Voorzitter Tweede Kamer der
Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Datum Uw brief Ons kenmerk
(Kenmerk)
ATB 2004-409 M
Onderwerp
Kabinetsstandpunt m.b.t. de evaluatie van de Wet
toezicht Europese subsidies
Inleiding
In het voorjaar van 2004 heeft de vervroegde
evaluatie plaatsgevonden van de Wet toezicht
Europese subsidies (Wet TES). Mede namens mijn
collega's in het kabinet bied ik u hierbij het
evaluatierapport aan. Naar aanleiding van dit
rapport bereidt het kabinet de deregulering van
artikel 2 van deze wet voor (informatieplicht).
Achtergrond
De Wet TES is op 1 mei 2002 van kracht geworden.
Deze wet beoogt de risico's van de financiële
aansprakelijkheid van de Staat voor EG-subsidies
die aan decentrale bestuursorganen worden
verstrekt te beperken door hiervoor een
specifiek toezichtstelsel in het leven te
roepen. De Wet TES verplicht decentrale
bestuursorganen om de minister wie het aangaat
in kennis te stellen van verstrekte
EG-subsidies, voor zover uit deze subsidie
verplichtingen voortvloeien welke bij of
krachtens de oprichtingsverdragen van de
Europese Gemeenschappen op de Staat rusten. Over
deze subsidies dient jaarlijks door het
onvangende decentrale bestuursorgaan aan het
betreffende ministerie te worden gerapporteerd
(informatieplicht, ook wel genoemd de
meldingsplicht of inlichtingenplicht). Verder
geeft de wet de betrokken ministers de
bevoegdheid de decentrale bestuursorganen,
indien nodig een aanwijzing te geven (ultimum
remedium) en in voorkomend geval door de EU
opgelegde boetes op hen te verhalen
(verhaalsrecht).
De Wet TES is om een aantal redenen vervroegd
geëvalueerd. Deze redenen zijn:
· Over een groot gedeelte van de
EG-subsidies wordt reeds op andere wijze voldaan
aan de informatieplicht. Het betreft hier de
landbouwsubsidies , alsmede de
structuurfondssubsidies .
· Met name de informatieplicht in de wet
en de organisatorische voorbereiding daarvan
wordt als een onevenredig grote administratieve
belasting ervaren, zowel door de decentrale
bestuursorganen als door de departementen.
* Over de toepassing van de Wet TES op de
categorie "overige subsidies" is verschil
van opvatting ontstaan. Naast de
hoofdcategorieën landbouwsubsidies en
structuurfondsgelden kan de categorie
"overige subsidies" worden onderscheiden.
Binnen deze categorie overige subsidies is
de Staat niet aansprakelijk voor
EG-subsidies die naar het bedrijfsleven
gaan en voor subsidies uit bepaalde
kaderprogramma's voor intern beleid.
Daarnaast is van een andere groep
EG-subsidies binnen de categorie "overige
subsidies" onduidelijk in hoeverre de Wet
TES van toepassing is, nl. subsidies die
rechtstreeks door de Europese Commissie aan
een decentraal bestuursorgaan worden
toegekend en die vaak het karakter hebben
van bilateraal contract. Over deze laatste
categorie bestaat verschil van opvatting
tussen deskundigen op het gebied van het
Gemeenschapsrecht met betrekking tot de
vraag of de Staat in deze gevallen al dan
niet aansprakelijk is. In het
evaluatierapport wordt
voorzichtigheidshalve rekening gehouden met
het gegeven dat aansprakelijkheid van de
Staat nooit op voorhand is uit te sluiten.
· Tijdens de eerste cyclus van
uitvoering van de wet was het aantal meldingen
dat is binnengekomen gering. Er zijn n.a.v. de
eerste cyclus slechts 15 meldingen gedaan van
EG-subsidies in de categorie "overige
geldstromen" met een totale financiële omvang
van ¤ 22,8 miljoen.
Conclusies en aanbevelingen die voortvloeien uit
de evaluatie
De conclusies die voortvloeien uit de evaluatie
van de Wet TES hebben betrekking op de
informatieplicht van de decentrale
bestuursorganen (artikel 2 Wet TES). Er is in de
eerste cyclus waarin de Wet TES werd toegepast
geen aanleiding geweest om gebruik te maken van
de aanwijzingsbevoegdheid (artikel 3 Wet TES) of
het verhaalsrecht (artikel 4 Wet TES).
De conclusies in het evaluatierapport zijn als
volgt weer te geven:
1. De toegevoegde waarde van de
informatieplicht van de Wet TES is gering.
De landbouwsubsidies en
structuurfondsgelden (samen 82% van het
totaal in Nederland ontvangen EG-subsidies)
zijn inmiddels afgedekt wat betreft de
informatievoorziening aan de Tweede Kamer.
De Wet TES heeft daarmee alleen betekenis
voor de categorie 'overige geldstromen'.
Binnen deze categorie is de Staat bovendien
niet aansprakelijk voor EG-subsidies die
naar het bedrijfsleven gaan en voor
subsidies uit bepaalde kaderprogramma's
voor intern beleid, waarmee de categorie
subsidies waarvoor de Wet TES toegevoegde
waarde heeft, en daarmee het financieel
belang, nog kleiner wordt.
2. Het afschaffen van de informatieplicht
verandert op zich niets aan het feit dat de
Staat in voorkomende gevallen door de
Europese Commissie aansprakelijk kan worden
gehouden voor het onjuist besteden van
EG-subsidies. Het materiële belang van de
categorie overige subsidies is echter
gering vergeleken met het materiële belang
van de landbouw- en structuurfondsgelden
(van ¤ 1510 miljoen totaal in 2002 circa ¤
277 miljoen overige subsidies, waarvan de
desbetreffende deskundigen van mening zijn
dat de Wet TES niet van toepassing is op
een substantieel deel van deze categorie
overige subsidies). Het relatief kleine
bedrag waarvoor de informatieplicht van de
Wet TES een toegevoegde waarde heeft, is
bovendien sterk gefragmenteerd over vele
subsidieontvangers. Een onverhoopte
individuele terugvordering door Brussel bij
een decentraal bestuursorgaan in de
categorie overige geldstromen zal daardoor
waarschijnlijk een gering bedrag betreffen.
3. De informatieplicht van de Wet TES is een
aanvullende nationale plicht voor de
aanvragers van EG-subsidies naast de
internationale verantwoordingsplicht jegens
de EU. De kans bestaat dat decentrale
bestuursorganen mede door de Wet TES afzien
van het aanvragen van EG-subsidies.
Overigens roept de geringe omvang van de
rapportages van de categorie overige subsidies
in het kader van de Wet TES de vraag op of
decentrale bestuursorganen de mogelijkheden die
deze geldstroom biedt, voldoende benutten.
In het evaluatierapport wordt aanbevolen om de
actieve informatieplicht zoals neergelegd in art
2 Wet TES, te dereguleren. Het kabinet neemt
deze aanbeveling over.
Deze aanbeveling sluit aan bij het onlangs aan
de Tweede Kamer gezonden kabinetsstandpunt
inzake het EU-recht en de relatie rijk -
decentrale overheden . De voorgestelde
wijziging in de Wet TES sluit hier voor wat
betreft de overige EG-subsidies bij aan. Het
kabinet neemt het standpunt in dat ook in deze
wetgeving geen algemene informatieplicht aan
decentrale overheden wordt opgelegd. In die zin,
dat steeds afschriften van verplichte
informatieverstrekking aan de Europese Commissie
zouden moeten verzonden aan de Rijksoverheid,
maar dat de informatiebehoefte van het Rijk van
geval tot geval zal moeten worden bezien. In het
geval van Europese subsidies is hierin voorzien
door de informatie omtrent landbouwsubsidies via
het ministerie van LNV te leiden en de
informatieverstrekking met betrekking tot de
structuurfondsgelden via de coördinerende
bewindslieden, zoals aangegeven in de eerder
genoemde brief van 8 juni 2001. Voor de overige
subsidies wordt dit, gelet op de conclusies van
de evaluatie, niet nodig geacht.
Overige parallellen zijn, dat in bovenvermeld
kabinetsstandpunt zowel wordt voorzien in een
aanbeveling voor een aanwijzingsbevoegdheid als
een verhaalsrecht; beide instrumenten blijven in
het kader van de Wet TES bestaan.
Bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer
Tegelijk met de invoering van de Wet TES is de
Comptabiliteitswet aangepast (8e wijziging) in
verband met de bevoegdheden van de Algemene
Rekenkamer. Op basis van het evaluatierapport
Wet TES ziet het kabinet geen aanleiding om
wijzigingen aan te brengen in deze bevoegdheden.
In de 8ste wijziging van de Comptabiliteitswet
is bepaald dat de rijksoverheid, alsmede de
Algemene Rekenkamer, indien hiertoe aanleiding
is, informatie kan opvragen bij eindbegunstigden
van EG-subsidies. Dat houdt in, dat de
bevoegdheid om informatie bij decentrale
bestuursorganen op te vragen behouden blijft
voor zowel de ministers als voor de Algemene
Rekenkamer. De aanwijzingsbevoegdheid van de
ministers alsmede het verhaalsrecht in de Wet
TES blijven eveneens in stand. De voorgestelde
wijziging in de Wet TES houdt in dat decentrale
bestuursorganen geen plicht meer hebben om
jaarlijks te rapporteren.
Reactie Algemene Rekenkamer
De Algemene Rekenkamer heeft in een reactie op
de evaluatie van de Wet TES aangegeven het
onwenselijk te vinden dat de informatieplicht
(artikel 2) uit de Wet TES wordt geschrapt. Met
het verdwijnen van de informatieplicht zouden de
ministers niet in staat zijn voldoende invulling
te geven aan hun toezichthoudende functie en zou
er geen zicht meer zijn op de rechtmatige en
doelmatige besteding door decentrale
bestuursorganen van EG-subsidies. Met andere
woorden: de ministeriële verantwoordelijkheid
zou worden uitgehold en daarmee de parlementaire
controle daarop.
Het kabinet deelt deze visie niet: immers voor
het budgettair overgrote deel van de
EG-subsidies (landbouw- en structuurfondsgelden)
wordt op andere wijze al voldaan aan de
informatieplicht en wordt jaarlijks aan de Kamer
gerapporteerd. Dit blijft zo. Voor de overige
EG-geldstromen ziet het kabinet op basis van
risicoanalyse af van een jaarlijkse
informatieverplichting op voorhand, omdat de
administratieve lasten mede wegens de
versnippering van deze subsidies, niet in
verhouding staan tot het budgettaire belang van
mogelijke individuele terugvorderingen en
boetes. Bovendien blijft de kern van de Wet TES,
namelijk de aanwijzingsbevoegdheid en het
verhaalsrecht, onverminderd in stand. Ook blijft
er een informatierecht bestaan, doordat de
ministers op grond van de Comptabiliteitswet nog
steeds de bevoegdheid hebben om decentrale
bestuursorganen om inlichtingen te vragen. Ook
de bevoegdheden van de Algemene Rekenkamer
blijven onverkort in stand.
Haalbaarheid van een centraal betaalpunt voor
alle EG-subsidies
In het Algemeen Overleg van 18 februari 2004 heb
ik u toegezegd de haalbaarheid van een centraal
betaalpunt te zullen onderzoeken waarlangs alle
EG-subsidies worden geleid. Via een centraal
betaalpunt zou er een compleet beeld ontstaan
over de EG-subsidies waarmee de informatieplicht
die is neergelegd in de Wet TES zou kunnen komen
te vervallen.
Aan de Europese Commissie is gevraagd of de
eventuele inrichting van een centraal betaalpunt
door de Commissie kan worden ondersteund. In
antwoord daarop is er op ambtelijk niveau een
toezegging gedaan dat de Commissie bereid is
haar medewerking te verlenen. Aangegeven is dat
er in gezamenlijkheid zal moeten worden nagegaan
hoe het betalingsysteem van de Commissie kan
worden aangepast aan de behoefte van de
Nederlandse overheid. Er wordt daarbij
gerefereerd aan vergelijkbare regelingen die het
Verenigd Koninkrijk en Frankrijk zouden hebben
getroffen. Nader onderzoek heeft echter
aangetoond, dat het centrale betaalpunt in het
Verenigd Koninkrijk en Frankrijk alleen
betrekking heeft op de landbouwgelden en
structuurfondssubsidies en niet op de overige
geldstromen (die voor Nederland in het kader van
de Wet TES van belang zijn). Dit geldt ook voor
het central clearinghouse in Ierland. Nederland
zou daarmee het eerste land in de EU worden dat
een centraal betaalpunt zou instellen voor alle
EG-subsidies inclusief de overige geldstromen.
Daarbij zullen voorzieningen moeten worden
getroffen die het mogelijk maken adequate
informatie uit de systemen te verkrijgen ten
behoeve van de verschillende
beleidsverantwoordelijke ministeries. Daardoor
kan ook niet zonder meer worden aangesloten bij
de bestaande systemen, maar zullen deze nieuw
moeten worden ingericht.
Het kabinet is niet voornemens een centraal
betaalpunt voor alle EG-subsidies in te richten.
Technisch is dit weliswaar realiseerbaar, zij
het niet op korte termijn. De toegevoegde waarde
van een centraal betaalpunt ten opzichte van de
huidige situatie is echter te gering, aangezien
de informatievoorziening aan de Tweede Kamer
voor structuurfondsen en landbouwgelden al is
geregeld. Bovendien zouden de administratieve
lasten voor het Rijk bij het instellen van een
centraal betaalpunt aanzienlijk toenemen.
DE MINISTER VAN FINANCIËN
Bijlage:
· Evaluatie van de Wet TES - Eindrapport
---
Alle landbouwsubsidies (EOGFL-Garantie)
lopen via de betaalorganen, aangewezen door het
Ministerie van LNV.
Jaarlijkse rapportageverplichtingen aan de
beleidsverantwoordelijke bewindslieden. De
taakverdeling is neergelegd in de brief van 8
juni 2001 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2000-2001,
27 813, nr. 1).
Brief van de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties van 7 juli 2004 (Tweede
Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 21 109, nr. 138).
Ministerie van Financiën