor de Nederlandse vertegenwoordiging bij de Heilige Stoel. Voor
Nederland is uitgangspunt dat reproductieve en seksuele rechten mensenrechten zijn, waar niet aan
getornd kan worden.
Vraag 155
Waarom zijn reproductieve en seksuele gezondheid en rechten opgenomen in meerjarenplannen van
slechts tien partnerlanden? Om welke tien partnerlanden gaat het? Zijn dit ook de landen waar
reproductieve en seksuele gezondheid en rechten zijn geagendeerd door vijf ambassades in de
bilaterale contacten? Zo nee, om welke landen gaat het?
---
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Antwoord
De posten in partnerlanden zijn momenteel nog bezig met het formuleren van hun strategische
meerjarenplannen. Dit proces is nog niet afgerond. Het is de bedoeling dat op termijn posten in alle
partnerlanden zich hebben gebogen over de vraag of en op welke wijze zij kunnen bijdragen aan het
bevorderen van seksuele en reproductieve rechten en gezondheid. Tot nu toe hebben de volgende
posten strategische resultaten geformuleerd op het gebied van reproductieve en seksuele rechten en
gezondheid, soms in combinatie met HIV/Aids: Vietnam, Jemen, Mali, Burkina Faso, Ethiopië,
Zambia, Ghana, Nicaragua en Guatemala.
De middelen die in deze landen ingezet worden om op dit gebied een strategisch resultaat te boeken
over vier jaar zijn verschillend: sectorale budgetsteun, programma financiering, politieke dialoog,
bepaalde NGO's ondersteunen (bijvoorbeeld in hun strijd tegen vrouwenbesnijdenis).
Schendingen van vrouwenrechten, inclusief seksuele en reproductieve rechten, zullen overigens aan
de orde worden gesteld in landen zonder ontwikkelingsprogramma, als onderdeel van de
mensenrechtendialoog.
Vraag 156
Op welke wijze denkt u de "complementariteit van alle actoren" beter te benutten?
Antwoord
Complementariteit draagt bij aan het bereiken van de Nederlandse doelstellingen op het gebied van
reproductieve en seksuele rechten en gezondheid. Het is duidelijk dat Nederland niet in staat is de
doelen ten aanzien van deze thematiek alleen te realiseren. Door samenwerking met andere,
gelijkgestemde donoren, door de krachten te bundelen via internationale organisaties, door
samenwerking met NGO's en andere maatschappelijke actoren kan de impact van het Nederlandse
beleid vergroot worden. Dit geldt zowel voor beleidsbeïnvloeding als voor de uitvoering in de
praktijk. Daarbij zal zoveel mogelijk worden gezocht naar brede aansluiting bij het huidige
instrumentarium zoals SWAp's, PRSP's, de Three Ones en dergelijke.
Vraag 157
Op welke wijze denkt u het draagvlak voor reproductieve gezondheid en rechten te verbeteren en de
betrokkenheid te vergroten?
Antwoord
Vergroting van het draagvlak en betrokkenheid voor de uitvoering van het Cairo-Actieprogramma is
een van de redenen waarom het thema reproductieve en seksuele rechten en gezondheid tijdens het
EU-Voorzitterschap hoog op de agenda gezet en in dat kader heb ik een aantal activiteiten ontwikkeld.
In mijn contacten met ambtgenoten uit de nieuwe en oude lidstaten is mij gebleken dat deze aanpak
vruchten afwerpt. Binnen de EU, in het bijzonder in de nieuwe lidstaten, zijn op dit moment meer
beleidsmakers, meer parlementariërs en meer partners zich bewust van het belang van implementatie
van de Cairo agenda, zowel in eigen land als in het kader van duurzame armoedebestrijding en de
realisatie van de MDG's. Ook na het EU-Voorzitterschap zal ik verdergaan om, waar en wanneer
nodig, een voortrekkersrol te spelen met het oog op de bevordering van de implementatie van het
Cairo-Actieprogramma. Niet alleen binnen de Europese Unie, maar ook daarbuiten. Dat kan zijn door
de organisatie van evenementen die bijdragen aan een dialoog over onderdelen van het
actieprogramma. Maar ook door mij, in nauwe samenspraak met gelijkgezinde donoren en
organisaties, in te zetten voor de totstandkoming van een structurele oplossing voor de financiering
van de implementatie van deze belangrijke agenda.
Vraag 158
Waarom noemt u niet ook kerken en kerkelijke organisaties als voorbeelden van maatschappelijk
middenveld?
67
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Antwoord
De op bladzijde 74 genoemde opsomming is niet uitputtend, zoals ook blijkt uit de woordkeuze.
Vanzelfsprekend maken religieuze organisaties van allerlei gezindten ook deel uit van het
maatschappelijk middenveld, evenals traditionele of culturele organisaties, beroepsorganisaties,
community development organisaties, maatschappelijke bewegingen etc.
Vraag 159
Kunt u concreet aangeven op welke wijze "eigenstandige Nederlandse maatschappelijke organisaties"
hun ondersteunende rol naar het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden "goed" kunnen
invullen?
Antwoord
De erkenning van de rol van "eigenstandige" Nederlandse maatschappelijke organisaties bij
structurele armoedebestrijding is gebaseerd op de visie dat armoede voortkomt uit ontkenning van
rechten, het ontbreken van ontplooiingsmogelijkheden en het ontzeggen van toegang tot hulpbronnen.
Het opkomen voor die rechten, het creëren van mogelijkheden en het verkrijgen van toegang,
geschiedt door (zelf)organisatie, krachtenbundeling tot sociale beweging en het organiseren van
empowerment. Eigenstandige Nederlandse maatschappelijke organisaties kunnen hun partners in het
Zuiden daarbij ondersteunen door:
ze financieel en technisch in staat te stellen te participeren in nationale besluitvormingsprocessen, met
name in Poverty Reduction Strategy (PRS) processen;
ze financieel en technisch in staat te stellen een betere kwaliteit van sociale basisvoorzieningen zoals
gezondheidszorg en onderwijs te bewerkstelligen door lobby of door deze zelf te faciliteren;
alliantievorming en uitwisseling tussen partnerorganisaties in het Zuiden te bevorderen;
toegang te verschaffen tot kennis en informatie;
belangen van partners in het Zuiden te vertegenwoordigen door lobby bij overheden en bedrijven in
het Noorden, wiens activiteiten directe of indirecte consequenties hebben voor de armen;
ze financieel en technisch in staat te stellen te participeren in internationale besluitvormingsprocessen,
met name in VN-verband.
Vraag 160
Hoe verhouden de begrote middelen voor HIV/Aids in beleidsartikel 5.4 zich tot de aandacht voor
andere dodelijke infectieziekten, zoals malaria, tbc, gele koorts en hepatitis C? Worden hierover
afspraken gemaakt met andere donorlanden gemaakt?
Antwoord
Door de uitvoering van het amendement Koenders/Terpstra (28600V, nr. 29) worden de financiële
middelen voor Aids, tuberculose én malaria verdubbeld. Aan de bestrijding van andere ernstige
ziekten wordt via verschillende kanalen bijgedragen. Allereerst natuurlijk in de ondersteuning van de
gezondheidssector in partnerlanden, waarin preventie en behandeling van veelvoorkomende
aandoeningen zijn opgenomen. Via Nederlandse steun aan de campagne ter uitroeiing van polio en
aan de Global Alliance for Vaccines and Immunisation wordt bijgedragen aan het terugdringen van
ziekten die door middel van vaccinatie te voorkomen zijn, waaronder gele koorts. De bestrijding van
hepatitis C is vooral een kwestie van preventie, door de veiligheid van bloedvoorzieningen te
verbeteren en hergebruik van spuiten te voorkómen. Internationale organisaties, als de WHO maar
ook Artsen Zonder Grenzen, werken als een mondiale waakhond om te voorkomen dat bepaalde
ziekten van de agenda verdwijnen.
Donoren coordineren huninspanningen voornamelijk via VN organisaties zoals WHO en via de
Wereldbank.
68
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Vraag 161
Voert de Nederlandse regering ook een dialoog met overheden om biodiversiteit te integreren in de
PRSP's, in het bijzonder die van Indonesië? Zo nee, waarom niet? Heeft u kennis genomen van het
door de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) op eigen initiatief uitgebrachte briefadvies De
Ontwerp Declaratie inzake de Rechten van Inheemse Volken. Van impasse naar doorbraak?? Bent u
bereid de aanbevelingen van de AIV op te volgen, waardoor ook inheemse en tribale volken hun
rechten beter kunnen uitoefenen en het veiligstellen van hun traditionele kennis beter wordt
gegarandeerd?
Antwoord
De Nederlandse regering voert een dialoog met overheden om milieu en duurzame ontwikkeling te
integreren in de PRSP's. Hierdoor worden de kansen die milieu en met name ook biodiversiteit biedt
voor armoedebestrijding optimaal benut en pakken de activiteiten onder de PRSP's niet negatief uit
voor het milieu. Nederland besteedt ook in het partnership met de Wereldbank, die het PRSP proces
begeleidt, specifieke aandacht aan het integreren van milieu in de PRSP's. Met Indonesië pakt
Nederland niet specifiek de integratie van biodiversiteit in de PRSP op omdat milieu geen
samenwerkingssector met Indonesië is.
Ik heb het door de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) op eigen initiatief uitgebrachte
briefadvies De Ontwerp Declaratie inzake de Rechten van Inheemse Volken. Van impasse naar
doorbraak? ontvangen. Namens de aangeschreven ministers zal ik u een reactie doen toekomen.
Vraag 162
In welke mate wenst u aandacht te geven aan het platteland waar het gaat om de na te streven
resultaten van operationale doelstelling 2 (toegang tot drinkwater en sanitatie)?
Antwoord
De drinkwater- en sanitatieprogramma's die door Nederland worden ondersteund richten zich op
zowel rurale als urbane gebieden. Binnen de bilaterale programma's zijn de meeste activiteiten o.g.v.
drinkwater en sanitatie gericht op het platteland (zoals in Benin, Burkina Faso, Jemen en Tanzania) en
op de peri-urbane gebieden (zoals in Egypte, Ghana en Mozambique). Bijdragen via multilaterale
organisaties richten zich met name op de ontwikkeling van nationale beleidsagenda's en op
hervorming van instanties die verantwoordelijk zijn voor drinkwater en sanitatie, zowel in steden als
op het platteland. Bijdragen via NGO's komen met name ten goede aan verbeterde drinkwater- en
sanitatievoorzieningen op het platteland.
Vraag 163
In welke landen wordt steun gegeven aan drinkwater- en sanitatieprogramma's?
Antwoord
Via het bilaterale kanaal ondersteunt Nederland momenteel drinkwater- en sanitatieprogramma's in 7
landen: Benin, Egypte, Ghana, Jemen, Mozambique, Suriname en Tanzania. In Indonesië wordt op
dit moment een nieuw programma geformuleerd ter ondersteuning van de drinkwater- en
sanitatiesector. In verband met de afbouw van het drinkwaterprogramma in Tanzania worden
mogelijkheden onderzocht voor het afsluiten van een `silent partnership' met een like-minded donor
of voor co-financiering van een investeringsprogramma van de Wereldbank dat voortbouwt op het
drinkwaterprogramma dat door Nederland is ondersteund. Ook in Zambia wordt bekeken of
ondersteuning kan worden gegeven aan drinkwater- en sanitatie-programma's via een like-minded
donor.
69
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Via het multilaterale kanaal (w.o. het Water and Sanitation Program en UN-Habitat) wordt
ondersteuning gegeven aan de volgende landen: Bangladesh, Burkina Faso, Ethiopië, Rwanda, Sri
Lanka, Uganda, Kenia, Senegal, Vietnam en Zambia.
Vraag 164
Kunt u, mede naar aanleiding van de zaak Arjan Erkel, aangeven waar de verantwoordelijkheid van de
Nederlandse regering voor de veiligheid van haar burgers in het buitenland ophoudt en waar de eigen
verantwoordelijkheid van burgers en de uitzendende organisaties begint?
Antwoord
Door middel van zorgvuldig opgestelde en voortdurend aan de actualiteit aangepaste reisadviezen
waarschuwt de regering Nederlandse burgers, onder wie uitgezonden hulpverleners, voor
veiligheidsrisico's als aanslagen en ontvoeringen in met name genoemde landen of regio's. Het is
vervolgens aan de uitzendende organisaties om naar aanleiding van deze reisadviezen te bepalen of, al
dan niet na het treffen van speciale maatregelen, uitzending van hun medewerkers naar dergelijke
gebieden verantwoord is. Als tot uitzending wordt besloten, berust de verantwoordelijkheid voor die
beslissing bij de desbetreffende uitzendende organisatie. Indien zich tijdens het verblijf in een
risicogebied problemen voordoen, zal consulaire bijstand worden verleend voorzover de
omstandigheden dat mogelijk maken.
Vraag 165
Kunt u een overzicht per land geven van het aantal Nederlandse gedetineerden in buitenlandse
gevangenissen? Hoeveel van hen zijn daadwerkelijk schuldig bevonden? Hoeveel van de Nederlandse
gedetineerden in het buitenland zijn al eerder met de Nederlandse justitie in aanraking geweest?
Antwoord
Het overzicht per land van het aantal Nederlandse gedetineerden in buitenlandse gevangenissen per
oktober 2004 (met daarbij aangegeven het aantal van hen dat in verband met drugsdelicten in
hechtenis verblijft) treft u in bijlage 2 aan. Bovendien gaat u in bijlage 3 een overzicht toe waaruit
blijkt hoeveel Nederlandse gedetineerden thans in voorarrest verblijven en hoeveel van hen reeds zijn
veroordeeld en hun straf uitzitten (onder status `gedetineerd').
Het is niet bekend hoeveel van de Nederlandse gedetineerden in het buitenland al eerder met de
Nederlandse justitie in aanraking zijn geweest.
Vraag 166
Met welke landen is er een WOTS-verdrag gesloten? Wat is de stand van zaken en welke doelstelling
heeft u?
Antwoord
Nederland heeft drie bilaterale verdragen gesloten inzake de overbrenging van gevonniste personen,
en wel met Venezuela, Marokko en onlangs Thailand. Het verdrag met Venezuela is op 1 juli 1998 in
werking getreden, dat met Marokko op 1 mei 2001. Het verdrag met Thailand dat op 23 augustus jl. in
Den Haag werd ondertekend, is ter goedkeuring aan uw Kamer voorgelegd.
Daarnaast bestaat het Raad van Europa-verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van
21 maart 1983. Bij dit multilaterale verdrag zijn momenteel 43 Europese landen partij, evenals 14
niet-Europese landen, waaronder enkele Midden- en Zuid-Amerikaanse landen, Australië, Japan,
Israël en de Verenigde Staten.
70
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
De uitvoering van deze verdragen ligt overigens in handen van het Ministerie van Justitie. Het
regeringsbeleid met betrekking tot WOTS-verdragen is: voorkeur voor het aansluiten bij Raad van
Europa-verdrag boven het aangaan van bilaterale verdragsrelaties om wille van multilaterale
rechtsgelijkheid en efficiency.
Vraag 167
Wat is de stand van zaken met betrekking tot een Europese regeling om gevangenisstraf in eigen land
uit te zitten na veroordeling in een andere EU-lidstaat?
Antwoord
Op het niveau van de Europese Unie bestaat geen regeling met betrekking tot de overbrenging van
gevonniste personen. Wel heeft de Europese Commissie in april van dit jaar een Groenboek
uitgebracht betreffende de onderlinge aanpassing, wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van
strafrechtelijke sancties. In dit Groenboek wordt de vraag door de Commissie opgeworpen of er op het
niveau van de EU een regeling moet komen voor de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van
vrijheidsstraffen. De reactie van de Nederlandse regering op dit Groenboek is nog in voorbereiding.
Vraag 168
Wat is het beleid van de Nederlandse ambassade in Havana ten aanzien van in Nederland
woonachtige Nederlandse Antillianen die op basis van een veroordeling voor drugssmokkel in
gevangenschap in Cuba verblijven? Is het waar dat Nederlandse Antillianen hun straf in een
gevangenis in de Nederlandse Antillen kunnen uitzitten en deze groep in Nederland woonachtige
Antillianen niet? Zo ja, bent u bereid te proberen dit te veranderen? Indien niet, waarom niet?
Antwoord
Het is voor Nederlandse Antillianen niet mogelijk hun in Cuba opgelegde straf uit te zitten in een
gevangenis in de Nederlandse Antillen, want er is geen WOTS-verdrag met Cuba.
Wel hebben de Cubaanse autoriteiten de Nederlandse Antillen een concept-verdrag voor de
overbrenging van gevonniste personen voorgelegd. Omdat de Nederlandse Antillen niet zelfstandig
een verdrag kunnen afsluiten, rijst de vraag of het Koninkrijk een dergelijk bilateraal verdrag
opportuun acht. Een dergelijke vraag dient in eerste instantie aan de minister van Justitie te worden
voorgelegd.
Vraag 169
Kunt u een overzicht geven van het aantal klachten over het werk van visumafdelingen van de
Nederlandse ambassades over de hele wereld? Van hoeveel klachten zijn (per land afzonderlijk) de
bezwaren erkend en wat zijn de gevolgen daarvan in het visum-verstrekkingsbeleid?
Antwoord
Het aantal centraal geregistreerde klachten over het werk van de visumafdelingen van de Nederlandse
vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland bedraagt:
- in 2003: 204
- in 2004: 169 (per 13 oktober 2004).
Het aantal bij de posten ingediende visumaanvragen (inclusief aanvragen voor een machtiging tot
voorlopig verblijf) bedraagt:
- in 2003: 374.501
- in 2004: 300.815 (per 13 oktober 2004).
In de bijlage zijn de aantallen klachten per vertegenwoordiging uitgesplitst.
71
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Geen registratie vindt plaats van de aantallen gegrond-, ongegrond- of niet-
ontvankelijkheidsverklaringen. Wel wordt op basis van een analyse van de klachten en de afdoening
daarvan bezien of en zo ja er aanleiding is voor het treffen van maatregelen ter verbetering van het
visumproces op een specifieke post dan wel op alle posten. Voorts vindt in het kader van de
zogenaamde Visum Advies Team missies, welke als doel hebben het waarborgen van een zorgvuldig,
integer, klantgericht, gestroomlijnd en efficiënt proces van visumverlening op de post, onderzoek
plaats naar de ingediende klachten en de behandeling daarvan. De uitkomst van dergelijke
onderzoeken (bijlage 4) kan leiden tot aanpassing van het visumproces van de desbetreffende post of
tot instructies aan alle posten.
Vraag 170
Hoe is het gesteld met de monitoringcapaciteit bij Nederlandse ambassades teneinde
mensenrechtenschendingen in diverse landen te kunnen volgen? Welke landen betreft het en wat is
het tekort?
Antwoord
Monitoring van mensenrechten geschiedt op verschillende niveaus van intensiteit. Nederlandse
ambassades rapporteren over de mensenrechtensituatie meestal in EU-verband. Zo worden regelmatig
mensenrechtenrapporten door de EU HOM's (Heads of Mission) geschreven die een belangrijke rol
spelen in de beleidsvorming en uitvoering ten aanzien van het betrokken land. Ook zijn dit jaar EU-
richtlijnen inzake mensenrechtenactivisten aangenomen en Nederland probeert als EU-voorzitter een
bijdrage te leveren aan een practische uitvoering hiervan, onder meer door in december a.s. in nauwe
samenwerking met NGO's, mensenrechtenactivisten zelf en vertegenwoordigers van EU-ambassades
in derde landen een forum in Den Haag over deze problematiek te organiseren. Tenslotte financiert
Nederland bilateraal in veel landen specifieke activiteiten gericht op verbetering van de
mensenrechtensituatie, die de Nederlandse ambassades uiteraard nauwgezet monitoren.
Vraag 171
Op welke concrete wijze wordt de Nederlandse reiziger voorgelicht over de gevaren van
drugssmokkel in het buitenland?
Antwoord
De Nederlandse reiziger wordt door de regering voorgelicht over de gevaren van drugssmokkel in het
buitenland door middel van reisadviezen, de `Wijs op Reis'-campagne en brochure, Internet,
toeristenbeurzen en voorlichtingsbrochures. Thans ontwikkelt het Ministerie een
voorlichtingscampagne specifiek gericht op potentiële drugssmokkelaars, waarbij de nadruk zal
worden gelegd op de lange straffen en de slechte omstandigheden in de gevangenissen.
Vraag 172
Wat wordt verstaan onder een "regelmatige bezoekfrequentie"? Hoeveel bezoeken zijn er door
ambassademedewerkers afgelegd in 2003?
Antwoord
Consulair medewerkers van ambassades en consulaten bezoeken gearresteerde landgenoten zo snel
mogelijk nadat zij van hun arrestatie hebben vernomen en leggen vervolgens bezoeken aan hen af al
naargelang de noodzaak of behoefte daaraan bestaat. Daarbij zal in het algemeen een Nederlandse
gedetineerde in voorarrest vaker worden bezocht dan een gedetineerde die definitief is veroordeeld.
Nederlandse gedetineerden in landen verder verwijderd van Nederland en familie en in gevangenissen
met minder goede omstandigheden dan in Nederland zullen over het algemeen vaker worden bezocht,
gemiddeld eens per maand of eens per 6 weken. Het blijft maatwerk.
72
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
In totaal zijn in 2003 circa 9800 bezoeken door medewerkers van ambassades en consulaten afgelegd
aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland.
Vraag 173
Krijgen alle gedetineerden een maandelijkse vergoeding? Hoe hoog is dit maandbedrag?
Antwoord
De Nederlandse gedetineerden in landen buiten Europa ontvangen maandelijks een schenking van
30,- van de Nederlandse regering.
Vraag 174
Waar vindt u dat de verantwoordelijkheid van de overheid eindigt als het gaat over de financiële
gevolgen van eigen handelen of nalatigheid van een Nederlands staatsburger?
Vraag 175
Welke criteria worden gehanteerd ter beoordeling van de eigen verantwoordelijkheid van de burger
bij het besluit tot consulaire bijstand?
Antwoord
De regering streeft naar een grotere eigen verantwoordelijkheid van de moderne, mondige burger.
Deze doelstelling is ook van toepassing op het consulaire vlak. Van de burger mag worden verwacht
dat hij zich voor een reis naar, of een verblijf in het buitenland verdiept in de risico's die met de
bestemming en de voorgenomen activiteiten samenhangen. Een belangrijke bron van informatie in dat
verband zijn de reisadviezen van Buitenlandse Zaken. Op basis daarvan wordt verwacht dat hij
maatregelen neemt om die risico's zoveel mogelijk te beperken. Zo is het met name van belang dat hij
adequaat verzekerd naar het buitenland afreist en zich in het buitenland verantwoordelijk gedraagt.
Het streven van de regering is er tevens op gericht de overheid waar mogelijk kostendekkend te laten
werken. Dit uitgangspunt geldt voor de consulaire dienstverlening en is vastgelegd in de Rijkswet op
de consulaire tarieven. Voor reguliere consulaire diensten worden steevast kosten in rekening
gebracht. Ten aanzien van consulaire hulpverlening in bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld
vermissingen en ontvoeringen, is dit niet systematisch het geval. Conform de Rijkswet op de
consulaire tarieven en de bijbehorende uitvoeringsregelingen, zullen in dat verband gemaakte kosten
in de toekomst in ruimere mate en systematischer in rekening worden gebracht.
Vraag 176
Welke overwegingen zijn er gemaakt in de kosten voor de inburgeringcursussen in het buitenland?
Welke verdeelsleutel is hierbij gehanteerd?
Antwoord
BZ maakt in het buitenland geen kosten voor inburgeringscursussen en is niet bekend met enige
verdeelsleutel terzake. Wel worden er kosten gemaakt om de uitvoering van de inburgeringsexamens
op de Posten in het buitenland te faciliteren.
Vraag 177
Worden de kosten van de operationele taken van het Ministerie van Buitenlandse Zaken op het gebied
van inburgering in het buitenland toegerekend aan ODA? Zo ja, om hoeveel geld gaat dit dan en
welke ratio ligt hieraan ten grondslag?
73
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Antwoord
Zie antwoord op vraag 39.
Vraag 178
Hoe staat u tegenover de opbouw van een gemeenschappelijke, internationale database ten aanzien
van verdachten van oorlogsmisdaden, in samenwerking met het Internationaal Strafhof en een land als
Canada, die hiermee reeds vorderingen hebben gemaakt?
Antwoord
De beschikbare informatie geeft geen aanleiding om te veronderstellen dat Canada denkt over het
delen van zijn nationale databank met het Strafhof. Wel staat Canada - net als Nederland - positief
tegenover verdergaande samenwerking op het gebied van de vervolging van oorlogsmisdrijven en
vergelijkbare misdaden, zowel tussen Staten onderling, als tussen Staten en het Strafhof. Met het oog
daarop zal Nederland ook de ontwikkelingen in andere
landen, waaronder Canada, nauwgezet blijven volgen.
Nederland heeft steeds het standpunt gehuldigd, dat in de relatie tot het Strafhof de autoriteiten van
het Hof leidend zijn waar het betreft de behoefte tot samenwerking. Van de zijde van het Hof is
vooralsnog niet gebleken dat het in het Statuut voorziene kader voor samenwerking niet zou voldoen.
Een voorstel voor het inrichten van een gemeenschappelijke databank heeft het Hof aan Nederland in
elk geval niet gedaan, en valt ook niet te verwachten. Het Hof mag immers wel met Staten
samenwerken ten behoeve van de vervolging in de Staten (art. 93, tiende lid van het Statuut), maar is
tot die samenwerking niet verplicht, terwijl een gemeenschappelijke databank met zich zou brengen
dat Staten ook zonder ad hoc-instemming van het Hof uit de data van het Hof zouden kunnen putten.
Wat betreft de samenwerking van Nederland met andere Staten is een gemeenschappelijke databank,
de kring van daarbij te betrekken Staten daargelaten, vooralsnog niet nodig. De gangbare instrumenten
tot uitwisseling van informatie en andere vormen van samenwerking bieden voldoende
mogelijkheden, blijkens! Dit blijkt onder andere uit de veroordeling door de Rechtbank van
Rotterdam, afgelopen voorjaar, van een Congolese oud-kolonel voor de foltering van een Congolees
in de Democratische Republiek Congo. Het op voorstel van de Nederlandse minister van Justitie
totstandgekomen EU-netwerk van contactpersonen inzake oorlogsmisdrijven begint te functioneren en
komt nog tijdens het NL voorzitterschap voor het eerst bijeen.
Vraag 179
Welke taken krijgt het Ministerie van Buitenlandse Zaken terzake van inburgering in het buitenland?
Antwoord
BZ faciliteert de uitvoering van het inburgeringsexamen in het buitenland. Dit betekent dat verzoeken
terzake op de Posten in behandeling worden genomen en de kandidaten worden voorzien van een
instructie. De kandidaten worden in de gelegenheid gesteld het examen op de Post af te leggen.
Vraag 180
Hoe kan het dat, ondanks de claim dat de consulaire dienstverlening een hoog niveau heeft, `gedumpte
vrouwen' in Marokko en Turkije op geen enkele manier toegang krijgen tot consulaire diensten?
Antwoord
Deze vrouwen en kinderen hebben wel degelijk toegang tot consulaire diensten. In dit verband dient
wel onderscheid te worden gemaakt tussen personen met de Nederlandse nationaliteit en personen met
een vreemdelingenstatus.
Als het gaat om vrouwen en kinderen van Nederlandse nationaliteit dan geeft de consulaire post een
vervangend reisdocument af, waarmee vrouw en kinderen naar Nederland kunnen terugkeren.
74
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
In gevallen waarin de betrokken vrouw niet de Nederlandse nationaliteit heeft, maar over een
vreemdelingenstatus in Nederland beschikt, geldt dat alleen indien betrokkene over een reisdocument
van het land van herkomst beschikt en de IND de geldigheid van de verblijfsstatus in Nederland
bevestigt, zij in aanmerking komt voor een visum. Dat zal door de post worden afgegeven.
Echter, indien haar verblijfsstatus in Nederland afhankelijk is van haar partner/echtgenoot en zij niet
langer verblijf bij partner/echtgenoot heeft, wordt haar verblijfsstatus ingetrokken en zal zij opnieuw
een mvv-aanvraag moeten indienen. Deze zal ter beslissing aan de IND worden doorgeleid.
Vraag 181
Wat verstaat u onder de begrippen "vooruitstrevend", "vernieuwend" en "open" als kenmerken van de
Nederlandse identiteit?
Antwoord
Nederland staat traditioneel open voor andere culturen of standpunten en ideeën. Wij zoeken door de
confrontatie met anderen naar vernieuwing in onze culturele uitingen. Het open staan voor andere
ideeën en het opzoeken van grenzen kunnen worden aangemerkt als kenmerken van de Nederlandse
identiteit. Het vooruitstrevende kenmerk komt met name terug bij Nederlandse maatschappelijke
onderwerpen en in wetenschap en technologie.
Vraag 182
Als veel belang wordt gehecht aan de culturele samenwerking met de nieuwe EU-lidstaten, waarom is
dan alleen aan de ambassade in Boedapest een gedelegeerd cultuurbudget beschikbaar gesteld?
Antwoord
In het kader van de prioriteitsstelling in het Nederlandse internationaal cultuurbeleid is de culturele
functie van dertien diplomatieke vertegenwoordigen versterkt, onder meer door een gedelegeerd
budget (PCAP, Programma Culturele Ambassade Projecten) beschikbaar te stellen. In de nieuwe EU-
lidstaten betreft dit de posten Praag en Boedapest. De overige nieuwe lidstaten genieten een prioritaire
status bij de inzet van de overige beleidsinstrumenten, zoals het culturele programma van het
Nederlandse EU-Voorzitterschap "Thinking Forward".
Vraag 183
Wat is thans de situatie van het Dom Holenderski in Gdansk? Waarom zou dat niet alsnog een rol
kunnen spelen bij het versterken van het Nederlandse culturele profiel in het buitenland?
Antwoord
De curator die is aangesteld om het faillissement van Dom Holenderski af te wikkelen heeft besloten
tot verkoop van het pand. Of het Dom Holenderski in de toekomst een rol zal kunnen spelen bij het
versterken van het culturele profiel van Nederland in Polen zal in belangrijke mate afhangen van de
nieuwe eigenaar en diens plannen.
Vraag 184
Welke programma's op het gebied van internationaal cultuurbeleid heeft het Consulaat-Generaal in
New York? Wordt daar ook gebruik gemaakt van historische betrekkingen tussen Nederland en de ex-
kolonie Nieuw Amsterdam?
Antwoord
Het Consulaat-Generaal te New York is een van de 13 posten met een versterkte culturele functie.
Hierdoor beschikt deze post jaarlijks over een deel van het budget van het Programma Culturele
Ambassade Projecten (PCAP), 120.000 Euro (2004) en een aanvullend budget van OCW van 100.000
75
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Euro. Het PCAP-budget wordt ingezet over de gehele VS. Het OCW budget is specifiek bestemd voor
de versterkte functie van de post New York. Beide budgetten worden gebruikt ter ondersteuning van
een groot aantal projecten op de gebieden van beeldende kunst, architectuur en design, de
podiumkunsten, muziek, film, literatuur en cultureel erfgoed. De historische betrekkingen tussen
Nederland en de ex-kolonie spelen bij dit laatste een rol.
Er is in de VS en in het bijzonder in de staat New York, veel belangstelling voor de Nederlandse
koloniale geschiedenis in deze regio. Deze belangstelling uit zich op verschillende manieren. Op
academisch gebied gebeurt dit in de vorm van het New Netherland Project en het New Netherland
Institute, dat onderzoek doet in de zeventiende eeuwse archieven van New Netherland en deze vertaalt
en zo voor een breder (academisch) publiek ontsluit. De geschiedenis van Nieuw Amsterdam geniet
ook bij een breder publiek veel belangstelling, zoals blijkt uit de verkoopcijfers van een recent
verschenen boek, "The Island at the Center of the World" dat inmiddels ook in het Nederlands is
vertaald (onder de titel "Nieuw Amsterdam").
Vraag 185
In hoeverre draagt de Nederlandse regering afgezien van het beleid van de Nederlandse Taalunie
bij aan het beschermen en bevorderen van de Afrikaanse taal en cultuur?
Antwoord
De bescherming van de Afrikaanse cultuur vindt plaats in het kader van de tenuitvoerlegging van het
beleid van duurzaam behoud van gemeenschappelijk erfgoed, waartoe de Nederlandse en
Zuidafrikaanse autoriteiten in 2004 een gemeenschappelijk beleidskader zijn overeengekomen. Door
financiële ondersteuning van en via de Nederlandse ambassade in Zuid-Afrika worden, onder meer in
samenwerking met de "Stichting vir bemagtiging deur Afrikaans", projecten gerealiseerd die het
gebruik van het Afrikaans voor creatief schrijven bevorderen. Ook zijn seminars georganiseerd waarin
het belang van het gebruik van literaire vertalingen van en naar het Afrikaans wordt onderstreept. Er
zijn met Nederlandse financiële ondersteuning publicaties verschenen met vertalingen in het
Afrikaans van verhalen en gedichten uit andere Zuidafrikaanse talen.
Vraag 186
Op grond van welke overwegingen wordt vanuit de begroting van het ministerie van Buitenlandse
Zaken geld beschikbaar gesteld voor de "geconcentreerde culturele presentie in Nederland in het
kader van "Nederland Vrijhaven"? Ligt het niet meer voor de hand dat minstens de presentatie in
Nederland van dit concept, dat afkomstig is van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap, ook door dit ministerie wordt betaald?
Antwoord
Het concept "Nederland Vrijhaven" is van meet af aan onderdeel geweest van het Nederlandse
internationaal cultuurbeleid zoals dat sinds 1997 in samenwerking tussen de ministeries van BZ en
OCW gestalte wordt gegeven. De daarvoor beschikbaar gestelde subsidiemiddelen (HGIS-
Cultuurmiddelen) worden ingezet als een intensivering voor internationaal cultuurbeleid in aanvulling
op onder meer de middelen die voor internationale activiteiten in de reguliere Cultuurnota-
subsidiebeschikkingen uit de begroting van OCW beschikbaar zijn. Het profileren van Nederland als
een ontmoetingsplaats voor verschillende cultuuruitingen wordt op deze wijze dus door beide
ministeries bevorderd.
Vraag 187
Waarom worden de Verenigde Staten en meer in het bijzonder de staat New York niet
geselecteerd als partner voor behoud en beheer van gemeenschappelijk cultureel erfgoed?
76
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Antwoord
In het kader van het gemeenschappelijk erfgoed-beleid is een zevental landen als prioritaire partners
aangemerkt. De keuze van deze landen heeft plaatsgevonden op basis van een aantal overwegingen,
waarvan de belangrijkste is dat het landen zijn waarmee in meerdere erfgoedsectoren
aanknopingspunten bestaan voor samenwerking. In de praktijk betekent dit de aanwezigheid van
materiële overblijfselen (zoals gebouwd erfgoed, archieven, scheepswrakken) waarvoor het belang
van duurzaam behoud onderkend wordt door zowel het land in kwestie als door Nederland. In het
geval van de Verenigde Staten c.q. de staat New York, is hiervan in mindere mate sprake, ook al is het
besef van de historische banden met Nederland sterk aanwezig (zie ook vraag 184). Overigens vinden
er in het kader van gemeenschappelijk erfgoedbeleid ook projecten plaats in andere dan de zeven
prioritaire landen. Inzet van de HGIS-Cultuurmiddelen is niet beperkt tot projecten in de prioritaire
landen, al genieten deze wel de voorkeur.
Vraag 188
In welke gebieden en bij welke culturen ligt de prioriteit als het gaat om de bescherming van cultureel
erfgoed.
Antwoord
In het Nederlandse internationaal cultuurbeleid wordt zowel bilateraal als multilateraal gestreefd naar
de bescherming van cultureel erfgoed. Nederland heeft voor het duurzaam behoud van
gemeenschappelijk cultureel erfgoed een zevental prioritaire landen geïdentificeerd (Ghana, India,
Indonesië, de Russische Federatie, Sri Lanka, Suriname en Zuid-Afrika). Met deze landen zijn of
worden bilaterale beleidskaders afgesloten waarin de onderling overeengekomen prioriteiten worden
geïdentificeerd. Het betreft daarbij met name gebouwd erfgoed en archieven. Daarnaast ondersteunt
Nederland de inspanningen van UNESCO om wereldwijd te werken aan het behoud van (in ruime zin
begrepen) cultureel erfgoed. Dit kan zowel het materieel als het immaterieel erfgoed zelf betreffen, als
het totstandbrengen van multilaterale instrumenten ter waarborging van internationale culturele
samenwerking en het behoud van cultureel erfgoed.
Vraag 189
Welk bedrag heeft u begroot voor 2005 en volgende jaren voor activiteiten op het terrein van het
uitleggen van "typisch Nederlandse beleid" op het gebied van euthanasie, drugs, abortus,
mensenhandel, etc.
Antwoord
Activiteiten op het terrein van bovengenoemde onderwerpen zullen gefinancierd worden uit het
budget dat beschikbaar is voor publieksdiplomatie, voor 2005 ruim 600.000.
Vraag 190
Hoeveel van het geld dat voor 2005 is uitgetrokken voor operationele doelstelling 3 van beleidsartikel
8 (vergroten begrip en/of steun voor Nederlandse zienswijze etc.) is bestemd voor activiteiten in het
buitenland en hoeveel voor activiteiten in het binnenland? Hoeveel geld zal in 2005 worden besteed
aan het vergroten van de bekendheid met en de betrokkenheid in Nederland bij
ontwikkelingssamenwerking? Hoeveel werd hier in voorafgaande jaren aan besteed?
Antwoord
Van het totale budget voor operationele doelstelling 8.3 wordt ongeveer EUR 37 miljoen besteed in
het binnenland en EUR 16 miljoen in het buitenland. In 2005 zal EUR 29.659.000 uit operationele
doelstelling 8.3 besteed worden aan het vergroten van de bekendheid met en de betrokkenheid in
Nederland bij ontwikkelingssamenwerking. Voor 2004 wordt hier EUR 22,6 miljoen voor geraamd.
---
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
De realisaties in 2003, 2002 en 2001 waren respectievelijk EUR 20,2 miljoen, EUR 14,7 miljoen en
EUR 14,6 miljoen.
Vraag 191
Hoe moeten de bedragen die vallen onder beleidsartikel 8 (versterkt cultureel profiel en positieve
beeldvorming in en buiten Nederland) worden gerelateerd aan de bedragen die in de begroting voor
2004 nog werden genoemd voor `internationaal cultuurbeleid'?
Vraag 195
Kunt u het verschil tussen internationaal cultuurbeleid (13,74 miljoen euro) in de begroting van 2004
en de voor 2005 begrote uitgaven (71,27 miljoen euro) voor `versterkt cultureel profiel en positieve
beeldvorming in en buiten Nederland' nader toelichten?
Antwoord
Het verschil wordt veroorzaakt door de nieuwe begrotingsindeling. In de begroting 2004 was sprake
van artikel 15 `Internationaal cultuurbeleid' waarop alleen internationaal cultuurbeleid verantwoord
werd, ad EUR 13,74 miljoen In de nieuwe begroting 2005 valt onder beleidsartikel 8 niet alleen
internationaal cultuurbeleid (EUR 13,1 miljoen) maar ook andere beleidsvelden die raken aan de
algemene beleidsdoelstelling van dit artikel. Zo is cultureel erfgoed (UNESCO, EUR 4,6 miljoen)
eronder gebracht en diverse instrumenten die bijdragen aan een positieve beeldvorming in en buiten
Nederland. Het kan als volgt worden uitgesplitst:
Voorlichting op terrein van OS, algemene voorlichting en Europese bewustwording (was in 2004
artikel 10.5, 18 en 5.7): ca. EUR 30 miljoen;
PKP, POBB, Voorzitterschappen en staatsbezoeken (was in 2004 artikel 13): ca. EUR 16 miljoen;
Stageprogramma: EUR 5 miljoen;
Subsidies en bijdragen (was in 2004 artikel 2.8): ca. EUR 2,6 miljoen
Deze instrumenten vormen samen het draagvlak Nederlands buitenlands beleid (EUR 53,6 miljoen).
Het totaal voor beleidsartikel 8 komt daarmee samen met internationaal cultuurbeleid en cultureel
erfgoed op EUR 71,27 miljoen
Vraag 192
Wat kost de Nederlandse vertegenwoordiging bij het Vaticaan?
Antwoord
Voor de Nederlandse vertegenwoordiging te Vaticaanstad is voor 2005 566.000,- begroot.
In dit bedrag zijn opgenomen de huur van kanselarij en ambtswoning, het bedrijfsvoeringsbudget,
ICT-uitgaven en personeel (lokaal en uitgezonden).
Vraag 193
Wat zijn de totale kosten van het Nederlandse postennet?
Antwoord
De totale kosten van het Nederlandse postennet zijn ca. 450 miljoen. Hiervan staat ca. 400 miljoen
op de begroting van BZ. Het betreft o.a. de loonkosten voor personeel (lokaal, uitgezonden),
buitenlandvergoedingen, investeringen, bedrijfsvoering (incl. honorair consulaten), huren residenties
en kanselarijen voor alle posten (ambassades, consulaten-generaal). De overige 50 miljoen heeft
betrekking op technisch attachés die terug te vinden zijn op de begrotingen van de betrokken
vakdepartementen (zie HGIS-nota pagina 17).
78
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Vraag 194
Wordt door elke ambassade / consulaat een jaarverslag opgesteld? Zo ja, zijn deze openbaar? Wordt
er daarnaast een geïntegreerd jaarverslag uitgeven?
Antwoord
Elke ambassade stelt een jaarplan/jaarverslag op. Waar van toepassing worden de activiteiten van
consulaten-generaal opgenomen in het jaarplan/jaarverslag van de ambassade in het desbetreffende
land.
Het jaarplan is een intern sturingsinstrument en leent zich niet voor externe verspreiding. In het
verslaggedeelte van de jaarplannen leggen posten en directies verantwoording af voor de ondernomen
activiteiten in het voorgaande jaar. Deze informatie wordt als input gebruikt voor het jaarverslag van
het ministerie, welke op de 3e woensdag in mei aan uw Kamer wordt aangeboden.
Om uw Kamer inzicht te geven in het instrument, zijn in 2002 de jaarplannen van vier ambassades
overgelegd die tezamen een representatief beeld geven van het totaal van de jaarplannen van de
ambassades (28 600 V, nr 7).
Vraag 196
Wat verklaart het relatief hoge bedrag bij de post `diverse ontvangsten' in 2004?
Antwoord
Het relatief hoge bedrag in 2004 wordt verklaard door een incidentele meerontvangst van EUR 22
miljoen die, zoals in de eerst suppletore begrotingswet voor 2004 (TK 2003-2004, 29 555, nr. 2) werd
toegelicht, het gevolg is van door de VN teruggestorte noodhulpbijdragen in het kader van het `oil for
food programme' voor Irak.
Vraag 197
Welk percentage van de Nederlandse ODA-uitgaven zal na 2006 jaarlijks worden gereserveerd voor
het medefinancieringsprogramma?
Antwoord
In de huidige begroting wordt voor de jaren 2007-2009 tentatief een bedrag van 431 miljoen
geraamd voor het Medefinancieringsprogramma (MFP). Echter, het Ministerie is in overleg met het
maatschappelijk middenveld over het nieuw te ontwikkelen beleidskader medefinancieringsstelsel
(MFS) dat in 2007 in werking zal treden en in ieder geval het MFP en het Thematische
Medefinancieringsprogramma (TMF) zal integreren. Ook de wijze van financiering, inclusief het
percentage van de ODA-uitgaven, zal aangepast moeten worden aan dit nieuwe beleidskader.
Vraag 198
Waarom wordt 1,6 miljoen euro van de ontvangsten in het kader van inburgering in het buitenland
overgeheveld naar het Ministerie van Justitie?
Antwoord
De leges voor inburgeringsexamens in het buitenland worden via de posten geïnd. Zowel BZ als
Justitie maken kosten voor het afnemen van inburgeringsexamens. Daarom hevelt BZ een gedeelte
van de legesontvangsten (EUR 1,6 miljoen) over naar Justitie voor de exploitatieuitgaven (o.a. de
licentiekosten) die Justitie doet in dit kader.
79
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Vraag 199
Kunt u van de huidige partnerlanden aangegeven welk percentage van het overheidsbudget bestaat uit
Nederlands en buitenlands ODA-geld, gerekend vanaf 1990?
Antwoord
Het percentage waar u naar vraagt is niet beschikbaar. Om u toch enig inzicht te verschaffen in de
mate waarin onze partnerlanden ondersteund zijn door donoren is hieronder een tabel opgenomen met
daarin (voor 1990 en 2002) de netto ODA-ontvangsten als percentage van het Bruto Nationaal
Product (BNP) (kolom 1 en 2); de bijdrage van Nederland aan dit percentage, eveneens in procenten
(kolom 3 en 4); en netto ODA-ontvangsten als percentage van de centrale overheidsuitgaven (kolom 5
en 6).
Partnerland ODA als % BNP1 % bijdrage van NL ODA als % van de
aan ODA als % van centrale
BNP2 overheidsuitgaven3
(1) (2) (3) (4) (5) (6)
1990 2002 1990 2002 1990 2002
1 Afghanistan .. .. .. .. .. ..
2 Albanië 0,5 6,6 .. 1,4 .. 25,3
(1997)
3 Armenië .. 12,4 .. 1,5 .. ..
4 Bangladesh 7,0 1,9 0,7 2,0 .. ..
5 Benin 14,5 8,2 1,0 0,2 .. ..
6 Bolivia 11,2 8,7 2,7 4,7 68,2 34,2
7 Bosnië Herzegovina .. 10,5 .. 5,1 .. ..
8 Burkina Faso 10,6 15,1 5,1 5,3 79,9 ..
9 Colombia 0,2 0,5 6,4 1,7 19,9 1,1
(1997)
10 Egypte 12,6 1,4 0,4 0,9 31,5 8,6
(1997)
11 Eritrea .. 35,9 .. 2,1 .. ..
12 Ethiopië 11,8 21,6 0,4 1,3 45,5 38,7
(1997)
13 Georgië .. 9,2 .. 2,3 .. 74,6
14 Ghana 9,6 10,6 2,3 4,5 72,2 ..
15 Guatemala 2,6 1,1 2,6 5,3 .. ..
16 Indonesië 1,5 0,8 5,9 4,5 82,0 4,3
17 Jemen 8,4 5,8 1,9 5,0 .. ..
18 Kaap Verdië 31,8 15,0 5,7 1,5 .. ..
19 Kenia 13,9 3,2 3,5 2,2 50,6 17,2
(1997)
20 Macedonië .. 7,3 .. 4,8 .. ..
21 Mali 19,9 14,0 2,6 5,4 .. ..
22 Moldavië .. 8,7 .. 1,3 .. 33,4
1 Bron: Human Development Report 2004, UNDP.
2 Bron: voor de berekening van het percentage in kolom 3 zijn gegevens uit het Human Development Report 1992 (UNDP)
gebruikt.
3 Bron: voor 2002 (en 1997) World Development Indicators 2004, Wereldbank. Voor 1990 website Wereldbank.
80
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
23 Mongolië .. 18,6 .. 1,1 .. 65,7
24 Mozambique 40,7 57,2 0,7 1,8 .. ..
25 Nicaragua 32,9 12,9 4,2 3,1 41,6 84,9
26 Pakistan 2,8 3,6 1,6 0,3 12,8 15,2
27 Palestijnse autoriteit .. 47,6 .. 0,6 .. ..
28 Rwanda 11,3 20,6 1,7 4,1 60,3 ..
29 Senegal 14,4 8,9 1,4 2,1 .. 41,0
30 Sri Lanka 9,1 2,1 1,9 2,8 32,0 7,6
31 Suriname 15,5 1,2 36,1 133,64 .. ..
32 Tanzania 27,5 13,1 3,8 5,5 .. ..
33 Uganda 15,5 11,0 4,6 4,6 .. 65,5
34 Vietnam 2,9 3,6 0,5 1,8 .. ..
35 Zambia 14,6 17,3 5,4 4,0 .. ..
36 Zuid-Afrika .. 0,6 .. 3,2 .. 1,3
.. = niet beschikbaar
Netto ODA-ontvangsten als % van het BNP zijn in 2002 ten opzicht van 1990 in 10 partnerlanden
toegenomen en in 16 afgenomen (voor 10 partnerlanden zijn niet alle benodigde gegevens
beschikbaar). In de meerderheid van onze partnerlanden ligt dit percentage onder de 20%.
De Nederlandse bijdrage aan de netto ODA-ontvangsten als % van het BNP is in 2002 ten opzichte
van 1990 in 17 partnerlanden toegenomen, in één land gelijk gebleven en in zeven afgenomen (voor
11 partnerlanden zijn niet alle benodigde gegevens beschikbaar). De Nederlandse bijdrage exclusief
Suriname varieert van 0,2% (Benin, 2002) tot 6,4% (Colombia,1990).
Informatie over netto ODA-ontvangsten als % van de centrale overheidsuitgaven is zeer beperkt. Uit
bovenstaande tabel valt af te lezen dat dit percentage in 1997 ten opzichte van 1990 in zes landen is
afgenomen. Voor twee partnerlanden geldt dat dit percentage in 2002 ten opzichte van 1990 is
toegenomen. Voor de overige 28 partnerlanden ontbreken gegevens voor één of beide jaren.
De percentages uit bovenstaande tabel verschaffen slechts fragmentarisch en partieel inzicht in het
belang van de netto ODA-ontvangsten voor onze partnerlanden. Op basis van deze tabel kunnen dan
ook geen algemene conclusies getrokken worden over de `donorafhankelijkheid' van onze
partnerlanden. De percentages in de tabel kunnen derhalve hooguit dienen als achtergrondinformatie
bij de beschouwing van een specifiek land. Daarenboven dient te allen tijde bedacht te worden dat een
toename of afname van netto ODA-ontvangsten als % van het BNP (of de bijdrage hieraan door
Nederland) geen informatie geeft over de effectiviteit van de ontwikkelingssamenwerking.
4 Aangezien de percentages in kolom (1) en (2) gebaseerd zijn op netto ODA-ontvangsten kan de Nederlandse bijdrage boven
de 100% uitkomen, zoals in Suriname (2002) het geval is.
81
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Bijlage 1 - bij het antwoord op vraag 131
Landenindeling naar sterren 2004
3-sterren 2-sterren 1-sterren 0-sterren
Argentinië Algerije Albanië Afghanistan
Australië Bangladesh Angola Andorra
Bosnië- Antigua/Barbado
België Herzegovina Armenië s
Brazilië Colombia Azerbeidzjan Bahamas
Bulgarije Costa Rica Bahrein Barbados
Canada Cuba Benin Belize
Chili Filippijnen Bolivia Bhutan
China Ghana Cambodja Botswana
Denemarken Jordanië Cyprus Brunei
Duitsland Kazakstan Dom.Rep. Burkina Faso
Egypte Kenia Ecuador Burundi
Estland Koeweit Ethiopië Caymaneilanden
Finland Libië Gabon Centrafr.Rep.
Frankrijk Macedonië Georgië Comoren
Griekenland Nigeria Guatemala Congo DRC
Hongarije Oman Guinee Congo R
Ierland Pakistan Honduras Cookeil.
India Peru IJsland Djibouti
Indonesië Qatar Irak Dominica
Iran Serv&Mont Ivoorkust El Salvador
Israël Suriname Jemen Eritrea
Italië Tanzania Kameroen Fiji Eil.
Japan Tunesië Kyrgystan Fr. Guyana
Kroatië VAE Libanon Fr.Polyn
Letland Venezuela Liechtenstein Gambia
Litouwen Vietnam Malawi Grenada
Luxemburg Mali Guadel.
Maleisië Malta Guam
Marokko Mauritanië Guinee-B.
Mexico Moldavië Guinee-Eq.
Nieuw Zeeland Monaco Guyana
Noorwegen Mongolië H.Stoel
Oekraïne Mozambique Haïti
Oostenrijk Nepal Jamaica
Polen Nicaragua Kaapverdië
Portugal Oezbekistan Kiribati
Roemenie Panama Laos
Rusland Senegal Lesotho
Saoedi-Arabië Sri Lanka Liberia
Singapore Sudan Madagaskar
Slovenië Syrië Malediven
Slowakije Tadzjikistan Marshalleilanden
Spanje Trin/Tob. Martinique
Taiwan Tsjaad Mauritius
Thailand Turkmenistan Micronesië
Tsjechië Uganda Myanmar
Turkije Uruguay N.Marian.
VK Wit Rusland Namibië
82
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
VS Zambia Nauru
Zuid-Afrika Zimbabwe Niger
Zuid-Korea Niue
Zweden Noord-Korea
Zwitserland Nw.Caled.
Argentinië Puerto Rico
Palestijnse
Gebieden
Palau
Paraguay
Pitcairn
PNG
Reunion
Rwanda
S.Leone
S.Tome/Principe
Salomonseilande
n
Samoa
San Marino
Seychellen
Somalië
St.Kitts/Nevis
St.Lucia
St.Vincent/Grena
din.
Swaziland
Togo
Tokelau
Tonga
Turks/Caicoseil.
Tuvalu
Vanuatu
Wallis&Fortuna
83
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Bijlage 2 - bij het antwoord op vraag 165
Land totaal waarvan
gedetineerd drugs
Antigua-and-Barbuda 1 1
Argentinië 5 5
Australië 28 23
Barbados 5 5
België 69 26
Bermuda 1 1
Brazilië 41 40
Bulgarije 7 5
Cambodja 1 0
Canada 2 2
China 1 1
Colombia 11 11
Costa Rica 11 11
Cuba 15 15
Cyprus 2 0
Denemarken 26 19
Dominicaanse Republiek 65 64
Duitsland 375 288
Ecuador 22 22
Egypte 3 1
Eritrea 1 0
Filipijnen 1 0
Finland 1 1
Frankrijk 241 200
Frans Guyana 25 24
Ghana 1 0
Griekenland 12 9
Guadeloupe 3 1
Honduras 1 1
Hongarije 11 3
Ierland 6 5
IJsland 1 1
India 2 1
Indonesië 5 5
Italië 93 83
Jamaica 18 16
Japan 26 25
Kaapverdië 2 2
Kroatië 3 3
Luxemburg 6 2
Maagden eilanden (UK) 1 0
Malta 3 3
Marokko 51 45
Mexico 10 10
Nieuw Zeeland 5 4
Noorwegen 30 27
Oostenrijk 22 18
84
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Pakistan 3 3
Panama 7 6
Paraguay 1 1
Peru 47 46
Polen 5 2
Portugal 32 31
Roemenië 6 3
Rusland 1 1
Servië en Montenegro 4 4
Slovenië 1 0
Slowakije 1 0
Spanje 170 150
Sri Lanka 3 0
Suriname 132 126
Thailand 13 9
Togo 1 0
Trinidad en Tobago 11 10
Tsjechië 2 0
Tunesië 1 1
Turkije 35 28
Ukraine 2 2
Venezuela 48 47
Verenigd Koninkrijk 218 191
Verenigde Staten van Amerika 169 143
Vietnam 2 1
Zuid Afrika 5 3
Zweden 29 29
Zwitserland 16 12
2237 1878
85
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Bijlage 3 - bij het antwoord op vraag 165
status aantal
huisarrest 19
gedetineerd 1479
voorwaardelijk 16
vrijgelaten
voorarrest 246
onbekend 477
86
29 800 V, antwoorden op vragen nav de begroting Buitenlandse Zaken
Bijlage 4 bij het antwoord op vraag 169
Vertegenwoordiging1 2003 2004 Vertegenwoordiging1 2003 2004
per 13-10-04 per 13-10-04
Abidjan 1 1 Lagos 16 11
Abuja - 4 Londen 7 7
Accra 4 5 Luanda 1 -
Addis Abeba 1 - Madrid 2 1
Algiers 6 2 Manilla 5 2
Amman - 1 Moskou 7 7
Ankara 14 10 Mumbai - 1
Antwerpen - 1 Nairobi 2 1
Athene 1 - New Delhi 4 2
Bamako - 2 Paramaribo 6 3
Bangkok 11 4 Peking 4 2
Barcelona 2 1 Pretoria 4 2
Beiroet 1 1 Quito - 1
Belgrado 1 - Rabat 14 9
Boedapest 1 - Riga 1 -
Bogotá 5 5 Riyad - 1
Brasilia 2 - Sana'a 1 -
Canberra - 2 Santo Domingo 2 3
Colombo 2 8 Sarajevo - 2
Dakar 3 - Seoel 1 -
Damascus 6 5 Skopje 2 2
Dhaka 2 1 Sofia 1 1
Djedda 1 - St. Petersburg 3 2
Dubai 1 - Teheran 5 5
Guangzhou 1 1 Tbilisi - 2
Havana 2 - Tirana - 2
Islamabad 5 9 Washington 1 1
Istanbul 3 3 Yaoundé 2 -
Jakarta 15 11
Kaapstad 1 2
Kairo 5 7
Karachi 6 -
Khartoem 2 -
Kiev 3 9
Kigali 1 1
Kingston 1 -
Kinshasa 3 2
Kopenhagen - 1 Totaal 2042 1692
1 Klachten betrekking hebbende op gedragingen van een honorair consulaat, zijn geregistreerd bij de
ambassade in het desbetreffende land.
2 In het overzicht zijn ook de klachten verwerkt die bij de Nationale ombudsman zijn voorgelegd.
Visumaanvragen 2003 2004
ingediend op posten per 13-10-04
Totaal 374.501 300.815
87
---- --
Ministerie van Buitenlandse Zaken