Kamerbrief inzake Iran
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 4
Den Haag
Directie Noord-Afrika en Midden-Oosten
Afdeling Golfstaten
Bezuidenhoutseweg 67
Postbus 20061
2500 EB Den Haag
Datum
oktober 2004
Behandeld
A.P. Wegerif
Kenmerk
DAM-597/04
Telefoon
070 348 5838
Blad
1/4
Fax
070 348 6639
ap.wegerif@minbuza.nl
Betreft
Iran
Met verwijzing naar uw verzoek van 13 oktober 2004 met kenmerk
204-100 om een brief over Iran en de daarbij meegezonden vragen van
het Lid Karimi en de toezegging tijdens het algemeen overleg op 7
oktober over de RAZEB van mijn collega voor Ontwikkelingssamenwerking
inzake nadere informatie over Iran, bericht ik u als volgt. Een deel
van de informatie in deze brief ging u reeds toe in de brief met het
verslag van de RAZEB van 11 oktober jl.
De situatie in Iran is - na het algemeen overleg van 7 oktober inzake
de RAZEB - als onderwerp aan de RAZEB-agenda toegevoegd, mede in het
licht van besprekingen over Iran in G-8 verband. Zoals bekend is het
EU-beleid ten aanzien van Iran een beleid van constructieve
betrokkenheid ter ondersteuning van het hervormingsproces in dit land.
Centraal hierbij staat de kritische opstelling van de EU ten aanzien
van een viertal zorgpunten: Irans nucleaire programma, de
mensenrechtensituatie, de strijd tegen terrorisme en de opstelling ten
opzichte van het Midden-Oosten vredesproces.
In het kader van dit beleid - en met het oog op de cruciale
bijeenkomst van de IAEA-Bestuursraad op 25 november a.s. - waren
ministers het er bij de RAZEB over eens dat indien Iran zijn
activiteiten die verband houden met verrijking van uranium zou
opschorten, zoals eerder toegezegd, de EU een concreet
stimuleringspakket zou aanbieden. Opties die hierbij in overweging
worden genomen zijn bijvoorbeeld hervatting van de onderhandelingen
over een Handels- en Samenwerkingsakkoord en versterkte samenwerking
op gebieden als terrorismebestrijding, drugs, cultuur en onderwijs en
wetenschap. Tegelijkertijd waren de ministers het erover eens dat een
gebrek aan samenwerking met het IAEA en de weigering om de
verrijkingsactiviteiten op te schorten zou moeten leiden tot
verwijzing van deze kwestie naar de VN-Veiligheidsraad. Over deze
aanpak, inclusief de concrete invulling van het genoemde
stimuleringspakket en mogelijke sancties, zal de komende weken nader
worden gesproken. Het overleg binnen zowel de EU als met de G-8
landen, waaronder de VS, bevindt zich nog in een verkennende fase.
De regering is van mening dat de ernst van de situatie vraagt om een
krachtige en eensgezinde aanpak van de internationale gemeenschap. De
EU onderhoudt hierover dan ook regelmatig contacten met landen als de
VS, Rusland en China, en zal op basis van een door HV Solana op te
stellen boodschap ook nader contact zoeken met derde landen - met name
de landen die zitting hebben in de IAEA-Bestuursraad - met het verzoek
om ondersteuning.
Tijdens de IAEA-Bestuursraad van 25 november a.s. zal - mede op basis
van een nieuw rapport van de Directeur-Generaal van het IAEA, El
Baradei - worden besloten of en in hoeverre Iran heeft voldaan aan de
vereisten van de IAEA-resolutie van september jl. en of dat aanleiding
geeft om de kwestie door te verwijzen naar de VN-Veiligheidsraad.
Artikel IV van het Non-Proliferatieverdrag kent verdragspartijen in
beginsel het recht op onderzoek naar, produktie en gebruik van
nucleaire energie voor vreedzame doeleinden toe. Echter, in de
IAEA-resolutie van 18 september jl., die door de EU volledig is
gesteund, werd Iran opgeroepen om als vertrouwenwekkende maatregel
alle verrijkings-gerelateerde activiteiten onder verificatie van het
IAEA op te schorten. Bovendien werd van Iran verlangd dat het de in
oktober 2003 gedane toezeggingen om verrijkings- en
opwerkingsgerelateerde activiteiten op te schorten, nakomt. Afgelopen
juni bracht Iran het IAEA ervan op de hoogte voornemens te zijn
uitvoering van dit laatste besluit deels op te schorten. In het meest
recente IAEA-rapport over Iran constateert het Agentschap "steady
progress towards understanding Iran's nuclear programme" en stelt het
voorts dat nader onderzoek nodig is om volledig inzicht te krijgen.
Het IAEA dringt bij Iran aan op volledige medewerking en
transparantie. De genoemde resolutie van september jl. roept Iran
voorts op het Additioneel Protocol te ratificeren. Additionele
Protocollen bij met de IAEA afgesloten Waarborgenovereenkomsten
versterkten de inspectiemogelijkheden van het IAEA.
De toegenomen aandacht voor de nucleaire activiteiten van Iran, en een
eventuele intensivering van de economische en andere samenwerking
indien Iran besluit tot opschorting van de nucleaire activiteiten,
doet op geen enkele wijze af aan de inzet van de EU te komen tot een
verbetering van de mensenrechtensituatie in Iran. Zoals ook
uiteengezet in de Raadsconclusies van 11 oktober jl. bestaat er grote
zorg over de voortgaande ernstige schendingen van de mensenrechten in
Iran. De tijdens het Nederlandse Voorzitterschap uitgevoerde evaluatie
van de Mensenrechtendialoog met Iran schetst een tamelijk somber
beeld. Afgezien van een zekere mate van openheid ten aanzien van
VN-mechanismen, is op geen van de onderwerpen die de EU als prioriteit
voor de dialoog heeft aangemerkt sprake geweest van merkbare
vooruitgang. Op sommige terreinen, zoals de uitoefening van
burgerrechten en politieke vrijheden, viel eerder achteruitgang waar
te nemen sinds de parlementaire verkiezingen in februari jl. De Raad
van 11 oktober jl. concludeerde dan ook dat er dringend behoefte is
aan een hernieuwd en aantoonbaar engagement van Iraanse zijde. De Raad
bevestigde belang te hechten aan de mensenrechtendialoog en toonde
bereidheid om met Iran te bespreken hoe de effectiviteit van deze
dialoog kan worden verbeterd.
Daarnaast worden de Iraanse autoriteiten door het EU-Voorzitterschap,
(zowel in Teheran als in Den Haag), regelmatig aangesproken op
concrete mensenrechtenproblemen in Iran. Met name ontwikkelingen ten
aanzien van de positie van christenen, Baha'i, journalisten en ter
dood veroordeelde minderjarigen hebben bijzondere aandacht. Zo is in
juli het proces van de verdachte van de moord op de Canadees/Iraanse
fotojournaliste mw. Kazemi namens de EU nauwgezet gevolgd. Toen op de
tweede dag van het proces de Nederlandse ambassadeur in Teheran de
toegang tot de rechtszaal werd ontzegd, heeft het Nederlandse
Voorzitterschap een verklaring uitgegeven waarin de gang van zaken
tijdens het proces werd afgekeurd.
Voorts heeft Nederland, zowel bij het Iraanse ministerie van
Buitenlandse Zaken als bij de rechterlijke macht, bij herhaling namens
de EU geïntervenieerd ten behoeve van een jongen die wegens doodslag
op een schoolgenoot op 15-jarige leeftijd ter dood was veroordeeld en
op 18-jarige leeftijd dreigde te worden geëxecuteerd. Ook andere
gevallen van doodstraffen voor minderjarigen, waaronder de executie
van het 16-jarige meisje Atefeh Rajabi, zijn aan de orde gesteld. De
daarbij van Iraanse zijde verkregen reacties zijn in zoverre
bemoedigend, dat nu in dergelijke gevallen van executie lijkt te
worden afgezien.
Ook bilateraal is bij herhaling onze zorg aan de Iraanse ambassadeur
overgebracht over doodstraffen voor minderjarigen, arrestaties van
journalisten of van hun familieleden, arrestaties van christenen en
discriminatie van Bahai's. De effecten daarvan zijn moeilijk meetbaar,
maar feit is dat vrijwel alle gearresteerde christenen na korte tijd
weer zijn vrijgelaten, evenals de vader van de naar Nederland
gevluchte journalist Motallebi. Dat neemt niet weg dat van dergelijke
arrestaties een intimiderende werking uitgaat.
Ten slotte zet het Nederlandse Voorzitterschap de activiteiten voort
ter voorbereiding op co-sponsoring door de EU van een Canadese
resolutie over de mensenrechtensituatie in Iran in de Derde Commissie
van de AVVN.
Nederland en de EU zullen zich actief blijven inzetten voor de
naleving van de mensenrechten in Iran.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Dr. B.R. Bot
Ministerie van Buitenlandse Zaken