Besluit van houdende vaststelling van
de bedragen, genoemd in artikel 8, eerste
lid, van de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag voor 2005
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, van , Directie Algemene Sociale en Economische
Aangelegenheden, nr. ASEA/LIV/04/ 66862;
Gelet op artikel 14, vijfde lid, van de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag;
De Raad van State gehoord (advies van );
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid van , nr. ASEA/LIV/04/;
HEBBEN GOEDGEVONDEN EN VERSTAAN:
Artikel 1
Met ingang van 1 januari 2005 en 1 juli 2005 worden de bedragen,
genoemd in artikel 8, eerste lid, onder a, b en c, van de Wet minimumloon
en minimumvakantiebijslag onderscheidenlijk als volgt vastgesteld:
a. 1264,80
b. 291,90
c. 58,38
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2005.
Lasten en bevelen dat dit besluit met daarbij behorende nota van toelichting
in het Staatsblad zal worden geplaatst.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(A.J. de Geus)
Nota van toelichting
Per 1 januari 2005 dienen de bedragen, genoemd in artikel 8, eerste lid,
onder a, b en c, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag
(WML) opnieuw te worden vastgesteld.
Bepalend voor de vaststelling van de hoogte van deze bedragen is het
volgende. Op 14 oktober 2003 hebben het kabinet en de sociale partners
overleg gevoerd.1 Tijdens dit overleg is overeenstemming bereikt over de
wijze waarop de koppeling in deze kabinetsperiode wordt uitgevoerd.
Afgesproken is dat voor het jaar 2004 en 2005 ontkoppeling zal
plaatsvinden op basis van de wettelijke afwijkingsgronden zoals genoemd in
art.14, vijfde lid, van de WML. Voor het jaar 2004 heeft deze ontkoppeling
zijn beslag gekregen in het besluit ter vaststelling van de wettelijk
minimumloonbedragen per 1 januari 2004 en 1 juli 2004.2 De Stichting van
de Arbeid heeft in haar verklaring van 18 november 2003 aangegeven dat zij
slechts onder de voorwaarde van overeenstemming over het gehele stelsel
ten behoeve van VUT/prepensioen en levensloop bereid is om voor het jaar
2005 een tot nul naderende contractloonstijging aan CAO-partijen te
adviseren. Uit de brieven van 3 en 19 mei, en 25 juni jl. over de stand van
zaken m.b.t. de genoemde onderhandelingen en het daarin uitmondende
Voorjaarsoverleg blijkt dat het niet gelukt is deze overeenstemming te
bereiken.3
Gegeven deze uitkomst van het Voorjaarsoverleg rest het kabinet geen
andere mogelijkheid dan haar eigen verantwoordelijkheid te nemen. Het
kabinet blijft onverkort van mening dat vergaande loonmatiging de
zogenoemde nullijn van essentieel belang is voor het verdere economische
herstel van de Nederlandse economie. Uitgangspunt van artikel 14, vijfde
lid, van de WML is het delen in de algemene welvaartsontwikkeling en
daarmee het volgen van de contractloonmutatie. Daarnaast bestaat het
streven naar een zodanige economische ontwikkeling dat een structurele
inkomensverbeterende toepassing van de koppeling mogelijk blijft. Van deze
hoofdregel mag wettelijk worden afgeweken `..naar gelang sprake is van
een bovenmatige loonontwikkeling zodanig dat hiervan schade voor de
werkgelegenheid kan worden verwacht dan wel van een zodanige
volume-ontwikkeling in de sociale zekerheidsregelingen dat daardoor
een betekenende premie- of belastingdrukverhoging noodzakelijk is.'
1 Zie de brief van 24 oktober 2004 van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de uitkomsten van
het Najaarsoverleg, Kamerstuk TK 2003-2004, 29200 XV, nr. 7.
2 Zie de brief van 11 november 2003 van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de vaststelling
van de minimumloonbedragen voor het jaar 2004, Kamerstuk TK 2003-2004, 29 289, nr. 1.
3 Zie de brieven van 3 en 19 mei, en 25 juni j.l. van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de
uitkomsten van het Voorjaarsoverleg, Kamerstuk TK 2003-2004, 29 208, nr. 99, Tweede Kamer, en Kamerstuk
2003-2004, 29 200 XV, nr. 78 en nr. 97.
De zorgwekkende verdubbeling van de werkloosheid in de afgelopen drie
jaar en de nog immer dalende werkgelegenheid en stijgende
ontslagaanvragen zijn voor het kabinet reden om van de genoemde
wettelijke afwijkingsmogelijkheden gebruik te maken. Voor 2005 wordt
wederom een stijging van de werkloosheid verwacht tot een niveau van 7%
van de beroepsbevolking. Om die reden heeft het kabinet ingezet op
loonmatiging.
Loonmatiging is vanuit economisch perspectief gewenst vanwege het beslag
van de lonen op het nationale inkomen en de daaruit volgende ruimte voor
winsten waaruit investeringen kunnen worden gefinancierd. Dit beslag komt
tot uitdrukking in de arbeidsinkomensquote (AIQ). De AIQ is, in lijn met de
verslechterde externe concurrentiepositie in de afgelopen jaren gestaag
toegenomen, tot 86,9 procent in 2003. Een dergelijk hoge AIQ vertaalt zich
onherroepelijk in een toename van de werkloosheid.
De inzet op loonmatiging is in lijn met de economische ontwikkelingen, maar
kan niet verhelpen dat de AIQ slechts langzaam afneemt. Het zal de nodige
tijd vergen voordat de gunstige doorwerking van een gematigde
loonontwikkeling zich vertaalt in herstel van winstgevendheid van
Nederlandse bedrijven. De ontwikkeling van werkgelegenheid en
werkloosheid, in samenhang met de verslechterde concurrentiepositie en de
afgenomen winstgevendheid, maken een nullijn voor de contractloonstijging
noodzakelijk. Om die reden worden ook ongewenste contractloonstijgingen
niet langer ondersteund via het algemeen verbindend verklaren.
Ten aanzien van loonmatiging heeft de overheid een duidelijke
voorbeeldfunctie te vervullen. Uitgangspunt voor de collectieve sector en de
uitkeringsgerechtigden in 2005 blijft dan ook de nullijn. Aangezien de
wettelijke berekeningssystematiek zou leiden tot enige stijging (op grond van
reeds gesloten contracten alsmede overloopeffecten) is het voor de realisatie
van de gekozen nullijn noodzakelijk om op basis van de wettelijke
afwijkingsgronden van deze systematiek af te zien
Het voorgaande leidt ertoe dat de bedragen in artikel 8, eerste lid, onder a,
b en c van genoemde wet niet verhoogd worden ten opzichte van het niveau
per 1 juli 2004. Voor de periode 1 januari tot en met 31 december 2005
worden deze bedragen vastgesteld op onderscheidenlijk 1264,80,
291,90 en 58,38.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(A.J. de Geus)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid