Toespraak van minister Dekker tijdens de stakeholderconferentie
'Hoogbouwproblematiek en herstructurering in Midden- en Oost-Europa'
op donderdag, 14 oktober 2004 in de Oude Raadszaal in Den Haag.
Geachte voorzitter, dames en heren.
Vanochtend kon ik helaas de opening van deze conferentie niet
voltrekken, zoals aanvankelijk wél de bedoeling was. Ik ben blij, dat
ik toch nog de gelegenheid heb gekregen om een korte toespraak te
houden. Dat doe ik graag omdat ik het thema hoogbouwrenovatie in de
woningbouw en herstructurering in Midden- en Oost-Europa erg
belangrijk vind.
De voornaamste reden is uiteraard de deplorabele staat waarin veel
hoogbouwwijken in Midden- en Oost-Europa zich bevinden. Ze zijn het
symbool van een failliet en verlaten maatschappelijk systeem, maar ook
van het onvermogen om in de nieuwe verhoudingen snel tot
herstructurering en nieuw perspectief voor bewoners te komen. Dat is
een situatie die het nieuwe Europa zich als geheel moet aantrekken.
Daarom is - zoals u wellicht weet - het thema "duurzame
hoogbouwrenovatie en herstructurering" onderwerp van een
ministersconferentie die volgend jaar op 14 en 15 maart in Praag wordt
gehouden. Tijdens het lopende Nederlands EU-voorzitterschap wordt
daarvoor binnenkort een ambtelijk-voorbereidende bijeenkomst
georganiseerd. En ook de conferentie van vandaag is onderdeel van de
aandacht die tijdens ons voorzitterschap naar dat onderwerp uitgaat.
In de loop van de ochtend heeft u van eerdere sprekers al vernomen
over welk deel van de woningvoorraad we het hebben. Wooncomplexen die
zeker niet alleen, maar wel vooral in Midden- en Oost-Europa
voorkomen.
Daar is dat aandeel ca. 35% en dat is daarmee bijna 3 maal zo groot
als gemiddeld in de oude 15 lidstaten en zelfs 5 à 6 maal groter dan
in Nederland.
Als ik de vergelijking met Nederland doortrek, dan valt op, dat het
aantal kamers in de hoogbouw in Nederland duidelijk gunstig afsteekt
tegen de oude én de nieuwe lidstaten: ruim 75% telt 3 of meer kamers
tegenover omstreeks 40% in de oude en nieuwe lidstaten. Ook qua
oppervlakte zijn de flats in Nederlands groter dan het Europese
gemiddelde. Opvallend is het zeer lage percentage één-kamer woningen
in Nederland. En tenslotte valt op, dat het aandeel flats dat na 1990
is gebouw ten opzichte van de andere Europese landen duidelijk groter
is: bijna 20%. In de oude lidstaten is dat ruim 9% en in de nieuwe 7%.
Uit de beschrijvingen die er zijn van de toestand van de hoogbouw in
de 10 nieuwe lidstaten blijkt, dat er véél gedaan moet worden: de
bouwtechnische kwaliteit, de isolatievoorzieningen en het leefklimaat
als geheel laten veel te wensen over. Dit ondanks het feit, dat de
gemiddelde leeftijd van de hoogbouw in deze landen ca. 10 jaar jonger
is dan in de oude lidstaten. De leeftijdshomogeniteit is echter groot,
waardoor de problemen zich hier op een grotere schaal met in een
kortere tijd openbaren. De hoogbouw in Midden- en Oost-Europa vormt
daarmee een belangrijk en nogal specifiek onderdeel van de mondiale
"Habitat"-problematiek.
Verbetering daarvan zal veel inzet van geld, kennis en kunde vergen.
Ik vind het dan ook van belang, dat wij in Nederland nagaan wat wij
"in huis" hebben aan kennis en ervaring op het gebied van
hoogbouwrenovatie.
De Engelstalige uitgave "Hoogbouw in Nederland", die op deze
conferentie voor het eerst als concept is uitgedeeld, lijkt me een
belangrijk instrument in wording voor overdracht van expertise
richting nieuwe lidstaten.
Zowel de geschiedenis als toekomstperspectieven worden behandeld. Maar
ook bewonerszaken, bouwkundige-, financiële-, wettelijke- en
beleidszaken komen er in aan de orde. U treft daarnaast een overzicht
aan van belangrijke Nederlandse partijen die betrokken zijn bij de
hoogbouw. Niet eerder is een zó omvangrijke publicatie over de
hoogbouw in Nederland in productie genomen.
Deze uitgave is bewust als concept beschikbaar gesteld om daarmee alle
deelnemers in de gelegenheid te stellen inhoudelijke aanvullingen aan
te reiken. Ik nodig u van harte uit om die gelegenheid aan te grijpen.
Het uiteindelijke document wordt daarmee verder verbeterd en
interessanter voor buitenlandse, professioneel geïnteresseerden.
Uit het document zal straks een beeld ontstaan dat alleen aan het
daglicht kon treden door een goede Europese vergelijking. Die wordt
mogelijk gemaakt door een tweede document, dat ook in opdracht van
mijn ministerie wordt samengesteld. Het gaat om een beschrijving en
vergelijking van zo'n 28 Europese landen op het gebied van hoogbouw.
Als de eindversie in maart volgend jaar verschijnt, zal dat de eerste
keer zijn dat op zo'n grote schaal over dit onderwerp werd
gepubliceerd.
Op basis van de huidige gegevens kunnen we nu al vaststellen dat de
Nederlandse hoogbouw van relatief goede kwaliteit is. Daarnaast
onderscheiden de Nederlandse flats zich door het feit dat een groot
deel van de woningen binnen de sociale huursector valt. Dat is
natuurlijk het gevolg van onze grote sociale huursector in het
algemeen, vergeleken met andere Europese landen.
Dit Hollandse fenomeen staat in het buitenland bij professioneel
geïnteresseerden bekend om zijn solide financiële en
management-structuur. En juist aan financieel beheer en management is
in de Midden- en Oost-Europese hoogbouwcomplexen veel behoefte.
Ik besef dat een groot deel van het flatbestand daar particulier bezit
is, maar dat doet niets af aan de behoefte aan beter financieel beheer
en management. Kennis daarover heeft Nederland in grote mate. Daarbij
denk ik niet alleen aan woningbedrijven en corporaties, maar ook aan
de circa 58.000 Verenigingen van Eigenaren die Nederland telt.
Een deel van goed management bestaat daarnaast uit het garanderen van
participatie door bewoners. Het valt mij op dat "participatie"
herhaaldelijk genoemd wordt in het programma van uw conferentie.
Ook op dat vlak hebben we in Nederland de nodige ervaring én ambitie.
Die ambitie komt tot uitdrukking in de prestatieafspraken voor de 56
wijken van het prioriteitsbeleid voor stedelijke herstructurering in
Nederland. Wijken die in een aantal gevallen qua problematiek
overeenkomsten vertonen met de Oost- en Midden-Europese hoogbouw.
Met de afspraken die ik nog dit jaar voor al deze wijken gerealiseerd
wil zien, heb ik een duidelijk doel voor ogen. Dat is voor bewoners
merkbare verbetering van de leefomgeving vóór het einde van mijn
ambtstermijn in 2007. En het gaat mij daarbij dus niet alleen om de
woningen en voorzieningen, maar óók om veiligheid, cohesie en
gemeenschapszin: de sociale component van wijkverbetering.
Daarvoor is het noodzakelijk dat bewoners actief betrokken worden bij
de aanpak van hun wijk. Mijn ministerie faciliteert daartoe allerlei
initiatieven die bewonersparticipatie stimuleren. Het gaat daarbij
vooral om kennisprojecten die ervoor moeten zorgen dat bewoners een
goed geïnformeerde en weerbare partij worden, naast de overheid en
betrokken bedrijven.
Voorts hebben we bij VROM zélf het Experiment Burger Platform (EPB).
Doel van het experiment is het VROM-beleid meer 'van, voor en door' de
burger te laten zijn. Het eerste thema waar de twintig burgers van het
EPB zich over gebogen hebben is het thema: 'leefbaarheid en stedelijke
vernieuwing'. Deze eerste ronde is zeer informatief gebleken. Daarom
bekijk ik op dit moment of het Burgerplatform een vast onderdeel van
VROM kan worden dat burgerplannen omzet in beleidsvoorstellen.
Nog dit najaar gaan we zelfs een stapje verder. Mijn departement zal
actief zoeken naar wat de burger van VROM wil en verwacht. Het wordt
een VROM-brede verkenning van de zogenoemde 'Publieksagenda'.
Vanzelfsprekend zijn deze initiatieven en ervaringen niet één op één
over te zetten naar Midden- en Oost-Europa, maar het is duidelijk dat
men er - vertaald naar de eigen situatie en verhoudingen - zijn
voordeel mee zal kunnen doen.
Dat geldt ook voor ons instrument van het Woningbehoefte onderzoek
(WBO) en de marktinformatie die bij ons onder meer komt van het
bouwbedrijfsleven (NVB). Herstructurering is immers ook in Oost- en
Midden-Europa niet alleen een kwestie van aantallen. Inzicht in de
woonbehoeften en woonwensen van mensen zal ook hier een steeds grotere
rol gaan spelen op de woningmarkt.
Dames en heren!
Deze conferentie beoogt vooral onze Nederlandse ervaring en expertise
in kaart te brengen. Voor werkelijke samenwerking is meer nodig.
Daarvoor moet ook 'de andere kant' duidelijker in beeld komen. Met
andere woorden: deze conferentie heeft een vervolg nodig waarbij meer
"stakeholders" uit Midden- en Oost-Europa zich presenteren.
Ik hoop dat daartoe - naast de aanstaande voorbereidende conferentie
en de ministersbijeenkomst van maart volgend jaar - een initiatief
genomen zal worden.
Ten slotte wil ik het Habitat Platform Midden- en Oost-Europa danken
voor het organiseren van deze interessante conferentie. Ik denk, dat
daarmee een verdere impuls wordt gegeven aan de Nederlandse
inspanningen om de Habitat Agenda te implementeren.
Alle deelnemers wens ik een vruchtbare middag toe.
Ik dank u voor uw aandacht.
Top van de pagina
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer