Ministerie van Buitenlandse Zaken

militaire bijdrage aan de EU-geleide troepenmacht in Bosnië-Herzegovina

Artikel 100 brief NL militaire bijdrage aan de EU-geleide troepenmacht in Bosnië-Herzegovina

Ministerie van Buitenlandse Zaken
Ministerie van Defensie

Postbus
20701
Postbus
20061

2500 EB
's-Gravenhage 2500 ES 's-Gravenhage

Telefoon
070-3486486 Telef oon 070-3188188

Aan:

de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Binnenhof 22 's-Gravenhage

Uw brief Uw kenmerk Ons nummer Datum

DVB/ CV - 341/04 1 oktober 2004

Onderwerp: Nederlandse militaire bijdrage aan de EU-geleide troepenmacht in Bosnië-Herzegovina: operatie "Althea".

Overeenkomstig het Toetsingskader 2001 bent u op 14 mei jl. op de hoogte gesteld van het feit dat het kabinet de wenselijkheid en mogelijkheid onderzoekt van een Nederlandse militaire bijdrage aan de toekomstige door de Europese Unie (EU) geleide operatie "Althea" in Bosnië-Herzegovina. Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek informeren wij u hierbij, op grond van artikel 100 lid 1 van de Grondwet en aan de hand van het Toetsingskader 2001, over het regeringsbesluit met maximaal 530 militairen deel te nemen aan operatie "Althea" voor de duur van zes maanden.

Kern van het
besluit
Bosnië-Herzegovina heeft de afgelopen jaren aanzienlijke vooruitgang geboekt op het terrein van stabilisatie en wederopbouw. De noodzaak tot internationale ondersteuning van het land blijft echter aanwezig. Doel van de operatie is een bijdrage te leveren aan een veilige en stabiele omgeving, die noodzakelijk is voor de politieke en economische hervormingen.

Tijdens de Top van Istanbul op 28 juni 2004 besloot de NAVO om de operatie Joint Forge in Bosnië-Herzegovina op 31 december 2004 te beëindigen en dientengevolge de Stabilization Force (SFOR) terug te trekken. Met instemming van de VN Veiligheidsraad (VNVR-Resolutie 1551 d.d. 9 juli 2004) besloot vervolgens de EU tijdens de bijeenkomst van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen op 12 juli 2004 formeel om de NAVO-missie in Bosnië-Herzegovina te laten opvolgen door een EU-missie. Deze militaire operatie, die wordt uitgevoerd door troepenmacht EUFOR, krijgt de naam "Althea".

De NAVO zal het commando over de internationale veiligheidspresentie begin december 2004 aan de EU overdragen. De EU-geleide militaire operatie heeft - evenals SFOR - als hoofdtaken de voormalige strijdende partijen ervan te weerhouden het conflict opnieuw gewapenderhand aan te gaan en toe te zien op naleving van de bijlagen
1A en 2 bij de Dayton Akkoorden. Operatie Althea zal hierdoor bijdragen aan het veilige klimaat dat nodig is om het missie-implementatieplan (MIP) van het Bureau van de Hoge Vertegenwoordiger, tevens EU-Speciaal Vertegenwoordiger in Bosnië-Herzegovina, en het Stabilisatie- en Associatieproces (SAP) van de EU te realiseren. Bij de aansturing van de missie zal de EU gebruik maken van de NAVO-commandostructuren op basis van de zgn. Berlijn Plus-regelingen. De NAVO blijft overigens vanuit een verkleind hoofdkwartier te Sarajevo enkele taken uitvoeren. Zo blijft de NAVO verantwoordelijk voor advisering en ondersteuning ten behoeve van de defensiehervormingen. Ook blijft de NAVO verantwoordelijk voor de opsporing en aanhouding van verdachten van oorlogsmisdaden en voert de organisatie activiteiten uit die gericht zijn op bestrijding van terrorisme. De EU-geleide operatie speelt bij deze taken een ondersteunende rol.

De nieuwe EU-geleide missie zal met dezelfde troepenomvang beginnen als de eindsterkte van SFOR - circa 6.000 militairen. Hiervoor is gekozen om de overgang zo soepel mogelijk te laten verlopen en om zichtbaar te maken dat de nieuwe EU-troepenmacht EUFOR op geloofwaardige wijze haar militaire taken kan uitvoeren.

Nederland heeft sinds het ontstaan van de Joegoslavië-crisis, begin jaren negentig, een actieve rol gespeeld in de Westelijke Balkan, in het bijzonder in Bosnië-Herzegovina en wil vooralsnog, om bovengenoemde redenen, de huidige bijdrage aan SFOR (in totaal maximaal 530 militairen) in Althea voortzetten. Zo zal de Nederlandse deelneming aan operatie Althea getalsmatig gelijk zijn aan de huidige Nederlandse bijdrage aan SFOR. Nederland blijft met het Verenigd Koninkrijk en Canada samenwerken in de Multinational Taskforce North West (MNTF-NW). Aangezien de leidende organisatie evenals het operationele plan veranderen, informeert de Regering de Staten-Generaal aan de hand van de aandachtspunten van het Toetsingskader 2001.

Gronden voor deelneming
Operatie Althea is de eerste grote missie in het kader van het Europese Veiligheids -en Defensiebeleid (EVDB). Eerdere EVDB-missies zijn de EU-geleide politiemissies EUPM in Bosnië-Herzegovina, "Proxima" in Macedonië en de EU-geleide militaire missies "Artemis" in de Democratische Republiek Congo en "Concordia", in samenwerking met de NAVO, in Macedonië. Met Althea wordt een belangrijke stap gezet in de verdere ontwikkeling van het EVDB. De militaire missie is onderdeel van de EU 'comprehensive approach' in Bosnië-Herzegovina: een samenhangend optreden waarin verschillende Europese instrumenten elkaar wederzijds aanvullen en versterken. Hiertoe behoren de EU Speciaal Vertegenwoordiger, het Stabilisatie- en Associatieproces waarin de Europese Commissie een leidende rol heeft, de sinds januari 2003 aanwezige politiemissie EUPM en de EU-geleide militaire troepenmacht EUFOR. Door haar veelomvattende instrumentarium is de EU bij uitstek geschikt om deze laatste fase in het stabilisatieproces tot een goed einde te helpen brengen.

Betrokkenheid van de internationale gemeenschap blijft vooralsnog noodzakelijk om bij te dragen aan een veilig en democratischer Bosnië-Herzegovina. De toekomst van het land ligt binnen de Euro-Atlantische structuren.

Sinds 1991 participeert Nederland in de EC Monitoring Mission (later EUMM). Nederland leverde van 1992 tot 1995 een belangrijke bijdrage aan de United Nations Protection Force (UNPROFOR), alsmede aan de opvolgende vredesmachten in Bosnië-Herzegovina: de Implementation Force (IFOR, 1996), respectievelijk de Stabilisation Force (SFOR, vanaf 1997). Bosnië-Herzegovina is één van de zesendertig partnerlanden waarmee Nederland een structurele ontwikkelingssamenwerkingsrelatie onderhoudt. Nederlandse deelneming aan de EU-operatie past in het beleid van de regering om mee te werken aan het consolideren van de vrede in Bosnië-Herzegovina, aan een succesvolle overdracht van het bestuur aan de civiele autoriteiten en aan economische wederopbouw. De Westelijke Balkan is één van de drie gebieden waarvoor de notitie van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking ´Aan Elkaar Verplicht´ een regionale benadering aankondigt. Deze aanpak is verder uitgewerkt in de notitie 'Regionale Benadering Westelijke Balkan', die wij in maart 2004 aan de Kamer stuurden. Vrede, veiligheid en stabiliteit vormen een voorwaarde voor de verdere ontwikkeling van het land. Voorts is de stabiliteit van Bosnië-Herzegovina rechtstreeks van invloed op de Europese Unie. De inzet van Nederlandse militairen in de regio is dan ook een goed voorbeeld van het regeringsstreven een geïntegreerd Nederlands buitenlands beleid te voeren.

Politieke aspecten

Rol militaire presentie in het politieke proces

In september 1995 ondertekenden de presidenten van Kroatië, de toenmalige Federale Republiek Joegoslavië en Bosnië-Herzegovina een onder Amerikaanse leiding op de vliegbasis Dayton (VS) tot stand gekomen vredesregeling, die een einde moest maken aan de gewapende strijd in Bosnië-Herzegovina. Het uitgangspunt van deze vredesregeling was het behoud van de territoriale integriteit van Bosnië-Herzegovina. Op 14 december 1995 werd in Parijs het General Framework Agreement for Peace in Bosnia and Herzegovina (GFAP) getekend, beter bekend als de ´Dayton-akkoorden'. De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties nam daarop Resolutie 1031 aan en mandateerde de NAVO een multinationale vredesmacht uit te zenden naar Bosnië-Herzegovina.

De aard en taakstelling van de internationale militaire aanwezigheid zijn in de loop van de jaren geëvolueerd. Waar in de eerste na-oorlogse jaren de nadruk heeft gelegen op het voorkomen van hernieuwde interetnische strijd, is de laatste jaren de aandacht verschoven naar het begeleiden van civiele en militaire hervormingen. Een belangrijk element in de opzet van de vredesmacht in Bosnië-Herzegovina was dat deze stapsgewijs in omvang zou worden verkleind en van karakter zou veranderen. De operatie werd daartoe in vier fasen verdeeld: implementatie, stabilisatie, "afschrikking" en uiteindelijk beëindiging van de missie. Het moment waarop van de ene naar de andere fase zou worden overgegaan, werd afhankelijk gemaakt van de veiligheidsomstandigheden en de voortgang van het vredesproces. Begin december 2003 besloot de NAVO dat de op dat moment 12.000 militairen tellende SFOR-troepenmacht in 2004 in omvang kon worden teruggebracht tot 6.000 militairen. Ook de organisatie en werkwijze werden aangepast. In juni 2004 is deze derde fase, de "Deterrent Presence", formeel ingegaan. De NAVO-eenheden zijn sindsdien meer op de achtergrond aanwezig en leveren door de afschrikkende werking die van hun aanwezigheid uitgaat, een bijdrage aan de stabiliteit in Bosnië-Herzegovina.

De EU heeft besloten de NAVO-missie in deze fase van "deterrent presence" over te nemen en de missie voort te zetten tot en met de uiteindelijke beëindiging. Onder de huidige omstandigheden is een heropleving van de gewapende interetnische strijd onwaarschijnlijk. Ook de betrekkingen met overige landen op de Westelijke Balkan zijn genormaliseerd. Om die redenen is de internationale militaire presentie in Bosnië-Herzegovina de laatste jaren reeds aanzienlijk gereduceerd. Er blijft echter vooralsnog behoefte aan een militaire component van de internationale presentie in Bosnië-Herzegovina om nieuwe vijandelijkheden te voorkomen. Een volledige terugtrekking van de internationale militaire presentie, zou door de lokale partijen kunnen worden geïnterpreteerd als een indicatie dat de internationale politieke aandacht voor de problematiek in Bosnië-Herzegovina afneemt en dat zou een negatief gevolg hebben voor de veiligheid en stabiliteit, het proces van economische hervormingen en de staatsopbouw.

Voortgang hervormingsproces

Het toezicht op de civiele implementatie van het Dayton akkoord berust bij de internationale gemeenschap en wordt uitgevoerd door de Hoge Vertegenwoordiger (HV) van de VN, sinds mei 2002 de Brit Lord Paddy Ashdown. Hij is tevens EU Speciaal Vertegenwoordiger. Ook bij de implementatie van het civiele deel van de Dayton-akkoorden wordt voortgang geboekt, al blijft nog veel te wensen over. De Kosovo crisis (1999) vertraagde de voortgang van het Dayton-proces, omdat de economische groei ten gevolge van deze crisis afnam. Dit werd vooral duidelijk in de Republika Srpska, die economisch sterk op Servië-Montenegro leunt.

De hervormingsprocessen worden bemoeilijkt door de complexe staatsstructuur die met de Dayton-akkoorden in het leven werd geroepen. De relatief zwakke centrale regering positioneert zich met moeite ten opzichte van de twee entiteiten, de Moslim-Kroatische Federatie en de Republika Srpksa, die elk hun eigen regering hebben. Binnen de Federatie bestaan bovendien kantons, met elk weer een eigen regering. De overheidsinstellingen op de verschillende niveaus functioneren moeizaam en etnische tegenstellingen overheersen het beeld. Door een aantal hervormingen, zoals die voor indirecte belastingen en defensie, is de positie van de centrale overheid versterkt, doch de interne verhoudingen blijven moeizaam.

Politiek wordt het proces van wederopbouw bemoeilijkt door het feit dat de drie mono-etnische partijen die tijdens de oorlog dominant waren, hun positie in de naoorlogse periode hebben weten te handhaven. Vertegenwoordigers en handlangers van de partijen domineren het politieke en economische leven in het land, maar ook het onderwijs en de media.

In 2000 kwam tijdens de algemene verkiezingen voor het eerst een aantal gematigde, niet-nationalistische partijen als winnaar - zij het krap - uit de bus. De zgn. 'Alliantie voor verandering', die de basis vormde voor coalities tussen deze partijen voor zowel de centrale regering als binnen de Federatie, was echter weinig daadkrachtig en boekte slechts beperkte resultaten in de hervormingsprocessen. Met name op sociaal-economisch terrein bleef verbetering uit. In 2002 waren het zodoende weer de nationalistische partijen SDA (Bosnische moslims), HDZ (Bosnische Kroaten), en SDS (Bosnische Serviërs) die flinke winst boekten en de regeringsverantwoordelijkheid opeisten. HV Ashdown interpreteerde deze uitslag niet als een terugkeer naar het 'oude' nationalisme, maar als een protest tegen het gebrek aan verbeteringen onder de vorige regering. Hij benadrukte dat de nationalistische partijen SDA, HDZ en SDS dit keer met een gematigder programma campagne hadden gevoerd dan voorheen. Alle partijen werden door Ashdown opgeroepen zich in te zetten voor een versnelde implementatie van de hervormingsagenda. Ook benadrukte hij de afgelopen jaren het belang van de economische ontwikkeling voor de politieke stabiliteit in Bosnië-Herzegovina. De strategie van de HV is gericht op het creëren van 'justice and jobs'. Meer concreet betekent dit vestiging van de rechtsstaat (`rule of law'), en in samenhang daarmee het bewerkstelligen van sociaal-economische groei.

Defensiehervormingen

De Defence Reform Commission (DRC) in Bosnië-Herzegovina is onder meer betrokken bij de vormgeving van wetgeving inzake defensiehervormingen. De DRC valt onder de HV/SV en bestaat uit afgevaardigden en experts van de entiteitsregeringen en vertegenwoordigers van de NAVO, EU, OVSE en VN. De defensiehervormingen verlopen in vergelijking met de hervormingen bij de overige overheidsorganen voorspoedig. De DRC heeft te kennen gegeven dat de belangrijkste defensiehervormingen in mei 2004 voltooid zijn. Belangrijke stappen zijn de vorming van één centrale militaire staf, de verandering en uitvoering van wetgeving (mede op het gebied van inlichtingendiensten) en de aanstelling van één minister van Defensie op centraal niveau, die in maart 2004 is aangetreden.

Op dit moment richt de nieuwe minister van Defensie, Radovanovic, zijn ministerie in en krijgt de plaatsing van voldoende gekwalificeerd personeel de nodige aandacht. Op het ministerie is een multi-etnische staf voorzien. Ook is er een centraal operationeel commando, dat de grote eenheden van de krijgsmacht aanstuurt. Het operationele commando zet de eenheden van de beide entiteitslegers in. Het bemensen, uitrusten en trainen van de eenheden is een zaak van de beide entiteitslegers die ook beide een eigen ministerie van Defensie houden. De entiteiten zijn daarnaast verantwoordelijk voor hun eigen reserve-eenheden. Door deze rol beschikken zij over aanmerkelijk meer geld en andere middelen dan de centrale organen en blijft de macht van het centrale ministerie van Defensie beperkt.

De sterkte van de Bosnische strijdkrachten is de laatste jaren verminderd van ruim 19.000 tot 12.000 manschappen. Deze sterkte is inclusief burgerpersoneel en het personeel werkzaam in het ministerie van Defensie. Bij de benoeming van nieuwe generaals is gekozen voor relatief onervaren personen, die in de oorlog geen prominente rol hebben gespeeld en daardoor ook niet worden geïdentificeerd met misstanden. Overeenkomstig het plan van de DRC dient het aantal wapenopslagplaatsen in Bosnië-Herzegovina significant te worden verminderd. Dit aantal is sinds 1999 reeds gereduceerd van 540 tot 155. Toch vormen de opslagplaatsen nog een te grote aanslag op het budget van de beide entiteiten. Daarom is ervoor gekozen om dit aantal op korte termijn verder te reduceren. Buiten het DRC-voorstel om heeft de HV aangegeven dat het totaal aantal wapenopslagplaatsen zal moeten worden teruggebracht tot minder dan tien. Gevolg van deze reducties is dat er veel minder dienstplichtigen nodig zijn voor de bewaking van de wapenopslagplaatsen. Daarnaast kan men een groot deel van de voormalige wapenopslagplaatsen infrastructuur verkopen en de opbrengsten gebruiken om de tekorten op de defensiebegrotingen te bestrijden. Hierbij dient rekening te worden gehouden met het feit dat de opbrengsten van de verkoop de totale kosten van deze bezuinigingsoperatie niet zullen dekken. De verdere financiering van het nieuwe ministerie van Defensie uit de begrotingen van de twee entiteiten vormt dan ook een heet hangijzer. Afgesproken is dat de reductie zoals voorgesteld door de DRC in juni 2005 moet zijn gerealiseerd.

Rol Hoge Vertegenwoordiger VN

De vooruitgang die de afgelopen jaren geboekt is ten aanzien van de wederopbouw van Bosnië-Herzegovina is in hoge mate toe te schrijven aan de initiatieven en sturing van de HV en de overige vertegenwoordigers van de internationale gemeenschap. Door middel van zijn zgn. Bonn powers heeft de HV veel wetgeving opgelegd, alsmede personen met een dubieus oorlogsverleden uit publieke functies verwijderd. De HV streeft er naar deze bevoegdheden steeds minder vaak te hoeven gebruiken. Zijn Mission Implementation Plan voorziet in een geleidelijke uitfasering van de verantwoordelijkheden van de Office of the High Representative (OHR) en in de overdracht van taken aan de Bosnische autoriteiten binnen één of twee jaar. Eén van de terreinen waarop deze overdracht van bevoegdheden reeds heeft plaatsgevonden, is terugkeer van vluchtelingen.

Samenwerking met het International Criminal Tribunal for former Yugoslavia (ICTY)

Van de bevoegdheid om personen uit publieke functies te ontslaan maakt de HV nog regelmatig gebruik. Zo heeft Ashdown in juli 2004 nog 59 functionarissen in de Republika Srpska uit hun ambt verwijderd die de opsporing van verdachten van oorlogsmisdaden tegenwerkten. Samenwerking met het ICTY (opsporing en arrestatie van verdachten van oorlogsmisdaden, het medewerking verlenen aan onderzoek en het bestrijden van de criminele netwerken die de verdachten ondersteunen) is een internationale verplichting voor Bosnië-Herzegovina, waarop ook de NAVO en de EU sterk de nadruk leggen. De prestaties van de Republika Srpska op dit terrein zijn nog ondermaats. Zo is het de internationale gemeenschap een doorn in het oog dat er in Bosnië-Herzegovina mogelijk nog steeds netwerken actief zijn rond Radovan Karadzic en Ratko Mladic, die ertoe bijdragen dat deze verdachten nog steeds op vrije voeten verkeren. In juni 2004 werd Bosnië-Herzegovina deelname aan het NAVO Partnerschap voor Vrede onthouden wegens onvoldoende samenwerking met het tribunaal.

EU Police Mission Bosnië-Herzegovina (EUPM)

De EU draagt met de EU Politie Missie in Bosnië-Herzegovina (EUPM) bij aan de opbouw van het civiele politieapparaat. Deze missie is op 1 januari 2003 van start gegaan en heeft een mandaat van drie jaar. De EUPM heeft tot taak een duurzame politiestructuur in Bosnië-Herzegovina tot stand te helpen brengen die voldoet aan de hoogste Europese en internationale normen. EUPM draagt bij aan behoud van de huidige niveaus van institutionele en personele bekwaamheid, de vergroting van de beheers- en operationele capaciteiten bij de politie, de versterking van de vakbekwaamheid van de ministeries en van het hogere politiekader en aan toezicht op de uitoefening van passende politieke controle op de politie. De missie bestaat uit 500 EU politiefunctionarissen, waaronder 37 Nederlanders.

Perspectief op toetreding tot Euro-Atlantische structuren

Bosnië-Herzegovina heeft, evenals de andere landen van de Westelijke Balkan, perspectief op EU-toetreding. Dit blijkt een belangrijke stimulans voor hervormingen. De Europese Commissie publiceerde in december 2003 een haalbaarheidsstudie, waarin 16 onderwerpen worden genoemd (zoals betere implementatie van wetgeving, effectiever bestuur en doorvoeren van economische hervormingen) ten aanzien waarvan aanzienlijke vooruitgang moet worden geboekt voordat een begin kan worden gemaakt met onderhandelingen over het afsluiten van een Stabilisatie- en Associatie Overeenkomst met de EU. De vorderingen van de Bosnische regering ten aanzien van deze hervormingsagenda zijn langzaam doch gestaag, al moet hierbij worden aangetekend dat na aanpassing van wetgeving, de feitelijke uitvoering nog een zware opgave zal blijken. De HV legt in beginsel geen wetgeving meer op welke genoemd is in de haalbaarheidsstudie; deze hervormingen moeten door Bosnië-Herzegovina zelf worden gerealiseerd.

Tijdens de NAVO-top in Istanbul van afgelopen juni werd waardering uitgesproken voor de vorderingen die Bosnië-Herzegovina heeft gemaakt op het gebied van defensie-hervormingen, een belangrijke voorwaarde om het land in aanmerking te laten komen voor lidmaatschap van het NAVO Partnerschap voor de Vrede (PvV). Tegelijkertijd werd zorg uitgesproken over de gebrekkige samenwerking met het ICTY, met name die van de Republika Srpska. Volledige samenwerking is een harde voorwaarde voor PvV-toetreding. Wel besloot de NAVO Bosnië-Herzegovina op ad hoc-basis bij bepaalde PvV-activiteiten te betrekken. Ook heeft de NAVO in de verklaring aan Bosnië-Herzegovina laten weten dat het noodzakelijk is te streven naar één multi-etnische krijgsmacht. Het mandaat van de DRC is verlengd tot eind 2004 teneinde de commissie de mogelijkheid te geven het proces van defensiehervormingen op alle niveaus toereikend te kunnen begeleiden.

Humanitaire situatie en vluchtelingenterugkeer

De burgeroorlog heeft in Bosnië-Herzegovina onder meer een groot vluchtelingenprobleem veroorzaakt. Direct na de oorlog waren er ongeveer 1,3 miljoen binnenlandse ontheemden en ongeveer 1,2 miljoen vluchtelingen op een totale bevolking van 4,3 miljoen.

Nederland heeft na de oorlog op grote schaal humanitaire hulp verleend aan ontheemden en vluchtelingen in Bosnië-Herzegovina. In de periode 2001 tot en met 2003 heeft Nederland voor ongeveer 8,51 miljoen euro humanitaire hulp gedoneerd, grotendeels via VN-organisaties en internationale NGO's.

Door de binnenlandse politieke veranderingen, de donaties van onder andere Nederland en de inspanningen van internationale organisaties zoals de UNHCR, de OHR en de OVSE zijn meer vluchtelingen en ontheemden in de afgelopen jaren teruggekeerd. De meeste vluchtelingen zijn inmiddels teruggekeerd en de humanitaire crisis is voorbij. In december 2003 werd de verantwoordelijkheid voor vluchtelingen door de HV in zijn geheel overgedragen aan het Bosnische Ministerie voor Vluchtelingen en Mensenrechten, dat met een daartoe ingesteld fonds de vluchtelingenterugkeer in Bosnië-Herzegovina moet voltooien. Nederland heeft evenals andere donoren besloten de humanitaire hulp in 2003 te verminderen en geen nieuwe verplichtingen aan te gaan. De nog overgebleven 22.500 vluchtelingen en 324.000 ontheemden hebben nu behoefte aan meer structurele hulp om hun levensomstandigheden te verbeteren. Humanitaire hulp is voor deze gevallen niet het meest geëigende instrument. De groepen die nu nog niet zijn teruggekeerd, zijn veelal tevens de kwetsbaarste. Nederland acht het van belang om hen die terug willen keren te blijven ondersteunen. Daarom blijft Nederland, in tegenstelling tot veel andere donoren, bijdragen aan het terugkeerproces van vluchtelingen uit de regio en van ontheemden. Geschatte uitgaven van Nederland aan vluchtelingenterugkeer voor 2004 bedragen ongeveer 6,7 miljoen euro. De OHR heeft als waarnemer op dit terrein nog een beperkte rol.

Wederopbouw
Bosnië-Herzegovina is één van de zesendertig partnerlanden waarmee Nederland een structurele ontwikkelingssamenwerkingsrelatie onderhoudt. De totale hulp schommelde lang rond de honderd miljoen gulden per jaar en bedroeg in 2002 nog 32 miljoen euro. Het hulpprogramma berustte op drie pijlers: macro-economische steun, steun in het kader van het terugkeerproces van ontheemden en vredesimplementatie. In het kader van de macro-economische steun is bijgedragen aan grote aanpassingsleningen van de Wereldbank. De steun aan de terugkeer van ontheemden is aangepakt door via de Nederlandse ambassade in Sarajevo aan NGO's geldbedragen ter hand te stellen voor kleine huisvestings- en werkgelegenheidsprojecten ten behoeve van terugkerende minderheden. Voor ontheemden van Srebrenica, die nog niet terug konden keren, werd vervangende woonruimte gebouwd. Tegelijkertijd waren Nederlandse NGO's actief op het gebied van traumaverwerking.

In het kader van de vredesimplementatie werden onder meer de grenspolitie en de internationale politiemacht gesteund, werden Nederlandse experts geplaatst bij het kantoor van de HV en de missie van de OVSE, is een groot bedrag uitgetrokken voor het herstel van de brug bij Mostar en werden enige projecten op het terrein van 'goed bestuur' gefinancierd. De International Commission on Missing Persons ontvangt grote bijdragen voor de identificatie van stoffelijke resten van vermisten van Srebrenica. Voor de aanleg en inrichting van een begraafplaats in Potocari voor slachtoffers uit Srebrenica werd 1 miljoen euro ter beschikking gesteld.

Voor 2004 is een budget voor structurele ontwikkelingssamenwerking van 11,6 miljoen euro beschikbaar. De activiteiten concentreren zich nu op de terugkeer van ontheemden en projecten op het terrein van 'goed bestuur'. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij programma's van zowel internationale organisaties (oa UNDP, FAO, IOM) als lokale NGO's. De aandacht is met name gericht op de versterking van de staatsinstellingen (capaciteitsopbouw) ten opzichte van de entiteiten
- ondermeer door steun aan programma's ter ontwikkeling van het kadaster (omgeving Srebrenica) en versterking van de samenwerking tussen lokale autoriteiten - en de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld. Aan naar Srebrenica teruggekeerde ontheemden en aan nabestaanden die niet meer willen of kunnen terugkeren wordt extra aandacht besteed. Nederland draagt in 2004 2 miljoen euro bij aan ICMP, de organisatie die middels DNA-onderzoek duidelijkheid probeert te verschaffen over het lot van slachtoffers en vermisten. Ook krijgen economische aspecten zoals verbetering van de economic governance en de ontwikkeling van de particuliere sector steeds meer aandacht, ondermeer in het kader van de kiesgroeprelatie. Zo draagt Nederland bij aan het `bulldozer-initiatief', dat bestaande belemmeringen voor het lokale en internationale bedrijfsleven uit de weg ruimt. Ook wordt actieve bekendheid gegeven aan de mogelijkheden die het investeringsklimaat in Bosnië-Herzegovina biedt, mede gezien het EU-toetredingsperspectief van het land. Op 25 oktober zal in Rotterdam een Balkan investeringsconferentie plaatsvinden. In het kader van de regionale benadering Westelijke Balkan zal Nederland regionale activiteiten ondersteunen op het gebied van, onder andere, terugkeer en integratie van ontheemden, milieu, en ontwikkeling van de private sector. Het PSO programma is eveneens actief in Bosnië-Herzegovina.

Politieke risicoanalyse
Er is een aantal factoren dat de politieke stabiliteit in Bosnië-Herzegovina op middellange termijn in gevaar kan brengen. Allereerst de sociaal-economische situatie: indien de economie niet opbloeit en de werkloosheid op het huidige hoge niveau blijft steken, zal dit nieuwe spanningen tot gevolg hebben en mogelijk de positie van op traditionele, nationalistische leest geschoeide partijen verder versterken. De bevolking van de Republika Srpska is er, zo blijkt uit een recente enquête, nog steeds niet van overtuigd dat haar toekomst binnen Bosnië-Herzegovina ligt. De opstelling van de Republika Srpska blijft een risicofactor. Wanneer de samenwerking met het ICTY niet verbetert, bestaat het risico dat daarmee de toenadering van Bosnië-Herzegovina tot de EU en de NAVO wordt gefrustreerd, en dat het toch al moeizame hervormingsproces verder wordt vertraagd. Er is de afgelopen jaren vooruitgang geboekt bij de terugkeer van vluchtelingen naar hun oorspronkelijke woonplaatsen. Daaronder bevinden zich vluchtelingen die terug willen keren naar minderheidsgebieden. Bij deze terugkeer kunnen incidenten ontstaan, die door de grote politieke partijen kunnen worden aangegrepen om hun bestaansrecht te onderstrepen. Tot slot zijn de verwevenheid van de Bosnische politiek met criminele structuren, de alomtegenwoordige corruptie en de georganiseerde misdaad eveneens factoren die de politieke stabiliteit nadelig beïnvloeden.

Mandaat en
rechtsbasis

De rechtsbasis voor de aanwezigheid van troepenmacht EUFOR, die in het kader van operatie Althea wordt ontplooid, zal berusten op een nog aan te nemen VN Veiligheidsraadresolutie, en op de Dayton Akkoorden. Op 29 juni 2004 zond Ierland als voorzitter van de EU een brief aan de VN Veiligheidsraad, waarin de intentie van de EU werd uitgesproken om operatie Althea in het leven te roepen, onder de aanname dat de missie volledige autoriteit zou hebben om de rol genoemd in bijlagen 1-A en 2 van de Dayton Akkoorden te vervullen en aldus bij te dragen aan een veilige omgeving in Bosnië Herzegovina. In resolutie 1551 van 9 juli jl. verwees de VN-Veiligheidsraad naar het NAVO-besluit om de SFOR operatie Joint Forge eind 2004 te beëindigen en daarmee SFOR eind 2004 terug te trekken. De Veiligheidsraad stelde zich verder positief op inzake de intentie van de EU om operatie Althea te gaan leiden en nam nota van de brief van de voorzitter van de EU.

Voorzien is dat de VN Veiligheidsraad voorafgaand aan het begin van de EU-geleide operatie een nieuwe resolutie onder Hoofdstuk VII van het VN Handvest zal aannemen waarin het mandaat van EUFOR wordt opgenomen en waarin EUFOR, zoals dat nu met SFOR het geval is, de bevoegdheid krijgt om alle noodzakelijke maatregelen te nemen om haar mandaat uit te voeren.

Invloed

Onder verantwoordelijkheid van de Raad berust de politieke controle en het bepalen van de strategische richting bij het Political and Security Committee (PSC) van de EU. Nederland zal als voorzitter van de Europese Unie en als troepenleverancier voor zowel SFOR als EUFOR, de komende periode vorm helpen geven aan de soepele overgang van de NAVO-missie naar een EU-geleide missie.

Als NAVO-bondgenoot en EU-lidstaat is Nederland in alle relevante politieke en militaire organen van deze organisaties vertegenwoordigd. Voorts zal Nederland op voldoende niveau vertegenwoordigd zijn in zowel het EUFOR hoofdkwartier, als in het nieuwe verkleinde NAVO-hoofdkwartier in Sarajevo. Ook is er een Nederlandse vertegenwoordiging in het regionale hoofdkwartier in Napels en bij het NAVO-hoofdkwartier SHAPE in Mons (België). In Bosnië-Herzegovina speelt HV Ashdown in zijn functie van Speciaal Vertegenwoordiger van de EU een grote coördinerende rol, waarbij hij rechtstreeks contact zal onderhouden met de EUFOR Commandant. Naast directe aansturing door de EU Ambassadeurs wordt de HV politiek tevens aangestuurd door de bestuursraad van de Peace Implementation Council (PIC), waarin 43 landen en tien internationale organisaties zitting hebben. Nederland heeft sinds 1 januari 2003 (voor 2,5 jaar) zitting in de PIC Steering Board als waarnemer met spreekrecht.

De EU-geleide missie wordt iedere zes maanden geëvalueerd wat betreft de benodigde (vermindering van) middelen, het mandaat, de taken en de resterende missieduur. Deze periodieke evaluatie zal door Nederland worden gebruikt om invloed uit te oefenen op taken, samenstelling en omvang van EUFOR.

Militaire missie
Het doel van de operatie is een bijdrage te leveren aan een veilige en stabiele omgeving in Bosnië-Herzegovina, die noodzakelijk is voor de politieke en economische hervormingen. De EU-troepenmacht moet een hervatting van vijandelijkheden voorkomen en ervoor zorgen dat de partijen de militaire aspecten van Dayton naleven. De troepenmacht zal ook de uitvoering van de civiele aspecten van Dayton ondersteunen en de internationale gemeenschap in Bosnië-Herzegovina, en in het bijzonder de Hoge Vertegenwoordiger, assisteren. De militaire operatie is erop gericht zo spoedig mogelijk de verantwoordelijkheid voor de stabiliteit en veiligheid aan de Bosnische autoriteiten over te dragen.

De missie wordt elke zes maanden geëvalueerd wat betreft de omvang, de taken en de resterende missieduur.

Vereist militair vermogen
Het operationele hoofdkwartier van EUFOR komt in Sarajevo, in hetzelfde gebouw als het achterblijvende verkleinde NAVO-hoofdkwartier. De drie multinationale brigades (gemiddeld 3.500 militairen per brigade) waarmee SFOR tot juni dit jaar opereerde, zijn inmiddels getransformeerd naar drie task forces (van circa 1.900 militairen) die elk over één bataljon beschikken. EUFOR zal net als SFOR met de drie regionale task forces (de Task Force North, Task Force South East en de Task Force North West, zie bijlage 1) de militaire zichtbaarheid in het gehele land verzorgen.

Een belangrijke component van de task forces zijn de Liaison and Observation Teams (LOT). Deze teams opereren in specifiek toegewezen gebieden. De LOT zullen, evenals bij SFOR het geval was, voor de Bosnische bevolking het meest zichtbare deel van de troepenmacht EUFOR zijn. Deze teams, bestaande uit acht tot zestien militairen, vergaren informatie over de veiligheidssituatie in het inzetgebied met als doel inzicht te verkrijgen in sociale, politieke, economische, militaire en veiligheidszaken. Bovendien fungeren de teams als liaison tussen EUFOR en de internationale organisaties. De LOT opereren vanuit woongemeenschappen en zijn gehuisvest tussen de lokale bevolking.

Samenwerking tussen NAVO en EU

Samenwerking
Op basis van de zogeheten ´Berlijn-plus'-regeling maakt de EU gebruik van NAVO-middelen ("collective assets and capabilities") bij de planning en uitvoering van de operatie. De ´Berlijn-plus´-regeling betreft een aantal algemene afspraken over de samenwerking tussen de EU en de NAVO. Een belangrijk element hierin is dat de NAVO in beginsel zijn planning- en commandocapaciteiten beschikbaar stelt voor EU-geleide operaties. Door het gebruik van de ´Berlijn-plus´-regeling staat de operatie onder leiding van de EU, en wordt zij uitgevoerd met behulp van diverse NAVO middelen. De Deputy Supreme Allied Commander Europe (DSACEUR), die altijd uit een Europees land afkomstig is, kan worden aangewezen als `EU Operation Commander' van de EU. In die hoedanigheid geeft hij leiding aan de operationele planning en de uitvoering van de EU-missie (zie verder onder `bevelstructuur').

Scheiding van taken
Gezien de gezamenlijke aanwezigheid in Bosnië-Herzegovina hebben de EU en de NAVO heldere afspraken gemaakt over de scheiding van taken tussen beide organisaties. De volgende afspraken zijn gemaakt: (1) Het NAVO hoofdkwartier in Sarajevo behoudt zijn adviserende rol wat betreft de hervormingen van de strijdkrachten van Bosnië-Herzegovina. Het blijft activiteiten coördineren in het kader van het Partnerschap voor Vrede. (2) De NAVO blijft ook het International Criminal Tribunal for former Yugoslavia (ICTY) actief ondersteunen. Het gaat daarbij om het opsporen en vastnemen van verdachten van oorlogsmisdaden. EUFOR zal hierbij steun kunnen verlenen aan NAVO. (3) De NAVO blijft ook antiterrorismetaken uitvoeren. EUFOR ondersteunt de NAVO bij deze activiteiten, maar concentreert zich daarbij op force protection en inlichtingenvergaring. Overigens zal de NAVO ook EUFOR ondersteunen en informatie delen die wordt vergaard in het operatiegebied.

Bevelstructuur
De politieke controle en strategische richtingbepaling berusten bij het EU Political and Security Committee (PSC), onder verantwoordelijkheid van de Raad. Het EU Militair Comité (EUMC) houdt, in opdracht van het PSC, toezicht op de militaire uitvoering van de operatie. De vaste voorzitter van het EUMC is dan ook het eerste aanspreekpunt voor de strategische commandant van de EU-operatie (de `EU Operation Commander').

De plaatsvervangend Supreme Allied Commander Europe (DSACEUR) van de NAVO is aangewezen als EU Operation Commander voor operatie Althea. Hij wordt ondersteund door een EU Operation Headquarters (OHQ) dat in het NAVO hoofdkwartier, in Mons (België), wordt gevestigd. Vanwege de noodzakelijke coördinatie met de andere NAVO-missies op de Balkan wordt ook bij het regionale NAVO-hoofdkwartier in Napels een EU Command Element (EUCE) gevestigd. Dit regionale NAVO-hoofdkwartier is namelijk belast met de dagelijkse leiding over de Balkan-operaties. Het EUCE valt rechtsstreeks onder de EU Operation Commander. De commandant van EUFOR (de Force Commander) wordt aangestuurd door het EUCE.

De eerste commandant van EUFOR wordt de Britse generaal A. David Leakey. Vanzelfsprekend zal ook de EU Speciaal Vertegenwoordiger nauw contact houden met de commandant van de troepenmacht, zonder dat daarmee de bevelstructuur wordt aangetast. De Speciaal Vertegenwoordiger rapporteert aan het PSC en de Raad.

Nederland behoudt overigens te allen tijde het hoogste gezag over de uitgezonden militairen. Dit full command berust bij de Chef Defensie Staf (CDS), onder politieke verantwoordelijkheid van de Minister van Defensie.

Deelnemende landen
Uit een informele bijeenkomst van potentiële troepenleverende landen (de Force Generation Conference) op 8 juni bleek dat, afgezien van de VS en Canada, de meeste landen die troepen leveren voor SFOR, in beginsel bereid zijn om hun huidige troepenmacht te handhaven. Op 15 september vond de formele Force Generation-conferentie plaats. De terugtrekking van Amerikaanse eenheden uit de regio wordt getalsmatig volledig gecompenseerd door Europese eenheden. Finland zal, aangevuld met bijdragen van enkele andere landen, de verantwoordelijkheid nemen voor de huidige Amerikaanse Sector Noord. Griekenland heeft zich bereid getoond de Finse leiding over sector Noord op termijn over te nemen. Omdat het EU-beleid erop is gericht om derde landen zoveel mogelijk bij haar operaties te betrekken zijn ook andere landen, in het bijzonder de landen die ook aan SFOR deelnemen en de Europese niet-EU NAVO-lidstaten, uitgenodigd deel te nemen aan operatie Althea.

Nederland werkt met het Verenigd Koninkrijk samen in de Multinationale Taskforce Noord West (MNTF-NW). Canada zal zich grotendeels terugtrekken en vanaf september de bijdrage reduceren tot circa 90 militairen. In de huidige samenstelling blijft de Nederlandse samenwerking met Bulgaarse (circa 40) en Roemeense militairen (circa 30) gehandhaafd. Bulgarije levert één van de drie infanteriepelotons van de Nederlandse compagnie. De transporttaken van het Nederlandse contingent worden mede door een Roemeense transporteenheid uitgevoerd. De Britse militaire bijdrage aan EUFOR blijft min of meer op hetzelfde niveau. Naast Oostenrijk zullen in de loop van het jaar ook Ierland, Zweden en Zwitserland kleine bijdragen leveren aan de MNTF-NW en zal de Roemeense bijdrage worden uitgebreid met vier helikopters.

Reservetroepen voor EUFOR in Bosnië-Herzegovina

Operational Reserve Forces en Strategic Reserve Forces (`Over The Horizon Forces')
In Bosnië-Herzegovina zijn voor de EUFOR-missie géén separate operationele en strategische EU-reserves voorzien. EUFOR kan in voorkomend geval een beroep doen op de NAVO-reservetroepen. Een beslissing hierover wordt genomen in overleg met de NAVO. Als de NAVO zelf de reserve-eenheden wil inzetten, bijvoorbeeld voor de NAVO-missie in Kosovo, dan wordt de EU hierover geïnformeerd. Wanneer sprake is van een gelijktijdige NAVO / EU aanspraak op operationele reserves, dan vervult DSACEUR, in samenspraak met SACEUR, een belangrijke rol bij het vinden van een oplossing. In het voorkomende geval zal de internationale bereidheid om extra eenheden te leveren overigens groot zijn, zoals ook bij de onlusten in Kosovo van maart jl. het geval bleek.

Tactical Reserve Forces
Wat betreft de tactische reserves, die ter plekke deel uitmaken van de troepenmacht, verlenen EUFOR in Bosnië-Herzegovina en KFOR in Kosovo elkaar steun. Inzet van de tactische reserves buiten het eigenlijke operatiegebied is mogelijk. Dit vindt evenwel slechts plaats na toestemming van de regering van het troepenleverende land.

Geweldsinstructie
De Rules of Engagement voor EUFOR worden opgesteld door de EU. De Rules of Engagement zullen invulling geven aan de autorisatie die de VN Veiligheidsraad onder Hoofdstuk VII van het VN Handvest heeft gegeven om alle noodzakelijke maatregelen te nemen teneinde het mandaat uit te voeren. Dit zal tot gevolg hebben dat de Rules of Engagement voor EUFOR niet minder robuust zullen zijn dan die van SFOR. Nederland heeft de mogelijkheid om zonodig via de EU invloed uit te oefenen op de inhoud van de Rules of Engagement. Nederland kan ook voorbehouden bij de Rules of Engagement aanbrengen op grond van nationale richtlijnen en overwegingen. Zoals gebruikelijk zal Nederland voor het eigen personeel een nationale instructiekaart inzake geweldgebruik opstellen, die berust op de Rules of Engagement.

Risico-analyse
De omstandigheden die de inzet van EUFOR in de eerste maanden zullen beïnvloeden, wijken niet substantieel af van die waarmee SFOR momenteel wordt geconfronteerd. Ten aanzien van de veiligheidsrisico´s voor de EU-missie kan op de volgende factoren worden gewezen:

Veteranen-organisaties
De activiteiten van de Bosnische veteranen-organisaties zijn grotendeels beperkt tot het behartigen van de belangen van oorlogsslachtoffers. Dat neemt niet weg dat deze organisaties gelieerd zijn aan de belangrijkste mono-etnische politieke partijen. De benadering van de traditionele mono-etnische groeperingen ten opzichte van EUFOR zal niet substantieel afwijken van die ten opzichte van SFOR.

Oorlogsmisdadigers
In Bosnië-Herzegovina zijn nog altijd van oorlogsmisdaden beschuldigde personen (Persons Indicted for War Crimes, PIFWC´s) op vrije voeten, vooral aan Bosnisch-Servische zijde. Het uitblijven van afdoende maatregelen leiden tot de overdracht van dergelijke PIFWCs en ook het gebrek aan andere vormen van medewerking aan het ICTY zijn de belangrijkste redenen waarom Bosnië-Herzegovina bij de NAVO-top in Istanbul niet is uitgenodigd om toe te treden tot het NAVO Partnerschap voor Vrede-programma. Ondanks veelbelovende intentieverklaringen van de lokale partijen zullen de NAVO en de internationale gemeenschap het voortouw blijven nemen bij de opsporing en aanhouding van verdachten. Dat kan leiden tot lokaal of regionaal verzet, maar tot op heden is steeds gebleken dat dergelijk verzet snel wegebt.

Georganiseerde misdaad
Smokkel van wapens, brandstof, drugs en personen kenmerkt de georganiseerde misdaad in Bosnië-Herzegovina. Ook politieke partijen, die nauw aan criminele organisaties zijn gelieerd, hebben belang bij deze activiteiten. Pogingen van internationale organisaties om de georganiseerde misdaad te bestrijden, stuiten vaak op verzet, dan wel gebrek aan medewerking van de autoriteiten. Het is één van de voornaamste doelstellingen van de internationale gemeenschap om de criminaliteit in het land te reduceren. Dit kan op lokaal niveau veiligheidsrisico's voor internationaal personeel met zich meebrengen.

Extremisme
In sommige gevallen spelen islamitische NGO's een rol bij de verbreiding van extremistische varianten van de islam. Gewelddadige acties tegen internationaal personeel zijn tot op heden uitgebleven.

Mijnen
Het mijnengevaar blijft aanwezig. Hoewel het gros van de mijnen in kaart is gebracht en ontmijningsprogramma's enig resultaat hebben geboekt, zijn er nog veel ongeruimde mijnen of mijnen waarvan de locaties onbekend zijn.

Geschiktheid en beschikbaarheid
Nederland beschikt over troepen die geschikt zijn om een goede bijdrage te leveren aan de troepenmacht EUFOR, zoals ook blijkt uit de huidige deelneming van Nederland aan SFOR. De activiteiten van het Nederlandse SFOR contingent richten zich nu, naast de reguliere patrouilletaken, vooral op operaties die gericht zijn op de ondersteuning van de bestrijding van criminele activiteiten en het verzamelen van wapens. Conform de toezegging van de minister van Defensie tijdens het Algemeen Overleg van 6 september jl. is in bijlage bij deze brief een actueel overzicht gevoegd van de huidige uitgezonden Nederlandse militairen (zie bijlage 2).

Nederland is binnen SFOR actief in Task Force North West, voorheen de Multinational Brigade North West. Het Verenigd Koninkrijk heeft hier de leiding over. Nederland levert momenteel in de MNTF-NW een substantiële bijdrage aan de LOT (circa 70 van de 160 militairen, waaronder de commandant). Daarnaast participeert Nederland met een compagnie in het Britse bataljon, met een aantal militairen in de eenheid die specifieke inlichtingen vergaart, met personeel in de hoofdkwartieren van respectievelijk SFOR in Sarajevo en de MNTF-NW in Banja Luka, met een verbindingsgroep met een detachement van de Koninklijke Marechaussee voor uitsluitend nationale politietaken, met medische capaciteiten en met een Nationaal Support Element. Nederland zal deze bijdragen in EUFOR voortzetten. Bij deze bijdrage van maximaal 530 militairen is de benodigde nationale en internationale logistieke ondersteuning inbegrepen, evenals de Nederlandse bijdrage aan de Integrated Police Unit (IPU). Binnen EUFOR zal deze IPU bijdragen aan de veiligheid in Bosnië-Herzegovina door haar ordehandhavingscapaciteit, ter ondersteuning van de civiele implementatie van de Dayton-akkoorden en het Missie Implementatie Plan van HV Ashdown, en in de vorm van een bijdrage aan de militaire tactische reserve. Het Nederlandse aanbod voor een bijdrage aan de IPU bestaat uit een detachement van de Koninklijke Marechaussee van tien personen. De Nederlandse functionarissen worden ingezet voor recherchetaken en het analyseren van inlichtingen.

Duur van de deelname
Nederland zal voor een periode van zes maanden aan operatie Althea deelnemen. Indien de veiligheidssituatie dit toelaat, zal de regering in EU-verband pleiten voor spoedige verkleining van de militaire presentie. Dit zal afhangen van de resultaten van een eerste evaluatie van operatie Althea, gepland voor medio 2005. Besluiten over de aanpassing van de omvang en de taken van operatie Althea in EU-verband zullen worden beïnvloed door ontwikkelingen op het gebied van veiligheid en stabiliteit, en door de mate waarin de Bosnische autoriteiten in staat worden geacht hiervoor zelf verantwoordelijkheid te dragen. Het streven is uitdrukkelijk gericht op zo spoedig mogelijke vermindering van de internationale militaire presentie.

Financiële gevolgen
De uitgaven die gemoeid zijn met de Nederlandse bijdrage aan operatie Althea, worden geraamd op circa 22 miljoen euro voor zes maanden. Deze kosten komen ten laste van de HGIS-voorziening voor additionele kosten van crisisbeheersingsoperaties.

Bijlage


1. Overzichtskaart Regionale Taskforces Althea.


2. Overzicht uitgezonden Nederlandse militairen.

De minister van Buitenlandse Zaken De minister van Defensie

Dr. B.R.
Bot H. G. J. Kamp

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking

A.M.A. Van Ardenne - Van der Hoeven

Bijlage 1:

Overzichtskaart Regionale Taskforces Althea

Bijlage 2:

Overzicht uitgezonden Nederlandse militairen

Per 29 september 2004

In totaal zijn thans 2727 militairen uitgezonden. Het gaat om de volgende aantallen en locaties:

Balkan: 463 militairen

· 452 militairen in Bosnië (SFOR, EUMM en EUPM)

· 4 militairen in Italië

· 6 militairen in Macedonië (Proxima)

· 1 militair op het hoofdkwartier van KFOR

SFIR: 1444 militairen

· 692 militairen in As Samawah

· 162 militairen in Al Khidr

· 200 militairen in Ar Rumaythah

· 103 militairen in Shaibah

· 220 militairen in Tallil

· 21 militairen in Basrah

· 46 militairen op andere locaties

Operatie Enduring Freedom: 186 militairen

· 3 militairen bij Central Command in Tampa (Verenigde Staten)

· 1 militair in Bahrein (NLO CTF 150)

· 182 militairen op Hr.Ms.Tjerk Hiddes

ISAF: 607 militairen

· 27 militairen op het hoofdkwartier in Afghanistan

· 231 militairen bij het Apache-detachement

· 171 militairen bij het PRT-detachement

· 162 militairen bij het F-16/KDC10 detachement in Manas

· 16 militairen bij het C-130 detachement in Termez

NTIM-I (Bagdad): 13 militairen

UNTSO (Midden-Oosten): 12 militairen

UN Advanced Mission Sudan: 1 militair

UN Operation Burundi: 1 militair

NB: dit overzicht is een bestandsopname. Dubbeling vanwege rotaties is niet uitgesloten.