schriftelijke vragen over de HGIS-nota 2004
Beantwoording schriftelijke vragen over de HGIS-nota 2004
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 4
Den Haag
Bureau Secretaris-Generaal
Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag
Datum
22 oktober 2004
Behandeld
Hester Somsen
Kenmerk
BSG - 384/04
Telefoon
070 348 58 53
Blad
1/18
Fax
070 348 48 00
Bijlage(n)
1
hmj.somsen@minbuza.nl
Betreft
Beantwoording schriftelijke vragen over de HGIS-nota 2004
Graag bieden wij u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke
vragen gesteld over de nota Homogene Groep Internationale Samenwerking
2005 (29802, nrs. 1 en 2). Deze vragen werden ingezonden op 11
oktober met kenmerk 04-BuZa-60.
De Minister De
Minister
van Buitenlandse Zaken, voor
Ontwikkelingssamenwerking,
Dr. B.R. Bot
A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven
De Staatssecretaris voor Europese Zaken,
Mr. Drs. A. Nicolaï
Vraag 1
Hoe groot is het deel van de kosten van crisisbeheersingsoperaties dat
sinds de Voorjaarsnota aan ODA wordt toegerekend?
Antwoord
Bij Voorjaarsnota werd besloten om van de additionele kosten van
crisisbeheersingsoperaties EUR 10 miljoen extra toe te rekenen aan
ODA. Van de HGIS-voorziening voor additionele kosten van
crisisbeheersingsoperaties (in 2005 EUR 195 miljoen) wordt nu in
totaal jaarlijks EUR 13 miljoen toegerekend aan ODA. In de uitvoering
zal worden bezien welke activiteiten daadwerkelijk toe te rekenen zijn
aan ODA. Op basis daarvan wordt het bedrag zonodig bijgesteld.
Vraag 2
Hoe is de ontwikkeling van de geraamde non-ODA als BNP-percentage over
2004 en 2005?
Antwoord
De geraamde HGIS/non-ODA bedraagt uitgedrukt in procenten van het
geraamde BNP in 2004 0,32% en in 2005 0,29%.
Vraag 3
Hoe moeten de bedragen die op blz. 7 en op blz. 9 worden
gepresenteerd, worden gerelateerd aan de bedragen die zijn vermeld in
de HGIS-nota 2004? Zowel de beleidsthema's als de bedragen zijn immers
geheel verschillend.
Antwoord
De HGIS-nota volgt qua indeling de begroting van Buitenlandse Zaken.
Met de nieuwe opzet van deze begroting per 2005 kent de HGIS-nota dus
ook een andere indeling in beleidsthema's. Om het historisch overzicht
zoveel mogelijk te behouden worden in de tabellen op pagina 7 en 9 de
uitgaven van 2003 en 2004 gepresenteerd naar de nieuwe indeling.
Vraag 4
Tot welke verschuivingen binnen de HGIS-nota zal de in de motie
Verhagen c.s. (29 800, nr. 4) voorgestelde financiering, waaronder 5
miljoen euro toerekening aan ODA voor kosten van niet-EU-studenten,
leiden?
Antwoord
Onderdeel van de dekkingsvoorstellen van de motie Verhagen is de
toerekening van EUR 5 miljoen aan ODA van de bekostiging van niet-EU
studenten. Het ministerie van OCW komt binnenkort met nieuwe plannen
voor deze bekostiging. Het kabinet zal, in het licht van de OESO-DAC
criteria, bezien welke onderdelen hiervan daadwerkelijk aan ODA
toegerekend kunnen worden. Om budgettaire ruimte te maken voor de
toerekening zal de begroting van Buitenlandse Zaken (artikel 4.2) met
EUR 5 miljoen worden verlaagd.
Andere verschuivingen binnen de HGIS ten gevolge van de motie Verhagen
betreffen het verwerken in de begroting van Buitenlandse Zaken van de
additionele efficiencytaakstelling en de verlaging van de
voorlichtingsuitgaven.
De verschuivingen binnen de BZ-begroting zullen aan het Parlement
worden voorgelegd door middel van een Nota van Wijziging van de
Ontwerpbegroting 2005.
Vraag 5
Voor welk bedrag wordt het bevorderen van positieve beeldvorming
buiten Nederland gefinancierd uit ODA? Welke activiteiten worden
hiermee gefinancierd?
Antwoord
De volgende activiteiten uit het beleidsthema `Versterkt cultureel
profiel, positieve beeldvorming in en buiten Nederland' worden uit ODA
gefinancierd ten behoeve van positieve beeldvorming buiten Nederland:
1. 25 Procent van artikel 08.02 `Cultureel Erfgoed'. Dit is een vaste
toerekening op de UNESCO-contributie. Bedrag: 1.150.000 euro
2. Daarnaast wordt een deel van het geld bestemd voor het vergroten
van de bekendheid met en de betrokkenheid bij
ontwikkelingssamenwerking ook buiten Nederland besteed. Dit betreft:
- Het Programma Kleine Projecten dat op de ambassades wordt
uitgevoerd: 2 miljoen euro. Hoofddoel van dit programma is het steunen
van lolake ontwikkelingsactiviteiten. Bijkomend effect is een
positieve uitstraling voor de Nederlandse ambassade en dus Nederland.
- Het programma Stage-Uitwisseling Jongeren: 5 miljoen euro. Het
grootste deel van dit bedrag wordt in het buitenland uitgegeven. Het
belangrijkste doel van deze activiteit is het betrekken van
Nederlandse jongeren bij de ontwikkelingsproblematiek.
Het totale bedrag komt hiermee op 8.150.000 euro.
Vraag 6
Kunt u meer informatie geven over de hervorming van de diensten van de
Europese Commissie en de decentralisatie van die diensten naar de
ACS-landen? Op welke wijze leiden deze ontwikkelingen tot hogere
uitgaven?
Antwoord
In 2000 presenteerde de Commissie haar plan om de diensten van de
Europese Commissie te hervormen en te decentraliseren, met als doel de
snelheid, kwaliteit, impact en zichtbaarheid van het beleid te
verbeteren.
De eerste en tweede golf van decentralisatie, waarbij 48 delegaties
(waarvan een enkel ACS land) betrokken waren, is voltooid. Eind 2003
is een begin gemaakt met de decentralisatie van 30 delegaties in de
ACS landen. Voor meer dan de helft van deze delegaties is het
decentralisatieproces inmiddels vergevorderd. De operatie moet voor
deze delegaties tegen het eind van 2004 zijn afgerond.
De capaciteit op de delegaties is aanzienlijk uitgebreid, met name op
het gebied van financieel management, monitoring en
evaluatiecapaciteit. Daarnaast zijn de aanbestedings- en contract
procedures van de verschillende programma's geharmoniseerd.
De decentralisatie van diensten en de hervorming zullen naar
verwachting resulteren in een snellere en verbeterde uitvoering van
projecten en programma's. Hoewel de operatie nog in volle gang is en
het prematuur is om uitspraken te doen over de toekomstige effecten,
lijken de inspanningen van de Commissie reeds vruchten af te werpen.
Dit blijkt onder andere uit een interne studie van de Commissie,
waarin aangegeven wordt dat de overheveling van verantwoordelijkheid
de betrokkenheid van de delegatie bij de programma's en projecten
vergroot. Dit komt de kwaliteit van de activiteiten ten goede.
Daarnaast is een opgaande trend te zien in de uitputting van
budgetlijnen en het Europees Ontwikkelingsfonds.
De Europese Rekenkamer zal eind 2004 met een rapport komen waarin
aangegeven wordt of, en in welke mate de operatie bijdraagt aan het
beheer en de uitvoering van EU extern beleid.
Vraag 7
Wat zal de geraamde ODA-prestatie, in absolute cijfers en als
BNP-percentage, over 2004 en 2005 zijn? Kunt u deze informatie in de
toekomst standaard in de HGIS-nota opnemen?
Antwoord
De gevraagde bedragen en percentages zijn in de hierna volgende tabel
opgenomen:
Raming netto ODA-prestatie
2004
2005
Bruto ODA-totaal (blz 27 HGIS-nota)
3.904,75
4.051,62
Af: geraamde aflossingen op ODA-leningen
-444,99
-80,39
Af: geraamde ontvangsten OS
-103,18
-56,18
Netto ODA (in miljoenen euro)
3.356,58
3.915,05
BNP-raming (in miljarden euro)
462,99
474,48
Netto ODA in % van het BNP
0,72
0,83
Bedragen in miljoenen euro tenzij anders vermeld.
Deze informatie zal in de toekomst in de HGIS-nota worden
gepresenteerd.
Zie ook het antwoord op vraag 28 over de versnelde aflossing door
India en de relatie met de ODA-prestatie.
Vraag 8
Kunt u nader specificeren hoe het mogelijk is dat de geraamde (ODA)
kosten voor opvang van asielzoekers per saldo met ruim 16 % stijgt,
terwijl in de toelichting gesteld wordt dat de lagere instroom
"deels" gecompenseerd wordt door een hogere kostprijs per
asielzoeker?
Antwoord
De geraamde kosten voor opvang van asielzoekers dalen ten opzichte van
de HGIS-nota 2004 over de hele linie vanwege een afnemende instroom.
In 2004 is deze daling groter dan in de jaren daarna vanwege hogere
instroomverwachtingen vanaf 2005. Daarnaast stijgt de kostprijs per
opvangplaats de komende jaren vanwege een te verwachten lagere
bezetting. Voor een specificatie van de instroom- en bezettingscijfers
verwijs ik u naar de ontwerp-begroting 2005 van het ministerie van
Justitie.
Vraag 9
Wordt met de omschrijving dat de uitgaven voor beleidsthema 8 "licht
stijgen" een feitelijke stijging van 27 % bedoeld? Zo ja, welke
(procentuele) marge wordt hier gehanteerd voor het begrip "lichte
stijging"?
Antwoord
Met de omschrijving dat de uitgaven voor beleidsthema 8 `licht
stijgen' wordt gedoeld op de nominale stijging met EUR 5 miljoen. De
kwalificatie `licht' moet in dit geval worden bezien in relatie tot de
omvang van de nominale stijgingen en dalingen waar bij enkele andere
beleidsthema's in tabel 3.1 sprake van is.
Vraag 10
Kunt u een overzicht geven van de uitgaven die in 2005 worden gedaan
ten behoeve van het draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking? Wilt u
dit overzicht uitsplitsen naar de diverse categorieën, zoals NCDO,
voorlichting door medefinancieringsorganisaties, tijdschrift Pauze,
tijdschrift IS, het nieuwe stageprogramma enzovoort. Is door al deze
activiteiten geen sprake van overlapping? Zo nee, op welke wijze kunt
u uw antwoord onderbouwen? Zo ja, welke maatregelen worden dan genomen
om overlapping zoveel mogelijk te voorkomen?
Antwoord
De MFO's en de NCDO bieden hun begroting voor 2005 in november aan.
De cijfers van bijgaand overzicht zijn derhalve gebaseerd op de
ramingen voor 2004. De definitieve cijfers over 2004 zijn in mei 2005
beschikbaar bij de presentatie van het jaarverslag 2004.
Overzicht van de geraamde uitgaven voor 2004 ten behoeve van het
draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking:
NCDO: EUR
17.750.000,-
MFO'S: EUR
18.900.000,-
Programma
Stage & Uitwisseling Jongeren EUR
5.000.000,-
Draagvlakuitgaven Afdeling
Communicatie en Voorlichting
Min BZ:
Tijdschrift Pauze/No Kidding EUR
455.000,-
Tijdschrift IS
EUR 1.100.000,-
Tijdschrift Samsam EUR
1.462.000,-
Projecten
EUR 983.000,-
- Totaal:
EUR 45.650.000,-
Deze cijfers zijn arbitrair. Een exact heldere definitie van
draagvlakontwikkeling bestaat niet, waardoor het soms moeilijk is
posten hieraan toe te rekenen. Zo zijn de tijdschriften Pauze/No
Kidding en IS in eerste instantie bedoeld voor beleidsvoorlichting en
kunnen zij in tweede instantie bijdragen aan draagvlakontwikkeling.
Naast het genoemde bedrag van EUR 17.750.000,- voor
draagvlakactiviteiten ontvangt NCDO een bedrag van EUR 6.750.000 voor
het programma Kleine Plaatselijke Aktiviteiten (KPA). Hiermee worden
initiatieven van Nederlandse particulieren in ontwikkelingslanden
financieel gesteund. Hoewel dit programma een draagvlakcomponent in
zich draagt, wordt het grootste deel van het geld besteed in
ontwikkelingslanden, bv om de bouw van een school te financieren.
Dit geldt - zij het in mindere mate - ook voor de gelden die MFO's
besteden aan draagvlakontwikkeling.
De partijen die actief zijn met het creëren en behouden van draagvlak
voor ontwikkelingssamenwerking bedienen in belangrijke mate ieder hun
eigen achterban. NCDO en het ministerie van BZ richten zich op het
algemene, brede publiek, waarbij de taakverdeling is dat het
ministerie voorlicht over het ontwikkelingsbeleid en NCDO over
internationale samenwerking en duurzame ontwikkeling.
Om overlap te voorkomen vindt er tussen de organisaties frequent
overleg plaats. De samenwerking tussen de organisaties krijgt met name
gestalte via concrete thema's, zoals bijvoorbeeld de koffiecoalitie en
de 'global campaign for education'. Voor het komende jaar is een
gezamenlijke MDG-campagne gepland.
Ook de recent opgerichte brancheorganisatie Partos zal een rol
vervullen met betrekking tot het bevorderen van de onderlinge
afstemming. Men heeft hiertoe de werkgroep communicatie ingesteld.
Vraag 11
Welke stappen zijn gezet met het gezamenlijk ontwikkelen van een
beoordelingssysteem, zoals Multilateral Performance Assessment
Framework (MOPAN)?
Antwoord
MOPAN (Multilateral Organisations Performance Assessment Network) is
een samenwerkingsverband van een aantal gelijkgezinde donoren dat tot
doel heeft gezamenlijk te komen tot betere beoordeling van het
functioneren van multilaterale organisaties. De eerste stap tot het
ontwikkelen van een gezamenlijk beoordelingssysteem werd gezet in
2003. Deze had de vorm van een kleine pilot waarin de MOPAN-leden
samen het functioneren in de gezondheidssector van een viertal
multilaterale organisaties op landenniveau onder de loep nam. Het
voornaamste doel van deze pilot was om de gekozen methodologie te
testen. Methodologisch gaat het hier niet om een evaluatie, maar om
het krijgen van een oordeel op basis van ervaringen en percepties, te
vergelijken met een 'client survey'.
Op dit moment loopt een tweede MOPAN-onderzoek gericht op de rol van
UNDP, de Afrikaanse Ontwikkelingsbank en FAO bij het versterken
beleidsadvies en capaciteit op landenniveau in 10 landen.
De MOPAN-onderzoeken zijn een nuttig instrument voor monitoring en
beleidsdialoog met de organisaties over hun functioneren, maar geen
instrument voor objectieve resultaatmeting. Om dit laatste te bereiken
blijven we aangewezen op (verbetering van) de evaluatiefunctie van de
organisatie zelf en externe (bijv. multi-donor) evaluaties. Het is
mijn inzet dat MOPAN, naast het blijven verrichten van 'client
survey's zich ook hierop zal gaan richten, bijvoorbeeld door het doen
van een onderzoek naar de kwaliteit van de evaluatiefunctie van de
organisaties zelf en het initiëren van multi-donor evaluaties.
De uitkomsten van de eerste MOPAN-pilot zijn gebruikt als een van de
inputs voor de beoordelingen van de multilaterale organisaties in de
Nota over Multilaterale Instellingen die de Tweede Kamer binnenkort
zal worden toegezonden.
Vraag 12
Welke inzet heeft u concreet gepleegd om het Europees
ontwikkelingsbeleid op een hoger niveau te stellen?
Antwoord
De Europese Commissie is als eerste verantwoordelijk voor de
uitvoering van het Europese ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en het
Nederlandse beleid is erop gericht de verrichtingen van de Commissie
te volgen zonder haar aan micromanagement te onderwerpen.
Voor verbetering van de effectiviteit van de Europese
ontwikkelingssamenwerking zijn met name de hervormingen van de
Commissie, waartoe de Raad in mei 2000 besloot, van belang. In 2000
werden er vier hervormingsterreinen geïdentificeerd gericht op
verbetering van het management van de externe hulp, namelijk:
- radicale veranderingen op het gebied van de programmering van de
hulp;
- (her)bundeling van de projectcyclus;
- oprichting van het Europe Aid-Co-operation Office (AidCo);
- delegatie van bevoegdheden naar de EU-delegaties.
Deze managementhervormingen zijn nu grotendeels voltooid. Nederland
heeft het hervormingsproces samen met andere grote donoren zoals het
VK, Duitsland, Zweden en Denemarken, kritisch gevolgd. Zoals inmiddels
uit diverse rapportages is gebleken (onder andere van Europese
Rekenkamer en OESO/DAC Peer Review), is de kwaliteit van
beleidsdocumenten gestegen, de uitvoering van de hulp versneld en
worden de betalingsachterstanden ingelopen.
Om de doelmatigheid en effectiviteit van de EG-hulp verder te
verhogen, dient het hervormingsproces voortgezet te worden, met
specifieke aandacht voor implementatie, resultaten op veldniveau,
monitoring en evaluatie. Nederland zal proberen hierover tijdens het
Nederlandse voorzitterschap afspraken te maken. Daarnaast zet
Nederland zich ervoor in dat beleidscoherentie, complementariteit
tussen de lidstaten en Gemeenschap, en coördinatie en harmonisatie van
beleid continue aandachtspunten blijven van het EU-beleid.
Vraag 13
Welke resultaten zijn bereikt met het programma en de fondsen van de
Europese Unie?
Antwoord
De programma's en de fondsen van de EU op extern terrein zijn
heterogeen van karakter. Ze hebben verschillende beleidsdoelen,
verschillende instrumenten en ze worden door de Europese Commissie in
Brussel beheerd door verschillende Directoraten Generaal. Zo zijn
bijvoorbeeld EOF en ALA vooral gericht op armoedebestrijding, is ECHO
gericht op noodhulp en hebben steunprogramma's als CARDS, TACIS, Phare
en MEDA veel bredere doelstellingen. De verantwoordelijkheid voor de
uitvoering van deze programma's en fondsen ligt in eerste instantie
bij de Commissie. Omdat hier sprake is van een gedelegeerde
bevoegdheid acht Nederland het niet wenselijk de Commissie op
micro-niveau te controleren. Zeker binnen een Unie van 25 leden is
sturen op micro-niveau ongewenst en onmogelijk.
Deze benadering laat onverlet dat Nederland de externe programma's wel
op hoofdlijnen controleert en beoordeelt. Hierbij wordt met name gelet
op de mate waarin programma's voldoen in een behoefte van het
betreffende land en bijdragen aan de beleidsdoelstellingen. Ook wordt
gelet op de absorptiecapaciteit van de ontvangende landen en de wijze
waarop de beschikbare middelen doelmatig en efficiënt worden aangewend
door het ontvangende land.
Daarnaast brengt de Commissie ieder jaar een uitgebreid Jaarverslag
uit over het ontwikkelingsbeleid en de buitenlandse hulp van de
Europese Gemeenschap, waarin per regio en per sector wordt aangegeven
welke activiteiten de Commissie heeft uitgevoerd. Ook wordt hierin
ingegaan op de bijdragen van de Gemeenschap aan de verwezenlijking van
de Millennium Development Goals, in het bijzonder op de voor de EG
prioritaire terreinen (handel, regionale integratie, macro-economisch
beleid, transport, voedselzekerheid/ rurale ontwikkeling en
institutionele capaciteitsopbouw).
Deze Jaarverslagen bieden de Nederlandse regering de mogelijkheid het
externe beleid op macro-niveau te beoordelen. Nederland stuurt het er
samen met gelijkgezinde landen (VK, Duitsland, Zweden, Denemarken,
België, Oostenrijk, Luxemburg en Ierland) op aan dat de Jaarverslagen
analytischer worden van karakter, zodat ze een steeds beter instrument
vormen om vooruitgang te meten ten aanzien van strategische
beleidsdoelstellingen (zoals de Millennium Development Goals).
Vraag 14
Kunt u de voor 2005 begrote uitgaven van 110 miljoen euro aan het
Europees Ontwikkelingsfonds nader toelichten? Aan welke projecten en
organisaties wordt dit bedrag besteed? Kunt u uitsluiten dat er
doublures zijn met het Nederlands OS-beleid?
Antwoord
Het EOF financiert de ontwikkelingssamenwerking in het kader van de
overeenkomst van Cotonou met de 77 Afrikaanse, Caribische en Stille
Oceaan landen (ACS). Op basis van gegevens over de behoeften van een
land, populatie en armoede indicatoren, alsmede op basis van de
prestaties van een land (macro-economisch, goed bestuur) wordt vanuit
het EOF een bedrag per land toegekend. Vervolgens wordt met ieder land
een armoedestrategie vastgesteld. In het strategiedocument worden, in
samenspraak met het betreffende land, prioriteiten vastgesteld volgens
welke het EOF wordt ingezet. Daarnaast wordt er een reserve
aangehouden voor humanitaire- en noodhulp.
De prioriteiten kunnen per land sterk verschillen. In het algemeen
richten de landenstrategieën zich op grootschalige projecten, waar de
Commissie een toegevoegde waarde kan bieden, ondermeer betreffende
handel-gerelateerde ondersteuning; regionale integratie;
macro-economische politiek en de bevordering van gelijke toegang tot
sociale voorzieningen; transport; voedselzekerheid en duurzame
plattelandsontwikkeling en institutionele capaciteitsopbouw. De
Gemeenschap besteedt speciale aandacht aan mensenrechten,
milieuaspecten, gender en goed bestuur. Het EOF wordt uitgevoerd door
verschillende organisaties en instanties en via vaste procedures
uitbesteed. Niet-statelijke actoren kunnen eveneens in aanmerking
komen voor de uitvoering van door het EOF gefinancierde projecten.
De Commissie geeft steeds meer hulp in de vorm van budgetsteun.
Daarnaast wordt het EOF ingezet voor horizontale thema's zoals water,
HIV/AIDS en schuldverlichting.
Het beleid van de Gemeenschap op het gebied van
ontwikkelingssamenwerking vormt een aanvulling op het beleid van de
lidstaten. De inzet van middelen op het EG-niveau voor hulpprogramma's
levert toegevoegde waarde op omdat het schaal- en synergievoordelen
geeft. De EG-hulpprogramma's hebben door hun omvang vaak een grotere
impact en dus effectiviteit dan (kleinere) programma's van individuele
lidstaten. Ook heeft het EU-niveau het voordeel dat de kennis en
ervaring van alle lidstaten samenkomen, hetgeen synergievoordelen
oplevert. De Gemeenschap concentreert zich in haar hulpprogramma's op
de eerdergenoemde terreinen waar ze de grootste toegevoegde waarde
heeft (handel, regionale integratie, macro-economisch beleid,
transport, voedselzekerheid/rurale ontwikkeling en institutionele
capaciteitsopbouw).
Om doublures te voorkomen, is in het Verdrag Europese Gemeenschap
vastgelegd dat de Gemeenschap en de lidstaten hun
ontwikkelingssamenwerkingsbeleid coördineren en overleg plegen over
hun hulpprogramma's. Overeenkomstig het Verdrag streven de Commissie
en de lidstaten ernaar activiteiten zoveel mogelijk op elkaar af te
stemmen, zowel op het niveau van hoofdsteden als op veldniveau.
Coördinatie en harmonisatie van beleid en complementariteit van de
hulpinspanningen zijn hierbij sleutelbegrippen. Onder Nederlands
Voorzitterschap worden momenteel in een tijdelijke EU-werkgroep
concrete voorstellen uitgewerkt om coördinatie, harmonisatie en
complementariteit verder te bevorderen. Deze voorstellen zullen aan de
Raad voor Algemene Zaken en Externe Betrekkingen (RAZEB) van 22-23
november 2004 worden voorgelegd.
Vraag 15
Worden er in 2005 zonder grootschalige subsidies nieuwe initiatieven
ontwikkeld om de kennis en capaciteit van het Nederlandse
bedrijfsleven beter te benutten bij het verminderen van armoede? Zo
ja, om welke initiatieven gaat het?
Antwoord
Zoals vermeld in Aan Elkaar verplicht, bestaat zowel bij de regering
als bij het bedrijfsleven de behoefte om de in Nederland aanwezige
kennis beter te mobiliseren voor ontwikkelingslanden. Dit streven is
in 2004 in concrete acties vertaald door het aangaan van een aantal
partnerschappen waarin zowel de overheid als het Nederlandse
bedrijfsleven participeren. Voorbeelden hiervan zijn het Nederlands
Samenwerkingsverband voor Financiële Sector Ontwikkeling en het werk
van de Commissie Doornbos, dat zal kunnen leiden tot een nieuw breder
partnerschap met de agrarische sector. Bij deze partnerschappen is
geen sprake van grootschalige subsidiering van overheidswege; indien
investeringen benodigd zijn, leveren in principe alle betrokken
partijen hieraan een bijdrage. De inzet voor 2005 is in eerste
instantie om de in 2004 opgestarte initiatieven verder te ontwikkelen.
Ook de uitbreiding van het succesvolle PSOM-programma, dat
gezamenlijke investeringen van Nederlandse en lokale bedrijven in
ontwikkelingslanden stimuleert, zal in 2005 verder gestalte krijgen.
Op verzoek van de partnerlanden en het bedrijfsleven, vanuit de
gebleken behoefte en effectiviteit, wordt het PSOM-programma
uitgebreid van 21 naar 42 landen. Het aantal PSOM-projecten zal door
deze uitbreiding groeien van ongeveer 60 in 2004 naar ongeveer 100 in
2005. Voorts zal worden gekeken naar mogelijke nieuwe
samenwerkingsvormen. Het Wereldbank-rapport "Doing Business in 2005",
dat de kosten van regels voor ondernemen in een groot aantal landen
analyseert, biedt hiervoor interessante aanknopingspunten. Nederland
scoort in dit rapport bijvoorbeeld zeer hoog op de manier waarop
commerciële geschillenbeslechting is georganiseerd, terwijl dit een
groot probleem is in veel ontwikkelingslanden. Komend jaar zullen de
mogelijkheden bezien worden om Nederlandse expertise op deze punten,
zowel vanuit de publieke als de private sector, te koppelen aan
bestaande behoeften in de partnerlanden.
Vraag 16
Kunt u door middel van concrete initiatieven aangeven op welke wijze
het lokaal ondernemingsklimaat is versterkt in ontwikkelingslanden in
het algemeen en specifiek in ontwikkelingslanden waarmee Nederland een
bilaterale samenwerkingsrelatie heeft?
Antwoord
Kort geleden is het door de Wereldbank opgestelde rapport `Doing
Business 2005' uitgekomen. Hieruit blijkt dat een aantal
ontwikkelingslanden de afgelopen jaren hervormingen van regulering en
regelgeving ten behoeve van de private sector heeft doorgevoerd.
Genoemd kunnen worden onder meer: Thailand, Zuid Korea, Colombia,
Chili, Jamaica, Vietnam, Pakistan. In dit laatste land werd de
benodigde tijd om een bedrijf te registreren binnen een jaar
teruggebracht van 53 naar 22 dagen. Aangetoond wordt dat betere
regulering leidt tot toename van investeringen en productiviteit. Van
nog recenter datum is het door de Wereldbank uitgegeven `World
Development report 2005'. India en Oeganda worden hierin als
voorbeelden genoemd van landen waar verbeteringen op belangrijke
knelpunten in het ondernemingsklimaat leidden tot een groter
vertrouwen van investeerders. Hervormingen op velerlei onderdelen van
het ondernemingsklimaat hebben in Oeganda in de periode 1993-2002
bijgedragen aan een economische groei die acht keer zo groot was dan
het gemiddelde voor Sub Sahara Afrika.
Voor een aantal partnerlanden zijn de initiatieven van het door
Nederland ondersteunde IFDC illustratief. Training,
beleidsbeïnvloeding en regionale marktinformatie hebben in een aantal
West Afrikaanse landen de markten voor landbouwinputs transparanter
gemaakt. Resultaat voor de boeren was een betere beschikbaarheid en
lagere prijs van inputs zoals kunstmest. Tenslotte nog een aantal
specifieke initiatieven in enkele partnerlanden. In Ethiopië is mede
door de Nederlandse steun die gericht is op het stimuleren van de
tuinbouwsector, de productie en afzet van tuinbouwproducten sterk
gestegen. Ook heeft dit ertoe bijgedragen dat de overheid hervormingen
doorvoert ten gunste van buitenlandse en lokale investeerders. In
Kenia is er dankzij de inzet van diverse donoren een toename van het
aantal kleine groenteproducenten die toegang heeft tot de exportmarkt.
In Sri Lanka zijn de met Nederlandse steun versterkte regionale kamers
van koophandel direct betrokken bij het opstellen van beleid ter
verbetering van het nationale ondernemingsklimaat.
Vraag 17
Kan meer informatie worden verstrekt over artikel 04.03
(ondernemingsklimaat ontwikkelingslanden)? Welk deel (inhoudelijk)
daarvan kan worden bestempeld als ODA en welk deel als non ODA?
Antwoord
Artikel 04.03 omvat operationele doelstelling 3 ("Een beter
ondernemingsklimaat in ontwikkelingslanden en versterking van hun
concurrentievermogen, zowel nationaal als internationaal") van
beleidsartikel 4 ("Meer welvaart en minder armoede"). Om deze
doelstellingen te behalen worden in zoveel mogelijk partnerlanden
meerjarige actieplannen ter verbetering van het lokale
ondernemingsklimaat ontwikkeld en ondersteund (zie mijn antwoord op
vraag 112 n.a.v. de Begroting en vraag 16 n.a.v. de HGIS nota) terwijl
tevens specifiek wordt ingezet om specifieke knelpunten van bedrijven
op het gebied van kennis en toegang tot financiering op te heffen (zie
mijn antwoord op vraag 111 n.a.v. de Begroting).
Van de totale begroting 2005 voor artikel 04.03. is het overgrote deel
(85%) ODA. Hier vallen alle activiteiten onder die met name genoemd
zijn in mijn antwoorden op vragen 111 en 112 n.a.v. de Begroting
alsmede vraag 16 n.a.v. de HGIS-nota. De enige middelen die niet
kwalificeren als ODA zijn de donatie aan het Ontwikkelingsfonds van de
FMO en de subsidies voor de speciale fondsen van FMO, aangezien dit
middelen zijn die worden overgemaakt aan een bedrijf in Nederland (FMO
NV), die deze vervolgens op commerciële voorwaarden investeert in
ontwikkelingslanden.
Vraag 18
Waar is in deze nota de traditionele post 'Samenwerking met het
bedrijfsleven' (FMO en POPM) te vinden?
Antwoord
Onder beleidsthema 4 (Meer welvaart en minder armoede). Het gaat
hierbij om de middelen die vallen onder sub-artikel 4.3 van de
BZ-begroting. Voor een verdere onderverdeling van de middelen onder
sub-artikel 4.3, zie ook het antwoord op vraag 133 inzake de
BZ-begroting.
Vraag 19
Kunt u de voor 2005 begrote uitgaven van ruim 332 miljoen euro aan
`ondernemingsklimaat ontwikkelingslanden' nader toelichten? Welke
projecten en organisaties worden hiermee concreet gefinancierd?
Antwoord
Zie het antwoord op vragen 111, 112 en 133 bij de BZ-begroting.
Vraag 20
Hoe groot is het budget dat wordt besteed aan het versterken van het
Hoger Onderwijs en kennisontwikkeling in OS-landen, en aan de
ondersteuning van Nederlandse Hoger Onderwijsinstellingen die bezocht
worden door studenten uit Ontwikkelingslanden?
Antwoord
Het budget dat wordt besteed aan het versterken van het Hoger
Onderwijs en kennisontwikkeling in OS-landen en aan de ondersteuning
van Nederlandse Hoger Onderwijsinstellingen die bezocht worden door
studenten uit Ontwikkelingslanden bedraagt in 2005:
Via de BZ-begroting: 108,8 miljoen Euro, waarvan 106,2 miljoen ODA.
(Zowel voor het versterken van het Hoger Onderwijs en
kennisontwikkeling in OS-landen als voor de ondersteuning van enkele
Nederlandse instellingen)
Via de OCW-begroting: 50,3 miljoen Euro, waarvan 49,5 miljoen ODA,
(Internationaal Onderwijsinstituten) en 0,6 miljoen ODA
(Huygensbeurzenprogramma).
Via de LNV-begroting: 0,7 miljoen Euro, waarvan 0,6 miljoen ODA
(Voorzieningen groen onderwijs, Afrika Studie Centrum).
Vraag 21
Worden de economische ontwikkeling en stabiliteit van landen in Azië
Latijns-Amerika en het Caribisch gebied niet evenzeer als in Afrika
bedreigd door HIV/Aids? Zo ja, wilt u zich grote(re) inspanningen
getroosten binnen de EU en verschillende internationale fora om meer
aandacht en financiële inzet voor deze gebieden te realiseren?
Antwoord
De HIV/Aids epidemie is in Azië, Latijns-Amerika en het Caribisch
gebied, en ook in Oost-Europa en Centraal Azië, zeer zeker een
bedreiging voor de economische ontwikkeling en de stabiliteit in deze
regio's. Deze mondiale dimensie van de Aids epidemie wordt inmiddels
alom erkend door de EU en binnen de diverse internationale fora. De
aandacht voor HIV/Aids alsmede de inzet van financiële middelen is
gedurende de laatste jaren sterk toegenomen.
Via het multilaterale kanaal steunt Nederland mondiale programma's die
zich mede op het Caribisch gebied richten.
Vraag 22
Hoe groot is het bedrag dat binnen reproductieve gezondheidszorg en
-rechten specifiek bestemd is voor de basisgezondheidszorg?
Antwoord
De uitgaven aan basisgezondheidszorg binnen reproductieve gezondheid
en - rechten bedragen in 2004 en 2005 ca. 24 mln euro. Het betreft
hier bilaterale uitgaven die via ondersteuning van de sector
gezondheid tot stand komen.
Vraag 23
Houdt u in uw begroting ook rekening met extra voedselbehoefte van
HIV/Aids patiënten? Hoe groot is het hiervoor geraamde budget? Wordt
dit gefinancierd uit het budget voor HIV/Aids? Zo nee, waaruit dan
wel?
Antwoord
De erkenning van het belang van voeding als onderdeel van de zorg en
behandeling voor Aids-patiënten neemt toe. Via bijvoorbeeld het Global
Fund worden programma's voor zorg en behandeling gefinancierd waarvan
voedselvoorziening deel uitmaakt. Het World Food Programme heeft voor
Zuidelijk Afrika een voedselhulp programma ontworpen dat bij het
bepalen van de meest behoeftigen rekening houdt met de extra kwetsbare
positie van slachtoffers van HIV/Aids en aidswezen. Ik ben voornemens
vanuit het humanitaire hulp budget hier een financiële bijdrage aan te
geven. Hoeveel er van deze bijdrage ten goede zal komen aan specifieke
voedselhulp voor HIV/Aids patiënten is moeilijk te zeggen, omdat het
hier gaat om een groter programma, waarbij de HIV/Aids dimensie één
element vormt.
Vraag 24
Kunt u de voor 2005 begrote uitgaven van ruim 568 miljoen euro aan
`participatie civil society' nader toelichten? Welke projecten en
organisaties worden hiermee concreet gefinancierd?
Antwoord
Van deze middelen gaat het leeuwendeel (EUR417,5 miljoen) naar het
Medefinancieringsprogramma (MFP). Voor een beschrijving van concrete
projecten en organisaties verwijs ik u naar de projectenboeken van de
MFO's, die als bijlage zijn opgenomen bij de jaarverslagen van 2003:
deze geven een goed beeld van het soort projecten en organisaties die
gefinancierd worden. De belangrijkste andere categorieën zijn
Technische Assistentie (TA), het Vakbondsmedefinancieringsprogramma
(VMP), het programma Kleine Plaatselijke Activiteiten (KPA) en het
programma Cultuur en Ontwikkeling. Naar SNV gaat EUR82.8 miljoen; PSO
ontvangt EUR28.5 miljoen; FNV Mondiaal en CNV International ontvangen
samen EUR16,3 miljoen; naar het KPA gaat EUR7 miljoen; en naar het
programma Cultuur en ontwikkeling EUR7,9 miljoen (waarvan 6.2 miljoen
in TMF).
De uitgaven voor het TMF-programma zijn per thema opgenomen in andere
begrotingsposten.
Vraag 25
Kunt u een specificatie geven van de begrote bijdragen voor
"inburgering nieuwkomers"? In hoeverre worden de kosten van
inburgering in het buitenland gefinancierd uit ODA?
Antwoord
De EUR 4,2 mln uitgaven voor inburgering in 2005 zijn als volgt
gespecificeerd:
Exploitatiekosten posten EUR 2,4 mln ( beveiliging/ICT-personeel ca
EUR 1 mln, lokaal personeel EUR 0,960 mln en overige exploitatie EUR
0,440 mln)
Exploitatiekosten departement EUR 0,6 mln ( personeel)
Investeringskosten: EUR 1,2 mln (projectkosten, training en werving
personeel)
De kosten worden niet gefinancierd uit ODA.
Vraag 26
Denkt het kabinet, samen met kennisinstellingen en wetenschappers en
binnen internationale fora, na over alternatieve sanctietoepassingen
in de strijd tegen smokkel van mensen en specifiek kinderen en mensen-
en kinderhandel? Zo ja, tot welke resultaten heeft dit tot op heden
geleid? Zo nee, is het kabinet bereid om deskundigen hiertoe een
opdracht te verstrekken?
Antwoord
In de Illegalen Nota van 2004 van minister Verdonk van
Vreemdelingenzaken en Integratie worden alternatieve sancties genoemd.
De prioriteit ligt bij het uitwerken van deze maatregelen op nationaal
niveau alvorens Nederland de internationale discussie aangaat.
Vraag 27
Kunt u in een overzicht aangeven op welke reële, feitelijke
verwachtingen de geraamde uitgaven voor "EKI-kwijtschelding" voor de
jaren 2004 t/m 2009 gebaseerd zijn?
Antwoord
Specificatie van reserveringen per land kunnen niet worden gegeven.
Enerzijds omdat die nog niet bekend zijn, vanwege nog niet bekende
afronding van verzoeken van debiteurlanden. Anderzijds omdat Nederland
niet op voorhand inzicht wil geven in mogelijke
onderhandelingsposities.
Inmiddels is voor 2004 op basis van recente inzichten met betrekking
tot de verwachte kwijtschelding dit jaar besloten tot een neerwaartse
bijstelling van de ramingen met EUR 300 mln. Bij tweede suppletore wet
zal de raming voor 2004 verder geactualiseerd worden. Voor 2005 -
2009 wordt uitgegaan van een EKI-schuldkwijtschelding conform het
Hoofdlijnenakkoord. Bij Voorjaarnota 2005 zullen de ramingen
neerwaarts worden bijgesteld op basis van de dan meest actuele
inzichten ten aanzien van de verwachte kwijtscheldingen. De ramingen
zullen worden gebaseerd op een zo reëel mogelijke inschatting van de
schuldkwijtschelding voor de jaren in de begroting, waarbij rekening
wordt gehouden met de omvang van de uitstaande schuld, de kans dat een
land een schuldenregeling krijgt aangeboden in de Club van Parijs en
de verwachting ten aanzien van het te verlenen
schuldkwijtscheldings-percentage.
Vraag 28
Kunt u een sluitend overzicht geven van de verwerking van de versnelde
aflossing van de lening door India (negatieve ODA) voor de
vaststelling van het ODA-plafond over de verschillende
begrotingsjaren? Kunt u tevens aangeven hoe de aansluiting is bij de
informatie hierover in de Miljoenennota 2005 (blz. 95-97)?
Antwoord
Zoals in de Miljoenennota op bladzijde 97 is beschreven heeft de
versnelde aflossing door India tot gevolg dat de netto ODA-prestatie
in 2004 EUR 317 miljoen onder de 0,8% van het BNP uit zal komen. Dit
wordt gecompenseerd door verhogingen van het ODA-budget in de jaren
2005, 2006 en 2007 met respectievelijk EUR 106 miljoen, EUR 106
miljoen en EUR 105 miljoen. Tezamen dus een compensatie van EUR 317
miljoen verdeeld over drie jaren. In de HGIS-nota 2005 is in bijlage 3
op bladzijde 25 waar de berekening van het ODA-plafond voor 2005 is
weergegeven, de toevoeging van EUR 106 miljoen opgenomen in de regel
`Toevoeging geraamde aflossingen op ODA-leningen'. Het daar vermelde
bedrag van EUR 186,4 miljoen is opgebouwd uit EUR 80,4 miljoen aan
geraamde aflossingen (in 2005) en de hiervoor genoemde compensatie van
EUR 106 miljoen in verband met de versnelde aflossing door India in
2004.
Dit betekent dat de ODA-prestatie in die jaren hoger zal uitvallen dan
0,8% BNP en over de gehele periode gemiddeld tenminste 0,8% van het
BNP zal bedragen.
Vraag 29
Over welke periode zullen de uitgaven voor HIV/Aids worden verdubbeld?
Antwoord
De uitgaven voor HIV/Aids zullen worden verdubbeld tussen 2002 en
2007. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie Koenders/Terpstra,
welke vroeg om een verdubbeling van de Nederlandse inzet op gebied van
HIV/Aids, malaria en tuberculose tussen 2002 en 2007. De Nederlandse
uitgaven voor de bestrijding van deze drie ziekten zullen in 2007 EUR
270 miljoen bedragen.
Ministerie van Buitenlandse Zaken