ChristenUnie
Nota-overleg Koers Primair en Voortgezet Onderwijs Maandag 4 Oktober
2004 - 11:57
Bron: ongecorigeerd stenogram
Arie Slob: Voorzitter. Helaas kan ik vanmiddag niet aanwezig zijn bij
de bespreking van Koers VO omdat ik moet deelnemen aan een ander
overleg. Ook ik heb echter wat algemene opmerkingen die ook Koers VO
raken.
Het kan nooit kwaad om de visie van de overheid op het onderwijs in
koersdocumen-ten vast te leggen, maar wellicht kunt u zich herinneren
dat ik verleden jaar behoorlijk kritisch was toen de minister kwam met
de plannen voor Koers PO en Koers VO. Ik zag toen al een spanning met
de beleidslijn van autonomievergroting en deregulering die breed in de
Kamer wordt ondersteund, niet alleen in deze kabinetsperiode, maar ook
in vorige, maar die te vaak alleen maar met de mond werden beleden --
het wordt dan meer een soort mantra terwijl die op een bepaald moment
toch ook in praktijk moet worden gebracht. Wij hebben wel eens
ge-sproken over de kunst van het loslaten. Als je scholen meer moet
loslaten, dan moet het mi-nisterie op een groot aantal onderdelen een
stap terug doen in plaats van van school naar school te lopen om hen
uiteindelijk toch aan de hand mee te nemen in een bepaalde richting.
Dat is ook wel een reëel risico als je met dit soort documenten aan de
slag gaat. Uiteraard is dit het eerste koersdocument en moeten wij er
misschien aan wennen dat wij het een en ander bij het PO op deze
manier invullen, maar als ik de tekst ervan lees, krijg ik daar toch
niet echt een warm gevoel van en vraag ik mij af op welke wijze die
tot stand is gekomen. Er is na-tuurlijk met heel veel betrokkenen over
gesproken, maar het lijkt erop dat het uiteindelijk toch weer OCenW is
die bepaalt welke marsroute de scholen in de komende periode moeten
lopen. Dat is een vervelend gevoel, want dat staat volgens mij haaks
op de inzet die er voor dergelij-ke documenten zou moeten zijn. In
ieder hoofdstuk kom ik tegen wat de koers wordt en ko-men er
vervolgens veel onderdelen die voor een deel bestaand beleid zijn,
maar ook een aan-tal nieuwe. Iedere keer opnieuw vraag je je af waar
nu die verantwoordelijkheidsverdeling ligt tussen de overheid en de
scholen. Hiermee raak ik volgens mij ook wel de opmerking van de heer
De Vries dat wij node een heldere besturingsfilosofie voor het primair
onderwijs missen.
Het valt mij op dat er vanuit de onderwijsorganisaties nogal stevige
kritiek is gekomen op de wijze van totstandkoming van dit document. De
KBO was wel het meest uitgesproken in de teksten die zij in ieder
geval in onze richting heeft losgelaten en ik ga ervan uit dat die ook
wel de minister zullen hebben bereikt. Zij beschuldigt de minister er
in feite van dat zij zich gedraagt als een soort nationaal
schoolbestuur. Dat is toch wel een vrij harde kritiek. De andere
koepelorganisaties hebben zich gezamenlijk over het document
uitgesproken. Zij wijzen op het toch wel krampachtige onderscheid dat
wordt gemaakt tussen school en school-besturen en stellen dat het erop
lijkt alsof de overheid de scholen tegen de eigen besturen in
bescherming moet nemen. Ik kan mij absoluut niet voorstellen dat dit
de bedoeling van de minister is, maar als dit soort beelden gaan
ontstaan, gaat er iets toch niet helemaal goed.
Voorzitter. Het is belangrijk dat het onderwijsveld duidelijk wordt
aangegeven dat als het meer ruimte krijgt er ook momenten moeten
worden ingebouwd waarop het zich daarover moet verantwoorden. De
minister spreekt terecht over toezicht op maat en dat raakt de
discussie over de Wet op het onderwijstoezicht en over wat wij in dat
verband zouden moeten verstaan onder proportioneel toezicht.
De afgelopen jaren viel te zien dat de praktijk erg lastig is. Het
kost zowel de inspectie als het onderwijsveld moeite om hun nieuwe rol
in te vullen. Het is begrijpelijk dat de zaak op de rails moet worden
gezet, maar de onwennigheid mag niet te lang duren. Met de uitvoering
van de WOT mag geen valse start worden gemaakt. Daarover hoeven wij
vandaag niet uitgebreid te spreken -- dat kan op een later moment --
maar ik vraag er toch aandacht voor.
Het kabinet besteedt terecht veel aandacht aan de verdeling van
verantwoordelijkhe-den. Deze moeten worden neergelegd waar ze
thuishoren. Dit streven van het kabinet spreekt ons aan, zolang het
tenminste niet is bedoeld als bezweringsformule om allerlei
bezuinigin-gen door te voeren. De verdeling van verantwoordelijkheden
in het PO tussen scholen en ou-ders is een interessant punt. Ik heb
met veel plezier gelezen dat de minister daarvoor geen lan-delijk
kader wil vaststellen. Dit is een zaak voor school en ouders, wat
maatwerk vraagt. Het wringt overigens wel met de wettelijke
verantwoordelijkheid van besturen voor tussen-schoolse opvang. Hoe
consistent is de minister in dat licht met het leggen van
verantwoor-delijkheden waar ze horen?
In Koers PO wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan innovatie. De
minister stelt terecht dat scholen dit zelf ter hand moeten nemen.
Indien blijkt dat de kwaliteit onvoldoende is, moet de overheid
uiteraard wel de vinger aan de pols houden en zorgen dat de scholen
weer op het juiste spoor komen.
Mijn fractie zet grote vraagtekens bij de overheidsbemoeienis met het
totstandkomen van een brancheorganisatie. Ik zou haast de woorden van
de heer De Vries daarover kunnen overnemen. De minister intervenieert
in het krachtenveld van de sector, wat niet past bij het loslaten door
de overheid. Het is een zaak van de sector zelf. Indien men tot de
conclusie komt dat zo'n brancheorganisatie gewenst is -- in het
voortgezet onderwijs is dat al in een verder gevorderd stadium dan in
het primair onderwijs -- is daar uiteraard niets tegen. Wij kijken er
wel met een dubbele blik naar, omdat het vergaande consequenties heeft
voor de organisatorische setting en het plurale karakter van het
onderwijsbestel. Ten eerste zou de minister zich daar eigenlijk niet
mee moeten bemoeien. Ten tweede stelt de minister te simpel dat
activiteiten van de brancheorganisatie en de afzonderlijke
organisaties complementair aan elkaar moeten zijn. Dat is logisch,
maar het is de vraag of dat zo zal uitwerken. Ook bij de
overheidsbemoeienis met het instellen van een innovatiemakelaar zet
mijn fractie vraagtekens. Dit is meer een taak voor de sector zelf.
De minister heeft terecht opmerkingen gemaakt over de
verantwoordelijkheid die de school heeft voor de omgeving. In dat
kader vraag ik aandacht voor de positie van de gemeen-tes. Een groot
aantal jaren geleden, nog in de tijd van Wallage, zijn met het
"Schevenings Akkoord" veel vergaande verantwoordelijkheden bij de
gemeentes gelegd. Zij werden de spin in het web bij het lokaal
onderwijsbeleid. In de loop der jaren is een groot aantal bevoegdheden
bij de gemeentes weggehaald en bij de scholen neergelegd, wat op zich
onze steun heeft. De rol van de gemeentes moet echter ook niet te veel
worden gemarginaliseerd.
Op het moment dat gemeenten ook nog eens te maken hebben met een wat
vrijblijvende positie in het geheel en teruglopende inkomsten uit het
gemeentefonds en allerlei andere potjes die zij in het verleden
hadden, kan er een situatie ontstaan die afbreuk doet aan de fraaie
netwerken die de afgelopen jaren in veel gemeenten juist vanwege die
structuur zijn ontstaan. Het wordt allemaal een stuk vrijblijvender en
ik zie scholen daar nu sneller bij weglopen. Het zou heel jammer zijn
als dat waardevolle verloren gaat. Dit neemt echter niet weg dat wij
ook vinden dat je, waar dat kan, zo veel mogelijk bij scholen moet
neerleggen.
Het verhaal van de begintoets i svolgensmijduidelijk.MevrouwHamer
wees op een motie die is aangenomen. Ik zou ook willen wijzen op een
amendement dat vorig jaar breed is ondersteund en waarin ook
uitdrukkelijk is uitgesproken dat wij vinden dat het op deze wijze
niet moet. Laten wij alsjeblieft een herhaling van zetten voorkomen
van wat er vorig jaar op dit punt is uitgesproken. Mijn fractie maakt
zich erg veel zorgen over het toetsenverhaal zoals zich dat in de loop
van de jaren heeft ontwikkeld in de bovenste leerjaargroepen van het
basis-onderwijs. Wij hebben de indruk dat het Cito-gebeuren volledig
uit de hand is gelopen en dat het een veel te grote druk is gaan
leggen op de laatste leerjaargroepen. Bovendien worden de gegevens
volgens mij gebruikt op een wijze waarvoor de toetsen van oorsprong
niet zijn be-doeld. Daarvoor vragen wij nadrukkelijk aandacht, want
daar moeten wij wel wat mee doen.
Mijn laatste opmerking betreft de Code goed bestuur. In de Koers PO
wordt aangegeven dat men daarmee bezig is. Volgens mij ligt die code
er op dit moment al, want ik heb be-grepen dat de concept-teksten
klaar zijn. Het zou heel fraai zijn als wij straks met elkaar de
conclusie kunnen trekken dat de besturen goed werk geleverd hebben,
dat zij met deze code aan de slag kunnen en dat het ook niet nodig is
dat wij daar als overheid extra status aan geven. De heer De Vries
heeft een keer gezegd dat wij dat misschien wettelijk moeten gaan
vastleggen. Ik hoop dat het zover niet komt. Wat ik ervan heb gezien,
zag er heel goed uit. Dat laat ook weer zien dat het onderwijsveld
zelf voldoende body en inhoud heeft om dit soort zaken te kunnen
oppakken.
De heer Jan de Vries (CDA): Waar doelt de heer Slob op als hij spreekt
over het wettelijk codificeren van de Code goed bestuur?
Arie Slob: Ik doel op een interview dat u een keer hebt gegeven aan
het dagblad Trouw. In dit interview gaf u aan dat wij als overheid het
een en ander moeten vastleggen als de sector het zelf niet goed
regelt. Als u zich dat niet meer kunt herinneren, heb ik het knipsel
nog wel ergens liggen.
De heer Jan de Vries (CDA): Ik begrijp waarop u doelt.
Arie Slob: Het zou fraai zijn als wij daartoe niet hoeven over te
gaan. Volgens mij is dat ook niet nodig.
De heer Jan de Vries (CDA): Die mening delen wij.
Arie Slob: Dat is een mooie afsluiting van mijn eerste termijn.
---