Centrale Raad van Beroep Utrecht


Verzoek om individuele arbeidspatroon vast te stellen op vier werkdagen van 9 uur mocht worden afgewezen.

Verzoek van betrokkenen om individuele arbeidspatronen vast te stellen op vier werkdagen van negen uur wordt afgewezen. De rechtbank had de Regeling werktijden en verlof (Regeling) op dit onderdeel onverbindend geacht omdat het aan de Regeling ontleende criterium van wederzijds belang, in strijd is met de uitgangspunten en de normen van de Wet aanpassing arbeidsduur (Waa). De Raad is van oordeel dat de Waa geen betekenis heeft voor het geschil tussen partijen. Die wet geeft werknemers een geclausuleerd recht om hun (overheids)werkgever te vragen om de omvang van hun dienstverband te wijzigen. In de parlementaire geschiedenis van die wet is expliciet tot uitdrukking gekomen dat de reikwijdte van de desbetreffende bepaling niet zover strekt dat daaronder ook algemene verzoeken van werknemers om op bepaalde tijden te mogen werken zijn te vatten. De Raad komt tot het oordeel dat het bevoegd gezag op grond van artikel 21, twaalfde lid, van het ARAR niet de bevoegdheid heeft om nadere regels te stellen. De Regeling is derhalve niet gebaseerd op een toegekende regelgevende bevoegdheid. De Regeling wordt aangemerkt als een samenstel van beleidsregels. Het beleid dat een werkweek van 4 x 9 uur alleen mogelijk is ingeval van een wederzijds belang van de dienst en de medewerker, wordt niet als kennelijk onredelijk aangemerkt.

LJ Nummer

AR1283