8 oktober 2004
'Hoger opgeleide moeders geven vaker borstvoeding'
Promotieonderzoek arts jeugdgezondheidszorg Els Anten
Het opleidingsniveau van de moeder heeft invloed op het besluit om
borstvoeding te geven, zo blijkt uit het onderzoek waarop drs. Els
Anten-Kools 13 oktober hoopt te promoveren aan de Universiteit
Maastricht (UM). Ook blijken niet-rokende moeders vaker geneigd om
borstvoeding te geven, net als moeders die al ervaring hadden met het
geven van borstvoeding bij een vorig kind. Deze laatste factoren
bleken ook indicatief voor het langer volhouden van borstvoeding. Een
verrassend resultaat is dat de wens om weer te gaan werken een
stabiele voorspeller bleek voor het langer doorgaan met borstvoeding,
zij hebben meer kans om langer door te gaan dan vrouwen zonder deze
intentie. Een belangrijke factor in de keuze voor borstvoeding wordt
gevonden in het erkennen van de voordelen van het geven van
borstvoeding. Bij het volhouden is het zelfvertrouwen van de moeder in
het geven van borstvoeding erg belangrijk. Ook steun vanuit de
omgeving speelt een belangrijke rol.
De Wereldgezondheidsorganisatie WHO adviseert om minimaal zes maanden
borstvoeding te geven uit gezondheidsoogpunt. De Nederlandse regering
onderkent het effect van borstvoeding op de gezondheid, en het heeft
stimuleren hiervan als beleidsdoelstelling opgenomen in de
Miljoenennota 2005. In Limburg was het percentage moeders dat
borstvoeding geeft bij drie maanden na de geboorte slechts 21 in 1999.
Het doel van het onderzoek was om dit percentage te verhogen tot 31.
Via tien consultatiebureaus in Limburg zijn achthonderd zwangere
vrouwen geworven, van wie er vierhonderd de onderzoeksgroep vormden en
vierhonderd tot de controlegroep behoorden. Allen hebben vier
vragenlijsten beantwoord. De eerste vragenlijst werd ingevuld in de
zevende maand van de zwangerschap, de tweede veertien dagen na de
bevalling en de derde en vierde respectievelijk twee en vijf maanden
na de bevalling.
Bij het onderzoek waren kraamzorgverpleegkundigen, artsen en
verpleegkundigen van de consultatiebureaus betrokken. Zij probeerden
bij moeders in de onderzoeksgroep met een gericht programma een
zodanige gedragsverandering teweeg te brengen dat zij langer zouden
doorgaan met borstvoeding. Verder werd extra aandacht besteed aan
vroegtijdige onderkenning van borstvoedingsproblemen, en aan de
samenwerking en continuïteit tussen zorgverleners van kraamzorg en
consultatiebureaus. Daarnaast konden moeders met
borstvoedingsproblemen snel gratis advies krijgen van lactatiekundigen
(post HBO opgeleiden met specifieke deskundigheid in borstvoeding). De
controlegroep kreeg de gebruikelijke zorg. Ook werd onderzocht wat
belangrijke voorspellers zijn om borstvoeding te geven en er mee door
te gaan.
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat het programma in zijn
huidige vorm niet tot de gewenste verhoging van tien procentpunten
heeft geleid. Een verklaring hiervoor kan zijn dat er geen
verloskundigen en kraamverzorgenden betrokken zijn geweest bij het
programma. Wel heeft het onderzoek tot nieuwe en verrassende inzichten
geleid wat betreft de indicatoren voor het geven van borstvoeding.
Noot voor de pers
Els Anten-Kools is als arts Maatschappij en Gezondheid werkzaam bij
Jeugdgezondheidszorg Oostelijk Zuid-Limburg (onderdeel van
ZorggroepThuis). Zij was voor dit onderzoek gedetacheerd bij de
afdeling Epidemiologie, Universiteit Maastricht.
Voor meer informatie over de inhoud van dit persbericht kunt u terecht
bij:
Dr. Els Anten-Kools: 06-53366968, of via email:
Els.Anten@EPID.unimaas.nl
De afdeling Communicatie van de UM is bereikbaar via 043 3882044. Voor
urgente zaken buiten kantooruren: 06 4602 4992, pers@bu.unimaas.nl
De persberichten van de Universiteit Maastricht staan op internet:
http://www.pers.unimaas.nl/
Universiteit Maastricht