Geannoteerde agenda voor de Raad voor de
Werkgelegenheid en Sociaal Beleid,
Volksgezondheid en Consumentenzaken van
4 oktober 2004 (onderdeel werkgelegenheid
en sociaal beleid)
./. Hierbij zend ik u, mede namens Staatssecretaris van Hoof, de geannoteerde agenda ten
behoeve van de Raad voor de Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, Volksgezondheid en
Consumentenzaken van 4 oktober aanstaande in Luxemburg (onderdeel werkgelegenheid en
sociaal beleid).
Tevens treft u hierbij aan het verslag van de informele bijeenkomst van ministers van
sociale zaken en werkgelegenheid, die onder Nederlands voorzitterschap plaatsvond in
Maastricht op 8 en 9 juli j.l.
Het verslag van de Raad voor de Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, Volksgezondheid en
Consumentenzaken, die op 1 juni 2004 heeft vergaderd over de onderwerpen
Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, heb ik u al eerder toegezonden.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
Bijlage 1:
Geannoteerde Agenda van de Raad voor Werkgelegenheid en Sociaal beleid,
Volksgezondheid en Consumentenzaken van 4 oktober 2004.
Onderdeel: Werkgelegenheid en Sociaal Beleid
Agendapunt Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot uitvoering van
het beginsel van gelijke behandeling van vrouwen en
mannen bij de toegang tot en de levering van goederen en
diensten (Artikel 13)
Document 14812/03 SOC 469 MI 283 SURE 24
Aard van de bespreking Politiek akkoord
In november 2003 heeft de Europese Commissie een voorstel ingediend voor een richtlijn van
de Raad betreffende de gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en de
levering van goederen en diensten. De kern van het voorstel wordt gevormd door artikel 4, de
gelijke behandeling bij premies en uitkeringen in de verzekeringssector. In de Raad wordt
getracht een politiek akkoord te bereiken.
Stand van zaken
Afgelopen maanden is onder Nederlands Voorzitterschap, in nauwe samenwerking met de
Commissie, gewerkt aan een compromis. Aan de Raad zal een voorstel van het
voorzitterschap voorliggen waarbij gelijke premies en uitkeringen voor mannen en vrouwen
als basisregel is geformuleerd. Lidstaten mogen hiervan afwijken als zij op grond van
betrouwbare actuariële data kunnen aantonen dat de factor geslacht bepalend is voor het
inschatten van risico's bij verschillende producten. Deze lidstaten hebben indien zij van deze
afwijking gebruik maken wel de verplichting ervoor te zorgen dat deze data beschikbaar en
toegankelijk. Een werkgroep, die door de Commissie in het leven geroepen zal worden, en
waarin onder anderen vertegenwoordigers van lidstaten en verzekeringsmaatschappijen zitting
hebben, zal de Commissie ondersteunen bij het monitoren van de ontwikkelingen in de
lidstaten en het opstellen van een rapport, op basis waarvan de Commissie met voorstellen
kan komen om gelijke implementatie van de regels in lidstaten te verzekeren. Over de exacte
uitwerking van details van het voorstel, zoals de timing van de herziening van de
afwijkingsgrond, zal de Raad op 4 oktober nog een beslissing moeten nemen.
Nederlandse opstelling
Nederland kan zich goed vinden in het compromisvoorstel van het voorzitterschap. In de
Nederlandse wetgeving worden levensverzekeringen uitgezonderd van het verbod op
onderscheid omdat in deze gevallen het geslacht bepalend wordt geacht. Het
compromisvoorstel sluit goed aan bij deze systematiek.
Toelichting
Onze nationale regelgeving bevat al een verbod van onderscheid op grond van geslacht op het
terrein van goederen en diensten. Dit is opgenomen in de Algemene wet gelijke behandeling.
Het nu voorliggende voorstel voor een richtlijn is gebaseerd op artikel 13 van het EG-verdrag,
op grond waarvan de Raad maatregelen kan nemen om discriminatie op grond van onder meer
2
geslacht te bestrijden. Op 1 juni 2004 is er in de Sociale Raad in zijn algemeenheid brede
steun uitgesproken voor het voorstel. Er bestond zorg over de toepassing van artikel 4 van het
voorstel, maar alle lidstaten tonen zich ook op dit gebied compromisbereid.
Agendapunt: Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees
Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en
het Comité van de regio's: Modernisering van de sociale
bescherming voor de ontwikkeling van hoogwaardige,
toegankelijke en duurzame gezondheidszorg en langdurige
zorg: steun aan de nationale strategieën door middel van de
"open coördinatiemethode"
Document 8131/04 SOC 160 SAN 68 ECOFIN 1191
Aard van de bespreking Goedkeuring van de opinie van het Comité voor de sociale
bescherming
De mededeling maakt onderdeel uit van een allesomvattende strategie om een
gemeenschappelijke visie te ontwikkelen voor de Europese gezondheidsstelsels en de sociale
beschermingsstelsels.
Commissievoorstel
De mededeling pleit als belangrijkste punt voor het gebruik van de Open Methode van
Coördinatie (OMC) in de gezondheidszorg.
De Europese Raad van Lissabon heeft OMC gedefinieerd als een middel om "best practices"
te verspreiden en de beleidsconvergentie in de EU te vergroten op terreinen waar de
communautaire bevoegdheden beperkt zijn. Het comité voor de sociale bescherming (SPC)
heeft in nauwe samenwerking met de High level group over gezondheidsdiensten en medische
zorg een opinie vastgesteld. Deze opinie onderschrijft de kernpunten uit de mededeling.
Voorts geeft het SPC in haar opinie aan dat:
· Implementatie van OMC niet moet leiden tot vergroting van administratieve lasten;
· Volksgezondheidsministeries direct betrokken moeten zijn bij de implementatie van
OMC;
· Overlap in werkzaamheden tussen verschillende gremia die zich hiermee bezig houden
dient te worden voorkomen;
· Samenwerking met het EPC op dit terrein, zoals dat al bestaat op terrein van pensioenen,
dient te worden voortgezet.
Nederlandse opstelling
Nederland steunt de SPC opinie en staat positief tegenover de toepassing van OMC op dit
terrein. Het werken met die methode is succesvol geweest op andere beleidsterreinen.
Nederland is van mening dat de doelstellingen licht en realistisch zouden moeten zijn en
indicatoren eenduidig en beleidsrelevant. Uitgangspunt van de Nederlandse regering,
ingebracht in het dossier voor de Voorjaarsraad 2004, is vooralsnog eerst te beginnen met een
lichte vorm van OMC. Een aantal landen willen voorzichtig starten bijvoorbeeld door te
beginnen met het uitwisselen van ervaringen. Nederland sluit zich daarbij aan.
3
Toelichting
Tijdens de bijeenkomst van de Raad van ministers van Volksgezondheid te Luxemburg (2
juni 2004) is besloten tot de instelling van een High Level Group over gezondheidsdiensten
en medische zorg. De eerste bijeenkomst heeft plaatsgevonden op 1 juli 2004. Dit nieuwe
forum moet een start maken met het bepalen van op welke wijze en op welke terreinen
gewerkt kan worden met OMC.
Agendapunt sociale diensten van algemeen belang
Document geen
Aard van de bespreking oriënterend, openbaar debat
Het Nederlands voorzitterschap organiseert een oriënterend, openbaar debat over sociale diensten van
algemeen belang. Het doel van dit debat is om bij te dragen aan meer duidelijkheid over het effect van
EU-regelgeving op sociale dienstverlening. Conclusies zullen niet getrokken worden.
Toelichting
Over het brede terrein van diensten van algemeen belang is in 2003 een groenboek en in 2004
een witboek verschenen. In het witboek heeft de Europese Commissie aangekondigd in 2005
met een mededeling te komen over sociale en gezondheidsdiensten van algemeen belang. Het
oriënterend debat tijdens de Raad concentreert zich op sociale diensten van algemeen belang.
Het doel van dit debat is om materiaal aan te dragen voor de mededeling in 2005 en voor de
nieuwe Sociale Beleidsagenda 2006-2010.
Bij sociale diensten van algemeen belang in Nederland kan gedacht worden aan WSW-
instellingen, bepaalde diensten van het CWI, ROC's en reïntegratiebedrijven die een taak van
algemeen belang uitvoeren. Sociale diensten van algemeen belang kan in de verschillende
lidstaten vele verschijningsvormen hebben, zoals dienstverlening door de overheid of in
opdracht van de overheid door andere instanties. Lidstaten zijn vrij in de definiëring,
organisatie en financiering van diensten van algemeen belang, maar hierdoor kan het effect
van interne markt-, mededingings- en staatssteunregels op deze diensten verschillen.
Een aantal lidstaten, waaronder Nederland, zal een korte presentatie houden. Hierbij worden
de betreffende ministers uitgenodigd aan de hand van concrete voorbeelden in te gaan op de
wijze waarop sociale diensten van algemeen belang in hun lidstaat georganiseerd zijn, de
interactie tussen EU-regelgeving en de bevoegdheid van lidstaten om sociale diensten van
algemeen belang zelf te definiëren en in te richten en tenslotte de rol van de EU en de
toekomstige verstrekking van genoemde diensten.
Nederland zal een korte presentatie geven over het voorbeeld van de reïntegratiemarkt.
Reïntegratiebedrijven die diensten verlenen in opdracht van de overheid, bevinden zich op het
snijvlak van de uitvoering van publieke taken en marktwerking.
Agendapunt Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging
van Verordening (EG) nr. 2062/94 van de Raad tot
4
oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid
en de gezondheid op het werk (Bilbao)
Document 9050/04 SOC 213
Aard van de bespreking Algemene oriëntatie
Commissievoorstel
De Commissie heeft op 23 april 2004 een voorstel uitgebracht over de wijziging van de
verordening tot oprichting van het Agentschap vooral in verband met de uitbreiding van de
Europese Unie op 1 mei 2004. De voorgestelde aanpassingen in de instellingsverordening
strekken ertoe de efficiency te waarborgen en de toegevoegde waarde van het werk van het
Agentschap te vergroten.
De wijzigingen laten de doelstelling en structuur van het Agentschap in de kern onverlet.
Ze betreffen:
· Kleine verduidelijking van de doelstelling en taken van het Agentschap;
· Versterking van de strategische rol van het bestuur en van de rol van het bureau;
· Versterking van de rol van sociale partners in het netwerk van het Agentschap in de
lidstaten;
· Samenwerking van het Agentschap met andere gemeenschapsinstituties op het terrein van
de sociale politiek zoals de Europese Stichting voor de Verbetering van Levens- en
Arbeidsomstandigheden.
Het voorzitterschap heeft naar aanleiding van het verloop van de besprekingen een
compromisvoorstel ingediend ten aanzien van de omvang van het Bureau en de
besluitvorming in de Raad van Bestuur met vergaande consequentie voor de taaklast van de
nationale knooppunten. De rechtsgrondslag voor het voorstel is artikel 308, met adviesrecht
van het EP.
Nederlandse opstelling
Nederland kan akkoord gaan met het voorstel zoals dat in de compromistekst van het
voorzitterschap is geformuleerd.
· Nederland hecht met name aan een zware besluitvormingsprocedure voor beslissingen die
vergaande consequenties hebben voor de taaklast van de nationale knooppunten (in
Nederland berust die taak bij het Arboplatform en TNO). Een verzwaring van de taaklast
brengt ongetwijfeld financiële consequenties voor de lidstaten met zich mee. Het
compromis van het voorzitterschap, waarbij bij beslissingen van de Raad van Bestuur die
zulke consequenties hebben voor de taaklast van de nationale knooppunten instemming
van de meerderheid van de overheidsvertegenwoordigers wordt gevraagd, is voor
Nederland aanvaardbaar.
· Nederland steunt eveneens het voorzitterschapsvoorstel om de omvang van het Bureau tot
11 leden te beperken.
Agendapunt Voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van
Verordening (EEG) nr. 1365/75 van de Raad betreffende de
oprichting van een Europese Stichting tot verbetering van de
levens- en arbeidsomstandigheden
5
Document 9031/04 SOC 211
Aard van de bespreking Algemene oriëntatie
Commissievoorstel
De Commissie heeft op 23 april 2004 een voorstel uitgebracht inzake de wijziging van de
verordening tot oprichting van de Europese Stichting ter verbetering van levens- en
werkomstandigheden te Dublin in verband met de uitbreiding van de Europese Unie op 1 mei
2004. De stichting draagt bij aan de internationale en nationale kennisontwikkeling op het
terrein van de arbeidsverhoudingen, de levens- en werkomstandigheden in Europa. Onderzoek
van de stichting staat ten dienste van de ontwikkeling van Europees en nationaal beleid op de
genoemde terreinen. De wijzigingsvoorstellen laten de doelstelling en de structuur van de
Stichting in essentie ongewijzigd. Zij hebben betrekking op:
· Versterking van de strategische rol van het bestuur en van het bureau;
· Beperking van de vergaderfrequentie van het bestuur
· Samenwerking van de Stichting met andere gemeenschapsinstellingen op het terrein
van de sociale politiek zoals het Agentschap in Bilbao
· De regeling van de status van het personeel van de Stichting.
Nederlandse opstelling
· Nederland steunt de Commissievoorstellen tot wijziging van de verordening op
hoofdlijnen.
· Ten aanzien van de omvang van het bureau (dagelijks bestuur) van de Stichting is
Nederland in afwijking van het oorspronkelijk Commissie-voorstel voorstander van
een kleine uitbreiding tot elf leden alsmede het aanwijzen van plaatsvervangende
leden die alleen bij afwezigheid van de reguliere leden aan de vergaderingen kunnen
deelnemen.
Agendapunt: Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en
de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/88/CE van het
Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003
betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de
arbeidstijd
Document nog niet bekend
Aard van de bespreking Presentatie en uitwisseling van gedachten
De Commissie zal een voorstel voor aanpassing van de arbeidstijdenrichtlijn presenteren. Het
Nederlandse Voorzitterschap zal de kernpunten uit het Commissievoorstel samenvatten en
voorleggen aan de Raad voor een eerste gedachtewisseling. Het Nederlandse Voorzitterschap
streeft naar een politiek akkoord over een herziene tekst in de Sociale Raad van 7 december
2004.
Stand van zaken
De belangrijkste kwesties ten aanzien van de herziening betreffen:
6
· De lengte van de referentieperiode waarover de gemiddelde arbeidstijd mag worden
berekend.
· De definitie van arbeidstijd naar aanleiding van de uitspraken van het Hof over rusttijd
tijdens aanwezigheidsdiensten.
· De voorwaarden voor de toepassing van de opt out.
· Maatregelen voor de verbetering van de balans tussen werk en privé.
Nederlandse opstelling
Een structurele aanpassing van de richtlijn is nodig om de consequenties van de
Hofuitspraken te ondervangen, zonder dat gebruik gemaakt hoeft te worden van de opt out.
Nederland ziet in de opt-out geen structurele oplossing, maar kan onder strikte voorwaarden
instemmen met de continuering ervan. De keuzevrijheid van de werknemer is met name van
belang. Daarnaast moet de veiligheid en gezondheid van de werknemer voldoende worden
beschermd.
Nederland ziet verscheidene mogelijkheden om de richtlijn aan te passen die leiden tot een
duurzame oplossing van de problemen die door de uitspraak van Europese Hof van Justitie
zijn ontstaan. Deze variëren van het opnemen in de richtlijn van een afwijkingsmogelijkheid
voor aanwezigheidsdiensten tot het aanpassen van de definitie van arbeidstijd in artikel 2 (1)
en de introductie van het begrip `niet-actieve' tijd, naast de bestaande begrippen arbeidstijd en
rusttijd.
Nederland is voorts van mening dat een grote mate van flexibiliteit bij de organisatie van de
arbeidstijd in het belang is van zowel werkgever als werknemer. Een langere referentieperiode
kan een bijdrage leveren aan deze grotere variatie en flexibiliteit.
Nederland vindt het belangrijk om de combinatie van arbeid en zorgtaken te stimuleren en
heeft ter bijdrage hieraan verschillende verlofrechten en de daarbij behorende
financieringsregelingen ingesteld. Nederland is verheugd over het belang dat ook de
Commissie hecht aan de combineerbaarheid van werk en privé-leven. Nederland is echter ook
van mening dat gezien het subsidiariteitsbeginsel regelgeving ter stimulatie van de combinatie
van arbeid en privé-leven aan de lidstaten moet worden overgelaten.
Toelichting
In december 2003 heeft de Commissie een mededeling gepubliceerd met een evaluatie van de
arbeidstijdenrichtlijn (2003/88/EC) en een analyse van de impact van de jurisprudentie van
het Europese Hof van Justitie.
In de mededeling wordt uitvoerig ingegaan op uitspraken van het Europese Hof van Justitie in
de arresten Simap en Jaeger. Het Hof van Justitie heeft in het arrest Jaeger (november 2003)
bepaald dat rusttijd tijdens een aanwezigheidsdienst moet worden aangemerkt als arbeidstijd
in de zin van de arbeidstijdenrichtlijn. Het Hof van Justitie heeft tevens bepaald dat de
compenserende rusttijd onmiddellijk na de aanwezigheidsdienst moet worden toegerekend.
Met een aanpassing van de richtlijn kan worden voorkomen dat de lidstaten worden
geconfronteerd met grote financiële en personele consequenties als gevolg van de
jurisprudentie van het Hof.
De mededeling vormde de basis voor de consultatie van de lidstaten en de sociale partners
over mogelijke aanpassingen van de richtlijn. De Nederlandse kabinetsreactie is u begin april
met een begeleidende brief toegegaan.
Op 4 maart hebben de lidstaten in de Sociale Raad gesproken over de belangrijkste kwesties.
De lidstaten waren het eens over de noodzaak van een spoedige aanpassing van de richtlijn.
7
Agendapunt Gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees
Parlement en de Raad betreffende de arbeidsvoorwaarden
van uitzendkrachten
Document 15098/02 SOC 576 CODEC 1588
Aard van de bespreking Oriënterend debat
Het Nederlandse Voorzitterschap heeft besloten de richtlijn uitzendarbeid te agenderen voor
bespreking in de Sociale Raad, na het stranden van de onderhandelingen vorig jaar juni onder Grieks
voorzitterschap. Indien blijkt dat de voorwaarden aanwezig zijn voor het bereiken van een
compromisoplossing zal worden gestreefd naar een politiek akkoord in de Raad van december.
Stand van zaken
Het Nederlandse voorzitterschap is onlangs gestart met de inventarisatie van de standpunten
van de lidstaten op de belangrijkste openstaande kwesties. Het compromisvoorstel van het
Griekse voorzitterschap met de herziene compromistekst voor de uitzondering op het principe
van gelijke behandeling dienden hiertoe als uitgangspunt. Het compromisvoorstel voorziet in
een overgangsperiode van 5 jaar, gedurende welke lidstaten af mogen zien van de gelijke
behandeling van uitzendkrachten gedurende een wachttermijn van X maanden, gevolgd door
een overgangsperiode van 3 jaar, met een mogelijkheid om uitzendkrachten gedurende een
wachttermijn van Y weken ongelijk te behandelen. Voor een aantal lidstaten bleek een
beperkte duur van de overgangsperiode niet aanvaardbaar.
Veel lidstaten hebben verklaard compromisbereid te zijn. In de Raad van 4 oktober moet
blijken of de voorwaarden aanwezig zijn om een compromisoplossing te kunnen bereiken.
Nederlandse opstelling
Nederland staat positief ten opzichte van een EU richtlijn over uitzendarbeid, waarin gelijke
behandeling van uitzendkrachten wordt voorgeschreven, onder meer ten aanzien van de
beloning en de arbeid- en rusttijden. Een dergelijke Europese regelgeving kan leiden tot een
verbetering van de kwaliteit van uitzendarbeid in de hele Europese Unie. Daarmee kan het
gebruik van uitzendarbeid worden bevorderd en een bijdrage worden geleverd aan een grotere
flexibiliteit op de Europese arbeidsmarkt.
Nederland is bereid om vergaand met het Nederlandse Voorzitterschap mee te denken over
mogelijke oplossingsrichtingen om in december een politiek akkoord over een
compromisoplossing te bereiken.
Toelichting
Op 20 maart 2002 heeft de Commissie een voorstel gedaan voor een richtlijn van de Raad en
het Europees Parlement over de arbeidsvoorwaarden van uitzendarbeiders. De Lissabon
strategie en het daarin neergelegde streven naar meer flexibiliteit op de arbeidsmarkt in
combinatie met zekerheid voor werknemers vormde hiervoor de achtergrond. De Europese
Raad deed in maart 2003 een oproep aan de lidstaten en het Europees Parlement om voor het
eind van 2003 overeenstemming over de richtlijn te bereiken. De onderhandelingen strandden
echter in juni 2003 onder Grieks voorzitterschap.
8
Agendapunt Groenboek van de Commissie "Gelijkheid en non-
discriminatie in een uitgebreide Europese Unie"
Documenten 10212/04 SOC 305
Aard van de bespreking Schriftelijke informatie van de Commissie
Commissievoorstel
In mei jl. heeft de Europese Commissie het Groenboek "Gelijkheid en non-discriminatie in
een uitgebreide Europese Unie" gepubliceerd. Het Groenboek bevat de analyse van de
Europese Commissie over de vooruitgang die tot nu toe is geboekt op het terrein van gelijke
behandeling. Tevens wordt bekeken hoe de EU haar inspanningen op dit terrein kan
voortzetten en vergroten. Aan het Groenboek is een openbare consultatie gekoppeld (d.m.v.
een vragenlijst). De resultaten van de consultatie zullen worden gepresenteerd tijdens de
antidiscriminatie conferentie in het kader van het Nederlandse voorzitterschap van de EU op
22 en 23 november.
Nederlandse opstelling
· De kabinetsreactie op het Groenboek is u reeds toegezonden (Kamerstukken 21501-31,
nummer 52).
· Hierna worden de kernpunten uit de reactie kort weergegeven:
o Uitgangspunt in de kabinetsreactie is dat de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel
voorop staat (er wordt gekeken naar de complementaire rol en taken van de EU).
o Het bestrijden van discriminatie is nodig om te bewerkstelligen dat een ieder
participeert in de uitgebreide EU en draagt op die manier bij aan de Lissabon-
doelstelling.
o Het kabinet is van mening dat er op dit moment geen sprake is van een coherent stelsel
van Europese antidiscriminatiewetgeving en onderschrijft daarom stroomlijning van
het huidige stelsel. Het kabinet is het eens met het standpunt van de Commissie dat
volledige implementatie van de bestaande antidiscriminatiewetgeving prioriteit
verdient (i.t.t. bijvoorbeeld nieuwe richtlijnen voor bepaalde gronden of terreinen).
o Het verbeteren van gegevensverzameling, monitoring en analyse betreffende
discriminatie is belangrijk voor de ontwikkeling van een effectief beleid, maar dit mag
nooit ten koste gaan van een strikte handhaving van privacyregels.
o De effectiviteit van antidiscriminatiewetgeving en -beleid moet de komende jaren in
kaart worden gebracht. Activiteiten op het terrein van voorlichting en bewustmaking
zullen de komende jaren nodig blijven, waarbij een coherente samenhang tussen het
geheel van Europese en nationale activiteiten een randvoorwaarde is.
o De komende jaren zouden regionale en lokale autoriteiten, rechters en
beroepsbeoefenaren en organisaties op het terrein van sport en media meer betrokken
moeten worden bij de maatregelen van de EU ter bestrijding van discriminatie. Verder
is een betere samenwerking tussen verschillende `stakeholders' (belangenorganisaties
en organisaties werkzaam op terreinen waarop discriminatie zou moeten worden
aangepakt) gewenst.
o Demografische ontwikkelingen vragen om extra aandacht voor preventie van armoede
en sociale uitsluiting, maatschappelijk verantwoord ondernemen en duurzame sociale
ontwikkeling. Daarbij zijn `mainstreaming' van antidiscriminatie beleid (via
9
concepten als `universal design', `inclusive design' en inclusief beleid) en de open
methode van beleidscoördinatie (via de NAP's voor armoede en sociale uitsluiting)
belangrijk.
Agendapunt Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en
de Raad inzake de instemming van de sociale partners met
bepaalde voorwaarden voor het inzetten van mobiel
personeel dat grensoverschrijdende interoperabele diensten
verricht, overeengekomen door de European Transport
Workers' Association (ETF) en de Gemeenschap van
Europese spoorwegen (CER)
Documenten nog niet beschikbaar
Aard van de bespreking Presentatie door de Commissie
De Commissie zal een voorstel presenteren voor een richtlijn inzake de arbeidstijden van het
personeel van internationale treinen. De overkoepelende organisaties van Europese
werkgevers en werknemers bij het spoor (ETF en CER) zijn hierover tot een akkoord
gekomen en hebben de Europese Commissie verzocht om hun akkoord om te zetten in een
bindende tekst (een richtlijn). In de daarvoor geldende besluitvormingprocedure wordt
vervolgens door de Raad en het EP bepaald of dit ook daadwerkelijk gebeurt.
Het voorstel staat in principe voor besluitvorming geagendeerd voor de Raad van 7 december
a.s.
10
Bijlage II
Verslag van de informele bijeenkomst van ministers van Werkgelegenheid en Sociaal
Beleid te Maastricht (8 en 9 juli 2004)
De informele raad werd, zoals gebruikelijk, vooraf gegaan door ontmoetingen tussen de
Troïka (ministers van het huidige en de twee komende voorzitterschappen) met non-
gouvernementele organisaties op sociaal terrein, verenigd in het Social Platform op 5 juli
2004 en met Europese sociale partners op 8 juli 2004
Tijdens de informele raad waren, naast Nederland, de 24 lidstaten van de Europese Unie
aanwezig alsmede Bulgarije, Roemenië en Turkije. IJsland woonde in zijn hoedanigheid van
voorzitter van de EFTA eveneens de bijeenkomst bij. Kroatië had geen gevolg gegeven aan de
uitnodiging. Zoals gebruikelijk vertegenwoordigde de voorzitter van de EP Commissie voor
werkgelegenheid en sociaal beleid het Europees Parlement.
Er vond een brede en informele discussie plaats over de belangrijkste uitdagingen voor de
Europese sociale beleidsagenda tot 2010. Er zijn geen conclusies geformuleerd. Het accent
lag daarbij meer in het bijzonder op de wijze waarop de sociale beleidsagenda kan bijdragen
aan de realisering van de Lissabon doelstellingen.
De ministers bespraken in werkgroepen de volgende thema's:
1. verandering op de arbeidsmarkt, aanpassingsvermogen en het aantrekken van meer
mensen op de arbeidsmarkt
2. modernisering van de sociale zekerheid, bevordering van sociale cohesie, strijd tegen
armoede
3. diversiteit en bevordering van gelijke kansen
4. investeren in menselijk kapitaal en bevordering van productiviteit.
Uit de discussies bleek duidelijk dat alle lidstaten de nieuwe sociale beleidsagenda in het licht
van (het bereiken van) de Lissabon doelstellingen willen zien. De EU zal moeten inspelen op
de veranderende omstandigheden, zoals een tegenvallende economische groei. Ingrijpende
maatregelen zijn daarbij nodig. Arbeidsmarkten zullen flexibeler moeten worden maar
tegelijkertijd zal werknemers voldoende zekerheid moeten worden geboden. Rekening zal
tevens moeten worden gehouden met de (verschillende) behoeften van werknemers op
terreinen zoals verlof of aangepast werk. Langer doorwerken moet mogelijk worden gemaakt.
Deze situatie vereist een veranderende attitude van zowel overheden als werkgevers en
werknemers.
De modernisering van sociale zekerheidsstelsels werd eveneens erg belangrijk gevonden,
onder meer door de uitvoeringsorganisaties effectiever te maken. De behoeften van een
bevolking die steeds meer divers wordt vergen zo'n aanpassing. Dat betekent ook dat gelijke
kansen moeten worden geschapen voor iedereen en dat belemmeringen om aan het werk te
gaan moeten worden opgeruimd. In dat kader is de scholing van mensen gedurende hun
gehele werkzame leven een factor van belang. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt niet
alleen bij de overheden maar ook bij het bedrijfsleven.
Het vergroten van de participatie op de arbeidsmarkt en de problematiek rond pensioenen en
vergrijzing werden als belangrijke thema's voor de toekomst gekwalificeerd. Het thema
11
veiligheid en gezondheid op het werk is een belangrijk thema en grotendeels inmiddels op de
rails gezet. Uitwisseling van ervaringen en "best practices", de open methode van coördinatie
leken Europese instrumenten die productief kunnen zijn bij het verder helpen van de lidstaten
om de Europese beleidsdoelen te realiseren.
De Commissie benadrukte twee uitdagingen voor de toekomst namelijk (1) het vorm geven
aan en waar nodig ook aanpassen van het veranderingsproces dat lidstaten zullen moeten
doormaken en (2) de problematiek van vergrijzing.
Normstelling inzake bijvoorbeeld de strijd tegen discriminatie en op het terrein van veiligheid
en gezondheid op het werk zal volgens de Commissie nodig blijven.
Als instrumenten voor het EU beleid in de komende jaren wees de Commissie nadrukkelijk
op het Europees Sociaal Fonds en op de sociale dialoog. Vermindering van de administratieve
lastendruk is een belangrijk aspect in het Europese beleid.
De informele raad werd afgesloten met een bezoek aan een sociale werkplaats in Maastricht.
12