Rechtbank Arnhem
Erik O
Informatie voor de pers
18 oktober 2004
Uitspraak van de militaire kamer in de zaak "Erik O".
De beslissing luidt als volgt:
1. De officier van justitie is ontvankelijk in haar strafvervolging.
2. Het tenlastegelegde (in al zijn 3 vormen) is niet bewezen, zodat
de verdachte wordt vrijgesproken.
Voor de officiële tekst van het vonnis wordt verwezen naar de
integrale versie, die ook zal worden gepubliceerd op rechtspraak.nl.
LJN AR4029
Samengevat luidt het vonnis als volgt.
De motivering van de ontvankelijkheid van de officier van justitie
1. Het verweer, dat het door de minister van justitie tegenhouden van
het verzoek tot opgraving van het lichaam van het beweerde
slachtoffer niet ontvankelijkheid meebrengt, wordt verworpen. Het
OM mag ervoor kiezen zonder resultaten van een nader forensisch
onderzoek bewezenverklaring van de tenlastelegging of enig deel
daarvan aan te tonen.
2. (1) Het verweer wordt verworpen dat de aanhouding van verdachte in
strijd zou zijn met art 5 EVRM of met beginselen van behoorlijk
procesrecht. (2) De door de verdediging gelegde rechtstreekse
relatie tussen de verdenking moord/doodslag en de gewenste
voorlopige hechtenis ontbreekt. (3) Dat bij de rechter-commissaris
belangrijke stukken zouden hebben ontbroken is deels niet juist en
deels had de RC voldoende andere stukken om de rechtmatigheid van
de inverzekeringstelling te beoordelen. (4) Dat verdachte
"laagdrempelig" zou zijn komt niet naar voren uit het
proces-verbaal. (5) Dat de Kmar niet in staat zou zijn gedragingen
te toetsen aan de Geweldsinstructie is niet aannemelijk gemaakt.
(6) Dat na de aanhouding van verdachte nieuwe richtlijnen zouden
zijn ingevoerd die aansluiten bij de richtlijnen Geweldgebruik
door politie-ambtenaren raakt niet de ontvankelijkheid van het OM.
3. Mr. De Wijkerslooth heeft tijdens het interview met NOVA op 15
januari 2004 de onschuld-presumptie (dat iemand voor onschuldig
wordt gehouden tot het tegendeel bewezen is) niet geschonden.
4. Het OM kon op basis van de inhoud van het dossier een
gerechtvaardigde beslissing nemen om verdachte te dagvaarden.
Conclusie: de verweren, dat de officier van justitie niet ontvankelijk
is, zijn verworpen.
1. Dienstvoorschrift
Het verweer dat de Geweldsinstructie en de Aide Memoire geen
dienstvoorschriften zijn is door de rechtbank verworpen.
De motivering van de vrijspraak
2. De militaire kamer gaat uit van de volgende situatie bij de
berging.
Verdachte diende zijn taak onder moeilijke omstandigheden te
verrichten. Er was sprake van chaos. Aan weerszijden van de
bergingsplaats stonden files met geagiteerde Irakezen. Er was een
Amerikaans konvooi met prefabs; Irakezen probeerden daarvan voor hen
waardevolle spullen te bemachtigen. Een Amerikaans konvooi met
gevangenen moest de plaats van de berging doorschrijden.
Verdachte had onvoldoende mensen om de beveiliging van de berging
adequaat uit te voeren. Toen de te bergen container op de dieplader
stond bevond zich een menigte van naar schatting 100 Irakezen in het
zijterrein. Groepjes van hen begonnen zich richting bergingsplaats te
begeven. Verdachte heeft toen zijn wapen zichtbaar voor de naderende
groepjes doorgeladen. De groepjes liepen echter door. Verdachte heeft
toen een waarschuwingsschot in de lucht afgevuurd. Ondanks dat bleef
een klein deel uit de groepjes doorlopen naar de weg. Verdachte heeft,
toen de groep volgens hem op 75 m. was, een waarschuwingsschot links
voor de groep in de grond afgevuurd. Maximaal 2 seconden daarna werd
gezien dat een Irakees viel. Deze Irakees werd naar de weg gebracht
tot vlak voor onder meer verdachte. Deze Irakees was zwaar gewond.
3. Het volgende wordt overwogen m.b.t. de toepasselijke regels
De Rules of Engagement zijn een middel om het gebruik van geweld door
militairen te beheersen. De Rules waren in deze situatie van kracht.
De SFIR Geweldsinstructie en de Aide Memoire voor SFIR Commandanten
zijn dienstvoorschriften, die een beknopte weergave vormen van de
belangrijkste Rules voor gebruik te velde. De Aide Memoire verwijst
voor nadere uitleg naar de Rules.
De Aide Memoire en de Geweldsinstructie dienen tevens om de
rechtszekerheid te verhogen en waarborgen te bieden voor de
individuele militair tijdens operationele omstandigheden.
4. Uitgegaan wordt van de volgende samengevatte verklaringen van
verdachte
Mijn grootste zorg was dat er mariniers alleen zouden komen te staan
in een groep Irakezen. Ik besefte steeds meer dat we te weinig mensen
hadden om een acceptabele veiligheid te krijgen rond de berging.
Ik was bang het overzicht kwijt te raken doordat we in drie groepen
gesplitst zouden worden. In mijn ogen werd de situatie zo grillig en
dreigend dat ik dan niet meer voor de veiligheid van mijn mensen kon
instaan.
Ik zag dat de mensen uit het zijterrein op weg waren om bij ons te
komen. Ik wist gewoon dat zij de intentie hadden om ons te overlopen.
We stonden er maar met drie man. Ik zag dat de groep bleef naderen. Ik
heb mijn wapen op een overdreven wijze doorgeladen. Ik hoopte dat ze
hierdoor zouden stoppen. Ik zag dat ze dat niet deden. Toen ik zag dat
ze bleven naderen heb ik de loop omhoog gezet in de richting van de
mensen, de loop naar de lucht. Omdat ze bleven naderen heb ik een
schot gegeven. Ik zag dat het waarschuwingsschot geen indruk maakte op
de mensen. Ik zag dat ze niet stopten. Ze bleven langzaam
vooruitkomen. Ik heb toen weer mijn wapen opgenomen. Ik heb niet op de
groep gericht. Ik wendde naar links af. Ik nam in mijn vizier een
richtpunt dichterbij. Ik wist dat ik dus links voor de groep richtte.
Ik heb daarop een schot afgevuurd.
Er zou een kans zijn dat mijn mensen zich meer bedreigd zouden voelen
en daardoor zouden gaan schieten. Ik heb zelf geschoten om dit te
voorkomen. Ik schoot een schot links voor de groep. Ik wilde bereiken
dat er zand zou opspetteren. Ik wilde dat de groep, die bleef naderen,
zag dat ik schoot en dat er een inslag was. Ik wilde dat ze hierdoor
zouden besluiten terug te keren. Het was ernst.
Ik zag vervolgens dat in het midden van de groep iemand struikelde. Ik
zag dat ze direct naar mijn positie liepen met de gevallen man tussen
zich in.
5. Overwegingen m.b.t. de verklaring van de verdachte
Bij de beoordeling van de noodzaak tot geweldgebruik overweegt de
militaire kamer, in de lijn van eerdere uitspraken van krijgsraden,
dat van een militair ten aanzien van door hem gestelde noodzaak tot
geweldgebruik in redelijkheid niet meer bewijs kan worden gevorderd
dan dat hij een op zichzelf niet onaannemelijke verklaring geeft van
zijn handelwijze en dat de onjuistheid daarvan alleen mag worden
aangenomen, indien de onwaarheid van zijn verklaring aannemelijk wordt
gemaakt.
Hoewel moet worden opgemerkt dat er nog wel vraagtekens blijven op
enkele onderdelen van de verklaring van verdachte â er zijn afwijkende
verklaringen van getuigen op het punt van afstanden van de locals in
het zijterrein, aantallen van de locals en of zij wel of niet stenen
in hun handen hadden â blijft het algemene door verdachte geschetste
dreigingsbeeld ook in het licht van verklaringen van anderen voldoende
overeind. Van belang hierbij is de verklaring van verdachte dat hij
door situatie-rapporten van de sectie inlichtingen op de hoogte was
van de verslechterde situatie langs de Main Supply Route Jackson,
onder meer bestaande uit criminele aanvallen, waarbij vijandige
menigten voor problemen hadden gezorgd.
Er was dus sprake van een situatie, waarvan verdachte kon en mocht
menen dat deze een dreiging inhield en dat de situatie zich in korte
tijd zodanig kon ontwikkelen dat de veiligheid van de eenheid
rechtstreeks in gevaar kwam.
Deze potentiële dreiging rechtvaardigde optreden door verdachte,
echter in dit geval - nu het gevaar nog niet onmiddellijk aanwezig was
â diende het geweldgebruik zich te beperken tot niet dodelijk geweld.
Bovendien mocht niet meer geweld worden toegepast dan strikt
noodzakelijk was en diende nevenschade zoveel mogelijk te worden
voorkomen.
6. Was er voor verdachte een andere wijze van optreden mogelijk?
Verdachte kon kiezen voor de methode van een waarschuwingsschot, omdat
gebruik van de wapenstok al was toegepast en geen soelaas meer bood,
temeer omdat verdachte, die ook de bergingsplaats en de bergers moest
beveiligen, onvoldoende mariniers kon vrijmaken.
In de Geweldsinstructie en de Aide Memoire is het lossen van een
waarschuwingsschot gekoppeld aan een situatie waarin dodelijk geweld
is toegestaan. Die situatie deed zich echter nog niet voor.
Van belang is dat ook te rade kan worden gegaan bij de Rules of
Engagement, die volgens de inleidende woorden van de Aide Memoire van
toepassing zijn. Onder nr. 151 bepalen de Rules dat (kort gezegd)
waarschuwingen mogen worden afgegeven door welk middel dan ook, indien
waarschuwingen noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de missie. De
militaire kamer is van oordeel dat de door verdachte afgevuurde
waarschuwingsschoten gebracht kunnen en moeten worden onder deze Rule
151, zodat zij als zelfstandig geweldsmiddel ter afwending van de
dreiging gelegitimeerd waren.
7. Had verdachte eerst een mondelinge waarschuwing moeten geven?
Deze vraag wordt ontkennend beantwoord. Aan een zelfstandig
waarschuwingsschot op basis van Rule 151 hoeft een mondelinge
waarschuwing niet verplicht vooraf te gaan.
Verdachte heeft niettemin, ter voorkoming van daadwerkelijk gevaar
voor de veiligheid van zijn groep, een zorgvuldige waarschuwingsfase
opgebouwd door duidelijk te laten zien dat hij van zijn vuurwapen
gebruik zou maken. Hij deed dit door zijn wapen demonstratief door te
laden, vervolgens, toen Irakezen bleven naderen, een schot in de lucht
te geven, en toen dat nog niet hielp, links voor de groep in de grond
te schieten, om door het beoogde effect van dat schot (opspattend
zand) een ultieme waarschuwing te geven.
8. Voldeed het waarschuwingsschot aan de eis van proportionaliteit?
Uit de verklaring van verdachte blijkt, dat hij doelbewust zodanig
heeft gericht en geschoten op een plek in de grond, dat hij de groep
locals niet alleen buiten zijn vizier had, maar daarbij ook nog een
extra marge opzij en naar voren had genomen, omdat hij 100 % overtuigd
wilde zijn, dat het schot daar kwam waar hij het wilde en dat was
absoluut niet in de groep mensen.
Daarmee voldeed de uitvoering van het schot aan de eis van
proportionaliteit.
9. Tenslotte, was er sprake van schuld aan de dood of zwaar
lichamelijk letsel van het slachtoffer?
Op dit moment moet ook de vraag naar de causaliteit (de vraag naar
oorzaak en gevolg) worden beantwoord.
De militaire kamer is van oordeel dat die causaliteit bestaat en dat
een persoon zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen door een door
verdachte afgevuurde gericocheerde kogel (of een deel of delen
daarvan).
Zoals hierboven is overwogen over de proportionaliteit, met name over
het inbouwen van extra veiligheidsmarges naar links en naar voren,
moet worden geconcludeerd, dat er geen sprake is van aanmerkelijke
onvoorzichtigheid. Dit geldt temeer, omdat niet is voorgeschreven hoe
een waarschuwingsschot moet worden gegeven, in aanmerking genomen dat
bij een waarschuwingsschot een "veilige richting" niet bestaat.
De beslissing
De militaire kamer:
Verklaart de officier van justitie ontvankelijk in haar
strafvervolging.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair, subsidiair en meer
subsidiair is tenlastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.