INLIA
Knelpunten in terugkeer- en opvangbeleid 05/10/2004
Het nieuwe terugkeer- en opvangbeleid van minister Verdonk roept veel
vragen op bij gemeenten en kerken: wie heeft (nog of opnieuw) recht op
opvang? Onderstaand een uitgebreide analyse van de knelpunten, met
name geschreven voor gemeenten die zich met (ondersteuning van)
noodopvang bezighouden.
Knelpunten in het nieuwe terugkeer- en opvangbeleid van minister
Verdonk: een analyse
In deze notitie zal ik het terugkeerbeleid van minister Verdonk en het
daarmee samenhangende opvangbeleid bespreken en de knelpunten in dit
beleid benoemen. Omdat er sprake is van verschillende regelingen voor
verschillende groepen asielzoekers, afhankelijk van het moment waarop
zij Nederland zijn binnengekomen, wordt iedere groep apart besproken.
Bronnen die zijn gebruikt voor deze notitie zijn de Terugkeernota van
21 november 2003, de brieven die sindsdien tot heden door minister
Verdonk zijn verstuurd aan onder meer de Tweede Kamer, waarin zij haar
beleid nader toelicht, alsmede haar antwoorden op kamervragen.
Asielzoekers die onder de oude Vreemdelingenwet hun eerste
asielverzoek hebben gedaan
Beleid
Op deze groep is de meest uitgebreide terugkeerregeling van
toepassing. Het terugkeerproces bestaat uit drie fases. Gedurende het
gehele terugkeerproces zal worden geprobeerd om documenten te
verkrijgen waarmee de asielzoeker uiteindelijk gedwongen kan worden
uitgezet. Zodra dit mogelijk is, zal de asielzoeker in een
uitzetcentrum geplaatst worden, en vervolgens uitgezet worden.
Gedurende de eerste twee fases zal bovendien gepoogd worden de
asielzoeker te motiveren te kiezen voor vrijwillige terugkeer, en
hem/haar daarbij te faciliteren. De eerste fase van het
terugkeertraject vindt plaats op de huidige opvanglocatie van de
asielzoeker en duurt 4 of 8 weken (afhankelijk van het stappenplan en
de vreemdelingenwet die op de asielzoeker van toepassing is).
Gedurende deze fase vindt "intensieve facilitering" plaats van de
asielzoeker bij de voorbereiding van zijn/haar vertrek, door de IND en
de Vreemdelingenpolitie. Indien de asielzoeker aangeeft bereid te zijn
terug te keren kan hij/zij een aanvraag voor vrijwillige terugkeer
indienen bij de IOM. In dat geval krijgt hij/zij op het moment van de
daadwerkelijke uitreis een (extra) financiële toelage ten behoeve van
de herintegratie in het land van herkomst.
Indien de asielzoeker na de eerste fase nog niet is vertrokken, start
fase 2. Deze fase vindt plaats in het vertrekcentrum en duurt 8 tot 12
weken (afhankelijk van de periode die door fase 1 in beslag is
genomen). In het vertrekcentrum vindt verdere facilitering van de
terugkeer plaats. De asielzoeker heeft nog steeds de mogelijkheid om
te kiezen voor vrijwillige terugkeer met de IOM, maar indien hij/zij
deze keuze pas in het vertrekcentrum kenbaar maakt, kan hij/zij geen
aanspraken meer maken op de extra financiële toelage.
Indien na deze periode de asielzoeker nog steeds niet (hetzij
gedwongen, hetzij vrijwillig) vertrokken is, wordt bekeken of
uitzetting alsnog binnen redelijke termijn mogelijk is. Indien die
mogelijkheid er lijkt te zijn, vangt fase 3 aan. In deze fase bevindt
de asielzoeker zich in vreemdelingenbewaring (in een uitzetcentrum of
huis van bewaring). De fase duurt tot het moment waarop de asielzoeker
het land wordt uitgezet, dan wel totdat de rechter de bewaring niet
meer rechtmatig vindt. Indien aan het einde van fase 2 of 3 blijkt dat
uitzetting niet mogelijk is, zal de asielzoeker op straat worden
gezet.
Knelpunten
Het belangrijkste knelpunt van deze terugkeerregeling is dat niet
voorkomen wordt dat er toch nog asielzoekers op straat terecht komen.
Ten eerste kunnen mensen op straat terecht komen omdat zij niet bereid
zijn om zich te laten overplaatsen naar het vertrekcentrum. Dit zal
vermoedelijk voor een aanzienlijke groep mensen gaan gelden. In grote
aantallen kunnen mensen gaan onderduiken, zodra zij de indruk krijgen
dat ze op korte termijn opgehaald zullen worden om in een
vertrekcentrum geplaatst te worden. Ook gedurende het verblijf in het
vertrekcentrum kunnen velen de keuze maken om het vertrekcentrum te
verlaten. Dit kan, omdat het vertrekcentrum geen gevangenis is.
Ten tweede kunnen mensen aan het einde van fase 2 of 3 op straat
terecht komen indien uitzetting niet binnen redelijke termijn mogelijk
is. Volgens minister Verdonk zal deze situatie zich alleen voordoen
indien het gaat om mensen die niet bereid zijn mee te werken met
terugkeer. Indien mensen wel meewerken met terugkeer, maar toch niet
aan de benodigde uitreispapieren kunnen komen, zal namelijk een
verblijfsvergunning op grond van het buiten-schuld-criterium verleend
worden, aldus de minister. In werkelijkheid zijn de voorwaarden die
gelden voor een verblijfsvergunning op grond van het
buiten-schuld-criterium echter zodanig streng dat vrijwel geen
asielzoeker er zelfstandig in zal slagen om de benodigde bewijslast te
vergaren, zo wijzen testdossiers uit. Het risico is daardoor reëel dat
mensen die buiten hun schuld niet terug kunnen keren toch op straat
terecht zullen komen. Velen van hen zullen terugkeren naar hun eigen
sociale netwerk, dus hoofdzakelijk naar de gemeente waaruit ze
afkomstig zijn. Echter, ook wanneer de minister gelijk zou hebben, en
het slechts zou gaan om mensen die niet met hun terugkeer meewerken,
zijn daarmee de problemen van gemeenten niet opgelost. De problematiek
die ontstaat als gevolg van het verblijf op straat van grote groepen
mensen (bijvoorbeeld op het gebied van openbare orde en
volksgezondheid) zullen namelijk niet minder zijn wanneer het gaat om
mensen die niet meewerken met terugkeer.
Onze inschatting is dat de overgrote meerderheid van de mensen die in
het vertrekcentrum geplaatst worden uiteindelijk op straat zal worden
gezet. Een aantal jaren geleden was er immers ook al een
vertrekcentrum Ter Apel, waar ook intensieve facilitering van de
terugkeer plaats vond. Van de mensen die indertijd voor plaatsing in
dit vertrekcentrum zijn geselecteerd is nog geen 10% daadwerkelijk
vanuit het vertrekcentrum uitgezet naar het land van herkomst. Een
beperkt aantal mensen is na het verblijf in het vertrekcentrum
teruggeplaatst in een AZC. De overgrote meerderheid is ofwel nooit in
het vertrekcentrum aangekomen, ofwel vanuit het vertrekcentrum op
straat gezet.
Het is wat dat betreft tekenend dat er momenteel door de minister voor
Vreemdelingenzaken en Integratie weinig initiatieven lijken te worden
genomen om de gedwongen uitzetting van een aantal belangrijke (grote)
groepen asielzoekers daadwerkelijk uit te voeren, dan wel mogelijk te
maken. Zo is het voor de Nederlandse overheid, op grond van een
overeenkomst die op 18 maart 2003 met de autoriteiten van Afghanistan
is gesloten, al vanaf april 2004 mogelijk om asielzoekers naar
Afghanistan uit te zetten. Voor zover bekend is er echter nog niemand
daadwerkelijk uitgezet. Voor een andere grote groep asielzoekers,
mensen afkomstig uit Noord-Irak, geldt dat gedwongen terugkeer in het
geheel niet mogelijk is, omdat de autoriteiten ter plaatse daar
(vooralsnog) niet aan willen meewerken. Ook is zeer twijfelachtig of
vrijwillige terugkeer voor alle afgewezen asielzoekers uit Noord-Irak
mogelijk zal zijn. In een brief aan de Stichting INLIA van 25 mei 2004
liet minister Verdonk weten dat momenteel niet wordt gewerkt aan een
overeenkomst met de autoriteiten in Noord-Irak voor de (gedwongen)
terugkeer van (grotere aantallen) asielzoekers. Volgens haar is deze
terugkeer de individuele verantwoordelijkheid van de asielzoeker (!).
Gezien de huidige omstandigheden in Irak en Afghanistan, is het niet
waarschijnlijk
dat veel asielzoekers uit deze landen bereid zullen zijn om hun
individuele verantwoordelijkheid te nemen. Indien de Nederlandse
overheid vast houdt aan het standpunt dat deze mensen, ondanks de zeer
slechte situatie in hun landen van herkomst, terug zouden moeten
keren, maar tegelijkertijd niet in staat of bereid is om hun
(gedwongen) terugkeer daadwerkelijk te effectueren, zal de overgrote
meerderheid van deze mensen, na een verblijf in een vertrekcentrum,
vermoedelijk op straat zal worden gezet. Het zou hierbij om enkele
duizenden mensen kunnen gaan.
Een geheel ander knelpunt in de terugkeerregeling van de minister is
dat er niet voorzien is in opvang voor de overgrote meerderheid van de
mensen die nu in de gemeentelijke noodopvang verblijven. Zo heeft de
minister bepaald dat de terugkeerregeling voor de mensen die onder de
oude Vreemdelingenwet hun eerste asielverzoek hebben ingediend,
inclusief de bijbehorende extra financiële toelage bij vrijwillige
terugkeer en het drie-fasen-terugkeertraject, alleen van toepassing is
op mensen die onafgebroken in een vorm van opvang hebben verbleven.
Mensen die in de noodopvang verblijven hebben echter vaak minimaal
enkele dagen, maar soms zelfs maanden, buiten enige vorm van opvang
verbleven voordat zij in de noodopvang terecht konden. Indien dit het
geval is, komen zij - volgens de huidige planning - dus in het geheel
niet in aanmerking voor de terugkeerregeling, en kunnen zij dus ook
niet in een vertrekcentrum terecht. De mensen die er wel terecht
zouden kunnen, zullen bovendien vermoedelijk met langdurige
wachttijden te maken krijgen voordat zij daadwerkelijk in een
vertrekcentrum geplaatst kunnen worden. Ook wordt de voorwaarde
gesteld dat zij zelf aangeven te willen terugkeren. Deze voorwaarde
wordt niet gesteld bij mensen die onder de oude Vreeemdelingenwet
Nederland zijn binnengekomen en in de opvang van het COA of in
ROA-woningen verblijven.
Daarbij komt nog dat de overgrote meerderheid van de mensen die in de
noodopvang worden opgevangen rechtmatig in Nederland verblijft op
grond van een lopende herhaalde asielprocedure of een reguliere
aanvraag voor een verblijfsvergunning (bijvoorbeeld op medische
gronden). Zij kunnen pas terecht in een vertrekcentrum wanneer er niet
meer sprake is van rechtmatig verblijf op grond van een lopende
procedure (en, zoals gezegd, alleen indien er sprake is geweest van
onafgebroken verblijf in een vorm van opvang). Dit kan, met name bij
de medische procedures, nog zeer lang duren (twee jaar voor een
medische procedure is zeker geen uitzondering). Gedurende deze periode
komen zij niet in aanmerking voor opvang in een AZC, en blijven zij
volgens de huidige planning dus aangewezen op de gemeentelijke
noodopvang.
Asielzoekers die onder de nieuwe Vreemdelingenwet hun eerste
asielverzoek hebben gedaan, en voor 1 januari 2005 een negatieve
beslissing van de IND hebben ontvangen
Beleid
Op deze asielzoekers is een veel minder uitgebreide terugkeerregeling
van toepassing. De minister heeft bepaald dat zij hoe dan ook de
reguliere opvang moeten verlaten 28 dagen nadat zij van hun eerste
asielverzoek uitgeprocedeerd zijn geraakt, ook als er sprake is van
rechtmatig verblijf op grond van een vervolgprocedure. Indien zij aan
het einde van deze termijn van 28 dagen kunnen aantonen en een
verklaring ondertekenen - dat zij meewerken met terugkeer kunnen zij
gedurende maximaal 8 weken tijdelijk onderdak krijgen, vooralsnog in
Ter Apel en in een later stadium in een voorziening voor tijdelijk
onderdak. De extra toelage bij vrijwillige terugkeer en de intensieve
ondersteuning bij terugkeer die voor asielzoekers die onder de oude
Vreemdelingenwet Nederland zijn binnengekomen beschikbaar is, wordt
niet aan deze groep geboden.
Knelpunten
Ook voor deze regeling geldt dat niet voorkomen wordt dat er toch nog
asielzoekers op straat terecht komen en dat niet is voorzien in opvang
voor de overgrote meerderheid van de mensen die nu op de gemeentelijke
noodopvang zijn aangewezen.
Zo worden veel asielverzoeken binnen 48 procesuren in zogeheten
Aanmeldcentra afgedaan. De asielzoekers worden daarna direct op straat
gezet. Zij hebben dan nog wel de mogelijkheid om in beroep te gaan bij
de rechter, en daarbij een verzoek om een voorlopige voorziening in te
dienen (dit laatste houdt in dat de rechter verzocht wordt te bepalen
dat het beroep in Nederland mag worden afgewacht). Het duurt een
aantal weken voordat de zaak bij de rechtbank dient. Ook gedurende
deze periode is er geen opvang. Op een aantal noodopvanglocaties is
een beperkte capaciteit beschikbaar voor mensen die in een
Aanmeldcentrum zijn afgewezen, en in afwachting zijn van de uitspraak
van de rechter. Alleen als het beroep of het verzoek om een voorlopige
voorziening gegrond wordt verklaard kunnen de mensen naar een regulier
asielzoekerscentrum.
Indien geen beroep wordt aangetekend, of indien het beroep of het
verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, komen de
asielzoekers niet voor tijdelijk onderdak in aanmerking, ook niet als
ze wel meewerken met terugkeer. Omdat ongeveer de helft van de
asielverzoeken in aanmeldcentra wordt afgewezen, gaat het om een vrij
aanzienlijke groep, die toch nog op straat terecht komt. Hier is dus
sprake van een grote groep asielzoekers die nog steeds (dagelijks) op
straat wordt gezet, en waarvoor de terugkeerregeling van de minister
geen enkele oplossing biedt. Veel van deze mensen komen in de
illegaliteit terecht.
De regeling met betrekking tot tijdelijk onderdak biedt ook geen
oplossing voor mensen die nog rechtmatig in Nederland verblijven op
grond van een herhaalde asielprocedure of een reguliere procedure. Ook
hun opvang wordt 28 dagen nadat de eerste asielprocedure is afgelopen
beëindigd. Ook voor hen is alleen tijdelijk onderdak beschikbaar
indien zij objectief controleerbaar meewerken met terugkeer. Dat is
echter geen reële optie, indien er een procedure loopt die in
Nederland afgewacht mag worden. Het meewerken met terugkeer zou (in
juridische zin) bovendien de procedure kunnen schaden. Een
asielverzoek zal bijvoorbeeld door een rechter niet meer serieus
worden genomen, indien de betreffende persoon middels een ondertekende
verklaring al heeft laten weten terug te willen keren. Dit betekent
dat deze groep, net als de groep asielzoekers die in een
aanmeldcentrum is afgewezen, maar nog wel een beroep heeft lopen, nog
steeds op de (gemeentelijke) noodopvang is aangewezen.
Ook de mensen die wel voor tijdelijk onderdak in aanmerking komen,
zouden in een later stadium alsnog op straat terecht kunnen komen. Het
tijdelijk onderdak duurt immers maximaal 8 weken, ongeacht de reden
waarom de terugkeer op dat moment nog niet gerealiseerd is. Mensen die
buiten hun schuld niet terug kunnen keren, zullen dus na acht weken op
straat terecht komen. Wellicht zouden zij in aanmerking kunnen komen
voor een verblijfsvergunning op grond van het buiten-schuld-criterium.
Zoals eerder aangegeven, is de bewijslast die hiertoe moet worden
opgebouwd echter zeer hoog. Bovendien duurt de procedure voor het
verkrijgen van zon vergunning onder normale omstandigheden vele
maanden tot een aantal jaren, en dus veel langer dan de acht weken
gedurende welke het tijdelijk onderdak beschikbaar is. Met betrekking
tot de groep asielzoekers die onder de oude Vreemdelingenwet Nederland
is binnengekomen, heeft de minister laten weten dat gedurende het
gehele terugkeertraject wordt gekeken of mensen voor een
verblijfsvergunning op grond van het buiten-schuld-criterium in
aanmerking komen. Het lijkt er derhalve op dat de minister voor die
groep bereid is om een soort versnelde buiten-schuld procedure aan te
bieden. Tot nu toe is nergens uit gebleken dat dit aanbod ook van
toepassing is op asielzoekers die onder de nieuwe vreemdelingenwet
zijn binnengekomen.
Volgens de huidige voornemens zullen de asielzoekers die in aanmerking
komen voor tijdelijk onderdak gedurende het verblijf in de voorziening
voor tijdelijk onderdak niet in dezelfde mate "intensief gefaciliteerd
worden bij hun terugkeer als de groep asielzoekers die onder de oude
Vreemdelingenwet Nederland is binnengekomen gedurende het verblijf in
het vertrekcentrum. Ook komen zij niet in aanmerking voor de
facilitering die aan de laatstgenoemde groep in fase 1 van het
terugkeerproces wordt geboden. De kans is daarom groot dat de groep
asielzoekers die vanuit de voorzieningen voor tijdelijk onderdak op
straat gezet zal worden relatief gezien zo mogelijk nog groter zal
zijn dan de groep mensen die vanuit de vertrekcentra op straat gezet
zal worden.
Asielzoekers die onder de nieuwe Vreemdelingenwet hun eerste
asielverzoek hebben gedaan, en op of na 1 januari 2005 een negatieve
beslissing van de IND hebben ontvangen
Beleid
Volgens de minister zullen per 1 januari 2005 terugkeerlocaties
beschikbaar zijn voor asielzoekers die een negatieve beslissing op hun
asielaanvraag ontvangen. Het gaat hier om een nieuwe structuur voor de
opvang van asielzoekers die door de minister is aangekondigd in de
Terugkeernota van 21 november 2003. Het is de bedoeling dat
asielzoekers die nog in afwachting zijn van een beslissing van de IND
in een oriëntatielocatie zullen worden geplaatst. Indien zij een
negatieve beslissing ontvangen op het asielverzoek zullen zij
vervolgens worden overgeplaatst naar een terugkeerlocatie om het
signaal niet toelaten betekent terugkeren sterker af te geven. In een
terugkeerlocatie zullen alleen nog voorzieningen aangeboden worden die
gericht zijn op de toekomst in het eigen land, en zullen de mensen
gemotiveerd worden om voor terugkeer te kiezen.
Knelpunten
De veronderstelling dat mensen in de terugkeerlocaties zullen kunnen
blijven tot het moment dat ze daadwerkelijk terugkeren ligt voor de
hand. Uit de beschikbare stukken blijkt dit echter geenszins. Een
terugkeerlocatie is niet hetzelfde als een vertrekcentrum of een
uitzetcentrum. Het is niet een plek waar asielzoekers in afwachting
van de daadwerkelijke terugkeer verblijven. Het is een plek waar
asielzoekers verblijven die een negatieve beschikking van de IND
hebben gekregen op het asielverzoek. Zij zullen zich dus meestal in de
beroepsfase bevinden, en gedurende die periode zal gewerkt worden aan
het bevorderen van de zelfstandige terugkeer en voor zover vereist aan
het verkrijgen van de juiste identiteits- en nationaliteitsgegevens.
In haar antwoorden op kamervragen van mevrouw Lambrechts van 6
mei 2004 geeft de minister expliciet aan dat de in de Terugkeernota
aangekondigde nieuwe opvangstructuur van toepassing zal zijn op
asielzoekers die op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en de regeling
verstrekkingen asielzoekers (Rva), recht hebben op
opvangvoorzieningen. De mensen die volgens deze wet- en regelgeving
recht hebben op opvangvoorzieningen zijn asielzoekers die nog in de
eerste asielprocedure zitten, en die het verdere verloop van die
procedure in Nederland mogen afwachten. Hiervan zijn uitgezonderd de
asielzoekers die direct binnen 48 procesuren een afwijzing op het
asielverzoek hebben gekregen in een Aanmeldcentrum. Zij komen immers
pas in aanmerking voor opvang indien zij in beroep gaan, en dit
beroep, of het bijbehorende verzoek om een voorlopige voorziening,
wordt toegewezen. Gebeurt dit niet, dan komen zij niet in aanmerking
voor opvang, en kunnen zij in de nieuwe situatie dus ook niet in een
oriëntatie- of terugkeerlocatie terecht. Asielzoekers met een
herhaalde asielaanvraag of met een reguliere (bijvoorbeeld medische)
procedure hebben volgens deze wet- en regelgeving ook geen recht op
opvangvoorzieningen, en zouden dus ook niet in een terugkeerlocatie
terecht kunnen. Bovendien staat in de betreffende wet- en regelgeving
dat de opvang eindigt 28 dagen nadat de asielzoeker is uitgeprocedeerd
van het eerste asielverzoek. Als de nieuwe opvangstructuur inderdaad
gestalte krijgt binnen de grenzen van de huidige wet- en regelgeving
inzake de opvang van asielzoekers, dan houdt het verblijf in de
terugkeerlocatie dus na die 28 dagen op. De maatregelen inzake het
verlenen van tijdelijk onderdak aan mensen die aantoonbaar meewerken
met terugkeer is op deze groep in ieder geval niet van toepassing,
aangezien dit beleid volgens de minister alleen van toepassing is op
de mensen die een negatieve beslissing van de IND hebben ontvangen
voor 1 januari 2005. Ook heeft de minister aangegeven dat deze
maatregelen uitsluitend gelden tot het moment waarop de in de
Terugkeernota genoemde terugkeerlocaties operationeel zijn.
Het mag dus duidelijk zijn dat de nieuwe opvangstructuur die per 1
januari 2005 aangeboden zal worden er niet voor zal zorgen dat er geen
mensen meer op straat terecht komen. Integendeel, de beschikbare
informatie geeft aan dat de nieuwe opvangstructuur niets verandert aan
de bestaande gang van zaken, waarbij mensen direct na een afwijzing in
het aanmeldcentrum op straat worden gezet (ook als er wel een beroep
bij de rechter loopt dat mag worden afgewacht), opvangvoorzieningen
bij andere asielzoekers ophouden 28 dagen nadat de eerste
asielprocedure is beëindigd (ongeacht de periode die nodig is om de
terugkeer te regelen) en bovendien geen opvang wordt geboden aan
mensen die rechtmatig in Nederland verblijven op grond van een
herhaalde asielaanvraag of een reguliere procedure.
Conclusie
De plannen die tot nu toe door de minister zijn ontvouwd roepen gerede
twijfel op over de veronderstelling dat er in de nabije toekomst een
einde zal komen aan het op straat zetten van asielzoekers en de
daarmee samenhangende openbare orde- en volksgezondheidsrisicos. Ook
zou het voorbarig zijn om te veronderstellen dat beëindiging van de
noodopvang in zicht is, daar de informatie van de Minister voor
Vreemdelingenzaken en Integratie er op wijst dat de belangrijkste
categorieën asielzoekers die nu in de noodopvang verblijven ook in de
toekomst nog op noodopvang aangewezen zullen zijn, in ieder geval
zolang er geen aanvullende maatregelen van de kant van de
Rijksoverheid komen. Wel zijn er voldoende gronden aanwezig om het
beleid dat door alle gemeenten die in het kader van de Noodopvang voor
Dakloze Asielzoekers samenwerken met de Stichting INLIA (en daarnaast
ook vele andere gemeenten) wordt gevoerd, inhoudende dat (tijdelijk)
geen medewerking wordt verleend aan de beëindiging van
opvangvoorzieningen van asielzoekers, voort te zetten, daar er nog
immer geen zicht op is dat het vertrek uit Nederland, dan wel
vervolgopvang in Nederland, gewaarborgd zal zijn na de beëindiging van
de voorzieningen. Zeker wanneer het gaat om mensen die rechtmatig in
Nederland verblijven op grond van een lopende procedure, of om mensen
die actief en controleerbaar meewerken met terugkeer zou niet uit te
leggen zijn dat deze mensen toch nog op straat terecht zullen komen.
Het onthouden van opvang aan deze groepen asielzoekers is immers juist
de reden geweest waarom vele gemeenten zich indertijd genoodzaakt
zagen om onder protest noodopvangvoorzieningen voor dakloze
asielzoekers te financieren.
Stichting INLIA
Drs R. Zuidema
21 september 2004
_______________________
Brief van minister Verdonk aan de Tweede Kamer van 30 juli 2004
inzake afspraken met de G4 over beëindiging voorzieningen van
asielzoekers binnengekomen na 1 april 2001.
Idem