Moties spoeddebat kwaliteit verpleeghuiszorg
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
DBO-CB-U-2523893
14 oktober 2004
Met deze brief reageer ik op de ingediende moties (29 200 XVI, nrs. 284 289) tijdens het
spoeddebat over de verpleeghuiszorg. Ik zal op iedere motie afzonderlijk reageren.
Motie Verbeet c.s. (nr. 284) over een onafhankelijk onderzoek naar de kwaliteit van de zorg in de
verpleeghuizen
In lijn met mijn reactie tijdens het spoeddebat ben ik van mening dat een nieuw onafhankelijk
onderzoek alleen van nut is als helder is welke informatie nu nog nodig is om op een succesvolle
manier tot verbetering te komen. Er is immers de voorbije jaren al zeer veel onderzoek gedaan,
opnieuw onderzoek doen naar antwoorden die we allang weten heeft geen nut en brengt
daadwerkelijke verbetering niet dichterbij.
Zoals tijdens het spoeddebat toegezegd overleg ik met de betrokken partijen Arcares en LOC of
een vervolgonderzoek nodig is gelet op mijn wens om te komen tot een verbetering van de
kwaliteit in die instellingen waar deze onder de maat is.
Ik hecht eraan dat instellingen leren hoe ze verbeteringen op het terrein van kwaliteit van zorg in
gang kunnen zetten, uitsluitend signaleren dat de kwaliteit onder de maat is brengt de instelling
en de cliënt niet verder. Ik wil met Arcares bespreken of ze voldoende inzicht hebben in de
mogelijkheden wat de succesfactoren zijn voor verbetering. Nu weer eerst een onderzoek
vertraagt alleen maar. Ik ontraad u derhalve deze motie.
Motie Verbeet c.s. (nr. 285) over het openbaar maken van de kwaliteit van zorg per verpleeghuis
Ik ben er voorstander van als gegevens van de inspectie over individuele instellingen openbaar
wordt gemaakt. Dit past in het beleid waarin zorgverleners en instellingen meer verantwoording
afleggen over hun prestaties, en waarin burgers en verzekeraars duidelijke keuzen kunnen maken
voor een instelling die zorg van kwaliteit levert.
Ik ben er dus ook voorstander van dat de inspectie werkt aan het actief openbaar maken van de
onderzoeksbevindingen, door het plaatsen van de data op internet.
Ook de inspectie zelf is er in principe voorstander van om gegevens openbaar te maken.
Maar dit openbaar maken moet met veel zorgvuldigheid gebeuren. Gegevens van verschillende
instellingen zijn lang niet altijd goed met elkaar vergelijkbaar.
Hier gaat het bovendien om een steekproef waardoor zij die dan toevallig deel uitmaken wel
gepubliceerd worden en anderen niet.
Specifiek over dit IGZ rapport is voorafgaande aan het onderzoek afgesproken tussen de IGZ en
de zorgaanbieders dat er geen openbaarheid van gegevens op instellingsniveau zal zijn, daarmee
zou het onjuist zijn om openbaarheid van gegevens in tweede instantie alsnog af te dwingen. Ik
zal in overleg met de IGZ bezien op welke wijze in de toekomst bij nieuwe rapporten de
gegevens openbaar gemaakt kunnen worden. Van belang daarbij is dat openbaarheid van
gegevens voorafgaande aan het onderzoek is afgesproken tussen IGZ en veldpartijen.
Ik ontraad derhalve deze motie.
Motie van Miltenburg/Verbeet (nr.286) over het instellen van consulententeams
Het idee achter deze motie is mijns inziens de koppeling tussen instellingen die er in slagen om
aan de criteria te voldoen én het mobiliseren van deze kennis in instellingen die nog niet aan de
criteria voldoen. Dit is een gedachtegang die in de cure vaak gerealiseerd wordt. Een goed
voorbeeld zijn de dialyseafdelingen in Nederland. Zij zijn uit eigen beweging een visitatie systeem
begonnen. Dit heeft intussen geresulteerd een systeem van certificatie voor dialyseafdelingen.
Uitgangspunt is wel dat de verantwoordelijkheid voor een dergelijk systeem bij de instellingen
zelf moet liggen. Daarom was mijn voorstel ook dit met Arcares en het LOC te bespreken. Met
deze betekenis kan ik uw motie overnemen. Als u vasthoudt aan een systeem van consulenten
geïnitieerd door de rijksoverheid moet ik deze motie ontraden.
Motie Kant (nr. 287) over wettelijke basisnormen voor kwaliteit en zorg
In de Kwaliteitswet Zorginstellingen is vastgelegd dat instellingen zelf invulling moeten geven
aan het kwaliteitsbeleid. Het is dan ook aan de sector verpleging en verzorging om invulling te
geven aan normen voor de zorg. Arcares is op dit moment bezig met het formuleren van hun
normen voor verantwoorde zorg, publicatie hiervan is voorzien voor november.
Ik heb geen professionele opvattingen over het douchen en over de toiletgang. Ik beschouw het
dan ook als onwenselijk om staatsnormen voor de zorg te formuleren, dat is aan professionals en
cliënten samen met de IGZ. Normen voor kwaliteit zijn in mijn optiek een samenspel van de
mening van cliënten en normen voor professioneel handelen. De mening van de cliënt weegt
daarin mijns inziens zeker zo zwaar als het professionele oordeel.
Ik ontraad de motie.
Motie Kant (nr 288) over meer handen aan het bed in verpleeghuizen
Ik verschil van mening met de Tweede Kamer over het initiëren van een actieplan als het gaat
om meer handen aan het bed. Zorgaanbieders zijn zelfstandige ondernemers en bepalen zelf de
inzet van hun medewerkers. De cijfers over de arbeidsmarkt voor de zorg geven op dit moment
geen aanleiding om een plan van aanpak hierop te zetten.
Ik bepleit juist dat instellingen hun werkprocessen (verder) verbeteren en gebruik maken van
nieuwe ICT-mogelijkheden. Door te innoveren kunnen de beschikbare handen meer mensen beter
verzorgen.
Ik ontraad u deze motie.
Motie Kant (nr 289) over voorkomen van scheidingen door verschillende zorgbehoefte van
partners
Ik ben niet voornemens een plan van aanpak op te stellen waarmee wordt voorkomen dat
partners met verschillende zorgvragen en daarop gebaseerde indicatiebesluiten worden
gescheiden. Sinds de modernisering van de AWBZ op 1 april 2003 en de wijziging van het
Besluit zorgaanspraken AWBZ in verband met de aanspraak van een niet-geïndiceerde partner op
verblijf in maart 2004 is de vraag naar een gezamenlijk verblijf gelegitimeerd. Die vraag zal door
de verzekeraar in het regionale overleg met aanbieders van zorg moeten leiden tot passend
aanbod. Dat aanbod kan tot op grote hoogte (ook mensen met ((zeer) ernstige) beperkingen
worden in staat gesteld zelfstandig te blijven wonen en aan het maatschappelijke verkeer deel te
nemen) thuis worden geboden. Toch kan het moment aanbreken dat die situatie niet langer
houdbaar is en de aanspraak op verblijf moet worden geëffectueerd. Als op dat moment de
partner die de zwaardere zorg nog niet nodig heeft met zijn partner mee wenst te verhuizen, dan
bestaat daar rechtens de mogelijkheid toe. Niet alle instellingen die verblijf bieden beschikken
echter over accommodatie om echtparen op één kamer of appartement op te nemen. Dat geldt
overigens ook voor vormen van zorg die minder veel voorkomend zijn. Waar thans sprake is van
overplaatsing naar een andere instelling, is dat het gevolg van de zorgbehoefte van de
betreffende persoon. Het is dan niet langer verantwoord betrokkene in de oude omgeving te
laten. Dat is een trieste zaak, maar onvermijdelijk. Het is financieel niet haalbaar en in mijn ogen
ook ongewenst, om alle instellingen zodanig toe te rusten dat zij op iedere denkbare situatie zijn
toegerust. In sommige gevallen is overplaatsing zowel voor de cliënt als de partner of
mantelzorger de beste oplossing. Ik ontraad dan ook deze motie.
In uw verzoek om een schriftelijke reactie spreekt u ook over onbeantwoorde vragen waar
vanwege tijdsgebrek niet op zou zijn gereageerd. Op basis van het stenografisch verslag is voor
mij niet helder op welke onbeantwoorde vragen u doelt.
Ik vertrouw erop u voldoende te hebben geïnformeerd.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
drs. Clémence Ross-van Dorp
---- --
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport