Kamerstuk, 14-10-2004
Convenant tewerkstellingsvergunningen 2
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
DBO-CB-U-2517745
14 oktober 2004
Graag wil ik reageren op uw brief van 16 september jl., kenmerk
VWS/04/59/LD, waarin u mij de vraag voorlegt of feitelijke verlenging
van het convenant zal plaatsvinden.
* Bij brief van 8 juli jl., kenmerk DBO-CB-U-2497701, heb ik gemeld
dat ik voorstander ben van continuering van in ieder geval een
aantal - met name kwalitatieve - convenantafspraken. Ik heb toen
ook aangegeven dat het CWI bezig was met de consultatie van
sociale partners. Uit deze consultatie is inmiddels naar voren
gekomen dat de betrokken brancheorganisaties geen continuering
wensen. De belangrijkste overwegingen van deze organisaties zijn:
In de afgelopen periode met knellende arbeidsmarktproblemen hebben
de convenantafspraken volgens de brancheorganisaties onnodige
belemmeringen opgeworpen voor een adequate personeelsvoorziening
in een aantal instellingen. Het betreft dan vooral de beperkte
duur van de vergunning (maximaal 2 jaar) en de beperking van het
aantal buitenlandse verpleegkundigen en verzorgenden per
instelling. De brancheorganisaties zijn van mening dat de huidige
wettelijke regels volstaan om er voor te zorgen dat het aantrekken
van werknemers van buiten de Europese Economische Ruimte (EER)
niet tot misstanden leidt.
* De NVZ is bezig een keurmerk voor bemiddelingsbureaus te
ontwikkelen. Een aantal van de kwalitatieve convenantafspraken
komt terug in dit keurmerk.
Een convenant over tewerkstellingsvergunningen zonder
brancheorganisaties is onbestaanbaar. In diverse contacten tussen
vertegenwoordigers van het ministerie en de betrokken
brancheorganisaties is daarom in de loop van deze zomer nog geprobeerd
de brancheorganisaties op andere gedachten te brengen. Dit overleg is
zonder resultaat gebleven.
Mijn conclusie is nu dan ook dat een continuering van de
convenantafspraken er niet in zit. Voor de korte(re) termijn voorzie
ik als gevolg daarvan overigens geen problemen. Zolang de arbeidsmarkt
voor verpleegkundigen en verzorgenden relatief ontspannen blijft, zal
er zelden aanleiding zijn voor instellingen om buitenlandse
verpleegkundigen en verzorgenden aan te trekken. Momenteel worden er
dan ook nog niet of nauwelijks tewerkstellingsvergunningen afgegeven.
Ook voor de lange(re) termijn verwacht ik dat de tewerkstelling van
verpleegkundigen en verzorgenden van buiten de EER een kleinschalig
fenomeen zal blijven. Gedurende de gehele convenantperiode (1 juli
2000 tot en met 1 juli 2004), waarin sprake was van krapte op de
arbeidsmarkt, zijn in totaal slechts 638 tewerkstellingsvergunningen
voor verpleegkundigen en verzorgenden verstrekt. Afgezien daarvan,
vertrouw ik er op dat de brancheorganisaties - en in het verlengde
daarvan de zorginstellingen - zich op dit terrein op een
maatschappelijk verantwoorde wijze zullen (blijven) gedragen. Ik ga er
van uit dat deze organisaties van de ervaringen gedurende de afgelopen
convenantperiode hebben geleerd. Bovendien verwacht ik van het bij de
NVZ in ontwikkeling zijnde keurmerk voor bemiddelingsbureaus een
positieve bijdrage.
De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
H. Hoogervorst
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport