Nationale Bank van België
2004-10-08
PERSCOMMUNIQUÉ
Een vergelijking van schokken en fricties in de conjunctuurcycli van de Verenigde Staten en het
eurogebied: een Bayesiaanse aanpak
NBB Working Paper No. 61 - Research Series - www.nbb.be
De invoering van een eenheidsmunt in januari 1999 heeft de analyse van de geaggregeerde macro-
economische ontwikkelingen in het nieuwe muntgebied aanzienlijk aangewakkerd. Aangezien die
geaggregeerde analyse noodzakelijkerwijs in hoge mate berust op een waarnemingsperiode voor de
eigenlijke oprichting van de EMU, nopen de conclusies die uit een soortgelijke analyse kunnen worden
getrokken tot enige voorzichtigheid. Een van de betrouwbare en enigszins verrassende resultaten van deze
literatuur was dat in vele gevallen het conjunctureel gedrag van de geaggregeerde variabelen, zoals
productie, inflatie en rentetarieven, in het eurogebied een zeer gelijkvormig patroon te zien gaf als in de
Verenigde Staten. Zo bleek bijvoorbeeld dat de varianties van de belangrijkste macro-economische
tijdreeksen en hun kruiselingse covarianties met productie een zeer vergelijkbaar verloop vertonen in het
eurogebied en de Verenigde Staten. Ook de geschatte effecten van monetaire-beleidsschokken in het
eurogebied vertonen grote gelijkenis met die opgetekend in de Verenigde Staten. Tenslotte bleek ook uit de
structurele ramingen van de "New-Keynesian Phillips curve" voor de gegevens in het eurogebied en de
Verenigde Staten dat de geschatte parameters, inclusief de graad van starheid van de prijzen, in beide
gebieden vergelijkbaar zijn.
Voortbouwend op eerder werk, reikt deze paper nieuwe aanwijzingen aan over de gelijkenissen en
verschillen in de structurele kenmerken van de economie van de twee grootste muntgebieden ter wereld,
door een volledig gespecificeerd algemeen evenwichtsmodel voor beide muntgebieden te schatten over
dezelfde waarnemingsperiode. Het gehanteerde model besteedt speciale aandacht aan een relatief groot
aantal fricties en schokken, die bedoeld zijn om de eigenschappen van de tijdreeksen van de belangrijkste
macro-economische gegevens te vatten. De dynamiek wordt getrokken door tien orthogonale schokken,
waaronder schokken inzake productiviteit, arbeidsaanbod, investeringen, voorkeur, kostenverhoging en
monetair beleid. Het DSGE model wordt afzonderlijk geschat voor het eurogebied en voor de Verenigde
Staten door middel van Bayesiaanse econometrische technieken en aan de hand van zeven macro-
economische gegevensreeksen: reëel bbp, consumptie, investeringen, reële lonen, werkgelegenheid en de
nominale rente. De basisperiode voor de raming liep van 1974 tot 2002.
Een voordeel van onze structurele methodologie ten opzichte van andere meer beperktere benaderingen is
dat we direct in staat zijn zowel de structurele parameters en de bronnen van conjunctuurontwikkelingen in
de twee muntgebieden te vergelijken. Daardoor kunnen wij nagaan of verschillen in conjunctuurgedrag toe
te schrijven zijn aan verschillen in het type van schokken die de economie beïnvloeden, verschillen in het
transmissiemechanisme van die schokken of verschillen in de wijze waarop de respectieve monetaire
autoriteiten reageren op die economische ontwikkelingen. Uiteraard is het zo dat, hoe meer structuur in het
geraamde model wordt ingebouwd, hoe meer de resultaten zullen worden beïnvloed door de gekozen
theoretische specificatie. Het is dan ook van belang een theoretische structuur te kiezen die niet totaal
verworpen wordt door de gegevens. Het in deze paper gehanteerde model vertoont een marginale
waarschijnlijkheid die vergelijkbaar is met die van eenvoudige Bayesiaanse VAR's.
Onze belangrijkste conclusie luidt dat het inderdaad moeilijk is aanzienlijke verschillen te ontdekken zowel
in de structuur van de economie als in de bronnen van de conjunctuurschommelingen in de beide
muntgebieden. Verschillen in de eigenlijke conjunctuurontwikkelingen zijn vooral toe te schrijven aan
vergelijkbare schokken die de beide economieën op verschillende tijdstippen treffen. Wat betreft de
bronnen van conjunctuurschommelingen, luidt onze voornaamste conclusie dat, hoewel "vraag" en
monetaire-beleidsschokken enige rol spelen op korte termijn, het vooral de schokken in de productiviteit en
het arbeidsaanbod zijn die het verloop van de productie over de conjunctuurcycli bepalen. Dat geldt zowel
in het eurogebied als in de Verenigde Staten. Met betrekking tot de structuur van de economieën, is een
grote mate van nominale en reële fricties noodzakelijk om de dynamiek van de voornaamste hiervoor
besproken variabelen te vatten. Wij stellen aanzienlijke nominale rigiditeiten vast in zowel de goederen- als
de arbeidsmarkt. Wel blijkt uit de schattingen dat de loonrigiditeit in de Verenigde Staten groter is dan in het
---
eurogebied. Ook wordt geraamd dat de reële fricties, zoals de graad van "habit persistence" in de
consumptie, de aanpassingskosten inzake investeringen, de variabele bezettingsgraad en de vaste
productiekosten in de beide gebieden aanzienlijk en vergelijkbaar zijn. Tenslotte wijst niets op aanzienlijke
verschillen in de wijze waarop de monetaire autoriteiten op het productie- en inflatieverloop reageerden. De
korte rente reageert iets sterker en sneller op wijzigingen inzake de output gap en de inflatie in de
Verenigde Staten, maar de reactie is persistenter in het eurogebied.
Communicatie de Berlaimontlaan 14 tel. + 32 2 221 46 28 BTW BE 203 201 340
Nationale Bank van België n.v. BE-1000 BRUSSEL www.nbb.be HRB 22 300