Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Kamerstuk, 18-10-2004

Richtlijn 'afbakening en reikwijdte AWBZ en onderwijs'

De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

DBO-CB-U-2515260

Den Haag, 18 oktober 2004

Hierbij beantwoord ik de vragen gesteld door BOSK, vereniging van motorisch gehandicapten en hun ouders in hun brief van 29 juni 2004 over de richtlijn `afbakening en reikwijdte AWBZ en onderwijs'. In deze brief vraagt BOSK aandacht voor enkele door hen geconstateerde knelpunten. Graag schets ik eerst de context van de richtlijn alvorens ik inga op de genoemde knelpunten.

In het afgelopen jaar is geconstateerd, dat de aansluiting tussen de AWBZ en het (speciaal) onderwijs/rugzak niet adequaat was en dat daardoor een grote groep kinderen met meervoudige en ernstige problematiek niet in aanmerking kon komen voor het onderwijs. De richtlijn `afbakening en reikwijdte AWBZ en onderwijs' is in het leven geroepen om een oplossing te bieden voor bovengenoemde groep kinderen.

Voor de totstandkoming van deze richtlijn is het uitgangspunt van inclusief beleid gehanteerd. Dit beleid is in 2003 door het kabinet aanvaard en stelt zich ten doel deelname aan reguliere voorzieningen te stimuleren voor mensen met beperkingen. Het departement of de gedelegeerde aanbieder is daarbij verantwoordelijk voor een aanbod, dat door iedereen, ook voor mensen met beperkingen, kan worden gebruikt. Soms zijn daarvoor aanpassingen vereist en soms moet een specifieke voorziening worden gecreëerd. Het leerlinggebonden budget is een voorbeeld van een aanpassing waarvan de kosten door het ministerie van OCW worden gedragen. Het merendeel van de kinderen met beperkingen kan hiermee uitstekend zijn weg vinden in het huidige systeem.

Voor een deel -en daarvoor is de richtlijn bedoeld- heeft onderwijs onvoldoende deskundigheid in huis, omdat deze kleine groep een dermate ernstige en meervoudige problematiek heeft, dat daarvoor specifieke zorgdeskundigheid is vereist. Onderwijs blijft verantwoordelijk voor de ondersteuning en begeleiding in de school, maar de richtlijn biedt de mogelijkheid met een AWBZ-indicatie extra aanvullende middelen in te zetten, zodat elk kind, ongeacht de handicap, een geschikte plaats in het onderwijssysteem kan krijgen.

Dan wil ik nu ingaan op de genoemde knelpunten in de brief van BOSK: Uitgangspunt van de richtlijn is dat onderwijs een deel van de zorg levert. Dit deel is verankerd in de onderwijswetgeving (Wet op de Expertisecentra) en daarvoor wordt de minutentabel gehanteerd, waarin per schoolsoort de hoeveelheid onderwijsondersteuning per week is aangegeven. Het bezwaar, genoemd door de BOSK, is door mij al opgelost. Het genoemde knelpunt is opgelost door uit te gaan van de minutentabel in de richtlijn. De omzetting naar klasses wordt gedaan nadat het aantal zorguren in kaart is gebracht en de in te zetten tijd vanuit het onderwijs. Hierdoor blijft de aftrek voor het zml-onderwijs in stand.
Daarnaast is er geen sprake van dubbele afrondingsproblematiek waardoor ouders eventueel gedupeerd kunnen worden.

In het regulier onderwijs zijn in beperkte mate ondersteunende functies aanwezig, welke zijn opgenomen in de structurele bekostiging van deze scholen. Echter de omvang van de rugzak is vergelijkbaar met de meerkosten van een leerling in het speciaal onderwijs. Dit betekent dat in de rugzak ook in het speciaal onderwijs aanwezige voorzieningen met betrekking tot de begeleiding en ondersteuning van de betreffende kinderen (normatief) zijn opgenomen. Tegen deze achtergrond mag voor een deel van de rugzak geacht worden dat dit ingezet wordt voor ondersteunende activiteiten. Voor kinderen die daarnaast extra zorg op school nodig hebben, is eventueel de inzet van AWBZ aan de orde op grond van de richtlijn.

Reden voor het niet inzetten van de functie "activerende begeleiding" is, dat activiteiten als het motiveren van leerlingen, het omgaan met gedragsproblematiek en ontwikkelings- en doelgericht werken bij uitstek passen bij de taakstelling van het onderwijs. Immers het onderwijs bereidt de leerling voor op deelname aan de samenleving. Uiteraard blijft de mogelijkheid bestaan dat buiten schooltijd deze functie wel wordt toegekend.

Met deze richtlijn wordt vastgelegd in welke mate de noodzakelijke zorg in onderwijssituaties kan worden bekostigd. Op het moment dat onderwijs als voorliggende voorziening niet meer kan voldoen aan de zorgvraag, kan aanspraak gemaakt worden op zorg vanuit de AWBZ. Zo mogelijk wordt integraal vastgesteld welk onderwijs en welke zorg voor het betreffende kind uitkomst kan bieden.

In 2005 zal een evaluatie van de richtlijn plaats vinden. Naar aanleiding van de evaluatie bestaat de mogelijkheid om eventuele aanpassingen te verrichten als die ten goede komen aan de werkbaarheid van de richtlijn. Het is nu nog niet duidelijk hoe deze richtlijn zich gaat verhouden tot de toekomstige Wet Maatschappelijke Ondersteuning.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,

drs. Clémence Ross-van Dorp