Ministerie van Buitenlandse Zaken

Informatievoorziening over nieuwe Commissievoorstellen

Kamerbrief inzake Informatievoorziening over nieuwe Commissievoorstellen

Aan de Voorzitter van de

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Binnenhof 4

DEN HAAG

Directie Integratie Europa

Bezuidenhoutseweg 67


2594 AC Den Haag

Datum

Auteur

Mw. drs. B. M. Karel

Kenmerk

DIE-495/04

Telefoon


070 348 48 76

Blad


1/71

Fax


070 348 40 86

Bijlage(n)


19

E-mail

die-in@minbuza.nl

Betreft

Informatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe Commissievoorstellen

C.c.

Zeer geachte Voorzitter,

Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij negentien fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):


1. Mededeling Wetenschap en technologie, sleutels tot de toekomst van Europa - richtsnoeren voor het beleid ter ondersteuning van het onderzoek in de Unie


2. Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen, voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de uitvoeringsmaatregelen voor de correctie van begrotinsonevenwichtigheden overeenkomstig de artikelen
4 en 5 van het Besluit van de Raad van (...) betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen


3. Voorstel voor vernieuwing van het Interinstitutioneel Akkoord over begrotingsdiscipline en verbetering van de begrotingsprocedure


4. Proposal for a Council Regulation laying down general provisions on the European Regional Development Fund, the European Social Fund and the Cohesion Fund


5. Voorstel voor een Verordening van de Raad: Europees Visserijfonds


6. Verordening betreffende de financiering van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid


7. Verordening inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling


8. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: Financiering Natura 2000


9. Proposal for a Council Regulation establishing a Cohesion Fund


10. Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the Council on the European Regional Development Fund


11. Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the Council establishing a European grouping of cross-border cooperation (EGCC)


12. Proposal for a regulation of the European Parliament and of the Council on the European Social Fund


13. Proposal for a Regulation of the European Parliament and the Council on the implementation of the deployment and commercial operating phases of the European programme of satellite radionavigation


14. Proposal for a regulation of the European Parliament and of the Council establishing the second "Marco Polo" programme for the granting of Community financial assistance to improve environmental performance of the freight transport system ("Marco Polo II")


15. Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the Council laying down general rules for the granting of Community financial aid in the field of trans-European transport and energy networks and modifying Regulation (EC) No. 2236/95 of the Council


16. Voorstel voor een verordening van de Raad houdende voorschriften voor de controle op de handel in bepaalde stoffen die worden gebruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen


17. Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad inzake mobiele breedbanddiensten


18. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake een communautaire vergunning voor luchtverkeersleiders


19. Voorstel voor een beschikking van de Raad ter wijziging van Beschikking 1999/847/EC aangaande de verlenging van het Gemeenschappelijk Actieprogramma op het gebied van civiele bescherming

De Staatssecretaris voor Europese Zaken

Atzo Nicolaï

Fiche 1: Mededeling inzake wetenschap en technologie

Titel:

Mededeling Wetenschap en technologie, sleutels tot de toekomst van Europa - richtsnoeren voor het beleid ter ondersteuning van het onderzoek in de Unie

Datum Raadsdocument: 21 juni 2004

Nr Raadsdocument: doc 10740/04

Nr. Commissiedocument: COM (2004) 353

Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Economische Zaken in nauwe samenwerking met Onderwijs, Cultuur en Wetenschap i.o.m. LNV, BZ, VWS, VROM, DEF, V&W, FIN, JUST en SZW

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Onderzoek, Raad voor Concurrentievermogen.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

De Commissie heeft, vooruitlopend op het voorstel over het Zevende Kaderprogramma (KP7), een mededeling over de toekomst van het Europese beleid voor onderzoek en technologie uitgebracht. Het voorstel voor het KP7 wordt begin 2005 verwacht en maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader van de nieuwe Financiële Perspectieven
2007-2013. De Commissie publiceerde een overkoepelende mededeling over dit pakket (COM 2004/487 final). Over deze overkoepelende mededeling is het parlement separaat geïnformeerd door middel van een Kamerbrief betreffende "Reactie op voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013" (d.d. 20 september 2004).

Onderhavige mededeling is een strategisch document over wetenschap en technologie waarin de Commissie haar standpunt ten aanzien van de doelstellingen van de Lissabonstrategie en de realisering van de Europese onderzoekruimte uiteenzet. De Commissie acht een verdubbeling van de onderzoeksinspanningen van de EU noodzakelijk, waarbij de nationale inspanningen op peil zouden moeten blijven. De Europese onderzoeksinspanning moet versterkt worden omdat onderzoek steeds duurder wordt, afzonderlijk opereren van een lidstaat niet altijd toereikend is om het Europees industrieel beleid te versterken en vanwege de Europese toegevoegde waarde.

De Commissie stelt voor zich hierbij te concentreren op zes hoofddoelstellingen:


- Creëren van Europese kernen van excellentie door de samenwerking tussen laboratoria (IP, NoE, STREPS );


- Lanceren van Europese technologische initiatieven;


- Stimuleren van de creativiteit van het fundamenteel onderzoek door de concurrentie tussen teams op Europees niveau te bevorderen;


- Europa aantrekkelijker maken voor de beste onderzoekers;


- Ontwikkelen van onderzoeksinfrastructuren van Europees belang;


- Versterken van de coördinatie van de nationale onderzoeksprogramma's.

Tevens stelt de Commissie voor de Europese inspanningen in de toekomst te concentreren op sleutelthema's ten behoeve van onderzoek en technologie ontwikkeling van Europees belang en thema's die betrekking hebben op het beleid van de Europese Unie. Daarnaast gaat het om twee nieuwe thema's voor de Unie, te weten veiligheid en ruimtevaart. De mededeling adresseert summier een aantal horizontale aspecten zoals de rol van het midden en klein bedrijf en innovatie.

Verder wil de Commissie jonge teams en minder krachtige instellingen in het Europa van de 25 lidstaten extra ondersteunen, en zoekt daarbij aansluiting bij de inzet van structuurfondsen. De mededeling gaat nader in op een aantal management aspecten waarbij verschillende uitvoeringsmodaliteiten worden onderscheiden:


- het beheer in partnerschap (via o.a. artikel 169 en 171 EG) t.a.v. bijvoorbeeld de Europese technologie platforms;


- geëxternaliseerd beheer, waarbij onder meer wordt gedacht aan de Europese Raad voor onderzoek (European Research Council).

Deze mededeling vormt de basis voor een consultatieproces van de instellingen en de onderzoeksgemeenschap. Dit consultatie- en besluitvormingsproces gebeurt met het oog op de voorbereiding door de Commissie van het voorstel voor KP7.

Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Strikt genomen n.v.t., het betreft een mededeling. Het EP zal waarschijnlijk een initiatief-advies over de mededeling uitbrengen.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: Strikt genomen n.v.t., het betreft een mededeling. Wel kan opgemerkt worden dat de mededeling zoals ook bij voorgaande Kaderprogramma's uitgaat van een gezamenlijke actie van de Europese instellingen, lidstaten en kandidaat-lidstaten, en deelnemers aan het Kaderprogramma. Nut en noodzaak van Europese onderzoekprogramma's wordt breed onderschreven in de kabinetsreactie op het AWT-advies (Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid), die verzonden is aan de Tweede Kamer op 21 juli 2004 (TK 29 388) .

Proportionaliteit: Strikt genomen n.v.t., het betreft een mededeling.. Wel kan opgemerkt worden dat het voorgestelde optreden van de Unie dat voort zou vloeien uit deze mededeling niet verder gaat dan wat nodig is om de Verdragsdoelstelling op het gebied van onderzoek te bereiken. De EU onderzoekprogramma's richten zich op onderwerpen met een herkenbare Europese meerwaarde en beogen geen substitutie.

Consequenties voor de EU-begroting:

De Commissie presenteert via deze mededeling een aantal beleidslijnen die bepalend zijn voor de verdere ontwikkeling van de Europese onderzoeksruimte, die op termijn tot financiële consequenties voor de EU-begroting zullen leiden. De mededeling zelf bevat geen concreet financieel memorandum behalve de indicatie van een door de Commissie gewenste verdubbeling van het onderzoeksbudget teneinde de vastgestelde beleidsdoelstellingen te realiseren. Indien het EU budget voor onderzoek wordt verdubbeld dan bedraagt het maximaal 10% van de totale publieke R&D uitgaven in Europa. Dit zal pas tot uiting komen in het Commissie voorstel voor KP7 (verwacht begin 2005). Het Nederlandse kabinetsstandpunt ten aanzien van de nieuwe Financiële Perspectieven is leidend. Op basis van het subsidiariteitsbeginsel en de verwachte toegevoegde waarde op EU-niveau is het kabinet van mening dat indien, binnen een reëel constant kader middelen vrijkomen, de nadruk van intensiveringen op onderzoek kunnen liggen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Geen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden

KP6 staat in principe open voor deelname van onderzoekers uit alle niet EU-landen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen geïndustrialiseerde derde landen die voor deelname aan KP6 een bijdrage betalen en andere derde landen. Onderhavige mededeling doet geen specifieke uitspraken over deelname van ontwikkelingslanden met het oog op kennisontwikkeling, het stimuleren van wetenschappelijke excellentie en het tegengaan van de braindrain in deze landen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland verwelkomt de focus in de mededeling op zes beleidsdoelstellingen. Voor Nederland zijn samenhang en balans daartussen belangrijke aandachtspunten. Het principe van toegevoegde waarde van nieuw beleid dient leidend te zijn. In lijn met de Lissabonstrategie is transnationale samenwerking op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en de totstandbrenging van de Europese onderzoeksruimte nodig om het concurrentievermogen in de EU te versterken. Onderzoeksresultaten dienen een bijdrage te leveren aan duurzame economische groei (nieuwe producten, processen en diensten) en aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken in Europa, met evenwichtige aandacht voor de sociale, economische en milieu aspecten daarvan. In de mededeling wordt deze cruciale maatschappelijke functie van onderzoek slechts summier geadresseerd.

Zowel bij fundamenteel onderzoek als bij het strategische en toegepaste wetenschappelijk onderzoek dient Europese excellentie te worden nagestreefd. Van even groot belang voor het realiseren van de Lissabondoelstelling is het bevorderen van samenwerking tussen kennisinstellingen, universiteiten en bedrijven over de gehele innovatieketen: van fundamenteel onderzoek tot productontwikkeling. Analyse van het Europese innovatiesysteem met oog op het opheffen van de Europese paradox wijst uit dat hier veel te winnen is. Publiek-private innovatienetwerken zijn het aangewezen mechanisme om de Europese paradox op te lossen. Om hier in de komende jaren de grootst mogelijke vooruitgang te kunnen boeken, zal intensivering van de inzet, middels een vergroot en vernieuwd/verbeterd Kaderprogramma als ook de verbreding van de inzet door middel van opening van nationale publiek-private R&D-programma's nodig zijn. Een belangrijke randvoorwaarde daarvoor is de versoepeling van O&O steunkader voor de mogelijkheden van onderzoek en technologie samenwerking.

Naast de nieuw te ontwikkelen beleidsassen is continuering van het bestaande instrumentarium binnen het Kaderprogramma van belang, waarbij de nadruk zal liggen op nieuwe inhoudelijke accenten. Het SER-rapport `Met Europa meer groei' geeft bijvoorbeeld aan dat internationale samenwerkingsverbanden (schaalvoordelen en kennisspillovers) en additionele R&D investeringen gericht op vernieuwing van producten, diensten en productieprocessen, leiden tot productiviteitsgroei en maatschappelijke welvaart. Aangezien het beleid betreft dat betrekking heeft op de periode van de nieuwe Financiële Perspectieven (2007 - 2013) geldt het Nederlandse kabinetsstandpunt terzake, in het bijzonder een reëel constant uitgavenkader. Op basis van het subsidiariteitsbeginsel en de verwachte toegevoegde waarde op EU-niveau is het kabinet van mening dat indien, binnen een reëel constant kader middelen vrijkomen, de nadruk van intensiveringen op onderzoek en innovatie kunnen liggen.

Nederland zal aandringen op meer duidelijkheid omtrent een aantal horizontale onderwerpen die in het huidige Kaderprogramma zijn opgenomen, namelijk de rol van het MKB, innovatie, internationale samenwerking, beleidsonderzoek en de relatie tussen wetenschap en samenleving. Daarnaast bevat de mededeling nog geen indicaties voor de thematische invulling (i.e. specifieke onderzoeks- en technologiegebieden e.d.) binnen de beleidsassen, noch over de balans tussen de assen. T.a.v. human resources en fundamenteel onderzoek wordt expliciet opgemerkt dat vooraf geen thema's zullen worden vastgesteld. T.a.v. Europese technologie platforms en coördinatie van nationale programma's zullen in samenspraak met de lidstaten thema's worden vastgesteld. Nederland zal hierbij aandringen op transparante procedures en optimale betrokkenheid van de lidstaten.

T.a.v. de voorgestelde zes beleidsassen is het Nederlands standpunt als volgt:


- Creëren van Europese kernen van excellentie door de samenwerking tussen laboratoria

Nederland hecht groot belang aan deze doelstelling. Dit dient te geschieden door middel van transnationale samenwerking van onderzoeksinstellingen, universiteiten en bedrijven (m.n. MKB). Continuïteit ten opzichte van KP6 van de nieuwe (IP en NoE) en traditionele instrumenten (STREPS) is daarbij van belang. Ook is voor Nederland verbetering en vereenvoudiging van het EU-instrumentarium noodzakelijk, alsmede een grotere betrokkenheid van zowel kennisinstellingen en universiteiten als bedrijven (met name MKB) en overheden.


- Lanceren van Europese technologische initiatieven

Voor langere termijn R&D strategie en agenda treffen belanghebbenden (onderzoekers,

financiers, regelgevers) elkaar in op te richten Europese technologie platforms (ETP's). De Commissie stelt voor enkele ETP's te ondersteunen. Nederland staat hier in principe positief tegenover maar zal wel bij de Commissie aandringen op verdere verduidelijking van het instrument en op transparante selectieprocedures.


- Stimuleren van de creativiteit van het fundamenteel onderzoek door concurrentie tussen teams op Europees niveau

In vervolg op de eerdere mededeling `Europa en fundamenteel onderzoek' (COM/2004/0009 def.) gaat de Commissie in deze mededeling verder in op het mechanisme dat wetenschappelijke excellentie op wetenschappelijk niveau zou moeten stimuleren (European Research Council). Nederland is voorstander van een dergelijk mechanisme en hecht bij het vaststellen van de randvoorwaarden met name belang aan verantwoording aan zowel de wetenschappelijke wereld als de financiers..


- Europa aantrekkelijker maken voor de beste onderzoekers

Voor excellent onderzoek zijn excellente onderzoekers nodig. Om als vestigingsplaats voor onderzoekers aantrekkelijk te zijn, moeten mobiliteit en carrièremogelijkheden centraal staan. Om de Lissabon doelstelling te bereiken heeft de Commissie al eerder becijferd in het
3% Actieplan dat hiervoor 700.000 extra onderzoekers nodig zijn. Nederland acht mede tegen die achtergrond continuering van het Marie Curie programma voor onderzoekers van kennis-instellingen van groot belang.


- Ontwikkelen van onderzoeksinfrastructuren van Europees belang

Nederland hecht aan een Europees beleid op het gebied van onderzoeksinfrastructuren gericht op een betere coördinatie tussen de lidstaten bij de totstandkoming en operationeel houden van grote, kostbare of vitale onderzoeksinfrastructuren. Daarbij moet ook aandacht zijn voor de steun aan middelgrote en versterking van de reeds bestaande onderzoeksinfrastructuren. Nederland verwelkomt het voorstel van de Commissie om een roadmap op te stellen voor de komende
10-20 jaar op dit gebied en de versterking van de rol van ESFRI in dit verband.

De relatie met het bedrijfsleven is een punt van aandacht. Nederland onderstreept daarnaast het belang van permanente toegang tot wetenschappelijke data.


- Versterken van de coördinatie van de nationale onderzoeksprogramma's:

Nederland acht het van belang dat de Unie zich niet alleen richt op onderzoeksprojecten, maar zich ook richt op het ontwikkelen van gezamenlijke nationale (en regionale) onderzoeksagenda's. De wederzijdse vrijwillige openstelling van programma's moet waar mogelijk gestimuleerd worden. Met het oog op coherentie en continuïteit in beleid is Nederland voorstander van het verstevigen van de mogelijkheden van de Unie om coördinatie van nationale onderzoeksprogrammering te stimuleren.

Tenslotte constateert Nederland dat aan een aantal horizontale thema's in deze mededeling onvoldoende aandacht wordt besteed. Nederland zal met het oog op verdere ontwikkeling van de Europese onderzoeks- en innovatieruimte alsook het aanstaande Commissie voorstel voor het KP7 (verwacht begin 2005), het belang van deze thema's benadrukken. Het betreft de volgende horizontale thema's:


- disseminatie en innovatie van onderzoeksresultaten;


- positionering en prioritering van de mogelijkheden van het kennisintensieve MKB;


- samenwerking met derde landen buiten de Unie;


- samenwerking met internationale onderzoeksorganisaties zoals COST (European Cooperation in the field of Scientific and Technical research), Eureka en ESF (European Science Foundation);


- het belang van wetenschap en samenleving;


- beleidsmatig onderzoek ter ondersteuning van de Europese doelstellingen.

Ten aanzien van de overige onderdelen van de mededeling kan het volgende worden opgemerkt:


- Structuurfondsen: met interesse bezien op welke wijze de structuurfondsen kunnen worden ingezet voor onderzoek en innovatie, uiteraard met inachtneming van het Nederlandse kabinetsstandpunt over de cohesiebenadering (rijke lidstaten moeten geen aanspraak kunnen maken op Structuurfonds-middelen).


- Veiligheidsgerelateerd onderzoek: De eerste ervaringen met de Preparatory Action op het gebied van veiligheidsgerelateerd onderzoek zal van invloed zijn op de verdere ontwikkeling en vormgeving van dit type onderzoek in KP7.


- Europees ruimtevaartbeleid: Continuering van de ingezette beleidslijn door het Witboek Europees ruimtevaart beleid conform het kabinetsstandpunt inzake het Witboek Europees ruimtevaart beleid dat op 29 april 2004 verzonden is aan de Tweede Kamer (24 446/21 501-30, nr 25). Tevens zal de EU-ESA samenwerkingsovereenkomst leiden tot bundeling van onderzoeksactiviteiten en technologieontwikkeling.

Fiche 2: Besluit en verordening betreffende het stelsel van eigen middelen

Titel:

Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen, voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de uitvoeringsmaatregelen voor de correctie van begrotinsonevenwichtigheden overeenkomstig de artikelen
4 en 5 van het Besluit van de Raad van (...) betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen

Datum Raadsdocument: 27 juli 2004

Nr Raadsdocument: 11741/04

Nr. Commissiedocument: COM(2004) 501

Eerstverantwoordelijk ministerie: Financiën in nauwe samenwerking met Buitenlandse Zaken i.o.m. EZ

Behandelingstraject in Brussel:

Raadswerkgroep Eigen Middelen, Ecofin-raad;

De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven
2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële Perspectieven en de RAZEB.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Deze twee voorstellen (gepubliceerd in één document) maken deel uit van het pakket voorstellen in het kader van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013. De Commissie publiceerde een overkoepelende mededeling over dit pakket (COM 487). Over deze overkoepelende mededeling is het parlement separaat geïnformeerd door middel van een Kamerbrief betreffende "Reactie op voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013" (d.d. 20 september
2004).

Het document omvat twee voorstellen van de Commissie. Het eerste voorstel betreft een raadsbesluit over het systeem van Eigen Middelen (EM). Hierin wordt een aantal wijzigingen ten opzichte van het huidige systeem voorgesteld waaronder het introduceren van een Generiek Correctiemechanisme (GCM). Het tweede voorstel betreft een Raadsverordening waarin de werking (implementing measures) van het GCM wordt geregeld.

De Commissie baseert haar voorstellen voor het wijzigen van het huidige EM-besluit op haar bevindingen in het rapport over het functioneren van het huidige systeem (COM(2004) 505 final). De belangrijkste voorgestelde wijzigingen zijn:


- er wordt een mechanisme geïntroduceerd voor de correctie van excessieve negatieve nettoposities (nettobegrenzer, of `GCM'). Dit mechanisme komt in de plaats van het huidige systeem van de VK-compensatie.


- de berekeningsmethode van het BTW-middel wordt vereenvoudigd door een vast percentage vast te stellen dat wordt toegepast voor de afroep van dit middel in plaats van het momenteel geldende systeem met een variabele percentage .


- de twee traditionele Eigen Middelen (landbouwheffingen en douanerechten) worden samengevoegd in één artikel in het EM-besluit, waarmee het onderscheid tussen deze middelen komt te vervallen.

Overige elementen van het huidige EM-besluit, zoals het totaalplafond en de inningskostenvergoeding voor de traditionele Eigen Middelen blijven ongewijzigd.

Het doel van het voorstel is om het systeem van de Eigen Middelen op korte termijn (voor de periode vanaf 2007) transparanter en rechtvaardiger te maken.

Het voorstel voor een GCM

De Commissie stelt dat de argumenten uit 1984 die ten grondslag lagen aan de totstandkoming van de compensatie voor het Verenigd Koninkrijk (VK) niet langer gerechtvaardigd zijn. In 1984 had het VK het laagste BNI per capita van de nettobetalers. Vandaag de dag heeft het VK het hoogste BNI per capita, gevolgd door Denemarken en Oostenrijk.

Het eenzijdige compensatiesysteem voor één land is niet meer gerechtvaardigd aldus de Commissie. Tegelijkertijd is de structurele onbalans in betalingspositie van sommige lidstaten reden voor de Commissie een GCM te introduceren. Deze situatie ondermijnt namelijk de steun in deze lidstaten voor het Europese integratieproces.

De precieze werking van een GCM wordt bepaald door de invulling van 6 verschillende variabelen. In de notitie over de mededeling van de Commissie die het parlement eerder toeging (TK 21501-20, nr 239) werd hierbij al stilgestaan. De Commissie heeft deze variabelen als volgt ingevuld:

Welke EU-uitgaven worden meegerekend

Alle aan lidstaten toerekenbare uitgaven van de EU (landbouw, structuurfondsen, intern beleid en administratieve uitgaven) worden meegerekend bij het bepalen van de netto-positie.

Welke EU-ontvangsten worden meegerekend

Van de vier eigen middelen: landbouw- en douaneheffingen (samen de traditionele eigen middelen genoemd), BTW-afdrachten en afdrachten op basis van het BNI rekent de Commissie alleen de laatste twee mee bij het bepalen van de netto-posities van lidstaten. Anders gezegd de Commissie rekent de traditionele eigen middelen niet mee. De Commissie beschouwt deze als inkomsten van de Unie als geheel en niet als afdrachten van individuele lidstaten.

De hoogte van de drempel waarboven de compensatie gaat werken

De Commissie stelt de drempel waarboven gecompenseerd gaat worden op
-0,35% BNI te bepalen.

Percentage van de excessieve afdrachten (boven de drempel) dat gecorrigeerd wordt

Het compensatiepercentage wordt 66% net als in het huidige systeem voor het VK. Het maximum beschikbare restitutiebedrag bedraagt 7,5 miljard euro per jaar. Dit bedrag komt ongeveer overeen met de verwachte jaarlijkse gemiddelde VK-compensatie over de periode
2007-2013 indien deze wordt gehandhaafd.

De methode van de financiering van de compensatie

Alle lidstaten, ook zij die worden gecompenseerd, betalen volledig mee aan het GCM, d.w.z. inclusief hun eigen compensatie. Het aandeel in de betaling wordt gebaseerd op de BNI-sleutel.

Correctie via de uitgaven- of financieringskant

Compensatie vindt plaats door middel van een korting op de afdrachten.

In het voorstel van de Commissie zou het VK zijn specifieke compensatie verliezen. Wel zal het VK in aanmerking komen voor compensatie middels het GCM. Aangezien deze compensatie lager uitvalt dan wat het VK zou ontvangen bij de voortzetting van de huidige regels wil de Commissie een uitfaseringsregime introduceren. Deze uitfasering van de VK-compensatie zou dan over een aantal jaren worden uitgespreid volgens het volgende schema: 2008: EUR 2 miljard, 2009: EUR 1,5 miljard, 2010: EUR 1,0 miljard, 2011: EUR 0,5 miljard. Vanaf 2012 is de VK-compensatie afgeschaft en draait het VK mee in het GCM. De huidige regels voor de rebate (incl. een korting van 75% voor Nederland, Duitsland, Oostenrijk en Zweden) blijven overigens van kracht voor de extra betaling aan het VK.

Rechtsbasis van het voorstel: artikel 269 EG

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad met unanimiteit, advies EP. Aanneming door de lidstaten geschiedt overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen. Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de Europese Raad met unanimiteit.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: positief. De Eigen Middelen dienen ter financiering van de begroting van de Unie. Het ligt dan ook in de natuurlijke bevoegdheid van de Unie om afspraken te maken over de modaliteiten van deze financiering.

Proportionaliteit: positief. De voorgestelde wijzigingen staan in verhouding tot de doelen die de Commissie beoogt.

Consequenties voor de EU-begroting:

Geen voor wat betreft de hoogte en/of uitputting van de begroting. Het voorstel heeft alleen betrekking op de wijze waarop de EU-begroting wordt gefinancierd.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Het voorstel voor het introduceren van een nettobegrenzer heeft gevolgen voor de Nederlandse betalingen aan de EU. Deze betalingen zullen bij onveranderde invoering van het systeem zoals in genoemd voorstel uitgewerkt, leiden tot een daling van de Nederlandse afdrachten van ongeveer EUR 250 miljoen per jaar ten opzichte van
2006, gemiddeld over de periode van de nieuwe Financiële Perspectieven. Deze daling van de afdrachten wordt bepaald door de in het voorstel door de Commissie gekozen specifieke invulling van de verschillende variabelen van dit mechanisme (zie Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling hieronder).

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Geen.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

Het nieuwe systeem van de Eigen Middelen zou in 2007, het eerste jaar van de nieuwe Financiële Perspectieven, in werking moeten treden. Het GCM zal dan pas een jaar later, in 2008, in werking treden.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Ten aanzien van het GCM:

Nederland is verheugd over het feit dat de Commissie, met haar voorstel voor een GCM, formeel erkent dat er landen zijn, zoals Nederland, met een excessieve netto-betalingspositie en dat dit niet langer verdedigbaar is. Het is een stap in de goede richting, maar moet gezien worden als een onderdeel van het totaalresultaat van de onderhandelingen, dat kan bijdragen tot het verbeteren van de Nederlandse netto-positie. Steun voor een GCM hangt af van de mate waarin het de Nederlandse netto-positie verbetert en of Nederland hiermee dichter in de buurt komt van in welvaart vergelijkbare landen. Thans stelt Nederland vast dat de gevolgen voor eigen land van dit voorstel aan de magere kant zijn. Dit voorstel is niet de structurele en substantiële verbetering die Nederland nastreeft. Hiervoor zijn twee belangrijke oorzaken: de eerste is dat de Commissie de Traditionele Eigen Middelen niet meerekent waardoor de Nederlandse netto-positie veel rooskleuriger wordt voorgesteld, dan deze in werkelijkheid is. Gevolg is dat Nederland hierdoor minder aanspraak op compensatie maakt. Dit terwijl Nederland deze Traditionele Eigen Middelen wel jaarlijks aan de EU afdraagt. De tweede reden dat het voorstel minder resultaat oplevert, is dat de Commissie ervoor kiest om de totale omvang van het mechanisme te plafonneren. In plaats van een systeem waarbij alle excessieve afdrachten aan de EU worden herverdeeld middels een compensatiemechanisme wordt een maximum van EUR 7,5 miljard per jaar gehanteerd. Nederland is van mening dat dit maximum bedrag moet worden vervangen door een open regeling waardoor alle afdrachten boven een bepaalde drempel in aanmerking komen voor compensatie. Er is immers geen, in de systematiek gelegen, reden om een dergelijk willekeurige limiet te stellen. Ook is Nederland van mening dat de Traditionele Eigen Middelen moeten worden meegerekend bij de bepaling van de netto-posities van lidstaten. Tot slot lijkt de Commissie het GCM als een tijdelijke maatregel te zien. Nederland wenst daarentegen een structurele oplossing. Ook een andere invulling van de andere parameters kan daar aan bijdragen.

Ten aanzien van de overige technische wijzigingen:

Nederland is van mening dat in de komende besprekingen over een eventuele herziening van het Eigen Middelen Besluit serieus moet worden gekeken naar de mogelijkheden om het systeem te hervormen. De door de Commissie voorgestelde vereenvoudiging van het BTW-middel past in het streven van de Nederlandse regering naar een eenvoudiger systeem. Niettemin meent Nederland dat de door de Commissie voorgestelde vereenvoudiging niet ver genoeg gaat. Nederland is voorstander van een herziening van het Eigen Middelen systeem met als uitgangspunt dat er één financieringsbron overblijft, namelijk het BNI-middel. Dit is transparant, simpel en het meest billijk: de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten. Het voorgestelde samenvoegen van de traditionele eigen middelen is vanuit deze optiek geen grote verbetering.

Fiche 3: Vernieuwing van Interinstitutioneel Akkoord

Titel:

Voorstel voor vernieuwing van het Interinstitutioneel Akkoord over begrotingsdiscipline en verbetering van de begrotingsprocedure

Datum Raadsdocument: 27 juli 2004

Nr Raadsdocument: 11745/04

Nr. Commissiedocument: COM(2004) 498

Eerstverantwoordelijk ministerie: Buitenlandse Zaken in nauwe samenwerking met Financiën

Behandelingstraject in Brussel:

Begrotingscomité, Ecofin.

De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven
2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële Perspectieven en de RAZEB.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Dit voorstel voor een vernieuwing van het Interinstitutioneel Akkoord maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013. De Commissie publiceerde een overkoepelende mededeling over dit pakket (COM(2004)487). Over deze overkoepelende mededeling is het parlement separaat geïnformeerd door middel van een Kamerbrief betreffende "Reactie op voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013" (d.d.
20 september 2004).

In haar mededeling van februari gaf de Commissie aan voorstander te zijn van meer flexibiliteit in de begroting. Deze flexibiliteit zou op vele niveaus gerealiseerd moeten worden. In dit voorstel werkt de Commissie deze ideeën nader uit.

De belangrijkste punten in dit kader zijn:

a) er zou een jaarlijks overleg (zgn. triloog) tussen Raad, EP en Commissie moeten komen waarin de noodzaak tot aanpassen van de financiële maxima kan worden besproken.

b) daarnaast zou net als thans, in bijzondere gevallen, de mogelijkheid moeten bestaan om de Financiële Perspectieven aan te passen tot aan het plafond van het Eigen Middelen Besluit.

c) er zou een groei-aanpassingsfonds van 1 miljard, aan te vullen met nog eens 1 miljard uit eventuele onderuitputting bij het structuurbeleid, moeten komen dat flexibel kan worden ingezet.

d) Middels een zgn. reallocatie-instrument moet het mogelijk worden om op jaarbasis een bedrag ter hoogte van EUR200 miljoen begrotingsmiddelen dat niet wordt ingezet op een bepaald beleidsterrein, in te zetten elders in de begroting. Dit komt in de plaats van het huidige flexibiliteitsinstrument (jaarlijks EUR200 miljoen) dat ingeroepen kan worden bovenop de afgesproken uitgavenplafonds.

e) er komt een separaat instrument - het Europees Solidariteits- en Snelle-reactiefonds - voor onverwachte rampen op het EU-grondgebied. Dit voorstel betreft het institutionaliseren van het bestaande solidariteitsfonds dat werd opgericht vanwege de hevige overstromingen in Duitsland, Oostenrijk, Tsjechië en Slowakije in de zomer van 2002.

f) De bestaande noodhulpreserve van jaarlijks 221 miljoen wordt gecontinueerd. Deze kan worden aangewend in het geval van een onverwachte crisis. Aanwending kan alleen indien er geen middelen in de begroting te vinden zijn.

g) De Commissie moet de mogelijkheid krijgen om met maximaal 5% te kunnen afwijken van de tussen Raad en EP (co-decisie) overeengekomen indicatieve meerjarenbedragen voor beleidsprogramma's.

h) De Commissie wil door het opnemen van een kleiner aantal categorieën ( 5 in plaats van 8) in de Financiële Perspectieven de flexibiliteit vergroten. Met een kleiner aantal en in financiële omvang veelal grotere categorieën wordt het makkelijker om binnen categorieën met middelen te schuiven.

i) De Commissie doet voor alle beleidscategorieën voorstellen voor een vergaande vereenvoudiging door de integratie van verschillende programma's in grotere overkoepelende programma's. Het extern beleid, het onderwijsbeleid en het plattelandsbeleid zijn hier voorbeelden van.

Rechtsbasis van het voorstel: Geen. Het betreft een akkoord tussen Raad, Commissie en EP

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Unanimiteit, EP moet instemmen met IIA

Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de Europese Raad met unanimiteit.

Instelling nieuw Comitologie-comité: N.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit:

Positief. Dit akkoord kan niet op nationaal niveau gesloten worden. De Financiële Perspectieven vormen het meerjarig budgettair kader van de Unie.

Proportionaliteit:

Positief. Vernieuwing van het IIA is aan de orde vanwege de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013.

Consequenties voor de EU-begroting:

Het Interinstitutioneel akkoord legt de financiële plafonds voor de jaren 2007-2013 vast. De jaarlijkse EU-begroting mag hier niet bovenuit gaan. Een dergelijk kader verhoogt de begrotingsdiscipline en vereenvoudigt de jaarlijkse begrotingsprocedure.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Geen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): N.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

Als onderdeel van Agenda 2007 zou het Interinstitutioneel Akkoord medio 2006 afgerond moeten worden. Of dit haalbaar is, is in eerste instantie afhankelijk van de afronding van de politieke besluitvorming (over de omvang van de middelen, de verdeling ervan over uitgavencategorieën, Eigen Middelen). De verwachting is dat het proces wel enige vertraging op zal lopen.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: N.v.t.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Het huidige Interinstitutioneel akkoord (IIA, 2000-2006) heeft onomstotelijk zijn waarde bewezen. Het heeft de begrotingsdiscipline verhoogd en druk op de jaarlijkse begrotingsprocedure verminderd. Een nieuw IIA is voor Nederland, vooral ook met het oog op de betere schatting van de af te dragen middelen aan de EU, van groot belang.

Het nu voorliggende voorstel verschilt van het huidige IIA met name op het punt van flexibiliteit. Nederland onderschrijft de noodzaak om voldoende flexibiliteit te hebben opdat onverwachte crises, waarvoor geen middelen in de EU-begroting zijn gereserveerd, kunnen worden opgevangen. Nederland is echter van mening dat het huidig instrumentarium in het lopende IIA (2000-2006) voldoende is. Verschillende crises, zowel extern (Kosovo, Afghanistan en Irak) als intern (overstromingen en andere rampen in de EU), zijn op een adequate manier opgevangen. Nederland is dan ook tegenstander van meer flexibiliteit binnen overeengekomen financiële kaders. Het voorstel van de Commissie om een reallocatie mechanisme van EUR200 miljoen te creëren ter vervanging van het huidige flexibiliteitinstrument, is een interessante gedachte. Nederland is tegenstander van een jaarlijkse triloog over de financiële maxima. Tussen de categorieën dienen harde schotten vastgesteld te worden. Dit is wat Nederland betreft ook aan de orde tussen de door de Commissie voorgestelde subcategorieën 1a (concurrentiekracht) en 1b (cohesie) alsmede tussen het markt- en prijsbeleid enerzijds en het plattelandsbeleid, visserijbeleid en milieu anderzijds (binnen de nieuwe categorie 2). Een reductie van het aantal beleidsprogramma's (door integratie in grotere programma's) mag er niet toe leiden dat onderuitputting ingezet wordt voor andere beleidsdoeleinden. Binnen de overeengekomen meerjarenkaders zullen de jaarlijkse uitgaven van de EU moeten worden ondergebracht. Voor onverwachte ontwikkelingen zou te allen tijde een veiligheidsmarge tussen de plafonds van de verschillende categorieën en de geplande uitgaven moeten worden aangehouden. Dit is verstandig en prudent begrotingsbeheer.

Fiche 4: Kader-verordening Cohesiebeleid

Titel:

Proposal for a Council Regulation laying down general provisions on the European Regional Development Fund, the European Social Fund and the Cohesion Fund

Datum Raadsdocument: 20 juli 2004

Nr. Raadsdocument: 11606/04

Nr. Commissiedocument: COM (2004)
492

Eerstverantwoordelijk ministerie: Economische Zaken in nauwe samenwerking met Buitenlandse Zaken en Financiën i.o.m. SZW, BZK, VROM, LNV, VenW, OCW en VWS en IPO, VNG en UvW

Nummer en titel van de vier bijbehorende concept-verordeningen op het gebied van cohesiebeleid:

§ Council Regulation establishing a Cohesion Fund (COM(2004)
494 )

§ Regulation of the European Parliament and of the Council on the European Regional Development Fund to replace Regulation
1783/1999 (COM(2004) 495)

§ Regulation of the European Parliament and of the Council on the European Social Fund to replace Regulation 1784/1999 (COM(2004)
493)

§ Regulation of the European Parliament and of the Council establishing a European grouping of cross-border cooperation (COM(2004) 496)

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Structuurfondsen, RAZEB.

De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven
2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële Perspectieven (en de RAZEB).

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Dit voorstel voor een nieuwe Kaderverordening voor Cohesiebeleid maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013. De Commissie publiceerde een overkoepelende mededeling over dit pakket (COM 2004/487). Over deze overkoepelende mededeling is het parlement separaat geïnformeerd door middel van een Kamerbrief betreffende "Reactie op voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013" (d.d.
20 september 2004).

De Commissie heeft voorstellen voor vijf nieuwe verordeningen gepresenteerd voor de hervorming van het cohesiebeleid voor de periode
2007-2031. Het pakket omvat een algemene verordening met gemeenschappelijke bepalingen voor alle instrumenten en specifieke verordeningen voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Cohesiefonds. Bovendien wordt er een nieuwe verordening voorgesteld die het mogelijk maakt voor de lidstaten en de regio's om instanties voor grensoverschrijdende samenwerking in te stellen, indien daar behoefte aan is.

De door de Commissie gebruikte terminologie kan tot verwarring leiden in vergelijking met het huidige structuur- en cohesiebeleid. Zowel het structuur- als het cohesiebeleid worden in de voorstellen onder de noemer 'cohesiebeleid' gebracht. Binnen het cohesiebeleid kunnen volgens de voorstellen middelen worden toegekend op grond van regionale welvaart (o.m. het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling) en op grond van nationale welvaart (het Cohesiefonds).

In dit fiche wordt de term cohesiebeleid aangehouden in de zin van de voorstellen van de Commissie.

De Europese regeringsleiders hebben de ambitie uitgesproken om medio
2005 de onderhandelingen af te ronden en tot een politiek akkoord te komen over een nieuwe EU-begroting. De onderhandelingen over het nieuwe, hervormde cohesiebeleid van de Unie maken hier een belangrijk onderdeel van uit, aangezien het cohesiebeleid - na landbouw- de omvangrijkste uitgavencategorie van de EU-begroting is.

De discussie over hoe het nieuwe cohesiebeleid van de Unie eruit zou moeten zien is al geruime tijd geleden in gang gezet. Belangrijke aanleiding daarvoor was de uitbreiding van de Unie met tien nieuwe lidstaten, die gezien hun lage welvaartsniveau en achterstand in economische ontwikkeling een fors beslag op het cohesiebeleid zouden leggen. De Commissie zelf heeft in belangrijke mate het debat over de hervorming van het cohesiebeleid geëntameerd en georganiseerd. Naast de consequenties van de uitbreiding voor het cohesiebeleid hebben de volgende issues het debat gedomineerd:


- hoogte van het benodigde budget voor een toekomstig cohesiebeleid;


- mate van concentratie en focus op de armste (nieuwe) lidstaten en regio's;


- het zogenaamde "statistische effect' van de uitbreiding en de eventuele compensatie daarvan (uitfaseringssteun voor regio's in de ineens - relatief gezien - niet meer zo arme Spaanse, Griekse en Italiaanse regio's);


- doelstellingen van het cohesiebeleid: van een instrument om solidariteit in de Unie te bevorderen, nu ook instrument om duurzame economische groei te bevorderen (koppeling van het cohesiebeleid aan de Lissabon- en Gothenburg-doelstellingen);


- vereenvoudiging en beheer van de structuurfondsen en terugdringing administratieve lasten;


- grensoverschrijdende samenwerking nieuwe stijl;


- toegevoegde waarde.

De discussie over bovenstaande en nog vele andere thema's mondde begin
2004 uit in het Derde Cohesierapport van de Commissie. De zienswijze van het kabinet over dit rapport is neergelegd in een brief aan de Tweede Kamer (brief d.d. 8 maart 2004, 21 501-20 nr. 240). De voorliggende voorstellen voor verordeningen wijken niet of nauwelijks af van de plannen zoals de Commissie deze reeds in het Derde Cohesierapport uiteen zette.

Doel van het voorstel

In de nieuwe algemene verordening, die dient ter vervanging van de huidige raadsverordening 1260/1999, worden gemeenschappelijke beginselen, regels en normen vastgesteld voor de uitvoering van het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds. Op basis van het beginsel van gedeeld beheer tussen de Unie en de lidstaten en regio's, worden er in deze verordening een nieuwe programmeringsprocedure, alsmede gemeenschappelijke normen voor financieel beheer, controle en evaluatie vastgesteld. De voorgestelde nieuwe systematiek zou een eenvoudiger, proportioneel en meer gedecentraliseerd beheer van de structuurfondsen en het cohesiefonds mogelijk moeten maken.

Korte inhoud van het voorstel

Zoals gezegd bevat het voorstel voor de algemene verordening weinig verrassingen ten opzichte van de plannen zoals door de Commissie geschetst in het Derde Cohesierapport (de verordening betreft in feite een nadere concretisering en de juridische vertaling van de plannen voor het nieuwe cohesiebeleid). Ten opzichte van het Derde Cohesierapport geeft de verordening niet meer duidelijkheid over hoe de precieze allocatie van de middelen, verdeeld naar landen/regio's, zal uitpakken.

In het toelichtende memorandum en in de 62 "consideransen" worden de overwegingen die hebben geleid tot de voorgestelde nieuwe architectuur en opzet van het cohesiebeleid uiteengezet. In titel I worden de doelstellingen en het financieel kader bepaald. Dit is het meest politieke onderdeel van de verordening, aangezien hierin de verdeling en toewijzing van de fondsen over de lidstaten en regio's wordt geregeld.

De Commissie stelt voor het nieuwe structuur- en cohesiebeleid drie hoofddoelstellingen voor (grotendeels een hergroepering van de huidige doelstellingen):


- Convergentie (C1): gericht op het bevorderen van economische groei en werkgelegenheid in de minst ontwikkelde lidstaten en regio's. Aan deze doelstelling zou ruim driekwart (78%) van het totale budget voor structuur- en cohesiebeleid besteed moeten worden.


- Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid (C2): voor alle overige regio's (incl. regio's in welvarende lidstaten), ongeveer 18 procent van het totale budget.


- Territoriale samenwerking (C3): voor grensoverschrijdende, interregionale en transnationale samenwerking. Hieraan zou ongeveer 4 procent van het totale budget besteed moeten worden.

De Commissie stelt een aantal verbeteringen in de uitvoering van het Cohesiebeleid voor, waarbij de uitgangspunten van het huidige beleid, zoals programmering, partnerschap, cofinanciering en evaluatie behouden moeten blijven. De Commissie wil de strategische dimensie van het cohesiebeleid versterken, verder decentraliseren, prestaties en kwaliteit van de programma's verbeteren en het managementsysteem vereenvoudigen.

Ten behoeve van een meer strategische focus van het cohesiebeleid dient de Raad een document vast te stellen waarin de strategische richtlijnen voor het cohesiebeleid van de Unie worden bepaald. Lidstaten stellen op basis van het strategiedocument een nationaal strategiedocument op, dat wordt vastgesteld door de Commissie en dient als kader voor de programma's onder de doelstellingen C1 en C2. Jaarlijks dienen de resultaten van het beleid bezien te worden. In titel II en III wordt aangegeven aan welke eisen het nationaal strategiedocument en de programma's moeten voldoen. In titel IV wordt bepaald hoe het beleid geëvalueerd dient te worden.

In de verordening wordt een aantal regels voor vereenvoudiging van de uitvoering van het beleid voorgesteld. Per programma mag in de regel maar op één fonds getrokken worden. De regelgeving van het cohesiefonds en het EFRO wordt gestroomlijnd. In de meeste gevallen worden de regels t.a.v. subsidie nationaal bepaald. De controle wordt vereenvoudigd door toepassing van proportionaliteit en vertrouwenscontracten, in combinatie met zwaardere sanctionering bij overtredingen (titels V, VI en VII). Ten slotte wordt in titel VIII de comitologie geregeld.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 158 en 161 EG

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:

Verordening (rechtsbasis)

EP

Raad

Te raadplegen Comités

Kaderverordening Cohesiebeleid (Art. 161(1))

Instemmings-procedure

Unanimiteit

ECOSOC & CoR

Cohesiefonds (Art. 161(2))

Instemmings-procedure

Unanimiteit

ECOSOC & CoR

EFRO (ERDF) (Art. 162)

Co-decisie

QMV

ECOSOC & CoR

ESF (ESF) (Art. 148)

Co-decisie

QMV

ECOSOC & CoR

Gebiedsautoriteit voor grensoverschrijdende samenwerking (Art. 159(3))

Co-decisie

QMV

ECOSOC & CoR

Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de Europese Raad met unanimiteit.

Instelling nieuw Comitologie-comité:

In de verordening wordt voorgesteld de bestaande comités (m.n. voor EFRO en Cohesiefonds) samen te voegen tot één raadgevend en beheerscomité. Voor het ESF blijft het bestaande Comité, (ingesteld onder artikel 147 EG) werkzaam om de Commissie van advies te voorzien (dit is geen comité in de Comitologie-zin van het woord).

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: positief voor doelstellingen Convergentie (C1) - voor zover het steun aan relatief arme lidstaten betreft - en Territoriale Samenwerking (C3), twijfelachtig voor doelstelling Regionaal Concurrentievermogen en werkgelegenheid (C2). De doelstelling Convergentie is erop gericht de armste regio's en lidstaten te helpen met het inhalen van hun economische ontwikkelingsachterstand ten opzichte van de rest van de Unie, iets waartoe zij op zichzelf onvoldoende bij machte zijn. De Territoriale samenwerkingsdoelstelling stimuleert grensoverschrijdende en transnationale samenwerking binnen de Unie en heeft daarmee een duidelijke meerwaarde op EU-niveau. Bij de doelstelling Regionaal Concurrentievermogen (beleid voor de welvarende regio's van de EU) is de meerwaarde van beleid op EU-niveau ten opzichte van nationaal beleid gericht op versterken van de concurrentiekracht, twijfelachtig, ervan uitgaande dat rijke lidstaten in principe zelf in staat zijn de verantwoordelijkheid te dragen voor de ontwikkeling van hun achterstandsregio's.

Proportionaliteit: positief. Gezien de omvang van de gemoeide middelen, aspecten van rechtszekerheid, beheer en controleerbaarheid e.d. is een verordening het juiste rechtsinstrument.

Consequenties voor de EU-begroting:

EUR miljoen

jaar

Totaal

Committeringen


46 169


51 056


52 863


54 083


55 325


116 723


379 219

Betalingen


16 661


29 572


33 570


38 924


45 178


98 591


262 496

Deze voorstellen betekenen een toename van het budget voor Cohesiebeleid van ca. 30% in 2013 ten opzichte van 2006.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

De gelden voor de co-financiering, die bij ontvangst van middelen uit de structuurfondsen moeten worden ingezet, worden zowel door de rijksoverheid als door de decentrale overheden opgebracht. Op dit moment is over de hoogte en omvang van benodigde co-financiering nog niet veel te zeggen omdat de door de Commissie beoogde allocatie naar lidstaten niet bekend is. Een nadere bepaling van de financiële consequenties zal volgen begin 2006.

De uitvoering van de huidige programma's wordt ter hand genomen door de regio's en steden met een coördinatie binnen de departementen. Het huidige ESF programma wordt nationaal uitgevoerd. Indien deze uitgangspunten niet wijzigen zal het voor de rijksoverheid geen wijziging in personele en administratieve zin inhouden. Bij de decentrale organen zal de personele inzet mede worden bepaald door de omvang van de beschikbare budgetten. De in de concept-verordening opgenomen administratieve bepalingen lijken echter zwaarder dan in de huidige verordening. Dit zou een (beperkte) lastenverzwaring in relatie tot de programma's en in relatie tot het nationaal strategiedocument teweegbrengen. De lasten moeten worden gedekt door de betrokken overheden.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

De verordening behoeft geen implementatie. Uitgaande van voortzetting van de huidige systematiek valt te denken aan aanpassing van de volgende bestaande regelgeving:


- opvolging van het Besluit co-financiering EFRO-programma's
2000/06. Dit besluit vormt de wettelijke basis voor co-financiering ten laste van de EZ-begroting van Europese programma's.


- opvolging van de voorzieningen op de VROM-begroting ter ondersteuning van strategische Interreg projecten (Project Stimuleringsregeling Cofinancieringsmiddelen).


- opvolging van de ESF3-regeling.


- afsluiting van nieuwe convenanten (decentralisatie-overeenkomsten) met de betrokken provincies en steden. Deze convenanten verdelen de bevoegdheden en verantwoordelijkheden tussen de Staat (betrokken departementen als EZ, LNV, BZK en SZW) en de provincies/steden op het gebied van onder meer beheer, controle, toezicht, verslaglegging en evaluatie.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

Op z'n vroegst 1 januari 2007, 20 dagen na officiële publicatie. Deze termijn is haalbaar, zij het dat de uitvoering van de programma's voor het cohesiebeleid voorbereidingstijd vergen. Vaststelling van de verordening dient daarom tijdig plaats te vinden. In geval van eventuele aanvullende Commissie-verordeningen valt de haalbaarheid te bezien.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:

Het is vooralsnog onbekend welk effect de toebedeling van deze fondsen heeft op de concurrentie-verhoudingen tussen de EU en ontwikkelingslanden. In principe kunnen subsidies uit deze fondsen leiden tot handelsverstoringen. Dit is echter alleen meetbaar op het niveau van de programma's.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

De Nederlandse stellingname ten aanzien van het cohesiebeleid maakt integraal onderdeel uit van de Nederlandse inzet voor de nieuwe Financiële Perspectieven (2007-2013). Leidend hierbij is het Hoofdlijnenakkoord, dat uitgaat van reëel constante bruto-afdrachten. Dit is vertaald naar reëel constante financiële perspectieven: een EU-begroting van ten hoogste 1% EU-BNI. Om ruimte te creëren voor de gewenste intensiveringen (bijvoorbeeld JBZ) zet Nederland in op een structuurenveloppe die in reële termen daalt.

Het kabinet is van mening dat het huidige cohesiebeleid hervormd moet worden. De definitieve voorstellen van de Commissie zijn een gemiste kans om, na de uitbreiding van de EU met tien lidstaten in 2004 en een mogelijke uitbreiding met nog eens twee lidstaten in de komende periode van de Financiële Perspectieven, het cohesiebeleid grondig te heroriënteren. Met het huidige voorstel van de Commissie komen alle lidstaten, rijk en arm, in aanmerking voor steun. In de Commissievoorstellen zou nog steeds bijna de helft van de middelen naar rijke lidstaten gaan. Het kabinet wenst een stevig debat aan te gaan binnen de Raad over de vraag of dit de beste manier is om invulling te geven aan de solidariteitsgedachte die ten grondslag ligt aan het cohesiebeleid. Het kabinet zal ter invulling van deze solidariteitsgedachte het volgende inbrengen:


- er dient een sterkere heroriëntatie van de uitgaven voor het toekomstig cohesiebeleid plaats te vinden gericht op de armste lidstaten in de EU dan de Commissie nu voorstelt.


- regionaal beleid dient zo veel mogelijk omgezet te worden in beleid gericht op lidstaten waarbij de nationale welvaart gerelateerd aan het EU-gemiddelde het criterium voor toewijzing van de middelen zou moeten zijn.


- er moet een vorm van uitfaseringssteun komen die in omvang en in duur beperkter is dan de Commissie nu voorstelt.


- de 4% BNI maximering van middelen voor lidstaten die op het Cohesiebeleid aanspraak kunnen maken dient gehandhaafd te blijven. Hierbij wenst het kabinet te voorkomen dat middelen die vrijvallen als gevolg van deze regeling terecht komen bij andere (rijke) lidstaten.


- grensoverschrijdende en transnationale samenwerking met een werkelijk Europees toegevoegde waarde moet worden voortgezet. Het voorliggende voorstel zal worden beoordeeld op de mogelijkheden voor Nederland om hierin optimaal te participeren.


- steun aan regio's in rijke lidstaten dient in principe door de lidstaten zelf, binnen een Europees beleidsraamwerk, gefinancierd te worden.


- er dient een aanzienlijk lager uitgavenplafond voor het toekomstig cohesiebeleid te komen dan de Commissie nu voorstelt.

Met deze inbreng meent het Kabinet een goede aanzet te kunnen geven tot een discussie over de hervorming van het beleid. In de komende onderhandelingen zal het Kabinet nauwgezet de ontwikkelingen in het krachtenveld volgen en de koers daarop afstemmen.

Fiche 5: Verordening Europees Visserijfonds

Titel:

Voorstel voor een Verordening van de Raad: Europees Visserijfonds

Datum Raadsdocument: 19 juli 2004

Nr Raadsdocument: 11493/04

Nr. Commissiedocument: COM(2004) 497

Eerstverantwoordelijk ministerie: LNV i.o.m. FIN, BZ, EZ en IPO

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Visserij, Landbouw en Visserij-Raad

De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven
2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële Perspectieven en de RAZEB.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Dit voorstel voor een nieuwe verordening voor een Europees Visserijfonds maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013. De Commissie publiceerde een overkoepelende mededeling over dit pakket (COM
2004/487). Over deze overkoepelende mededeling is het parlement separaat geïnformeerd door middel van een Kamerbrief betreffende "Reactie op voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013" (d.d. 20 september 2004).

Het Europese Fonds voor de Visserij (EVF) vervangt het huidige Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV). Dit EVF faciliteert de voorgenomen structuuraanpassingen van de visserijsector. In totaal wordt ca. EUR 5 mld beschikbaar gesteld voor de periode 2007-2013. Jaarlijks is hiermee dus gemiddeld ca. EUR 700 mln gemoeid. Met het nieuwe fonds wil de Commissie de middelen nadrukkelijker dan nu inzetten voor `vergroening' van het visserijbeleid. De beleidsmatige basis hiervoor is het eind 2002 hervormde Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB). De doelstelling van het hervormde GVB is ervoor zorg te dragen dat exploitatie van levende aquatische bestanden onder milieuvriendelijke, economische en sociale voorwaarden geschiedt.

Hoofddoelstellingen van het voorliggende voorstel zijn:


- Ondersteuning van de implementatie van het nieuwe GVB;


- Ondersteuning van visserijgemeenschappen om hun economische basis te versterken;


- Vereenvoudiging van regels ten aanzien van de besteding en verantwoording van de middelen. Deze vereenvoudiging wordt onder meer geëffectueerd door de verantwoording op algemener niveau te laten plaatsvinden (programma in plaats van project; goedkeuring op controlestelsel in plaats van individuele projectcontroles).

De Commissie legt in het voorstel vijf prioritaire (beleidsinhoudelijke) `assen' neer.


- Maatregelen gericht op aanpassing van de visserijvloten. Dit betreft sanering en overbruggingsmaatregelen in het kader van de herstel- en beheersplannen voor overbeviste bestanden.


- Maatregelen voor aanpassingen, innovatie in de aquacultuur, en de verwerking en afzet van visserijproducten.


- Maatregelen door de overheid of sector geïnitieerd, die een breder, collectief belang dienen en een duurzamer beheer van de bestanden bewerkstelligen (bijv. selectieve visserijtechnieken).


- Maatregelen in het kader van integrale ontwikkelingsplannen voor kustgemeenschappen die door de herstelplannen worden geraakt (versterking van de rol van vrouwen in de visserijsector; diversificatie van economische activiteiten e.d.).


- Maatregelen voor technische assistentie bij de uitvoering van het programma.

Ten aanzien van de inzet van de gelden concentreert de Commissie zich op kleine en middelgrote ondernemingen, en wordt er voor de toe te kennen communautaire steunbedragen onderscheid gemaakt naar ultraperifere gebieden, cohesie- en niet-cohesiegebieden.

Van de beschikbaar gestelde EUR 5 mld stelt de Commissie voor ca. EUR
2 mld in de `convergentie-regio's' van de oude 15 lidstaten te besteden en ca. EUR 1,7 mld in de nieuwe lidstaten. Een voorstel voor nadere verdeling van de gelden over de lidstaten is nog niet bekend.

Wat betreft beheer, monitoring, controle, en evaluatie, stelt de Commissie de kaders waarbinnen de lidstaten hun eigen specifieke systemen kunnen invullen, die zij ter goedkeuring aan de Commissie dienen voor te leggen. Dit is in die zin een versoepeling dat beter aangesloten kan worden op de nationaal gebruikelijke financiëel-administratieve systematiek.

Rechtsbasis van het voorstel: Art. 37 EG

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad met gekwalificeerde meerderheid, adviesrecht EP. Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de Europese Raad met unanimiteit.

Instelling nieuw Comitologie-comité: Er wordt een European Fisheries Fund Committee ingesteld (beheersprocedure). Dit is de opvolger van het bestaande `Beheerscomite Structuur visserij-sector'.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: positief. Het Gemeenschappelijk Visserijbeleid is een exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap. De doelstelling van een duurzame ontwikkeling van het GVB kan niet voldoende door de lidstaten zelf worden verwezenlijkt gezien de structurele problemen bij de ontwikkeling van de visserijsector en de beperkte financiële bronnen van de lidstaten in een uitgebreide Unie. De doelstelling kan beter worden verwezenlijkt door optreden van de Gemeenschap naast de lidstaten. De Gemeenschap en de lidstaten hebben een gedeelde verantwoordelijkheid op het gebied van duurzame ontwikkeling van de visserij. De lidstaten stellen nationale programma's op en er is sprake van cofinanciering door de lidstaten. Lidstaten zijn verantwoordelijk voor beheer en controle, binnen de kaders die de Gemeenschap stelt.

Proportionaliteit: Positief. Een verordening is het geëigende middel.

Consequenties voor de EU-begroting:

Ca. EUR 5 mld totaal in de periode 2007-2013. Hiervan wordt ca. EUR 40 mln ingeschat voor apparaats- en personele kosten voor de Europese Gemeenschappen.

Overigens wordt in de Financiële Perspectieven een bedrag van EUR 7,6 mld voor Visserij geraamd. Dit bedrag is inclusief de uitgaven voor externe akkoorden, controle en onderzoek. Deze uitgaven worden niet gedekt uit het EFF of FIOV.

Het Nederlandse standpunt inzake de Financiële Perspectieven 2007-2013 is hier leidend. Voor het totaal aan middelen voor de visserij betekent dit dat de voorziene uitgaven reëel constant t.o.v. 2006 moeten blijven, ergo een bedrag van EUR 900 miljoen per jaar (prijzen 2004), of EUR 6,3 mld voor 2007-2013 (dit bedrag is inclusief de uitgaven voor externe akkoorden, controle en onderzoek).

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Welk bedrag Nederland uit het Visserijfonds zal ontvangen in de periode 2007-2013 is afhankelijk van de uitkomst van de discussie over de Financiële Perspectieven, en vervolgens van de verdeling van het budget over de lidstaten in nationale enveloppen. Om dit geld daadwerkelijk te kunnen besteden moet de nationale cofinanciering voor de betreffende doelen en maatregelen beschikbaar zijn. Voor de periode 2000-2006 was voor cofinanciering EUR 36 mln geraamd als co-financiering van de nationale overheid (Enkelvoudig Programmeringsdocument FIOV). Uit het FIOV is EUR 34 mln beschikbaar in de periode 2000-2006 voor Nederland (exclusief Flevoland). De uitvoeringslasten (personele en apparaatskosten) zullen niet veel veranderen ten opzichte van de huidige situatie bij het FIOV, waarvoor nu jaarlijks zo'n EUR 200.000 nodig is. Hierbij dient begrepen te worden dat de veel aangehaalde `vereenvoudiging' slechts in die lidstaten tot voordeel strekt die convergentie-regio's kennen. Namelijk, in tegenstelling tot de huidige periode hoeft straks niet meer per onderscheiden regio een specifieke beheersorganisatie en eigen programma opgezet te worden. Nederland kent geen convergentie-regio's.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

Het voorgestelde EFF is de opvolger van het huidige FIOV. Een verordening behoeft per definitie geen omzetting in nationale regelgeving. De bijdragen uit het fonds zullen t.z.t. nationaal worden versterkt op basis van een ministeriële regeling dan wel in voorkomend geval via individuele beschikkingen Hierbij wordt het Agentschap Laser voor de uitvoering ingeschakeld. Hierin worden geen wijzigingen voorzien.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: De verordening treedt in werking op de twintigste dag volgend op publicatie en is van toepassing vanaf 1 januari 2007. Dit is haalbaar voor Nederland.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:

Er is een relatie met de WTO-onderhandelingen over visserijsubsidies die mogelijk effecten zullen hebben op subsidie-instrumenten in de EU en op ontwikkelingslanden.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland steunt de voorstellen grotendeels, in het bijzonder de `vergroening' in het kader van het nieuwe GVB, en de vereenvoudigingen ten aanzien van de programmering en besteding van de gelden. Administratieve lastenverlichting is een horizontaal criterium op basis waarvan Nederland de voorstellen nader zal beoordelen Hierbij dient opgemerkt te worden dat de maatregelen in het EVF inhoudelijk niet bijzonder afwijken van het huidige FIOV. Het FIOV is met ingang van 2003 aanzienlijk aangepast volgend uit het herziene GVB. Deze aanpassing en de herziening van het GVB kwamen ook vergaand tegemoet aan de Nederlandse wensen.

Ten aanzien van de hoogte van de financiële enveloppe geldt dat deze bezien moet worden in het brede kader van de onderhandelingen over de Financiële Perspectieven. Een reëel constant uitgavenkader is daarbij het uitgangspunt. Met het oog op de procedure is Nederland van mening dat de Landbouw- en Visserijraad geen aparte conclusies kan aannemen die vooruitlopen op de uitkomsten van de discussie over de Financiële Perspectieven.

Nederland zal de Commissie om verduidelijking vragen t.a.v. de volgende punten:


- De voorkeur van de Commissie voor kleine, en middelgrote ondernemingen: Nederland vraagt zich af of dergelijke (onbeargumenteerde) voorkeursbepalingen discriminatoir zijn en tevens zullen leiden tot oneigenlijke splitsingen van grote bedrijven.


- de voorkeurspositie voor ultra-perifere gebieden. Nederland vraagt zich af of de voorkeursbepalingen (hogere subsidiepercentages) voor deze gebieden (nog hoger dan de convergentieregio's) niet buitenproportioneel zijn.


- de co-financieringscriteria, en de voorwaarden bij sanering van vaartuigen. Nederland vraagt zich af of de restwaarde van de gesaneerde (uitgekochte) vaartuigen niet aangewend kan worden ter verlaging van de steunbedragen. In het voorstel wordt de restwaarde kunstmatig verlaagd als gevolg van verplichte sloop, dan wel bestemming voor niet-commerciële doeleinden.


- De verruiming (t.o.v. de huidige periode) van de definitie van `publieke co-financiering'. Gezien de veronderstelde schaarse cofinanciering door het Rijk ondersteunt Nederland een voorstel tot verruiming. Nederland vraagt zich af hoever deze verruiming nu bedoeld wordt onder verwijzing naar aangehaalde Richtlijn 2004/18/EC (zbo's, pbo's).


- Nederland vraagt zich af of het de doelstellingen van het GVB niet verder zou ondersteunen als de steunpercentages voor de maatregelen van collectief belang niet hoger zouden kunnen worden naar mate van internationale participatie aan een dergelijke maatregel. Dit zou het gemeenschappelijk draagvlak van het GVB, de verantwoordelijkheid van de sector, en de internationale samenwerking ten goede komen.


- Nederland bepleit opname in het voorstel van steun aan de Inland Fishery Communities (zoals mogelijk onder de oude PESCA-regeling) onder dezelfde voorwaarden die in het voorstel reeds gelden voor de aan zee gelegen kustgemeenschappen.

Ten aanzien van de beschikbaar gestelde middelen gelden de nationale uitgangspunten die van toepassing zijn op de Financiële Perspectieven.

Fiche 6: Verordening betreffende de financiering van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Titel:

Verordening betreffende de financiering van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Datum Raadsdocument: 16 juli 2004

Nr. Raadsdocument: 11557/04

Nr. Commissiedocument: COM (2004) 489

Eerstverantwoordelijk ministerie: LNV in nauwe samenwerking met FIN i.o.m. VROM, EZ, BZ en VNG

Behandelingstraject in Brussel:

AGRIFIN, Landbouw - en Visserijraad

De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële Perspectieven en de RAZEB.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Dit voorstel voor een nieuwe verordening voor de financiering van het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB) maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007 - 2013. De Commissie publiceerde een overkoepelende mededeling over dit pakket (COM (2004) 487). Over deze overkoepelende mededeling is het parlement separaat geïnformeerd door middel van een Kamerbrief betreffende "Reactie op voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013" (d.d. 20 september 2004).

In het kader van de voorstellen voor de nieuwe Financiële Perspectieven 2007 - 2013 heeft de Commissie het zogenaamde plattelandsfonds geïntroduceerd. Tevens is in de zomer 2003 in Luxemburg een politiek akkoord gesloten ten aanzien van de hervormingen van het GLB. In dit kader zijn o.a. de bedrijfstoeslagregeling en het mechanisme voor financiële discipline of degressiviteit geïntroduceerd. Deze ontwikkelingen hebben er toe geleid dat de huidige financieringsverordening van het GLB (1258/1999) aangepast dient te worden.

Ten aanzien van het markt- en prijsbeleid zijn met name de introductie van de degressiviteit en de bedrijfstoeslagregeling voor het financieel beheer binnen de lidstaten van belang. Zo zal het instrument van de degressiviteit (=afroming van de uitgaven) worden ingezet in het geval de uitgaven in het kader van het markt- en prijsbeleid het financiële plafond (zgn. Brussels plafond, inclusief een marge van EUR 300 miljoen) dreigen te overschrijden. Dit betekent dat de lidstaten in de nieuwe periode ramingen van de uitgaven voor het lopende begrotingsjaar alsmede het volgende begrotingsjaar moeten indienen. Voor wat betreft de bedrijfstoeslagregeling worden de sancties voor de betaaltermijnen aangescherpt. Indien de uiterste termijn van betaling voor de bedrijfstoeslagregeling niet wordt gehaald, wordt het gehele bedrag van communautaire financiering uitgesloten. Samenvattend kan worden gesteld dat het financieel beheer voor het markt- en prijsbeleid wordt aangescherpt.

Ten aanzien van het Plattelandsfonds wordt in plaats van de huidige N-regeling (N = 1 jaar) de N+2 regeling ingevoerd. De N-regeling houdt in dat de lidstaat de toegewezen middelen binnen het lopende begrotingsjaar dient uit te putten. In het voorstel van de Commissie krijgen de lidstaten twee jaar extra de tijd om de middelen uit putten.

Als begrotingsjaar wordt voor het Plattelandsfonds het kalenderjaar geïntroduceerd. Het begrotingsjaar voor het markt- en prijsbeleid blijft van 16 oktober jaar N tot 15 oktober jaar N+1 lopen.

Verder geldt zowel voor het markt- en prijsbeleid als het plattelandsfonds dat bij door de Commissie geconstateerde onregelmatigheden, correcties kunnen worden opgelegd met een terugwerkende kracht van 36 maanden. In de huidige situatie is dat 24 maanden.

Rechtsbasis van het voorstel:

Artikel 37 EG verdrag / Verordening 1605/2002 Financieel Reglement Algemene Begroting Europese Gemeenschappen

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:

Raad met gekwalificeerde meerderheid, adviesrecht EP. Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de Europese Raad met unanimiteit.

Instelling nieuw Comitologie-comité:

Voorstel voorziet in de oprichting van het Comité van de Landbouwfondsen. Het betreft hier de opvolger van het huidige EOGFL-comité (Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw).

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: positief. De Gemeenschap is exclusief bevoegd op het terrein van het markt- en prijsbeleid van het GLB. Ten aanzien van de uitvoering van het gehele GLB (inclusief plattelandsbeleid) gelden stringente communautaire eisen om de rechtmatigheid van de uitgaven te waarborgen. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor een rechtmatige en doelmatige uitvoering van het GLB.

Proportionaliteit: positief. Een verordening is het geëigende instrument.

Consequenties voor de EU-begroting:

Er zijn geen directe consequenties voor de EU-begroting, in die zin dat er op EU-niveau geen bijkomende uitgaven voor de uitvoering worden voorzien.

Het verlengen van de correctietermijn van 24 naar 36 maanden kan eventueel tot een hogere terugvordering van de onrechtmatig verkregen middelen voor de EU-begroting leiden.

De invoering van de N naar de N+2-regeling kan tot gevolg hebben dat door de lidstaten een hogere uitputting van de plattelandsmiddelen plaatsvindt.

De overgang van begrotingsjaar naar kalenderjaar voor het plattelandsfonds kan een financieringsprobleem voor de periode 16 oktober 2006 tot 31 december 2006 opleveren. Datzelfde geldt ook indien het tevens voor het markt- en prijsbeleid het kalenderjaar zou worden geïntroduceerd.

Er zal door Nederland aan de Commissie meer duidelijkheid gevraagd worden over de budgettaire impact van deze drie wijzigingen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Met name de betaalorganen van LNV die Plattelandsmiddelen beheren zullen hun bedrijfsprocessen en financiële administratie moeten aanpassen. Nieuwe eisen op het gebied van erkenning en certificering kunnen ook tot extra budgettaire consequenties leiden. In de huidige situatie worden binnen Nederland de betalingen die voortvloeien uit het GLB verricht door zes door LNV erkende betaalorganen. De uitvoeringskosten van deze zes betaalorganen bedragen jaarlijks zo'n EUR 75 miljoen. Hier tegenover staat dat de betaalorganen jaarlijks ongeveer EUR 1,2 miljard aan Europese landbouwsubsidies wegzetten. In de komende maanden zal een eerste inschatting gemaakt moeten worden van de uitvoeringskosten die met de voorstellen van de Commissie gemoeid zijn. Meer inzicht zal er naar alle waarschijnlijkheid pas zijn als de uitvoeringsverordening en bijbehorende werkdocumenten door de Commissie worden gepresenteerd. Nederland zal de uitvoeringskosten zo spoedig mogelijk in kaart brengen en mogelijk op basis van de uitkomst aandringen op aanpassingen van de verordening.

Ook een inschatting van de administratieve lasten is in dit stadium nog lastig. Op het eerste gezicht lijken de voorstellen voornamelijk consequenties te hebben voor de uitvoerende diensten die betrokken zijn bij het GLB. Uit de nog uit te brengen uitvoeringsverordeningen zal moeten blijken in hoeverre aan begunstigden extra informatieverplichtingen worden opgelegd. De Nederlandse inzet is gericht op zo laag mogelijke administratieve lasten.

De Commissie stelt tevens voor om de periode waarover onrechtmatige betalingen kunnen worden teruggevorderd te verlengen van 24 maanden naar 36 maanden. De Commissie kan op basis van ad hoc audits ten aanzien van de rechtmatigheid van de uitgaven, uitgaven van financiering door de Gemeenschap uitsluiten (financiële correcties). In de huidige situatie worden de financiële consequenties dus overwogen ten aanzien van de uitgaven die zijn gedaan in maximaal 24 maanden vóór de datum waarop de Commissie de lidstaat formeel in kennis stelt van de onrechtmatigheid.

De kans bestaat dat door de verlenging van de terugvorderperiode naar 36 maanden de lidstaat Nederland hogere financiële correcties aan Brussel moet afdragen.

De overgang van de N naar de N+2-regeling zal Nederland de mogelijkheid geven om meer gebruik van de beschikbare plattelandsmiddelen te maken. Op basis van de goedgekeurde rekeningen (daadwerkelijke realisatie) van de Commissie is de onderuitputting in Nederland op de EU-plattelandsmiddelen gemiddeld EUR 1,8 miljoen per jaar.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

De nieuwe financieringsverordening GLB heeft consequenties voor de wijze waarop het markt- en prijsbeleid én het plattelandsbeleid in Nederland worden uitgevoerd. Zoals eerder gesteld zijn er 6 betaalorganen die de communautaire middelen beheren: twee hiervan hebben de status van agentschap en vier hebben de status van publiekrechtelijk bedrijfsorgaan. Het waarborgen van een EU-conforme uitvoering vereist tevens dat aan de communautair voorgeschreven administratieve en fysieke controles wordt voldaan door de diverse nationale controle-instanties (bijv. AID). Uit de uitvoeringsverordening zal moeten blijken of en in hoeverre de communautaire eisen op dit vlak worden aangescherpt.

Vooralsnog zitten de wijzigingen voornamelijk op het deel dat betrekking heeft op het plattelandsfonds. Zowel bij de betrokken betaalorganen (LNV-agentschappen) als in de aansturing vanuit het kerndepartement (erkenning / certificering) zullen aanpassingen (in de bedrijfsvoering) moeten plaatsvinden. Het feit dat voor het plattelandsfonds een andere begrotingsperiode (kalenderjaar) geldt dan voor het markt- en prijsbeleid (oktober - oktober) is lastig voor het betrokken betaalorgaan (LASER) dat op beide beleidsterreinen actief is alsmede voor de certificerende instantie (AD) die voor de afsluiting van de jaarrekening verantwoordelijk is.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

De inwerkingtreding van de nieuwe financieringsverordening is voorzien op 16 oktober 2006 voor wat betreft het markt- en prijsbeleid. Voor het plattelandsbeleid is dat 1 januari 2007. Voor het plattelandsfonds zal er dus een overgangsregime van 16 oktober 2006 tot en met 31 december 2006 gelden. Het begrotingsjaar voor het plattelandsfonds gaat immers het kalenderjaar volgen. Implementatietermijn is haalbaar voor Nederland.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:

Het huidige voorstel is een financieel-technisch voorstel en heeft geen consequenties voor ontwikkelingslanden.

Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid op zich leidt op onderdelen tot handelsverstoring waarvan ontwikkelingslanden consequenties kunnen ondervinden. Eventuele door het GLB opgeroepen handelsverstoringen zijn beschreven in de notitie beleidscoherentie ontwikkelingssamenwerking - landbouw van december 2002 en zijn onder meer onderwerp van onderhandelingen in WTO-kader. De hervorming van het GLB van 2003 en de afspraken over een plafond voor de landbouwuitgaven maken dat het GLB steeds minder handelsverstorend wordt.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Het kabinetsstandpunt over de nieuwe Financiële Perspectieven 2007 - 2013 is waar relevant van toepassing voor deze verordening.

Nederland is gebaat bij een rechtmatige en efficiënte uitvoering van het GLB. Tevens dienen de administratieve lasten voor de begunstigden beperkt te blijven. In de huidige financierings-systematiek geldt één systematiek voor het financieel beheer voor zowel het markt- en prijsbeleid als het plattelandsbeleid. In het nieuwe voorstel worden door middel van één financieringsverordening twee specifieke systemen voor het financieel beheer van enerzijds het markt- en prijsbeleid en anderzijds het plattelandsfonds geïntroduceerd. Volgens Nederland is het goed dat er apart aandacht wordt besteed aan de specifieke elementen van de desbetreffende twee beleidsterreinen. Zo zal de introductie van de N+2 regeling voor het plattelandsfonds voor de nodige flexibiliteit ten aanzien van de uitvoering zorgen. Nederland steunt dan ook deze overgang naar de N+2-regeling voor plattelandsbeleid. Ook de introductie van het kalenderjaar voor het plattelandsfonds vereenvoudigt de uitvoering van het plattelandsbeleid op nationaal niveau. Overigens heeft de Commissie voor het markt- en prijsbeleid er niet voor gekozen om het kalenderjaar te introduceren. Aan de Commissie zou verzocht kunnen worden een inschatting te maken van de budgettaire consequenties indien ook voor het markt- en prijsbeleid het kalenderjaar wordt geïntroduceerd.

Nederland ziet de noodzaak niet in van de oprekking van de termijn voor correcties van 24 naar 36 maanden. Het is maar de vraag of hogere financiële sancties tot een beter financieel beheer gaan leiden. Het huidige principe dat het stelsel van de goedkeuring van de rekeningen vooral preventief en corrigerend moet werken, en niet zozeer een middel mag zijn om sancties op te leggen moet leidend blijven. Voor wat betreft Nederland kan het in ieder geval leiden tot extra budgettaire consequenties.

Fiche 7: Verordening inzake steun voor plattelandsontwikkeling

Titel:

Verordening inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling

Datum Raadsdocument: 16 juli 2004

Nr Raadsdocument: 11495/04

Nr. Commissiedocument: COM(2004)490

Eerstverantwoordelijk ministerie: LNV i.o.m. FIN, BZ, EZ, VROM alsmede VNG, IPO en UvW

Behandelingstraject in Brussel:

Raadswerkgroep platteland, Landbouw -en Visserijraad

De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële Perspectieven en de RAZEB.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Dit voorstel voor een nieuwe verordening voor het plattelandsbeleid maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013. De Commissie publiceerde een overkoepelende mededeling over dit pakket (COM 2004/487). Over deze overkoepelende mededeling is het parlement separaat geïnformeerd door middel van een Kamerbrief betreffende "Reactie op voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013" (d.d. 20 september 2004).

De nieuwe verordening zal de opvolger worden van de huidige Verordening 1257/1999. Deze verordening biedt de grondslag voor de steun vanuit de EU voor plattelandsontwikkeling in het kader van de tweede pijler van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Daar waar de eerste pijler inkomenssteun geeft aan boeren, geeft de tweede pijler steun aan de landbouw als leverancier van publieke goederen (landschapsbeheer, natuurbeheer) en aan de ontwikkeling van plattelandsgebieden.

Het voorstel behelst inhoudelijk een aanpak gericht op drie doelstellingen:


1. Versterking van de concurrentiekracht van de landbouw door steun aan herstructurering (bijvoorbeeld door steun voor verbetering van de infrastructuur in de landbouw, voor deelname aan voedselkwaliteitsprogramma's, voor het voldoen aan communautaire normen en voor jonge boeren);


2. Steun voor het beheer van het platteland en milieu (bijvoorbeeld door steun in probleemgebieden, door landbouwmilieumaatregelen, compenserende vergoedingen voor Natura
2000-gebieden en dierenwelzijn);


3. Verbetering van de kwaliteit van leven en diversificatie van de plattelandseconomie (door steun voor de verbreding van de plattelandseconomie vanuit de landbouw, voor toerisme op het platteland en voor dorpsvernieuwing).

Daarnaast wordt het huidige Communautaire Initiatief Leader-plus geïntegreerd in de verordening. Leader-plus is onder andere een `bottom-up' benadering, waarbij gebruik wordt gemaakt van initiatieven afkomstig van lokale actiegroepen.

Om een evenwichtige uitwerking van de programma's te bewaken stelt de Commissie voor dat voor de eerste en derde doelstelling elk tenminste
15% van de EU-gelden wordt ingezet. Voor de tweede doelstelling geldt een minimale besteding van 25%. Aan de Leader-plus benadering zou tenminste 7% moeten worden besteed.

Verder kondigt de Commissie aan dat zij een Europese strategie voor het plattelandsbeleid zal opstellen, op basis waarvan de lidstaat een nationale plattelandsstrategie bepaalt die wordt uitgewerkt in een plattelandsontwikkelingsprogramma (POP) voor de implementatie van de nationale strategie. Voor deze implementatie moet dan gebruik worden gemaakt van de maatregelen die onder de drie doelstellingen zijn opgenomen.

In het voorstel is de mogelijkheid opgenomen om boeren compenserende vergoedingen toe te kennen voor gebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Hiermee geeft de Commissie gevolg aan haar mededeling over de financiering van het Natura 2000 beleid. In deze mededeling stelt de Commissie voor om geen apart fonds voor Natura 2000 te introduceren. Financiering van de maatregelen (door de lidstaten becijferd op ruim 6 miljard euro), dient uit de reguliere programma's (waaronder het plattelandsbeleid) te komen.

In het voorstel staat dat alle uitgaven voor het plattelandsbeleid in één Plattelandsfonds gebundeld zullen worden. Dit betekent dat de huidige categorie 1b (plattelandsontwikkeling) wordt samengevoegd met (delen van) de programma's voor plattelandsontwikkeling die momenteel onder de structuurfondsen vallen (Leader-plus en Doelstelling 1). Voor dit nieuwe Plattelandsfonds zal één systeem van programmering en beheer van toepassing zijn. Deze aanpassingen hebben tot doel het plattelandsbeleid te vereenvoudigen en de administratieve lasten voor bedrijfsleven en overheid te verminderen.

Tenslotte doet de Commissie voorstellen voor monitoring en evaluatie. De Commissie stelt voor om te komen tot een jaarlijkse meting van de voortgang en evaluatie van de programma's. Op basis van de rapporten van de lidstaten stelt de Commissie jaarlijks een synthese-evaluatie op die grondslag kan zijn voor tussentijdse aanpassing van het beleid. Tevens stelt de Commissie voor op Europees niveau een netwerk in te stellen dat een belangrijke functie kan vervullen in het onderling uitwisselen van ervaringen met het Europese plattelandsbeleid.

Rechtsbasis van het voorstel: art. 37 EG

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad met gekwalificeerde meerderheid, adviesrecht EP.

Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de Europese Raad met unanimiteit.

Instelling nieuw Comitologie-comité: ja

Voorstel voorziet in een comité voor plattelandsontwikkeling (beheersprocedure). Op dit moment is nog niet duidelijk of dit een nieuw comité is of een vervolg van het bestaande STAR-comité.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: In principe positief. De doelstellingen van plattelandsontwikkeling kunnen niet voldoende door de lidstaten zelf worden verwezenlijkt gezien de relatie met de andere instrumenten van het GLB, de verschillen tussen de plattelandsgebieden, en de beperkte financiële bronnen van de lidstaten in een uitgebreide Unie. Het kan beter worden verwezenlijkt door optreden van de Gemeenschap naast de lidstaten. De Gemeenschap en de lidstaten hebben een gedeelde verantwoordelijkheid op het gebied van plattelandsontwikkeling. De lidstaten stellen nationale plattelandsontwikkelingsprogramma's op en er is sprake van cofinanciering door de lidstaten. Nederland huldigt het standpunt dat op den duur meer ruimte moet komen voor nationale modaliteiten voor plattelandsbeleid. Daarmee is onder woorden gebracht dat Nederland, hoewel een bepaalde communautaire meerwaarde ten aanzien van het plattelandsbeleid wordt erkend, van mening is dat lidstaten grotere verantwoordelijkheid zouden moeten dragen voor het plattelandsbeleid. Om die reden acht Nederland het ten algemene dan ook onjuist om op communautair niveau uitgavenpercentages vast te stellen per hoofdprioriteit van beleid.

Proportionaliteit: In beginsel positief: Een verordening is het geëigende middel. Zoals hierboven reeds aangegeven gaat het voorstel van de Commissie voor het op communautair niveau vaststellen van een verplichte minimale besteding van middelen voor de verschillende prioriteiten naar de mening van Nederland te ver. De lidstaten zouden zelf meer ruimte moeten hebben om hier invulling aan te geven zodat voldoende rekening kan worden gehouden met de verschillen tussen de plattelandsregio's.

Consequenties voor de EU-begroting:

Het voorstel van de Commissie geeft voor het nieuw in te richten plattelandsfonds een omvang aan van ruim EUR87 miljard (exclusief kosten voor technische en administratieve assistentie) voor de EU lidstaten over de gehele programmaperiode 2007-2013 (prijzen 2004).

Aangezien deze conceptverordening onderdeel is van het brede pakket aan voorstellen voor de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013 (Agenda 2007), zijn bij de bespreking van dit voorstel desbetreffende Nederlandse uitgangspunten van toepassing. De hoogte van de financiële enveloppe moet volgens Nederland bezien worden in het brede kader van de onderhandelingen, waarbij een reëel constant uitgavenkader uitgangspunt is. Een tweede Nederlands uitgangspunt is dat rijke lidstaten geen beroep meer kunnen doen op communautaire financiering van cohesiebeleid (het betreft in het kader van het plattelandsbeleid middelen voor Doelstelling 1 die in de eerdere planningsperiode gereserveerd stonden voor structuurbeleid en nu in het plattelandsfonds zijn ondergebracht). Aldus wordt door Nederland het plafond vastgesteld op EUR70 miljard voor de periode 2007-2013. Intensivering van beleid dient immers gefinancierd te worden op basis van prioriteitsstelling (nieuw voor oud).

Het bedrag van EUR70 miljard is exclusief de modulatie (de overheveling van steun uit de 1e pijler (markt- en prijsbeleid) van het GLB naar de 2e pijler (plattelandsontwikkeling), waarover in het kader van de GLB-hervormingen (Akkoord van Luxemburg en Akkoord over mediterrane producten) afspraken zijn gemaakt. In de periode 2007-2013 zal op deze manier in totaal EUR 9 miljard (inclusief EUR 2 miljard als gevolg van modulatie zoals afgesproken bij het Akkoord over mediterrane producten) extra beschikbaar komen voor het plattelandsbeleid.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Welk bedrag Nederland uit het Plattelandsfonds zal ontvangen in de periode 2007-2013 is afhankelijk van de uitkomst van de discussie over de Financiële Perspectieven, en vervolgens de verdeling van het budget over de lidstaten in nationale enveloppen aan de hand van objectieve criteria. Om dit geld daadwerkelijk te kunnen besteden is nationale cofinanciering vereist. Voor de periode 2000-2006 ging het over EUR535 mln aan cofinanciering (Rijk, provincies en particuliere partijen). In deze periode heeft LNV EUR210 mln aan cofinanciering begroot. Naar verwachting zullen de uitvoeringslasten voor het Rijk en de provincies 15 à 20% van de nationale enveloppe bedragen. Dit betreffen de uitvoeringslasten van de betaalorganen en de lasten die gemoeid zijn met de uitvoering van de projecten. De uitvoeringslasten zijn nu gedekt. Indien echter extra cofinanciering aangetrokken gaat worden betekent dit dat de uitvoeringslasten uit de extra nationale financiering moeten komen en dus ten laste komen van het beschikbare budget. Voor de aansturing van de betaalorganen is het Regiebureau POP (PlattelandsOntwikkelingsProgramma) verantwoordelijk (ca. EUR 0,5 mln per jaar). Voor het Regiebureau zijn na 2006 geen middelen gereserveerd op de LNV begroting.

Het samenvoegen van de verschillende geldstromen voor Europees plattelandsbeleid in één fonds leidt tot een vereenvoudiging in de regelgeving, maar de verwachting is dat de administratieve lasten voor overheden en burger niet minder worden, als gevolg van het feit dat de verordening gedetailleerde voorschriften bevat aangaande evaluatie en monitoring, aan programmering, beheer en controle. Ten opzichte van de huidige verordening wordt een aantal jaarlijkse rapportageverplichtingen toegevoegd. Voor het Europees plattelandsbeleid dat momenteel valt onder de structuurfondsen is er sprake van een toename van het aantal voorschriften ten opzichte van de huidige situatie.

Voor bedrijfsleven en burger zal er niet veel veranderen, hoewel de administratieve lasten voor een aantal eindbegunstigden kan toenemen als gevolg van subsidievoorwaarden. De wijzigingen zijn vooral merkbaar binnen de overheden.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

Om optimaal (en zo efficiënt mogelijk) gebruik te kunnen maken van deze verordening en het bijbehorende fonds, zal een aantal LNV-regelingen moeten worden aangepast.

Voor de uitvoering moet gebruik worden gemaakt van erkende betaalorganen. Momenteel zijn voor het plattelandsbeleid de Dienst Regelingen en de Dienst Landelijk Gebied erkend als betaalorgaan. Dit hoeft niet te wijzigen.

Verder moet gewerkt worden met een beheersautoriteit, een Comité van Toezicht, een certificerend orgaan. Dit is geen wijziging ten opzichte van de huidige situatie.

De financieringsverordening voor het GLB, die gelijktijdig is gepubliceerd en waarvoor eveneens een BNC-fiche is opgesteld, bevat verdere details aangaande de uitvoering van deze verordening. Daar wordt in dit fiche niet verder op ingegaan.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

De verordening zou in werking moeten treden op 1 januari 2007. Dit sluit aan bij het aflopen van de huidige verordening op 31 december
2006. Deze termijn is haalbaar.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: Op voorhand geen. Er ligt op dit punt een relatie met de lopende WTO-onderhandelingen waarin een 'review' van de criteria voor `groene box'-steun is voorzien. Volgens huidige WTO-regels is steun die onder de groene box valt niet of nauwelijks handelsverstorend.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

In algemene zin kan Nederland de ingezette koers onderschrijven. Nederland onderschrijft de doelstellingen van het beleid en de herstructurering van de maatregelen aan de hand van de genoemde prioritaire assen, hoewel de economische onderbouwing gemist wordt. Het voorstel van de Commissie om dit nader te concretiseren in de vorm van een Europees strategiedocument wordt op zichzelf eveneens ondersteund. Zo'n strategie kan de toegevoegde waarde van een communautair plattelandsbeleid invulling geven. Wel is Nederland van mening dat het plattelandsbeleid meer rekening moet houden met de specifieke situaties van plattelandsgebieden gelegen nabij stedelijke gebieden (urbane-rurale gebieden) zoals bijvoorbeeld de Veenweide-gebieden, en dat er voldoende ruimte moet blijven voor nationale invulling van het plattelandsbeleid.

De integratie van het programma Leader-plus in de verordening wordt eveneens ondersteund door Nederland. Het biedt een goede mogelijkheid om binnen het geheel van de implementatie van het Europese plattelandsbeleid gebruik te maken van de kennis en ervaringen met de bottom-up benadering van Leader en deze aanpak steviger daarin te verankeren.

Integratie van het uit te werken Actieplan biologische landbouw dient, gezien de evidente samenhang met plattelandsontwikkeling, ingebed te worden in de verdere uitwerking van de verordening.

De voorstellen van de Commissie om voor de verschillende prioriteiten te komen tot een verplichte minimale besteding van middelen acht Nederland bezwaarlijk. Nederland heeft begrip voor het standpunt van de Commissie dat een evenwichtige programmering gewenst is, maar naar Nederlands oordeel zijn er andere methoden denkbaar om daar desgewenst in te sturen. Het verplicht vastleggen van percentages druist te zeer in tegen de wens om voldoende rekening te houden met de diversiteit aan problemen in de Europese plattelandsregio's, beperkt te veel de mogelijkheden van lidstaten van een flexibele invulling van het plattelandsbeleid en staat op gespannen voet met het subsidiariteitsbeginsel.

Het streven van de Commissie om te komen tot een vereenvoudiging en verbetering van het beheer en de controle van het plattelandsbeleid door instelling van een speciaal kader voor de financiering, controle en beheer van plattelandsmaatregelen wordt eveneens positief beoordeeld. Dit kan een waardevolle bijdrage leveren aan de vermindering van administratieve lasten, een punt waarop Nederland de voorstellen in hun geheel zal toetsen. De voorstellen van de Commissie m.b.t. de toepassing van cross compliance (voldoen aan maatschappelijke randvoorwaarden als subsidievoorwaarde) bij de landbouwmilieumaatregelen en de ogenschijnlijke veelheid aan momenten van rapportages en evaluaties zullen op dat punt nauwlettend worden bestudeerd.

Voor wat betreft het door de Commissie voorgestelde plafond voor het plattelandsfonds vindt Nederland dat dit aanzienlijk in neerwaartse richting moet worden bijgesteld. Nederland is van mening dat dit plafond vastgesteld moet worden op maximaal EUR 70 miljard voor de periode 2007-2013 (EU-27). Nederland is van mening dat de uitgaven voor plattelandsontwikkeling alleen mogen stijgen door middel van modulatie, dat wil zeggen een overheveling van middelen van de huidige categorie 1a (markt- en prijsbeleid) naar categorie 1b (plattelandsontwikkeling). Dit laat onverlet dat versterking van het plattelandsbeleid in het GLB Nederlandse prioriteit is en dat er een betrouwbaar langetermijnperspectief voor het landschaps- en natuurbeleid dient te zijn. Het voorstel voor de nieuwe verordening zou een dergelijk perspectief mogelijk kunnen maken.

Met betrekking tot de voorstellen voor monitoring en evaluatie van de programma's is het van belang dat er zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de thans beschikbare statistische informatie. De kans is aanwezig dat er nieuwe statistieken moeten worden ontwikkeld en daarbij is het van essentieel belang ervoor te zorgen dat het statistisch bureau van de Unie (Eurostat) en de nationale statistische bureaus hierbij nauw betrokken worden.

Fiche 8: Mededeling inzake financiering Natura 2000

Titel:

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement: Financiering Natura 2000

Datum Raadsdocument: 19 juli
2004

Nr Raadsdocument: 11590/04

Nr. Commissiedocument: COM (2004) 431

Eerstverantwoordelijk ministerie: LNV in nauwe samenwerking met FIN en VROM i.o.m. BZ, V&W en IPO

Behandelingstraject in Brussel:

Raadswerkgroep Milieu, Milieuraad

De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven
2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële Perspectieven en de RAZEB.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Deze mededeling maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013. De Commissie publiceerde een overkoepelende mededeling over dit pakket (COM
2004/487). Over deze overkoepelende mededeling is het parlement separaat geïnformeerd door middel van een Kamerbrief betreffende "Reactie op voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013" (d.d. 20 september 2004).

Natura 2000 is het samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de lidstaten van de Unie. Het omvat alle gebieden die beschermd zijn op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992). Het Natura 2000-netwerk vormt de hoeksteen van het beleid van de Unie voor behoud en herstel van biodiversiteit: tijdens de Europese Raad in Gothenburg (juni 2001) hebben de Europese staatshoofden en regeringen de afspraak gemaakt om de afname van de biodiversiteit in de Unie in 2010 te stoppen. Daarnaast zijn in het zesde Community Environment Action Programme (2002-2012) natuur en biodiversiteit als één van de vier hoofdprioriteiten voor actie gedefinieerd.

De Europese richtlijnen geven precies aan welke typen natuur beschermd moeten worden. De gebieden die deel uitmaken van het netwerk omvatten specifieke land- en waterzones (natuurlijke habitats) en leefgebieden van specifieke soorten (habitats van soorten). Het doel is het voortbestaan van deze natuurlijke habitats en leefgebieden van plant- en diersoorten op langere termijn veilig te stellen. Tot op heden zijn er in de Unie meer dan 18.000 gebieden met een totale oppervlakte van meer dan 63.700 km2 voorgesteld als Natura 2000 gebied door de lidstaten.

De bescherming van de Europese biodiversiteit heeft volgens de Commissie een cruciale fase bereikt. De wettelijke en beleidsmatige structuur is aanwezig, tevens zijn door de lidstaten bijna alle gebieden aangewezen die samen het Natura 2000 netwerk vormen. Effectief beheer van gebieden is essentieel om de doelstelling van Gothenburg te realiseren. De nadruk komt volgens de Commissie nu te liggen op de vraag welke financiële en/of andere middelen beschikbaar zijn voor het effectief beheer van het Natura 2000 netwerk.

De huidige co-financiering voor Natura 2000 gebeurt met name door middel van het LIFE natuurprogramma. In 2005 kunnen lidstaten voor het laatst co-financiering aanvragen middels dit programma, daarna is het programma afgelopen. Het programma wordt gebruikt voor investeringsmaatregelen in de Natura 2000 gebieden en is gericht op het behoud en herstel van de gebieden. In Nederland hebben verschillende organisaties gebruik gemaakt van het LIFE-programma. De co-financiering is met name gebruikt voor het uitvoeren van herstelmaatregelen (o.a. tegen verdroging en eutrofiëring). Enkele gebieden waar met behulp van dit programma maatregelen zijn uitgevoerd zijn: Fochteloërveen, de Wieden, Weerribben, Ilperveld, Korenburgerveen, Maasduinen en het Kwelderplan Friesland buitendijks.

Uit consultatie van de lidstaten is gebleken dat de kosten voor het beheer van Natura 2000 gebieden in de toekomst naar verwachting jaarlijks EUR 6,1 miljard zullen bedragen.

De expertgroep Natura 2000 (groep vertegenwoordigers van de lidstaten die de Commissie assisteerde) heeft drie mogelijkheden voor de financiering van Natura 2000 bekeken:


- gebruik van huidige EU-fondsen (plattelandsontwikkeling, structuur- en cohesiefondsen en LIFE-natuur);


- uitbreiding van het LIFE instrument;


- ontwikkelen van een volledig nieuwe instrument ten behoeve van Natura 2000.

De Commissie geeft in de mededeling aan dat een keuze gemaakt moet worden tussen de integratie van financiering van Natura 2000 in overig relevant EU beleid en een op zichzelf staand fonds. De keuze van de Commissie is gevallen op de integratie in overig relevant EU beleid om de volgende redenen:


- de keuze bewerkstelligt dat Natura 2000 deel uitmaakt van het totale EU beleid omtrent gebiedsbeheer. Een geïntegreerde aanpak in het EU gebiedsbeleid komt de bescherming van deze gebieden meer ten goede dan wanneer Natura 2000 geïsoleerd wordt van de bredere politieke context;


- deze keuze biedt de lidstaten de mogelijkheid om beleid en maatregelen te ontwikkelen dat toegespitst is op de nationale en regionale eigenschappen van de Natura 2000 gebieden;


- integratie voorkomt overlap van meerdere EU-fondsen en voorkomt extra administratieve verplichtingen en kosten.

De Commissie stelt voor dat lidstaten de mogelijkheid hebben om voor cofinanciering van activiteiten in Natura 2000 gebieden te kiezen uit verschillende bestaande instrumenten:


- plattelandsontwikkeling;


- structuur- en cohesiefondsen;


- financieel instrument voor milieu (niet voor beheer van Natura 2000, maar wel voor best-practices, communicatie en publieksvoorlichting);

In het beleid voor plattelandsontwikkeling na 2006 ligt de nadruk op de samenhang van omgeving en landschap door middel van steun voor gebiedsbeheer, inclusief cofinanciering van
plattelandsontwikkelingsactiviteiten die verband houden met de bescherming van Natura 2000 gebieden.

Rechtsbasis van het voorstel: N.v.t., het betreft een mededeling.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t., het betreft een mededeling

Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t., het betreft een mededeling.

Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t., het betreft een mededeling.

Consequenties voor de EU-begroting:

Strikt genomen n.v.t., het betreft een mededeling.

De Commissie stelt voor dat cofinanciering hoofdzakelijk uit het Cohesiefonds en het Plattelandsontwikkelingsfonds komt, en daarnaast uit het Financieel Instrument voor Milieu. De Commissie geeft aan dat het niet mogelijk is om de hoogte van de bedragen aan te geven aangezien de uiteindelijke uitgaven afhankelijk zijn van de invulling door de lidstaten van de nationale en regionale programma's. Voor de invulling van deze programma's moet voldaan worden aan de regels en criteria van het Cohesiefonds en het Plattelandsontwikkelingsfonds. Uit consultatie van de lidstaten is gebleken dat de kosten voor het beheer van Natura 2000 gebieden naar verwachting jaarlijks EUR 6,1 miljard zullen bedragen.

Voor wat betreft de financiering van Natura 2000 is het Nederlandse standpunt over de financiële Perspectieven 2007-2013 leidend. Nederland gaat daar bij uit van een reëel constant uitgavenkader, en de toetsing van de principes nieuw-voor-oud, subsidiariteit en toegevoegde waarde. Voor de middelen die momenteel onder categorie 2 (structuurfondsen) vallen hanteert Nederland het principe dat rijke landen vanaf 2007 geen aanspraak meer op deze middelen moeten kunnen maken (cohesiebenadering). Deze cohesiebenadering geldt eveneens voor het deel van de structuurmiddelen welke momenteel dienen ter financiering van het plattelandsbeleid.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Strikt genomen n.v.t., het betreft een mededeling.

Cofinanciering vanaf 2007 dient nader te worden bezien op basis van de uitkomst van de onderhandelingen over de Financiële Perspectieven
2007-2013.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Niet van toepassing.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: N.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland verwelkomt het feit dat de Commissie met deze mededeling haar visie geeft over de totstandkoming van financiering voor Natura
2000. Nederland vindt de voltooiing van het netwerk (in zowel de huidige als de nieuwe lidstaten) van groot belang, evenals de beschikbaarheid van voldoende middelen daarvoor. Voor wat betreft de financiering van Natura 2000 is het Nederlandse standpunt over de financiële Perspectieven 2007-2013 leidend.

Wat Nederland betreft zijn de volgende drie zaken van eminent belang in deze discussie:


- De spanning tussen subsidiariteit bij benutting van de fondsen en het waarborgen dat de fondsen bijdragen aan het realiseren van een ecologisch goed functionerend en samenhangend netwerk van natuurgebieden.


- De doelgroepen die voor co-financiering in aanmerking komen: naast boeren dienen ook natuurorganisaties en andere partijen in aanmerking te komen.


- De relatie tussen co-financiering voor Natura 2000 en cross-compliance en goede landbouwpraktijk moet worden verhelderd.

Nederland zal in reactie op de toelichting van de Commissie een nader standpunt bepalen gedurende de behandeling van dit onderwerp in de komende raadswerkgroepen milieu.

Daarnaast zal Nederland gedurende de behandeling van de mededeling de Commissie om meer duidelijkheid vragen over de aard van de maatregelen die voor cofinanciering vanuit respectievelijk het Plattelandsontwikkelingfonds en de Structuurfondsen in aanmerking komen, in het bijzonder of het hier alleen gaat om terreinaankopen en
-beheer of ook om maatregelen voor instandhouding/verbetering van milieukwaliteit ervan.

Titel:

Proposal for a Council Regulation establishing a Cohesion Fund

Datum Raadsdocument: 22 juli 2004

Nr. Raadsdocument: 11637/04

Nr. Commissiedocument: COM (2004)494

Eerstverantwoordelijk ministerie: Economische Zaken in nauwe samenwerking met Buitenlandse Zaken i.o.m. FIN, VROM, V&W, OCW, SZW, VWS, LNV, VNG, IPO

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Structuurfondsen, RAZEB.

De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven
2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële Perspectieven (en de RAZEB).

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Achtergrond

Dit voorstel maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013. De Commissie publiceerde een overkoepelende mededeling over dit pakket (COM
2004/487). Over deze overkoepelende mededeling is het parlement separaat geïnformeerd door middel van een Kamerbrief betreffende "Reactie op voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013" (d.d. 20 september 2004).

De Commissie heeft voorstellen voor vijf nieuwe verordeningen gepresenteerd voor het cohesiebeleid voor de periode 2007-2013. Het voorstel voor de Cohesiefonds-verordening is daar een van. De andere verordeningen zijn de algemene verordening met gemeenschappelijke bepalingen voor alle instrumenten (ook wel `kaderverordening'), specifieke verordeningen voor het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en tenslotte een verordening die het mogelijk maakt voor de lidstaten en de regio's om instanties voor grensoverschrijdende samenwerking in te stellen. Over deze voorstellen zijn eveneens BNC-fiches opgesteld.

De door de Commissie gebruikte terminologie kan tot verwarring leiden in vergelijking met het huidige structuur- en cohesiebeleid. Zowel het structuur- als het cohesiebeleid worden in de voorstellen onder de noemer 'cohesiebeleid' gebracht. Binnen het cohesiebeleid kunnen volgens de voorstellen middelen worden toegekend op grond van regionale welvaart (o.m. het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling) en op grond van nationale welvaart (het Cohesiefonds). In dit fiche wordt de term cohesiebeleid aangehouden in de zin van de voorstellen van de Commissie.

In februari 2004 publiceerde de Commissie het Derde Cohesierapport. Hierin staan de hoofdlijnen van de voorstellen van de Commissie verwoord. Over het Derde Cohesierapport heeft het kabinet aan de Tweede Kamer een brief geschreven met een reactie op dit rapport (TK
21 501-20 nr. 240). Het voorstel voor de Cohesiefonds-verordening is samen met de overige bovengenoemde vier verordeningen een uitwerking van het Derde Cohesierapport.

In de algemene verordening staan drie doelen voor Cohesiebeleid na
2006:


- Convergentie (C1);


- Regionale concurrentiekracht en werkgelegenheid (C2);


- Europese territoriale cooperatie (C3).

Het Cohesiefonds draagt bij aan de eerste doelstelling. Andere fondsen binnen de convergentiedoelstelling zijn EFRO en ESF. Het Cohesiefonds is echter alleen voor lidstaten waarvan het BNP onder de drempel van
90% van het EU gemiddelde komt.

Het voorstel voor de Cohesiefonds-verordening dient ter vervanging van de huidige Cohesiefonds-verordeningen (1164/1994 en daarmee tevens
1264/1999 en 1265/1999). Deze laatste zijn van toepassing tot 2006 en het voorliggende voorstel zou van toepassing moeten zijn op de periode
2007-2013.

Doel van het voorstel

In de concept-verordening worden de taken van het Cohesiefonds, alsmede toepassingsregels, vastgelegd.

Korte inhoud van het voorstel

Het Cohesiefonds dient met name voor projecten binnen het kader van trans-Europese transportnetwerken, conform (EG) 1692/1996 en voor milieuprojecten die bijdragen aan de doelstellingen van artikel 174 EG. Dit zijn in de huidige periode ook de twee bestedingsdoelen. Voorts is een uitbreiding van te financieren acties voorgesteld, die wel gerelateerd zijn aan de voorgaande twee doelen. Het betreft duurzame economische ontwikkelingsprojecten op het vlak van energie efficiency, zon- en windenergie, goederenvervoer per rail, binnenvaart en zeevaart, intermodaal transport, verkeerbeheer, stadsgoederenvervoer en personenvervoer.

In het voorstel voor de Cohesiefonds-verordening wordt ook een relatie gelegd met het groei- en stabiliteitspact. Committeringen worden uitgesteld wanneer er een overschrijding van het toegestane begrotingstekort ontstaat en de betreffende lidstaat geen actie ondernomen heeft om deze situatie te verbeteren.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:

Co-decisie.

Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de Europese Raad met unanimiteit.

Instelling nieuw Comitologie-comité:

Comitologie wordt niet geregeld in de Cohesiefonds-verordening, maar in de algemene verordening. Daarin wordt met betrekking tot het Cohesiefonds adviescomité voorgesteld dit samen te voegen met dat van het EFRO.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: positief. De doelstelling is beoordeeld in het kader van de algemene verordening. De subsidiariteit van het onderdeel Cohesiefonds binnen de Convergentiedoelstelling is daarbij als positief beoordeeld vanwege de focus op de armste lidstaten van de Unie.
Proportionaliteit: positief. Gezien aspecten van rechtszekerheid t.a.v. beleidsmogelijkheden en voorts gezien de relatie met het groei- en stabiliteitspact is een verordening het juiste rechtsinstrument.

Consequenties voor de EU-begroting:

De consequenties voor de EU-begroting zijn neergelegd in de algemene verordening (zie betreffende BNC-fiche over COM 2004/492.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Nederland zal, net als in de huidige en vorige programmeringsperiode, niet in aanmerking komen voor het Cohesiefonds. Derhalve zijn er geen consequenties.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): idem.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

Op z'n vroegst 1 januari 2007, 20 dagen na officiële publicatie. Deze termijn is haalbaar, zij het dat de uitvoering van de programma's voor het cohesiebeleid voorbereidingstijd vergen. Vaststelling van de verordening dient daarom tijdig plaats te vinden. In geval van eventuele aanvullende Commissie-verordeningen valt de haalbaarheid te bezien.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:

Het is vooralsnog onbekend welk effect de toebedeling van dit fonds heeft op de concurrentie-verhoudingen tussen de EU en ontwikkelingslanden. In principe kunnen subsidies uit dit fonds leiden tot handelsverstoringen. Dit is echter alleen meetbaar op het niveau van de programma's.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Van de voorstellen van de Commissie komt het Cohesiefonds het dichtst in de buurt van deze cohesiebenadering. De toedeling vindt namelijk plaats op basis van nationale welvaart.

De in de verordening opgenomen doelen transport en milieu sluiten goed aan op de uitdagingen van de minst welvarende lidstaten. De uitbreiding van de bestedingsdoelen is gerechtvaardigd door de EU uitbreiding met 10 nieuwe lidstaten en hun specifieke behoeften.

Titel:

Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the Council on the European Regional Development Fund

Datum Raadsdocument: 23 juli 2004

Nr. Raadsdocument: 11688/04

Nr. Commissiedocument: COM (2004)
495

Eerstverantwoordelijk ministerie: Economische Zaken in nauwe samenwerking met Buitenlandse Zaken en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer i.o.m. FIN, SZW, BZK, LNV, V&W, OCW, VWS, IPO, VNG, UvW

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Structuurfondsen, RAZEB.

De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven
2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële Perspectieven (en de RAZEB).

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Achtergrond

Dit voorstel maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013. De Commissie publiceerde een overkoepelende mededeling over dit pakket (COM
2004/487). Over deze overkoepelende mededeling is het parlement separaat geïnformeerd door middel van een Kamerbrief betreffende "Reactie op voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013" (d.d. 20 september 2004).

De Commissie heeft voorstellen voor vijf nieuwe verordeningen gepresenteerd voor het cohesiebeleid voor de periode 2007-2013. Het voorstel voor de verordening Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) is daar een van. De andere verordeningen zijn de algemene verordening met gemeenschappelijke bepalingen voor alle instrumenten (ook wel `kaderverordening'), specifieke verordeningen voor het Europees Sociaal Fonds (EFS) en het Cohesiefonds en tenslotte een verordening die het mogelijk maakt voor de lidstaten en de regio's om instanties voor grensoverschrijdende samenwerking in te stellen. Over deze voorstellen zijn eveneens BNC-fiches opgesteld.

De door de Commissie gebruikte terminologie kan tot verwarring leiden in vergelijking met het huidige structuur- en cohesiebeleid. Zowel het structuur- als het cohesiebeleid worden in de voorstellen onder de noemer 'cohesiebeleid' gebracht. Binnen het cohesiebeleid kunnen volgens de voorstellen middelen worden toegekend op grond van regionale welvaart (o.m. het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling) en op grond van nationale welvaart (het Cohesiefonds). In dit fiche wordt de term cohesiebeleid aangehouden in de zin van de voorstellen van de Commissie.

In februari 2004 publiceerde de Commissie het Derde Cohesierapport. Hierin staan de hoofdlijnen van de voorstellen van de Commissie verwoord. Over het Derde Cohesierapport heeft het kabinet aan de Tweede Kamer een brief geschreven met een reactie op dit rapport (TK
21 501-20 nr. 240). Het voorstel voor de EFRO verordening is samen met de overige bovengenoemde vier verordeningen een uitwerking van het Derde Cohesierapport.

Het voorstel voor de EFRO verordening dient ter vervanging van de huidige EFRO verordening (1783/1999). Deze laatste is van toepassing in de programmeringsperiode 2000-2006 en het voorliggende voorstel zou van toepassing moeten zijn op de periode 2007-2013.

Doel van het voorstel

In de concept-verordening wordt vastgelegd waar het EFRO aan moet bijdragen, aan welke thema's het besteed mag worden en welke kosten niet voor een gemeenschapsbijdrage in aanmerking komen. Voorts worden bijzondere bepalingen gegeven voor bepaalde gebieden (in de algemene verordening COM 2004/492 staan de algemene bepalingen). Het betreft de volgende gebieden: stedelijke en landelijke gebieden, gebieden afhankelijk van visserij, ultraperifere gebieden en gebieden met natuurlijke handicaps. Tenslotte bevat het bepalingen specifiek voor de doelstelling Europese territoriale coöperatie/samenwerking.

Korte inhoud van het voorstel

Het EFRO dient met name voor versterking van concurrentiekracht en innovatie, creatie van structurele arbeidsplaatsen en bevordering van duurzame groei. Voorts wordt grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking gefinancierd uit het EFRO.

Per doelstelling worden de thema's benoemd waarop de focus binnen de programma's dient te liggen. Deze thema's bevatten geen verrassingen aangezien deze reeds waren opgenomen in het Derde Cohesierapport. De verordening betreft in feite een nadere concretisering en de juridische vertaling.

Convergentie:


- onderzoek en technologische ontwikkeling, innovatie en ondernemerschap;


- informatiemaatschappij;


- milieu;


- risicopreventie;


- toerisme;


- transportinvesteringen;


- energie;


- scholing;


- gezondheid;


- investeringen in Midden en Klein Bedrijf.


- innovatie en kenniseconomie;


- milieu en risicopreventie;


- toegankelijkheid tot transport- en telecommunicatienetwerken.


- ontwikkeling van economische en sociale acties in grensgebieden;


- ontwikkeling door transnationale samenwerking op het gebied van watermanagement, verbetering bereikbaarheid, risicopreventie, ontwikkeling van wetenschappelijke en technologische netwerken;


- netwerkvorming en kennisuitwisseling.

De bepalingen ten aanzien van stedelijke, landelijke en ultraperifere gebieden en gebieden met natuurlijke handicaps gaan in op bijzondere aandachtspunten die samenhangen met de aard van die gebieden. Daarnaast staat de bepaling t.a.v. stedelijke gebieden een grotere mate van flexibiliteit toe tussen EFRO en ESF (10%) dan de kaderverordening (5%).

De bepalingen voor Europese territoriale samenwerking zijn in deze verordening neergelegd vanwege het specifieke karakter van programmering met verschillende partners uit verschillende lidstaten. Het betreft programmering, subsidiabiliteit, management, monitoring, controle en uitvoering. Voor de andere 2 doelstellingen zijn bepalingen over deze onderwerpen neergelegd in de kaderverordening.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 158 en 160 EG

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:

Co-decisie.

Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de Europese Raad met unanimiteit.

Instelling nieuw Comitologie-comité:

Comitologie wordt niet geregeld in de EFRO-verordening, maar in de algemene verordening. Daarin wordt met betrekking tot het EFRO adviescomité voorgesteld dit samen te voegen met dat van het Cohesiefonds.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: positief. Aandachtspunt bij bovenstaande beoordeling is het subsidiariteitsaspect van de doelstellingen als zodanig waar het EFRO aan bijdraagt. Hiervan is het volgende aangegeven in het betreffende fiche over de kaderverordening: de subsidiariteit van de Convergentiedoelstelling (voor zover het steun aan relatief arme lidstaten betreft) en de doelstelling Europese territoriale coöperatie is positief. Subsidiariteit van de doelstelling Regionale concurrentiekracht en werkgelegenheid is twijfelachtig.

Proportionaliteit: positief. Gezien aspecten van rechtszekerheid t.a.v. beleidsmogelijkheden en voorts gezien aspecten van beheer en controleerbaarheid in het kader van de Europese territoriale samenwerkingsdoelstelling is een verordening het juiste rechtsinstrument. Wel moet de verhouding tussen hetgeen in de EFRO-verordening wordt geregeld over de Europese territoriale samenwerking en de EGCC-verordening verder worden verduidelijkt.

Consequenties voor de EU-begroting:

De consequenties voor de EU-begroting zijn neergelegd in de algemene verordening (zie betreffende fiche (COM 2004) 492). Het Nederlandse kabinetsstandpunt t.a.v. de nieuwe financiële Perspectieven 2007-2013 is hierbij leidend.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Co-financiering vanaf 2007 dient nader te worden bezien afhankelijk van de uitkomst van het akkoord over de Financiële Perspectieven. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de cofinanciering in de huidige periode (2000-2006).

Programma's

Totale kosten

Publiek

Privaat

Totaal publiek

Communautaire bijdrage

Nationaal publiek

Totaal

EFRO

ESF

Eogfl-o

FIOV

Totaal

Rijk

Prov.

Lokaal

Overige

Doelstelling 1

Flevoland


465.260


396.420


126.000


76.660


33.340


10.000


6.000


270.042


17.100


25.120


104.500


123.700


68.840

Doelstelling 2

Noord


1.237.450


874.110


341.900


341.900


532.210


259.198


7.248


258.516


7.248


363.340

Oost


391.437


360.380


141.560


141.560


218.820


99.422


40.940


64.061


14.397


31.057

Zuid


395.891


325.086


139.870


139.870


185.216


54.643


41.145


71.271


18.158


70.805

Steden


587.956


547.252


199.670


199.670


347.582


146.629


27.538


155.467


17.947


40.703

Urban (1)

Amsterdam


31.149


27.629


8.940


8.940


18.689


9.344


9.344


3.520

Rotterdam

23.744

23.744

8.939

8.939

14.804

7.200

7.603

Heerlen

32.183

32.183

11.920

11.920

20.263

8.509


1.604


9.093


1.057

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

De consequenties voor de nationale en decentrale regelgeving/beleid zijn neergelegd in de algemene verordening (zie betreffende BNC-fiche over COM 2004/492.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

Op z'n vroegst 1 januari 2007, 20 dagen na officiële publicatie. Deze termijn is haalbaar, zij het dat de uitvoering van de programma's voor het cohesiebeleid voorbereidingstijd vergen. Vaststelling van de verordening dient daarom tijdig plaats te vinden. In geval van eventuele aanvullende Commissieverordeningen valt de haalbaarheid te bezien.

Consequenties voor ontwikkelingslanden:

Het is vooralsnog onbekend welk effect de toebedeling van dit fonds heeft op de concurrentie-verhoudingen tussen de EU en ontwikkelingslanden. In principe kunnen subsidies uit deze fondsen leiden tot handelsverstoringen dit is echter alleen meetbaar op het niveau van de programma's.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

De Nederlandse stellingname ten aanzien van het cohesiebeleid - waar EFRO onder valt - maakt integraal onderdeel uit van de Nederlandse inzet voor de nieuwe Financiële Perspectieven (2007-2013). Leidend hierbij is het Hoofdlijnenakkoord, dat uitgaat van reëel constante bruto-afdrachten. Dit is vertaald naar reëel constante financiële perspectieven: een EU-begroting van ten hoogste 1% EU-BNI. Om ruimte te creëren voor de gewenste intensiveringen (bijvoorbeeld JBZ) zet Nederland in op een structuurenveloppe die in reële termen daalt. Voor Nederland is op het gebied van cohesiefondsen de cohesiebenadering, waarbij cohesiemiddelen uitsluitend worden gericht op de armste lidstaten, het uitgangspunt.

Nederland heeft er verder belang bij dat -ongeacht of de Europese Raad besluit dat ook Nederland in de periode 2007-2013 EFRO-middelen toegewezen krijgt- het rendement van de inzet van deze middelen maximaal is. Immers -ook in het geval Nederland geen EFRO -middelen ontvangt- betaalt Nederland wel mee.

De Commissie streeft een betere aansluiting van Cohesiebeleid op de Lissabonstrategie na, met name via de doelstelling Regionale concurrentiekracht en werkgelegenheid. De mate waarin dit mogelijk is, is volgens Nederland beperkt. Investeringen in (relatieve) achterstandsregio's op thema's die overeenkomen met die van de Lissabonstrategie komt wellicht ten goede aan groei van die regio, maar kan ten koste gaan van groei op nationaal of Europees niveau (bijvoorbeeld wanneer natuurlijke processen als agglomeratievorming en arbeidsmigratie worden tegengegaan). Instemming met de thema's in de EFRO verordening leidt daarom niet automatisch tot een bijdrage aan de Lissabonstrategie. Wat betreft de convergentiedoelstelling gaan de thema's verder dan puur Lissabon-gerelateerd, wat vanuit cohesieoogpunt ondersteund kan worden. De doelstelling regionale concurrentiekracht en werkgelegenheid is niet slechts bedoeld voor het wegwerken van de grootste achterstanden maar kan volgens de Commissievoorstellen ook ingezet worden in (relatief) welvarende regio's, inclusief die in rijke lidstaten. Deze doelstelling past niet binnen het Nederlandse cohesiestandpunt. Mocht de Raad besluiten deze doelstelling te handhaven en daaronder middelen te verstrekken aan rijke lidstaten, is een aanscherping van de thematiek gewenst (scherper richten op de Lissabondoelstelling, mogelijk in relatie tot eventuele aanscherping van de Lissabonstrategie zelf) om investeren in groei i.p.v. regionale achterstanden mogelijk te maken. Toevoegingen aan de opgenomen thema's dienen te worden tegengegaan.

Ten aanzien van de stedelijke dimensie dient een relatie te kunnen worden gelegd tussen kansen en problemen in stedelijke gebieden.

Ten aanzien van de specifieke regels voor de doelstelling Europese territoriale samenwerking was de inzet hiervoor maatwerk in regelgeving te bieden. Het aparte hoofdstuk hiervoor in de EFRO-verordening is daarom toe te juichen. Nadere bestudering is noodzakelijk om te beoordelen of de voorstellen in voldoende mate voorzien in het gewenste maatwerk. Nadere verduidelijking ten opzichte van de EGCC verordening is gewenst.

Titel:

Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the Council establishing a European grouping of cross-border cooperation (EGCC)

Datum Raadsdocument: 23 juli 2004

Nr. Raadsdocument: 11689/04

Nr. Commissiedocument: COM (2004)
496

Eerstverantwoordelijk ministerie: Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in nauwe samenwerking met Economische Zaken en Buitenlandse Zaken i.o.m. JUST, FIN, VROM, VWS, LNV, V&W en IPO

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Structuurfondsen, RAZEB.

De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven
2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële Perspectieven (en de RAZEB).

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Achtergrond

Dit voorstel maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013. De Commissie publiceerde een overkoepelende mededeling over dit pakket (COM
2004/487). Over deze overkoepelende mededeling is het parlement separaat geïnformeerd door middel van een Kamerbrief betreffende "Reactie op voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013" (d.d. 20 september 2004).

De Commissie heeft voorstellen voor vijf nieuwe verordeningen gepresenteerd voor het cohesiebeleid voor de periode 2007-2013. Het voorstel voor een verordening die het mogelijk maakt voor de lidstaten en de regio's om instanties of organen voor grensoverschrijdende samenwerking in te stellen, is daar een van. De andere verordeningen zijn de algemene verordening met gemeenschappelijke bepalingen voor alle instrumenten (ook wel `kaderverordening'), specifieke verordeningen voor het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en ten slotte de EFRO-verordening. Over deze voorstellen zijn eveneens BNC-fiches opgesteld.

De door de Commissie gebruikte terminologie kan tot verwarring leiden in vergelijking met het huidige structuur- en cohesiebeleid. Zowel het structuur- als het cohesiebeleid worden in de voorstellen onder de noemer 'cohesiebeleid' gebracht. Binnen het cohesiebeleid kunnen volgens de voorstellen middelen worden toegekend op grond van regionale welvaart (o.m. het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling) en op grond van nationale welvaart (het Cohesiefonds). In dit fiche wordt de term cohesiebeleid aangehouden in de zin van de voorstellen van de Commissie.

In februari 2004 publiceerde de Commissie het Derde Cohesierapport. Hierin staan de hoofdlijnen van de voorstellen van de Commissie verwoord. Over het Derde Cohesierapport heeft het kabinet aan de Tweede Kamer een brief geschreven met een reactie op dit rapport (TK
21 501-20 nr. 240). Het voorstel voor de verordening inzake de oprichting van een Europees orgaan voor grensoverschrijdende samenwerking (in Engelse afkorting: EGCC) geeft samen met de overige bovengenoemde vier verordeningen nadere uitwerking aan het Derde Cohesierapport.

Tot nog toe kende de EU geen communautaire verordening inzake de oprichting van organen voor grensoverschrijdende samenwerking op regionaal niveau. Het voorstel voor de EGCC-verordening is bedoeld om obstakels die nu nog de grensoverschrijdende samenwerking belemmeren, uit de weg te ruimen. Het voorliggende voorstel zou vanaf 1 januari
2007 van toepassing moeten zijn.

Doel van het voorstel

In de concept-verordening wordt vastgelegd voor welke vormen van grensoverschrijdende samenwerking een EGCC kan worden opgericht. Deze verordening ziet niet alleen op de klassieke vormen van grensoverschrijdende samenwerking van decentrale overheden in de grensstreek - zoals de verschillende euregio's -, maar tevens op de zogeheten transnationale en interregionale samenwerking. Gemakshalve worden deze drie vormen van samenwerking in dit fiche aangeduid onder de gemeenschappelijke noemer `grensoverschrijdende samenwerking'.

Lidstaten noch regionale of lokale overheden worden voor het uitvoeren van grensoverschrijdende samenwerkingsprojecten verplicht gebruik te maken van deze verordening, ook niet wanneer voor bepaalde projecten communautaire middelen worden beschikbaar gesteld. Oprichting van een EGCC is derhalve facultatief. Mochten overheden besluiten op basis van deze verordening een EGCC op te richten, dan zijn de voorschriften die in de verordening zijn neergelegd, van toepassing.

Korte inhoud van het voorstel

De EGCC-verordening beoogt met name een bijdrage te leveren aan het verminderen van praktische problemen bij de uitvoering van projecten op het terrein van grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking. Die problemen zijn het gevolg van verschillen tussen nationale regelgeving en procedures. Om die problemen uit de weg te ruimen is, aldus de Commissie, de totstandkoming van een communautair rechtsinstrument aangewezen. Met de nieuwe verordening wordt tevens een bijdrage geleverd aan de bevordering van de economische, sociale en territoriale cohesie van de Unie.

De oprichting van organen voor grensoverschrijdende samenwerking op basis van de EGCC-verordening is facultatief. Een EGCC, opgericht op basis van de verordening, beschikt over (publieke) rechtspersoonlijkheid. Een EGCC is bevoegd om namens zijn leden (met name de regionale of lokale overheden) te handelen. De taken en bevoegdheden die zijn gedelegeerd aan de EGCC, moeten door de leden zijn vastgelegd in een overeenkomst van Europese grensoverschrijvende samenwerking. Bepaalde bevoegdheden, zoals politie- en regelgevende bevoegdheden, mogen niet worden gedelegeerd aan een EGCC. Verder regelt de overeenkomst de verantwoordelijkheden van ieder individueel lid van de EGCC ten opzichte van de EGCC en derden. Ook regelt de overeenkomst de randvoorwaarden voor een wederzijdse erkenning ten aanzien van controle.

De EGCC kan eerst en vooral worden opgericht voor de uitvoering van grensoverschrijdende projecten die mede door de EU worden gefinancierd, met name via Cohesiegelden als ook via communautaire programma's voor transnationale of interregionale samenwerking. Daarnaast kan de EGCC ook worden opgericht voor de uitvoering van grensoverschrijdende projecten waarvoor geen communautaire middelen beschikbaar zijn. Een EGCC kan worden opgericht door lidstaten en/of regionale of lokale overheden en/of andere publieke organen op lokaal niveau. De oprichting van een EGCC is voor bepaalde tijd.

Zowel met betrekking tot het beheer van communautaire middelen als van nationale middelen, wordt de financiële verantwoordelijkheid van lokale en regionale overheden alsmede van lidstaten niet aangetast door de oprichting van een EGCC.

De handelingsbevoegdheid van een EGCC wordt in alle lidstaten van de Unie erkend op het moment dat de statuten van de EGCC zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Rechtsbasis van het voorstel:

Artikel 159 EG. Zie ook onder `Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling': Nederland is van mening dat artikel 308 als rechtsbasis zou moeten dienen.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:

Co-decisie. In het geval van artikel 308 EG zou dit overigens zijn: Raad unanimiteit, na raadpleging EP.

Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de Europese Raad met unanimiteit.

Instelling nieuw Comitologie-comité:

Comitologie wordt niet geregeld in de EGCC-verordening, maar in de algemene Kaderverordening Cohesiebeleid. Daarin wordt voorgesteld de bestaande comité's (m.n. voor EFRO en Cohesiefonds) samen te voegen tot één raadgevend en beheerscomité.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: een zekere reserve is op zijn plaats. Voor sommige landen kan de verordening in de huidige omstandigheden wellicht een meerwaarde vormen voor het efficiënt uitvoeren van grensoverschrijdende projecten, maar dit geldt niet zonder meer voor alle lidstaten van de EU. In de Nederlandse verhoudingen biedt de ontwerpverordening namelijk geen meerwaarde ten aanzien van de mogelijkheden die er nu al zijn, onder meer in het kader van de Anholt- en Benelux-overeenkomst inzake grensoverschrijdende samenwerking van decentrale overheden en het Europees Kaderverdrag inzake grensoverschrijdende samenwerking, met inbegrip van de bijbehorende protocollen, die door de Raad van Europa zijn tot stand gebracht en die tevens zien op de interregionale samenwerking. In het licht van het subsidiariteitsbeginsel kunnen dan ook vragen worden gesteld bij het Commissievoorstel. Wel kan een meerwaarde bestaan voor transnationale of interregionale samenwerking.

Proportionaliteit: hier is eveneens een zekere reserve op zijn plaats. De Commissie beoogt met het facultatieve karakter van de mogelijkheid tot oprichting van een EGCC rekening te houden met eventuele bezwaren vanuit het oogpunt van proportionaliteit. Verder zijn de eisen die in de verordening worden gesteld aan een EGCC niet buitenproportioneel in vergelijking met de eisen die onder de Anholt- en Benelux-overeenkomst worden gesteld aan een grensoverschrijdend openbaar lichaam.

Consequenties voor de EU-begroting:

De consequenties voor de EU-begroting zijn neergelegd in de algemene verordening (zie betreffende BNC-fiche over COM 2004/492.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Cofinanciering vanaf 2007 dient nader te worden bezien afhankelijk van de uitkomst van het akkoord over de Financiële Perspectieven.

Bij de eventuele oprichting van een EGCC moet rekening worden gehouden met de administratieve en personele eisen die de verordening aan een EGCC stelt. Dit brengt in de Nederlandse verhoudingen waarschijnlijk niet wezenlijk andere lasten met zich mee dan wat anders nodig zou zijn voor het realiseren van grensoverschrijdende projecten. Indien de reikwijdte van de verordening breder is dan de doelstelling van territoriale samenwerking in het kader van het nieuwe cohesiebeleid, dan kan dit ook verdere financiële consequenties hebben voor de decentrale overheden die een EGCC oprichten.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

Bij de uitvoering van grensoverschrijdende projecten zullen overheden in Nederland de afweging kunnen maken of gebruik wordt gemaakt van de bestaande verdragen inzake grensoverschrijdende samenwerking van lokale en regionale overheden (t.w. de Benelux-overeenkomst en de Anholt-overeenkomst) danwel van de nieuwe EG-verordening inzake de EGCC. De vraag is voorts of lokale en regionale autoriteiten hiermee een zelfstandige publieke bevoegdheid krijgen tot het sluiten van internationale overeenkomsten waar het gaat om grensoverschrijdende samenwerking in het kader van een EGCC.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij

verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

De datum van inwerkingtreding is 20 dagen na de publicatie in het Publicatieblad van de EG. Het is de bedoeling dat de verordening vanaf
1 januari 2007 van toepassing is.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

De Nederlandse stellingname ten aanzien van het cohesiebeleid - waar dit voorstel onder valt - maakt integraal onderdeel uit van de Nederlandse inzet voor de nieuwe Financiële Perspectieven (2007-2013). Leidend hierbij is het Hoofdlijnenakkoord, dat uitgaat van reëel constante bruto-afdrachten. Dit is vertaald naar reëel constante financiële perspectieven: een EU-begroting van ten hoogste 1% EU-BNI. Om ruimte te creëren voor de gewenste intensiveringen (bijvoorbeeld JBZ) zet Nederland in op een structuurenveloppe die in reële termen daalt. Voor Nederland is op het gebied van cohesiefondsen de cohesiebenadering, waarbij cohesiemiddelen uitsluitend worden gericht op de armste lidstaten, het uitgangspunt. Een tweede uitgangspunt voor de standpuntbepaling is het Nederlandse beleid inzake grensoverschrijdende samenwerking van decentrale overheden.

In het kader van het nieuwe Cohesiebeleid stelt de Commissie drie hoofddoelstellingen voor; één daarvan is de territoriale samenwerking, waaronder zowel grensoverschrijdende als ook interregionale en transnationale samenwerking vallen. Nederland onderschrijft het belang van dit beleid. Nederland heeft met bestaande communautaire programma's gericht op structuurversterking in de grensregio's (beter bekend als Interreg) reeds ruime ervaring opgedaan. Bij de uitvoering van Interreg-projecten in het grensgebied met Duitsland en België spelen de euregio's een belangrijke rol.

Nederland is van mening, dat de ontwerp-verordening geen bestuurlijke vertroebeling moet veroorzaken en duidelijkheid moet geven over de bevoegdheidsverdeling tussen de betrokken overheidsinstanties (zie m.n. artikel 3).

De ontwerp-verordening, voor zover zij lidstaten en decentrale overheden de ruimte geeft om een EGCC op te richten voor de uitvoering van programma's onder de doelstelling territoriale samenwerking, levert in de Nederlandse bestuurlijke verhoudingen op zich geen directe meerwaarde op voor grensoverschrijdende samenwerking in de grensstreek. Wel kan er een meerwaarde bestaan voor transnationale en interregionale samenwerking. Aangezien het voorstel primair gericht is op grensoverschrijdende samenwerking in de grensstreek is er op grond van Nederlandse belangen in het licht van het subsidiariteitsbeginsel dus geen directe reden om het voorstel te omarmen. Elders in Europa wordt die meerwaarde mogelijk wel gevoeld. Mocht dat in belangrijke mate inderdaad het geval zijn, dan kan Nederland onder bepaalde voorwaarden leven met een EGCC-verordening, uitsluitend voor zover die ziet op de uitvoering van grensoverschrijdende projecten die onder de hiervoor genoemde doelstelling territoriale samenwerking vallen.

In de ontwerp-verordening wordt daarnaast voorgesteld, dat lidstaten en decentrale overheden ook een EGCC kunnen oprichten voor de uitvoering van grensoverschrijdende projecten waarvoor geen communautaire middelen beschikbaar worden gesteld. In het licht van het subsidiariteitsbeginsel komt uitdrukkelijk de vraag in beeld of de Commissie zich wel op dit terrein moet begeven. Veel lidstaten beschikken immers over bilaterale, tripartiete of multilaterale verdragen waarin voldoende mogelijkheden worden geboden aan decentrale overheden om op publiekrechtelijke basis grensoverschrijdende samenwerkingsorganen op te richten. Nederland kent voor dat doel de Anholt- en Benelux-overeenkomst, die zijn geïnspireerd op het Europese Kaderverdrag inzake grensoverschrijdende samenwerking van de Raad van Europa. Daarnaast heeft Nederland het Tweede Additionele Protocol bij het Europees Kaderverdrag inzake grensoverschrijdende samenwerking van decentrale overheden goedgekeurd, dat interregionale samenwerking van decentrale overheden mogelijk maakt. In het licht van het subsidiariteitsbeginsel is dit onderdeel van het Commissievoorstel derhalve niet gewenst.

Mochten andere lidstaten zich in Raadskader in meerderheid uitspreken voor de totstandkoming van een EGCC-verordening, dan zal Nederland pleiten voor een adequate afstemming tussen de Europese Unie en de Raad van Europa, zodat compatibiliteit van de verordening en het bestaande verdragsinstrumentarium van de Raad van Europa op het terrein van grensoverschrijdende samenwerking van decentrale overheden is gewaarborgd. In dat geval zal Nederlandse inzet erop gericht zijn dat de verordening alleen ziet op samenwerkingsprojecten, waarvoor de EU cofinanciering verstrekt onder de doelstelling territoriale samenwerking in het kader van het nieuwe cohesiebeleid. Op die manier wordt bestuurlijke vertroebeling voorkomen.

Overigens is de voorgestelde rechtsgrondslag onvoldoende, nu de EGCC niet alleen kan worden ingezet in het kader van communautaire middelen of uitvoering van het gemeenschapsbeleid, maar ook voor volledige autonome grensoverschrijdende componenten waar geen directe betrokkenheid van de EU aanwezig is. Voorts is de reikwijdte van het voorstel zodanig dat artikel 159 EG niet voldoende lijkt om het formuleren van Europese regels inzake het oprichten van een grensoverschrijdende bestuurlijke organisatievorm (de EGCC) of om het sluiten van verdragen c.q. overeenkomsten tussen lidstaten en/of regionale en lokale autoriteiten voor de oprichting van een EGCC juridisch af te dekken. De grondslag zou veeleer artikel 308 EG moeten zijn.

Fiche 12: Verordening inzake Europees Sociaal Fonds

Titel:

Proposal for a regulation of the European Parliament and of the Council on the European Social Fund

Datum Raadsdocument: 22 juli 2004

Nr. Raadsdocument: 11636/04

Nr. Commissiedocument: COM (2004) 493

Eerstverantwoordelijk ministerie: Sociale Zaken en Werkgelegenheid in nauwe samenwerking met Economische Zaken en Buitenlandse Zaken i.o.m. BZK, FIN, OC&W, LNV, VWS

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Structuurfondsen, RAZEB.

De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven
2007-2013, worden behandeld in de Ad oc Groep Financiële Perspectieven (-en de RAZEB).

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Dit voorstel maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013. De Commissie publiceerde een overkoepelende mededeling over dit pakket (COM
2004/487). Over deze overkoepelende mededeling is het parlement separaat geïnformeerd door middel van een Kamerbrief betreffende "Reactie op voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013" (d.d. 20 september 2004).

Binnen dit pakket heeft de Commissie een voorstel voor een nieuwe Kaderverordening Cohesiebeleid met bijbehorende verordeningen voor de verschillende cohesiefondsen (waaronder het ESF) gepresenteerd. De door de Commissie gebruikte terminologie kan tot verwarring leiden in vergelijking met het huidige structuur- en cohesiebeleid. Zowel het structuur- als het cohesiebeleid worden in de voorstellen onder de noemer 'cohesiebeleid' gebracht. Binnen het cohesiebeleid kunnen volgens de voorstellen middelen worden toegekend op grond van regionale welvaart (o.m. het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling) en op grond van nationale welvaart (het Cohesiefonds). In dit fiche wordt de term cohesiebeleid aangehouden in de zin van de voorstellen van de Commissie.

Op grond van artikel 148 EG is een Europees Sociaal Fonds opgericht met als doel `binnen de Gemeenschap de tewerkstelling te vergemakkelijken en de geografische en beroepsmobiliteit van de werknemers te bevorderen, alsmede de aanpassing aan veranderingen in het bedrijfsleven en in productiestelsels gemakkelijker te maken, met name door beroepsopleiding en omscholing'.

In het voorliggende voorstel doet de Commissie voorstellen voor de wijze waarop het ESF in de periode 2007-2013 kan worden ingezet. De Commissie stelt voor bij het ESF zowel de convergentie- als de regionale concurrentie en werkgelegenheidsdoelstelling in te zetten t.b.v. de volgende vier prioriteiten:


- het verbeteren van het aanpassingsvermogen van werknemers en ondernemingen;


- het verbeteren van de toegang tot de arbeidsmarkt voor werkzoekenden en inactieven, het voorkomen van werkloosheid, bevorderen van langer werken en het verbeteren van de participatie van vrouwen en migranten;


- het versterken van de sociale insluiting door het bevorderen van integratie van werknemers met een zwakke positie op de arbeidsmarkt en het tegengaan van discriminatie;


- het mobiliseren van hervormingen op het terrein van werkgelegenheid en insluiting met name via het promoten van de ontwikkeling van partnerschappen en pacten door het netwerken van relevante partijen op nationaal, regionaal en lokaal niveau.

Daarnaast ondersteunt het ESF in de convergentiedoelstelling eveneens het vergroten en de verbetering van de investeringen in menselijk kapitaal, met name via hervormingen van onderwijs- en trainingsstelsels. Ook stelt de Commissie voor om het ESF in de convergentiegebieden in te zetten voor het versterken en het efficiënter maken van het ambtelijk apparaat op alle niveaus met name op de terreinen economie/werkgelegenheid/sociaal/milieu/juridisch.

Bij het inzetten van het ESF moeten de lidstaten ervoor zorgen dat deze consistent is met de Europese Werkgelegenheidsstrategie en dat deze de implementatie hiervan ondersteunt. Daarnaast moet de steun met name ingezet worden t.b.v. de implementatie van de werkgelegenheids-aanbevelingen die de Raad aan de lidstaten doet op grond van artikel 128 lid 4 EG. Om het effect van het ESF te maximaliseren verplicht de Commissie de lidstaten in hun operationele programma's met name rekening te houden met de regio's en gebieden met de grootste problemen (met inbegrip van achterstandsgebieden in steden en landbouw- en visserijgebieden in verval). De programmering van het ESF moet tot stand komen via consultatie van de sociale partners en andere relevante actoren. Daarnaast kent het ESF de verplichting tot transnationale/interregionale samenwerking.

Rechtsbasis van het voorstel: artikel 148 EG

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Co-decisie. Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de Europese Raad met unanimiteit.

Instelling nieuw Comitologie-comité:

Nee. Wel voorziet de Kaderverordening in artikel 105 in de oprichting van een comité dat onder het voorzitterschap staat van een lid van de Commissie en samengesteld is uit vertegenwoordigers van de regeringen en van de vakverenigingen van werknemers en van werkgevers. In artikel
105 lid 4 staat wanneer dit comité geconsulteerd zal worden. Het comité kent geen beslissingsbevoegdheid.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: positief, het ESF heeft een verdragsbasis. Dit laat onverlet dat Nederland van mening is dat er geen noodzaak is voor communautair beleid aangezien de doelstellingen die via het ESF worden nagestreefd ook op nationaal niveau kunnen worden bereikt.

Proportionaliteit: positief. Gezien de omvang van de gemoeide middelen, aspecten van rechtszekerheid, beheer en controleerbaarheid e.d. is een verordening het juiste rechtsinstrument.

Consequenties voor de EU-begroting: de consequenties van de ESF-verordening voor de EU-begroting moeten worden bezien in het kader van de bredere onderhandelingen over de totale omvang van de cohesiefondsen in de periode van de Financiële Perspectieven
2007-2013. Hiervoor zij verwezen naar het fiche Kaderverordening Cohesiebeleid (COM 2004/ 492). Het voorgestelde totaal budget voor de cohesiebeleid bedraagt EUR 336 miljard.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Het ESF vergoedt slechts een deel van de totale kosten. Om een ESF-subsidie te kunnen verkrijgen, moeten aanvragers een deel van de totale kosten zelf financieren. In het Commissievoorstel bedraagt de nationale cofinanciering voor de doelstelling Regionale Concurrentiekracht en Werkgelegenheid, waar Nederland eventueel middelen uit ontvangt, minimaal 50%. De cofinanciering zal ten laste komen van de begrotingen van (de)centrale overheden. Om het ESF-programma uit te voeren is daarnaast een uitvoeringsstructuur vereist. De financiering hiervan zal deels door de lidstaat moeten worden opgebracht en deels -tot een bepaald maximum- kunnen worden gecofinancierd vanuit de technische bijstand (artikel 44 kaderverordening). Ook moeten lidstaten en aanvragers/eindgebruikers een strikte administratie voeren. Op grond van de huidige voorstellen lijkt de administratieve belasting voor met name lidstaten toe te nemen. De extra kosten die dit met zich meebrengt, zijn vooralsnog niet in te schatten en zijn onder meer afhankelijk van nadere informatie van de Commissie en vervolgens de wijze van uitvoering van het ESF-programma in Nederland (centraal of decentraal). Nederland zal inzetten op zo laag mogelijk administratieve lasten om het beoogde doel te bereiken.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

Teneinde een ESF-programma te kunnen implementeren zal nationale regelgeving moeten worden opgesteld. Wanneer de huidige systematiek (ESF is een horizontaal programma) wordt voortgezet, kan voor de uitvoering gebruik gemaakt worden van de huidige uitvoeringsstructuur voor het ESF in Nederland. De uitvoering ligt thans bij het Agentschap SZW (baten-lastendienst). Wanneer de uitvoering gedecentraliseerd wordt (binnen een landelijk raamwerk) zal dit een aanpassing van de huidige uitvoeringsstructuur betekenen.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

Het complex aan regelgeving (zowel van de Raad als van de Commissie) moet op 1 januari 2007 in werking treden. Teneinde tijdig te kunnen starten met de uitvoering van het programma is het van groot belang dat de verordeningen uiterlijk in de eerste helft van 2006 definitief worden vastgesteld. Dit omdat het tijd vergt om de nationale systemen overeenkomstig de bepalingen uit de Europese regelgeving in te richten. Wat betreft het aanpassen van de nationale systemen aan de Raadsverordeningen biedt het huidige tijdpad voldoende ruimte. Of het tijdpad ook voldoende tijd laat om de systemen aan te passen aan eventuele Commissieverordeningen, is niet bekend. Hiervoor ontbreekt vooralsnog de informatie (aantallen Commissieverordeningen, datum voorstel Commissie, tijdsplanning behandeling). Dit is een belangrijk punt van aandacht. Indien het complex aan regelgeving niet voor 1 januari 2007 definitief is vastgesteld, ontstaat rechtsonzekerheid voor de lidstaten met alle mogelijke (financiële) gevolgen van dien.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

De Nederlandse stellingname ten aanzien van het cohesiebeleid - waar het ESF onder valt - maakt integraal onderdeel uit van de Nederlandse inzet voor de nieuwe Financiële Perspectieven (2007-2013). Leidend hierbij is het Hoofdlijnenakkoord, dat uitgaat van reëel constante bruto-afdrachten. Dit is vertaald naar reëel constante financiële perspectieven: een EU-begroting van ten hoogste 1% EU-BNI. Om ruimte te creëren voor de gewenste intensiveringen zet Nederland in op een structuurenveloppe die in reële termen daalt. Voor Nederland is op het gebied van cohesiefondsen de cohesiebenadering, waarbij cohesiemiddelen uitsluitend worden gericht op de armste lidstaten, het uitgangspunt. Nederland heeft er verder belang bij dat -ongeacht of de Europese Raad besluit dat ook Nederland in de periode 2007-2013 ESF-middelen gealloceerd krijgt- het rendement van de inzet van deze middelen maximaal is waarbij subsidiariteit het uitgangspunt is. Immers -ook in het geval Nederland geen ESF-middelen ontvangt- betaalt Nederland wel mee.

Hiertoe moet de ESF-verordening aan de volgende vereisten voldoen:


- ESF-middelen dienen conform de cohesiebenadering uitsluitend te worden toegekend aan de armste lidstaten in de Unie;


- de programmering van de lidstaten moet zich focussen op het via het ESF realiseren van een versnelling in de implementatie van de Lissabondoelstellingen. Het ESF moet primair (zo niet uitsluitend) een bijdrage leveren aan het halen van de doelstelling om de Unie in 2010 de meest concurrerende economie van de wereld te laten zijn. Dit betekent dat er focus moet zijn in de programmering van de lidstaten (inzet richten op een zeer beperkt aantal acties) en versnippering van de inzet van het ESF moet worden voorkomen. Focus op de Lissabondoelstelling betekent uitdrukkelijk niet dat alle lidstaten middelen uit het ESF dienen te ontvangen. Lissabon richt zich op structurele hervormingen in alle EU-landen, maar rijkere lidstaten hebben hiervoor geen extra financiële middelen nodig;


- Voldoende beleidsvrijheid voor ontvangers;

De horizontale uitvoering van het huidige ESF-programma moet ook in de nieuwe verordening mogelijk blijven;

Het uitvoeringssysteem moet effectief en efficiënt zijn. Dit om te voorkomen dat grote delen van de beschikbare middelen besteed worden aan overhead (administratie) in plaats van aan datgene waarvoor het ESF bedoeld is.

Fiche 13: Verordening inzake Europees programma voor satelliet radionavigatie

Titel:

Proposal for a Regulation of the European Parliament and the Council on the implementation of the deployment and commercial operating phases of the European programme of satellite radionavigation

Datum Raadsdocument: 30 juli
2004

Nr Raadsdocument: 11834/04

Nr. Commissiedocument: COM(2004) 477

Eerstverantwoordelijk ministerie: Verkeer en Waterstaat i.o.m. EZ, DEF, FIN, BZ, BZK

Behandelingstraject in Brussel: Dit voorstel, dat deel uitmaakt van het pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven
2007-2013, wordt behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële Perspectieven en de RAZEB.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Dit voorstel over de financiering van het satelliet en navigatiesysteem Galileo maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013. De Commissie publiceerde een overkoepelende mededeling over dit pakket (COM 2004/487). Over deze overkoepelende mededeling is het parlement separaat geïnformeerd door middel van een Kamerbrief betreffende "Reactie op voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013" (d.d. 20 september 2004).

Momenteel loopt de ontwikkelingsfase van het satelliet en navigatiesysteem Galileo. Deze fase moet uitmonden in de selectie van een consortium dat het systeem gaat bouwen en exploiteren. In de Transportraad van juni 2004 is een besluit genomen over de structuur en organisatie voor het publieke toezicht op deze stationerings- en operationele fase van Galileo, waaronder het beheer van de EU-bijdrage. Hiervoor wordt een Galileo Supervisory Authority opgericht. Het besluit om daadwerkelijk over te gaan tot de bouw van het systeem wordt, naar verwachting, in december door de Transportraad genomen.

Het onderhavige voorstel betreft het begroten van de financiële middelen voor de stationering van de satellieten (EUR 500 mln) en een
- in de jaren afnemende - bijdrage in de te verwachten exploitatietekorten (totaal EUR 500 mln voor de jaren 2008 - 2011). Op basis van deze bedragen wordt onderhandeld (in 2005) met de toekomstige concessiehouder over het uiteindelijke concessiecontract.

Deze (maximale) bijdragen zijn gebaseerd op eerdere onderzoeken van PriceWaterhouse Coopers. Op basis hiervan heeft de Transportraad besloten dat het in de rapporten geschetste positieve financieringsscenario moet worden gevolgd. Dit houdt in dat 2/3 deel van de kosten (berekend op EUR2,1 mrd) voor stationering uit private bronnen moet komen. Van het bedrag van EUR 700 mln dat uit de EU-begroting komt, wordt EUR 200 mln uitgegeven onder de huidige financiële perspectieven. Resteert een bedrag van EUR 500 mln voor de volgende EU begroting.

De bijdrage in het te verwachten exploitatieverlies in de jaren
2008-2011 is mede gebaseerd op berekeningen van PriceWaterhouseCoopers. Het betreft een conservatieve inschatting omdat eerst uit de inschrijving door de mogelijke concessiehouders moet blijken welke bijdrage men nodig denkt te hebben. Tevens is nog niet duidelijk welke bijdrage derde landen kunnen leveren aan de exploitatie van het systeem. De exacte EU-bijdrage zal volgen uit de contractonderhandelingen met de concessiehouder.

Hoewel de rechtsbasis (art. 156 EG) voor het programma gelijk is gebleven, is gekozen voor een separate budgetlijn vanwege de mate van ontwikkeling van het programma, de noodzakelijke transparantie voor een goed beheer en de duidelijkheid voor de toekomstige concessiehouder.

Rechtsbasis van het voorstel: art. 156 EG en Commission Regulation
2236/95

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:

Co-decisie.

Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de Europese Raad met unanimiteit.

Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: positief. In beschikking 1692/96/EG hebben het EP en de Raad onder andere positionerings- en navigatiesystemen aangewezen als integrerende onderdelen van het transeuropese vervoersnet en projecten die er mee verband houden aangewezen als zijnde van gemeenschappelijk belang. Gezien de omvang en de kosten is de realisatie van een global positioning system bij uitstek een communautaire aangelegenheid.

Proportionaliteit: positief. Het voorstel gaat niet verder dan wat nodig is om de verdragsdoelstellingen te verwezenlijken.

Consequenties voor de EU-begroting: De Commissie stelt in totaal EUR 1 miljard voor opgebouwd als volgt:


2007: EUR 500 mln voor stationeringsfase


2008: EUR 200 mln exploitatie


2009: EUR 150 mln exploitatie


2010: EUR 100 mln exploitatie


2011: EUR 50 mln exploitatie

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Geen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Omdat dit voorstel van de Commissie kadert in de mededeling over de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013, is het Nederlandse standpunt hierover, waar relevant leidend. Dit houdt in een reëel constant uitgavenkader voor de gehele periode, waarbij de voorstellen getoetst dienen te worden aan de volgende principes: nieuw voor oud, toegevoegde waarde en subsidiariteit.

T.a.v. het onderhavige voorstel is de Raad eerder akkoord gegaan (maart 2002 en maart 2004) met besluitvorming voor het einde van 2004 over de financiële middelen. Een besluit over de financiële middelen is een essentiële voorwaarde om met ingang van januari 2005 over te kunnen gaan tot gedetailleerde onderhandelingen met de toekomstige concessiehouder voor de stationering en exploitatie van het Galileo-systeem.

Aan vrijwel alle randvoorwaarden van Nederland voor verdere ontwikkeling en uitvoering van het Galileo-project is voldaan. Nederland handhaaft daarom de kritisch positieve houding ten aanzien van het project. Om over te gaan naar de stationering- en operationele fase moet voldaan zijn aan de voorwaarde van substantiële participatie van de private sector. Uitgaande van het positieve ontwikkelingsscenario zoals geschetst door PriceWaterhouseCoopers zou de publieke bijdrage uit EU-middelen voor de stationeringsfase maximaal EUR 770 mln bedragen. Het door de Commissie voorgestelde bedrag van EUR 500 mln (+ EUR 200 mln onder de huidige financiële perspectieven) past daar in.

T.a.v. de bijdrage voor de exploitatie onderschrijft Nederland de mening van de Commissie, dat het vaststellen van de definitieve bedragen slechts kan geschieden nadat de onderhandelingen met de toekomstige concessiehouder zijn afgerond. Nederland verwelkomt de conservatieve inschatting van de Commissie.

Nederland blijft alert op mogelijke inrichting van het systeem voor militaire toepassingen met bijbehorende kostenverhogingen. Nederland blijft eveneens alert op een perspectiefvolle participatie van het Nederlandse bedrijfsleven in de bouw en het gebruik van Galileo.

Nederland is voorstander van een separate budgetlijn voor Galileo op basis van dezelfde grondslag als de TENs, hierbij wordt de transparantie en beheersbaarheid vergroot.

Kostenverhogingen komen in principe voor rekening van de concessiehouder. Indien sprake is van kostenverhogingen voor de publieke sector, die volgen uit het contract zullen deze zo veel mogelijk worden voldaan uit de opbrengst van de samenwerking met derde landen.

Fiche 14: Verordening over Marco Polo II

Titel:

Proposal for a regulation of the European Parliament and of the Council establishing the second "Marco Polo" programme for the granting of Community financial assistance to improve environmental performance of the freight transport system ("Marco Polo II")

Datum Raadsdocument: 29 juli 2004

Nr Raadsdocument: 11816/04

Nr. Commissiedocument: COM(2004)478

Eerstverantwoordelijk ministerie: Verkeer en Waterstaat i.o.m. FIN, VROM, BZ

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Transport, Transportraad.

De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven
2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële Perspectieven en de RAZEB.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Dit voorstel voor een nieuwe verordening voor Marco Polo II maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013. De Commissie publiceerde een overkoepelende mededeling over dit pakket (COM 2004/487). Over deze overkoepelende mededeling is het parlement separaat geïnformeerd door middel van een Kamerbrief betreffende "Reactie op voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013" (d.d. 20 september
2004).

Het stimuleringsprogramma voor multimodaal vervoer Marco Polo II is de opvolger van Marco Polo I dat in 2007 afloopt. Het programma Marco Polo vloeit voort uit een belangrijk element van het Witboek Transport (`Het Europees vervoersbeleid tot het jaar 2010: tijd om te kiezen'), namelijk de verschuiving van het goederenvervoer over de weg naar andere vervoerswijzen ( zoals spoor, binnenvaart en kustvaart (de zgn. `modal shift'),. De voornaamste doelstellingen van Marco Polo zijn: de congestie op de wegen te verminderen, de milieuprestaties van het gehele vervoersysteem te verbeteren en intermodaal vervoer te bevorderen om zodoende bij te dragen aan een efficiënt en duurzaam transportsysteem.

Het programma staat open voor de EU-lidstaten, de landen die toetredingskandidaat zijn, lidstaten van de EVA en de EER alsmede voor nabijgelegen derde landen (o.a. Rusland, Wit-Rusland, Oekraïne, Balkanlanden, Mediterrane regio).

Marco Polo II kent 5 soorten acties:


- modal shiftacties: ondersteuning aan het starten van nieuwe vrachtvervoersdiensten buiten het wegtransport die op de middellange termijn levensvatbaar moeten zijn;


- katalysatoracties: ondersteuning aan het starten van vrachtvervoersdiensten of -faciliteiten van strategisch Europees belang;


- gemeenschappelijke leeracties: stimulering van samenwerking op de vrachtlogistiekmarkt;


- "Motorways of the Sea": ondersteuning aan acties die specifiek gericht zijn op (een modal shift naar) short sea shipping (kustvaart);


- transportbesparingsacties: ondersteuning aan acties die productielogistiek integreren in de transportlogistiek.

Marco Polo II verschilt in het volgende van Marco Polo I:


- uitgebreidere geografische scope;


- de doelstelling is verbreed van de modal shift van de gemiddelde jaarlijkse groei van het wegvervoer naar alternatieve modaliteiten naar een overall reductie van internationaal wegvervoer (boven op de oude doelstelling);


- twee soorten acties zijn toegevoegd, te weten "Motorways of the Sea" en transportbesparingsacties;


- hoger budget (van EUR 75 miljoen voor de periode 2003-2006 naar EUR 740 miljoen voor de periode van
2007-2013 ).

Rechtsbasis van het voorstel: Art. 71 lid 1 en art. 80 lid 2 EG

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Codecisie.

Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de Europese Raad met unanimiteit.

Instelling nieuw Comitologie-comité: Nee

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: positief. Het betreft een subsidieprogramma voor internationale acties, waaraan minimaal twee (lid)staten deelnemen. Eenzijdige nationale maatregelen zijn vaak sub-optimaal omdat intermodaal goederenvervoer veelal internationaal van aard is.

Proportionaliteit: positief. Marco Polo II betreft een opvolging van een eerdere verordening.

Consequenties voor de EU-begroting:

Het voorstel kost EUR 740 miljoen voor de periode 2007-2013 (gemiddeld EUR 106 miljoen per jaar).

Het Nederlandse standpunt t.a.v de nieuwe Financiële Perspectieven
2007-2013 is hier leidend. Dit standpunt houdt een reëel constant uitgavenkader in alsook toetsing aan de principes nieuw-voor-oud, toegevoegde waarde en subsidiariteit.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Het programma geeft de lidstaten de mogelijkheid (dus niet de verplichting) medefinanciering tot aan het voorgeschreven steunmaximum te verlenen aan de Marco Polo-projecten (35%). Voor ondersteunende infrastructuur mag medefinanciering verleend worden tot maximaal 50% (totaal van EU en nationale subsidie).

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Geen

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:1 januari 2007. Dit lijkt haalbaar

Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland kan het voorgestelde programma in grote lijnen ondersteunen.


- Nederland verwelkomt initiatieven op het terrein van intermodaal vervoer die een duurzaam vervoerbeleid bevorderen. Marco Polo II is een dergelijk initiatief.


- Het bevorderen van short sea shipping (kustvaart) is een van de prioriteiten van Nederland. De nieuwe acties met betrekking tot "Motorways of the Sea" kunnen derhalve ondersteund worden.


- De nieuwe transportbesparingsacties kunnen ook ondersteund worden. Deze zorgen immers voor een duurzame vermindering van het wegvervoer. Bovendien zijn zij in lijn met de Nederlandse reactie op het Witboek Transport, waarin Nederland stelt dat o.a. ingezet moet worden op transportefficiëntie/transportpreventie. Binnen Nederland loopt sinds enkele jaren het programma transportbesparing.


- Nederland profiteert in hoge mate van Marco Polo. In 2003 is in totaal aan 13 projecten subsidie toegekend. Bij 7 projecten daarvan zijn Nederlandse bedrijven betrokken; bij 1 project zijn geen Nederlandse bedrijven betrokken, maar heeft het project wel effect op Nederlands grondgebied.


- De prognoses wijzen erop dat de doelstelling van Marco Polo I gehaald gaat worden (te weten een modal shift van12 miljard tonkm).

Nederland heeft de volgende kanttekeningen:


- Scope "Motorways of the Sea": in de begeleidende notitie staan als voorbeelden "Motorways of the Sea" tussen Frankrijk en Spanje en Italië en Spanje. In overweging 1 van het voorstel staan de Alpen, de Pyreneeën en de Baltische Zee genoemd als regio's waar congestie verminderd kan worden door gebruik te maken van kustvaart. Hiermee dreigt de scope van deze acties versmald te worden en dreigen projecten op andere dan genoemde regio's uit de boot te vallen. Het is nog niet duidelijk hoe de definities van Motorways of the Sea in Marco Polo II en in de TEN's zich tot elkaar verhouden.


- Bij de katalysatoracties gaat de aandacht van de Commissie met name uit naar acties die de synergie in de rail sector verbeteren en zodoende leiden tot een beter gebruik van de bestaande infrastructuur. Dit betekent dat extra aandacht bestaat voor kustvaart en voor het vervoer per spoor, waardoor de projecten op het gebied van de binnenvaart in de verdrukking dreigen te komen. Het aantal binnenvaartprojecten is sowieso lager dan het aantal spoor- en kustvaartprojecten en Nederland is van mening dat gezien de groeimogelijkheden van de binnenvaart juiste deze modaliteit gestimuleerd zou moeten worden.


- Nederland is van mening dat de indicatieve minimum subsidiedrempels te hoog liggen. Dit maakt het voor kleinere bedrijven vrijwel onmogelijk subsidie te krijgen. Juist voor deze bedrijven kan het hefboomeffect van subsidie groot zijn. Ook acties waarbij bestaande diensten worden uitgebreid zullen nauwelijks kunnen voldoen aan deze hoge drempels.


- Een aantal begrippen/criteria is nog niet geheel duidelijk. Zo moet het onderscheid tussen modal shift acties en Motorways of the Sea duidelijker gemaakt worden. Criteria als `innovatief" en `high frequency' zijn voor meerdere uitleg vatbaar en zijn vaak meer aan de markt om te beoordelen.


- Er moet voor worden gewaakt dat bij de overgang naar een andere vervoersmodaliteit (`modal shift') de balans niet juist negatief doorslaat voor het milieu doordat die andere vervoersmodaliteit meer vervuilend is (bijvoorbeeld door uitstoot van CO2, Nox en/of fijn stof). Concreet betekent dit dat per project voldaan moet worden aan de doelstellingen van het programma (waaronder een positief milieusaldo en het verminderen van de congestie) en dat dit bij de aanvraag van het project al zichtbaar moet worden gemaakt.

Nederland acht het gerechtvaardigd dat in de komende periode van de nieuwe Financiële Perspectieven het streven naar duurzame economische groei centraal staat. Hierbij kan gedacht worden aan programma's die ondersteunend aan structurele hervormingen zijn. Het gaat dan om initiatieven om de voorwaarden voor groei te maximaliseren. Het verbeteren van de onderlinge bereikbaarheid via harde en zachte infrastructuur zal aan deze groei bijdragen. Marco Polo II is zo'n programma. Eventuele additionele middelen voor dit programma zullen moeten worden gevonden binnen een reëel constant kader en door het vinden van besparingen elders (`nieuw-voor-oud').

Fiche 15: Verordening inzake trans-Europees transport

Titel:

Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the Council laying down general rules for the granting of Community financial aid in the field of trans-European transport and energy networks and modifying Regulation (EC) No. 2236/95 of the Council

Datum Raadsdocument: 27 juli 2004

Nr Raadsdocument: 11740/04

Nr. Commissiedocument: COM(2004)475

Eerstverantwoordelijk ministerie: V&W in nauwe samenwerking met FIN en EZ i.o.m. BZ en VROM

Behandelingstraject in Brussel:

Groep Financiële Raden, ECOFIN.

De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven
2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële Perspectieven en de RAZEB.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Dit voorstel maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013. De Commissie publiceerde een overkoepelende mededeling over dit pakket (COM
2004/487). Over deze overkoepelende mededeling is het parlement separaat geïnformeerd door middel van een Kamerbrief betreffende "Reactie op voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013" (d.d. 20 september 2004).

De Commissie stelt een wijziging voor van de verordening die algemene regels stelt voor het verlenen van financiële steun op het gebied van trans-Europese transport- en energienetwerken (TENs). Het voorstel maakt deel uit van een pakket voorstellen van de Commissie voor nieuwe financiële middelen voor vervoer en energie. Naast het voorstel voor financiële steun voor de TENs gaat het daarbij om aanvullende voorstellen voor het Marco Polo programma (aanmoedigen van gebruik van andere vervoersmodaliteiten door het goederenvervoer dan de weg) en voor het Galileo-programma (bijdrage aan ontwikkeling- en exploitatiefase van het Europese satellietsysteem voor plaatsbepaling en navigatie).

Om recht te doen aan de prioriteit die aan de ontwikkeling van de TENs wordt gegeven wordt een aantal principes voor de toekenning van subsidie voorgesteld:

Vereenvoudiging:
Besluiten zullen, om de implementatie van het programma te versnellen, worden genomen door middel van de raadplegingsprocedure (conform art
3, Comitologiebesluit 1999/468/EG) in plaats van de thans gehanteerde regelgevingsprocedure (conform art 5, Comitologiebesluit 1999/468/EG).

Voorwaardelijkheid:
Projecten die voor subsidie in aanmerking willen komen zullen in overeenstemming moeten zijn met het Gemeenschappelijk transport- en energiebeleid.

Selectie en concentratie:

De gestelde voorwaarden zullen leiden tot een striktere selectie en concentratie op minder projecten.

Met betrekking tot transport zal de steun zich richten op twee groepen van projecten:

1. Prioritaire projecten en hierbinnen projecten die bijdragen aan de integratie van de interne markt en het verminderen van onevenwichtigheden tussen verschillende modaliteiten ten gunste van de meer milieuvriendelijke vervoerswijzen.


2. Andere projecten van gemeenschappelijke belang die bijdragen aan het verbeteren van de diensten die op het netwerk worden aangeboden en die voorzien in de interoperabiliteit van de netwerken, in het bijzonder verkeersmanagementsystemen voor spoor-, lucht- en zeevervoer.

Met betrekking tot energie zal de focus zich richten op de prioritaire projecten zoals neergelegd in bestaande Richtsnoeren. Steun zal zich richten op de haalbaarheidsstudies in de ontwikkelingsfase, op geologisch onderzoek en op proefboringen in moeilijk toegankelijke gebieden. Daarnaast zal in exceptionele gevallen steun aan de aanleg van een netwerk gegeven kunnen worden indien de Europese toegevoegde waarde ervan groot is of wanneer natuurlijke barrières overwonnen moeten worden.

Proportionaliteit
Onder deze titel worden de maximale subsidiepercentages benoemd. Voor transportprojecten stelt de Commissie voor: 30% voor bepaalde delen van prioritaire projecten; 50% in buitengewone gevallen voor grensoverschrijdende delen; 50% voor overige projecten die interoperabiliteit en veiligheid omvatten en 15% voor overige projecten van gemeenschappelijk belang.
Voor energieprojecten wordt geen verhoging van het maximale subsidiepercentage (10 of 20% voor bijzondere projecten) voorgesteld..

Soort steun

Naast de reeds bestaande mogelijkheden van gewone investeringssubsidie, rentesubsidie en risicokapitaal participatie stelt de Commissie de instelling van een garantiefonds voor dat gebruikt zou kunnen worden ter dekking van commerciële postconstructie risico's. Doel van dit instrument is een hefboomwerking te bewerkstelligen teneinde participatie van de private sector te bereiken. De Commissie zal nog een aparte mededeling uitbrengen waarin zowel de voorwaarden als de toepassingsregels van dit in te stellen garantiefonds worden beschreven.

Beheer
Voorgesteld wordt technische controles en certificering van opgevoerde kosten bij de lidstaten neer te leggen. Daarnaast behoudt de Commissie zich het recht voor het beheer van het lopende TEN-programma te delegeren aan een uitvoerend agentschap.

Rechtsbasis van het voorstel: artikel 156 EG

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:

Codecisie.

Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de Europese Raad met unanimiteit.

Instelling nieuw Comitologie-comité:

Nee. Voorgesteld wordt echter de huidige regelgevingsprocedure te wijzigen in de raadplegingsprocedure.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: positief. Het stimuleren van de ontwikkeling van het TEN is een Gemeenschapsaangelegenheid. Het aanleggen van infrastructuur is een nationale bevoegdheid, maar een financiële stimulans op basis van het communautaire TEN-programma kan helpen om bepaalde obstakels te overwinnen.

Proportionaliteit: twijfelachtig. Een verordening is als instrument op zijn plaats maar het voorstel om bepaalde projecten voor maximaal 50% te financieren maakt de proportionaliteit op zijn minst twijfelachtig. In de praktijk zal dit voorstel slechts ten goede komen aan enkele zeer dure, politiek gevoelige projecten en een onevenredig grote druk op het beschikbare budget leggen.

Consequenties voor de EU-begroting:

De Commissie is van mening dat voor de uitvoering van de voorgestelde verordening in de periode 2007-2013 EUR 20,690 miljard nodig is (EUR
20,35 miljard voor TEN-T en EUR 340 miljoen voor TEN-E). Op basis van het subsidiariteitsbeginsel en de verwachte toegevoegde waarde op EU-niveau is Nederland van mening dat indien, binnen een reëel constant kader middelen door besparingen elders vrijkomen, de nadruk van intensiveringen o.a. op TENs moet liggen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

De rijksoverheid zal in nauwe samenwerking met de Commissie controletaken moeten uitvoeren. Exacte consequenties van dit deel van het voorstel zijn niet aan te geven want e.e.a. is afhankelijk van of en hoeveel Nederlandse projecten subsidie zullen gaan ontvangen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Geen

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
1 januari 2007. Dit lijkt haalbaar.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland acht het gerechtvaardigd dat in de komende periode van de nieuwe Financiële Perspectieven het streven naar duurzame economische groei centraal staat. Hierbij kan gedacht worden aan programma's die ondersteunend aan structurele hervormingen zijn. Het gaat dan om initiatieven om de voorwaarden voor groei te maximaliseren. Het verbeteren van de onderlinge bereikbaarheid via harde en zachte infrastructuur kan hier onderdeel van zijn.

Het TEN programma is zo'n programma en op basis van het subsidiariteitsbeginsel en de verwachte toegevoegde waarde op EU-niveau is Nederland van mening dat, indien binnen een reëel constant kader middelen door besparingen elders vrijkomen, de nadruk van intensiveringen o.a. op TENS moet liggen.

Nederland staat afwijzend tegenover de door de Commissie voorgestelde verhogingen van de maximale subsidiepercentages. In de praktijk zullen slechts drie projecten voor 50% financiering in aanmerking komen, t.w. twee Alpentunnels en een Pyreneeën verbinding. Hoewel ook de Nederlandse transportsector belang heeft bij met name betere Alpen verbindingen, is Nederland van mening dat een subsidiepercentage van
50% buitenproportioneel is.

Wat betreft selectie en concentratie van projecten is Nederland van mening dat hierbij ook aandacht moet zijn voor projecten die zich richten op vermindering van congestie.

Nederland is het niet eens met de wijziging van de nu gehanteerde regelgevingsprocedure in de raadplegingsprocedure. Hoewel Nederland zich realiseert dat dit de Commissie in staat zal stellen daadkrachtiger op te treden bij de uitvoering van het TEN-programma, beperkt dit de rol van de lidstaten te zeer (en die van het EP in zijn geheel). De Commissie zal op een andere wijze de uitvoering efficiënter moeten maken; delegatie hiervan aan een agentschap zou een mogelijkheid kunnen zijn.

Nederland is ook geen voorstander van een grotere rol van de lidstaten bij de controle van de eigen projecten. Nederland zich uitspreken tegen een kleinere controlerende rol voor de Commissie.

Fiche 16: Verordening drugsprecursoren

Titel:

Voorstel voor een verordening van de Raad houdende voorschriften voor de controle op de handel in bepaalde stoffen die worden gebruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen

Datum Raadsdocument: 15 april 2004

Nr Raadsdocument: 8399/04

Nr. Commissiedocument: COM(2004) 244

Eerstverantwoordelijk ministerie: FIN i.o.m. EZ, VWS, JUS, BZ

Behandelingstraject in Brussel: RWG Douane-unie, Raad Concurrentievermogen

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Op grond van artikel 12 van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen (Verdrag van Wenen, 1988) is een systeem vereist om toezicht te houden op de internationale handel in drugsprecursoren. Dit systeem moet ervoor zorgen dat de stoffen die nodig zijn om verdovende middelen en psychotrope stoffen te vervaardigen niet in handen komen van personen die zich bezighouden met de (illegale) productie hiervan.

Omdat deze stoffen ook voor talloze legale doeleinden kunnen worden gebruikt en de handel in deze stoffen in beginsel legaal is, kan toegang tot deze stoffen niet algemeen worden verboden. Er moeten derhalve maatregelen worden genomen om het juiste evenwicht te vinden tussen enerzijds de wens om te voorkomen dat drugsprecursoren in handen komen van illegale drugsproducenten en anderzijds het streven om te voorzien in de commerciële behoeften van de chemische bedrijfstak.

De Commissie heeft de nu tien jaar oude bestaande regelgeving (verordening (EEG) nr. 3677/90) geëvalueerd en geconcludeerd dat deze aangepast moet worden. In aansluiting op het EU-Actieplan inzake Drugs voor 2000-2004, dat werd goedgekeurd op de Europese Raad van Feira (juni 2000), organiseerde de Commissie destijds in samenwerking met de lidstaten een beoordeling van het EG-controlesysteem ten aanzien van de handel in drugsprecursoren.

Uit deze beoordeling bleek de noodzaak het toezicht uit te breiden. Het gaat met name om in de EU gevestigde deelnemers aan het handelsverkeer, die zich bezighouden met de facilitatie van het handelsverkeer tussen derde landen. Volgens de Commissie is een sterkere communautaire aanpak nodig voor het verlenen van vergunningen en de controlevoorschriften inzake opschortende douaneregelingen. Voorts moeten de procedures en eisen voor de uitvoer worden uitgebreid en de controles worden geconcentreerd op de meest gevoelige zendingen met als voornaamste criterium de gevoeligheid van de precursor en het derde land van de handelspartner.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 133 EG.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad met gekwalificeerde meerderheid.

Instelling nieuw Comitologie-comité:Nee.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: N.v.t., het betreft hier een exclusieve competentie van de Gemeenschap.

Proportionaliteit: Twijfelachtig. Nederland betwijfelt de noodzaak van een geheel nieuwe verordening en meent dat deze tot extra administratieve lasten kan leiden. Bij voorkeur zou de bestaande regelgeving beter uitgevoerd en slechts waar nodig aangepast moeten worden. Daarnaast betwijfelt Nederland of, gegeven de aard van de problematiek, (nieuwe) regelgeving op het gebied van handelspolitiek überhaupt voor de hand ligt.

Consequenties voor de EU-begroting: Geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

De voorgestelde uitbreiding van administratieve procedures zal leiden tot een hogere belasting van controlediensten (Douane, FIOD/ECD, Douane Noord/Centrale Dienst voor in- en uitvoer). Deze kosten worden gedekt binnen de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, waaronder de uitvoerende diensten ressorteren.

In vergelijking met de bestaande regelgeving (verordening (EEG) nr.
3677/90) zal voor een aantal chemicaliën een invoervergunning worden ingesteld, wordt doorvoer gereglementeerd en wordt de documentatieplicht verscherpt. Open vergunningen zullen worden afgeschaft. Het is de intentie van de Commissie om in de toepassingsverordeningen vereenvoudigde regelingen op te nemen. Ook zijn er administratieve lasten aan verbonden voor het bedrijfsleven i.v.m. het aanvragen van vergunningen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

Aanpassing van nationale wetgeving wordt verwacht. Ofschoon het hier gaat om een rechtstreeks werkende verordening, zullen zowel attributie van bevoegdheden (bijvoorbeeld afgifte van in- en uitvoervergunningen) als strafsancties aangepast dan wel gewijzigd moeten worden. In de Wet voorkoming misbruik chemicaliën, die de attributie van bevoegdheden en de strafsancties regelt, wordt statisch verwezen naar de vorige (artikelen van) verordening 3677/90. Deze verwijzing dient bij formele wetswijziging te worden aangepast.

Overwogen wordt geheel nieuwe nationale wetgeving tot stand te brengen. De huidige nationale wet is met name gericht op de implementatie van de huidige precursoren-richtlijn; deze richtlijn is onlangs omgezet in een rechtstreeks werkende verordening (verordening voor de intra-handel inzake drugsprecursoren (Pb EG 2004, L 47)) die gelijktijdig met de onderhavige verordening in werking treedt. Daarmee zal het overgrote deel van de huidige artikelen van de WVMC (Wet Voorkoming Misbruik Chemicaliën) dienen te vervallen.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

De verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie en is van toepassing vanaf 1 juli 2005. Gestreefd zal worden de toepassing van het voorstel te doen samenvallen met de toepassing van de verordening voor de intra-handel inzake drugsprecursoren (Pb EG 2004, L 47).

Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland hecht veel waarde aan een efficiënte en effectieve bestrijding van de illegale handel in en productie van drugs. Betwijfeld wordt echter of de uitbreiding van administratieve controles zal leiden tot de meest adequate bestrijding van het misbruik van chemicaliën in de illegale productie van drugs.

De Europese precursorenregelgeving is 15 jaar geleden tot stand gekomen ter implementatie van het Weense Verdrag van 1988. Het is een (overwegend) administratief systeem van registratie-, documentatie- en vergunningplicht voor de legale handel en bedrijfsleven. Nu blijkt dat dit administratieve systeem, als een bijna autonoom proces, steeds verder uitdijt. Dit is met name het gevolg van een toename van het aantal handelingen die registratie- en vergunningplichtig zijn, waardoor het aantal documenten en de administratieve lasten toenemen. Het Weense Verdrag is vooral tot stand gekomen om opsporingsinstanties voldoende instrumenten in handen te geven op te kunnen treden tegen illegale handelingen met precursoren. Een nog uitgebreider systeem van administratieve controle is naar de opvatting van Nederland niet de juiste aanpak.

Het belangrijkste oogmerk van het opzetten van een administratief systeem, zoals voorgesteld door de Commissie, is het voorkomen van omleiding of `lekken' van precursoren uit de legale handel naar de illegaliteit. De laatste jaren is echter duidelijk geworden dat bedrijfsleven en handel in de EU zich niet of nauwelijks bezondigen aan illegale praktijken; het probleem zit niet in de legale handel maar vrijwel geheel in de illegaliteit. De vraag is dan ook of de uitbreiding van administratieve controles zal leiden tot de meest adequate bestrijding van het misbruik van chemicaliën in de illegale productie van drugs. Naar Nederlands inzicht is dat niet het geval. Overigens betekent dit uiteraard niet dat bestaande administratieve procedures wat Nederland betreft niet voor verbetering vatbaar kunnen zijn.

Het kiezen van het juiste instrumentarium is niet alleen van belang voor de legale handel en bedrijfsleven. Het is zeker van zoveel belang voor een adequate aanpak van het drugsprobleem en voor de inzet van mankracht en middelen. Indien de administratieve maatregelen worden uitgebreid zullen die ook met meer mankracht moeten worden gehandhaafd. Dat betekent een verschuiving van de inzet van de handhavingsdiensten naar deze maatregelen. Relatief minder aandacht kan dan worden besteed aan de opsporing van illegale activiteiten, zoals smokkel van precursoren. Naar Nederlands inzicht zit echter juist daar het probleem. Met deze voorstellen richt de Commissie zich op dat onderdeel van de precursoren (de legale handel) waar, gezien de ervaringen van de laatste jaren, juist of relatief weinig problemen zijn.

Nederland onderschrijft het belang van een efficiënte en effectieve aanpak van de precursorenproblematiek. Daarom zal Nederland tijdens de behandeling van dit voorstel het belang van de volgende zaken benadrukken:


- de huidige procedures dienen verbeterd te worden om zoveel mogelijk nieuwe regelgeving te voorkomen. De voorstellen dienen proportioneel te zijn en in lijn met bestaande regelgeving. Een geheel nieuwe verordening is naar Nederlands inzicht vooralsnog niet nodig;


- de procedures dienen gericht te zijn op het aanpakken van een problematiek die in de loop der jaren gewijzigd is. Een overdreven focus op mogelijke problemen in de legale handel ligt daarbij niet voor de hand. Om deze reden is Nederland er dan ook niet van overtuigd dat een verordening op het gebied van handelspolitiek het juiste instrument is om deze problematiek aan te pakken;


- de voorstellen dienen voldoende aan te sluiten bij de basisdoelstelling van het Verdrag van Wenen;


- de voorstellen moeten mede gericht zijn op administratieve lastenverlichting voor bedrijven en overheid ten opzichte van de huidige regelgeving;


- het functioneren van de regeling zal na een nader vast te stellen periode moeten worden geëvalueerd.

Fiche 17: Mededeling inzake mobiele breedbanddiensten

Titel:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad inzake mobiele breedbanddiensten

Datum Raadsdocument: 2 juli 2004

Nr Raadsdocument: 11124/04

Nr. Commissiedocument: COM (2004) 447 definitief

Eerstverantwoordelijk ministerie: EZ i.o.m. BZK, BZ, FIN, OCW, VWS

Behandelingstraject in Brussel: RWG Telecommunicatie, Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie.

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

In de nabije toekomst zullen telecommunicatie, broadcasting (radio/TV) en internet convergeren. Verschillende netwerken die deze drie elementen dragen zullen naast elkaar bestaan en vergelijkbare diensten aanbieden. Om in de ontwikkelingen in de derde generatie mobiele netwerken (3G) (en daarna) als EU succesvol te zijn en voorop te blijven lopen worden door de Commissie voorstellen gedaan op een breed gebied van beleid en regulering.

In de Mededeling stelt de Commissie de volgende zaken aan de orde:


1. Een Europees technologie-platform voor mobiele en draadloze communicatie moet worden ingesteld. Het bestaande platform in de context van de voorbereiding op het Zevende Kaderprogramma kan dan worden geformaliseerd.


2. Interoperabiliteit is een zaak van de markt. De Commissie moedigt de markt aan om interoperabiliteit te organiseren. Als dit niet lukt, zou er sprake kunnen zijn van marktfalen en kan de Commissie regulerend ingrijpen.


3. De Commissie wil een onderzoek uitvoeren naar potentiële (waaronder technische) obstakels voor een snelle uitrol van mobiele breedbandige diensten. Consumentenaspecten worden meegenomen.


4. Met betrekking tot vraagstukken op het gebied van copyright overweegt de Commissie EU-brede licenties door middel van een one-stop-shop benadering.


5. Om een interne markt voor producten en diensten te garanderen moet flexibel gebruik van het radiospectrum mogelijk blijven. Een gecoördineerde Europese aanpak hiervan blijft belangrijk.


6. Gedeelde interoperabele authentificatiemechanismes in heel Europa zijn nodig voor veiligere elektronische communicatie. De marktpartijen in de daarvoor bedoelde gremia moeten hierover overeenstemming bereiken.


7. Mobiel betalen vraagt om een technologie-neutrale omgeving. Belangrijke aspecten hiervan zijn bovendien: a) betalingen aan mobiele operators voor hun diensten vallen niet onder de scope van mobiel betalen; b) alleen het e-money element van prepaid-mobiele telefoons moet worden gereguleerd onder de e-money Richtlijn; c) regelgevers moeten slechts een minimum aan regelgeving produceren om financiële stabiliteit en consumentenbescherming af te dekken; d) witwas-regelgeving moet worden aangepast om ook rekening te houden met e-money.


8. Om de uitrol van nieuwe mobiele netwerken te versnellen, moeten overheden: a) gezondheidsrisico's adresseren; b) procedures voor antennes harmoniseren en vereenvoudigen, en c) meer publieke bewustwording realiseren voor de gevaren van en juridische bescherming bij mobiele communicatie.

Rechtsbasis van het voorstel :n.v.t., het betreft een Mededeling

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Strikt genomen niet van toepassing, want het betreft een Mededeling. In de Mededeling wordt echter regelmatig gepleit voor meer coördinatie. Op onderdelen, met name op het gebied van ruimtelijke ordening, hebben de nationale bevoegdheden echter primaat. Coördinatie is in dergelijke gevallen goed als het om informatie uitwisselen gaat, strakke richtsnoeren uit Brussel zijn in deze fase niet gewenst.

Consequenties voor de EU-begroting: Geen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Geen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): Geen.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

De Mededeling gaat over het stimuleren van diensten via het derde generatie mobiele netwerk (3G). Het vraagstuk speelt echter ook bij andere mobiele systemen. Nederland betreurt het dat de aansluiting met het vaste net niet aan de orde komt. De mobiele markt staat immers niet op zichzelf.

Nederland zal de Commissie meer duidelijkheid vragen over hoe de bepleite coördinatie er uit zou moeten zien. Strakke richtsnoeren vindt Nederland in deze fase namelijk onwenselijk (zie ook subsidiariteit). Tegen het uitwisselen van informatie bestaat geen bezwaar.

Wat de gezondheidsrisico's betreft heeft de Gezondheidsraad over het advies UMTS-straling- geadviseerd dat het hier om een braakliggend gebied gaat, waar wel onderzoek is verricht, echter niet met overduidelijke resultaten. UMTS is overigens de nieuwe generatie mobiele communicatie, de opvolger van het GSM-netwerk, waarmee ook mobiel geïnternet kan worden.

Fiche 18: Richtlijn inzake een communautaire vergunning voor luchtverkeersleiders

Titel:

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake een communautaire vergunning voor luchtverkeersleiders

Datum Raadsdocument: 14 juli 2004

Nr Raadsdocument: 11484/04

Nr. Commissiedocument: COM(2004) 473 final

Eerstverantwoordelijk ministerie: Verkeer en Waterstaat i.o.m. FIN, BZ, DEF

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Transport, Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Dit voorstel vormt een follow-up van het eerder dit jaar aangenomen pakket wetgevingsvoorstellen betreffende het gemeenschappelijk luchtruim. De Commissie had bij het akkoord over dit pakket in een verklaring toegezegd dit voorstel te zullen indienen. Doel van het voorstel is een communautaire vergunning in te voeren voor luchtverkeersleiders, zodat de bij het genoemde pakket ingestelde grensoverschrijdende functionele luchtruimblokken makkelijker kunnen worden georganiseerd en de flexibiliteit en mobiliteit van de luchtverkeersleiders op de arbeidsmarkt worden verbeterd. Deze harmonisatie dient met name de veiligheid.

Het voorstel bevat voorschriften voor alle onderdelen van de vergunningsketen, zoals voorwaarden voor het verkrijgen van de vergunning, een geharmoniseerde structuur voor bevoegdverklaringen en aantekeningen, vereiste talenkennis conform ICAO-voorschriften (International Civil Aviation Organisation), medische vereisten en voorwaarden met betrekking tot opleidingsinstanties en examinatoren.

Er wordt een systeem voor wederzijdse erkenning ingevoerd, in lijn met jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie. Het voorstel is gebaseerd op het institutionele kader en de comité-structuur die zijn vastgesteld voor het gemeenschappelijk Europees luchtruim (Single European Sky).

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 80 (2) EG

Het voorstel geeft uitvoering aan artikel 5 van de Dienstverleningsverordening(2004/550/EG) inzake de verlening van luchtvaartnavigatiediensten in het gemeenschappelijk Europees luchtruim.

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Co-decisie

Instelling nieuw Comitologie-comité:

Voor de besluitvormingprocedures waarin dit voorstel voorziet, zal gebruik worden gemaakt van een bestaand comité (het bij artikel 5 van de kaderverordening(2004/549/EG) ingestelde Comité voor het Gemeenschappelijk Luchtruim).

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: positief. Eén gemeenschappelijke vergunning voor luchtverkeersleiders kan niet adequaat door de afzonderlijke lidstaten worden gerealiseerd.

Proportionaliteit: positief. Richtlijn is het geëigende instrument om de doelstelling van het voorstel, te weten verbetering van de beschikbaarheid van luchtverkeersleiders en bevordering van de wederzijdse erkenning van de vergunningen, te bereiken.

Consequenties voor de EU-begroting: geen

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:

Voor de rijksoverheid zijn geen extra kosten verbonden aan de afgifte van de vergunning op zich, omdat er al een vergunningensysteem bestaat. Wat betreft het toezicht en audits zal sprake zijn van een geringe toename in taken om de naleving van de in het voorstel neergelegde voorschriften te garanderen. De kosten van het toezicht kunnen in rekening worden gebracht aan de aanbieders die een certificering en goedkeuring aanvragen of zij kunnen worden verwerkt in de kostenbasis voor de heffingenregeling.

Voor de organisatie van Luchtverkeersdienstverlening Nederland (LVNL) hangen de kosten af van het huidig opleidingsysteem. Aangezien deze al in grote mate voldoet aan de eisen van de ESARR5 (Eurocontrol Regulatory Requirement no.5) die de basis vormt van het voorliggende voorstel, zullen deze eventueel licht toenemen. Deze mogelijke extra kosten kunnen, op grond van het Single European Sky-pakket, verdisconteerd worden in de tarieven. De specifiek door dit voorstel veroorzaakte bijkomende kosten moeten worden afgewogen tegen de kosten die het gevolg zijn van andere, uit het wetgevingspakket voor het gemeenschappelijk luchtruim voortvloeiende voorschriften, bijvoorbeeld op het gebied van kwaliteits- en veiligheidsbeheerssytemen

Geharmoniseerde bevoegdheden zullen de veiligheid vergroten en leiden tot een efficiëntere organisatie van het werk, met name tegen de achtergrond van de instelling van de functionele luchtruimblokken.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering):

Het voorstel van de Commissie zal nationaal resulteren in een geringe aanpassing van de wet, een bestaande algemene maatregel van bestuur en daarop gebaseerde ministeriele regelingen. Hierbij wordt de LVNL ingeschakeld. De LVNL is een zelfstandig bestuursorgaan en beschikt evenals de luchtverkeersorganisaties in de andere lidstaten, over een eigen opleidingsinstantie.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:

De richtlijn zal naar verwachting in 2006 in werking treden, met uitzondering van de vereisten voor de talenkennis, waarbij een overgangstermijn van twee jaar zal gelden. Deze termijnen lijken haalbaar.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland staat positief tegenover het voorstel tot een richtlijn inzake een communautaire vergunning voor verkeersleiders en ziet het als een positief vervolg op het Single European Sky wetgevingspakket. Het voorstel zal voor Nederland geen onoverkomelijke problemen met zich meebrengen aangezien Nederland in belangrijke mate al voldoet aan de gestelde eisen. Nederland is van mening dat geharmoniseerde bevoegdheden de veiligheid zullen vergroten en zullen leiden tot een efficiëntere organisatie van het werk, met name tegen de achtergrond van de instelling van de functionele luchtruimblokken.

Fiche 19: Beschikking aangaande Gemeenschappelijk Actieprogramma civiele bescherming

Titel:

Voorstel voor een beschikking van de Raad ter wijziging van Beschikking 1999/847/EC aangaande de verlenging van het Gemeenschappelijk Actieprogramma op het gebied van civiele bescherming

Datum Raadsdocument: 26 juli 2004

Nr Raadsdocument: 11707/04

Nr. Commissiedocument: COM (2004)512

Eerstverantwoordelijk ministerie: BZK i.o.m. FIN, BZ, DEF, VROM, V&W, JUST, VWS, LNV

Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Civiele Bescherming, JBZ Raad

Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:

Het actieprogramma civiele bescherming heeft tot doel een betere bescherming van mens, milieu en eigendom in geval van natuurlijke en technologische rampen. Het behelst een reeks projecten, zoals het uitwisselen van experts, workshops en andere acties met betrekking tot samenwerking en wederzijdse assistentie tussen de nationale rampenbeheersing organisaties. Het actieprogramma ondersteunt en vult de inspanningen op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau aan. Het huidige actieprogramma is gericht op een beperkt aantal belangrijke projecten met een brede Europese impact, zoals projecten met betrekking tot preventie, voorlichting, crisismanagement en psychische nazorg, evenals netwerken tussen verschillende
vrijwilligersorganisaties.

Het huidige actieprogramma civiele bescherming is een verlenging van het actieprogramma uit 1999. Thans wordt wederom een verlenging voorgesteld van 2 jaren (januari 2005 tot december 2006).

Rampen zoals het ongeluk met de Prestige en de bosbranden in Portugal hebben aangetoond dat actie op EU-niveau gewenst is. Deze ongelukken hebben aangetoond dat de combinatie van hulp vanuit verschillende lidstaten en een gezamenlijk optreden, alsmede onderlinge uitwisseling van informatie bijdragen aan een effectievere rampenbestrijding. Daarbij komt dat sinds de aanslagen van 11 september 2001 en de recente aanslagen in Madrid op verzoek van de lidstaten eveneens projecten zijn gestart die zich richten op de voorbereiding op mogelijke terroristische aanslagen. Hierbij gaat de aandacht met name uit naar nucleaire, biologische radiologische en chemische aanvallen. De Europese Raad heeft terrorisme als een van haar prioriteiten aangemerkt (zie ook het EU Actieplan ter bestrijding van terrorisme), waardoor ook op het terrein van civiele bescherming de activiteiten sterk zijn toegenomen.

Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 308 EG

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad met unanimiteit, adviesrecht EP

Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.

Subsidiariteit en proportionaliteit:

Subsidiariteit: positief. Een Europees gecoördineerde aanpak heeft de voorkeur boven verschillende bilaterale samenwerkingsverbanden.

Proportionaliteit: Positief. Een beschikking van de Raad is het geëigende instrument.

Consequenties voor de EU-begroting:

Met de verlenging van het actieprogramma voor de periode 2005-2006 is EUR 4,8 miljoen gemoeid.

De middelen voor dit voorstel zijn toegenomen in vergelijking met het vorige programma, namelijk met EUR 900.000 op jaarbasis. De verhoging is een gevolg van het feit dat de tien nieuwe lidstaten tevens participeren aan dit programma. Ook heeft de Raad het belang van civiele bescherming sinds de aanslagen van 11 september 2001 en de aanslagen in Madrid in toenemende mate benadrukt, waarbij de Raad en het EP solidariteit op dit terrein van groot belang achten. Daarnaast zijn de gelden die worden betaald uit het solidariteitsfonds na grote rampen zoals de overstromingen in Duitsland en de bosbranden in Portugal de laatste jaren sterk opgelopen. Preventieve maatregelen kunnen een dergelijke stijging van aan rampen verbonden kosten voorkomen dan wel verkleinen. De middelen die gebruikt gaan worden voor het actieprogramma 2005-2006 dienen ter vergroting van preventief inzicht en tot doorvoering van preventieve maatregelen.

Financiële, personele en administratieve consequenties voor de rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger: Geen.

Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid, (informatie over het inschakelen van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.

Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.

Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen

Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:

Nederland kan akkoord gaan met de verlenging van het actieprogramma voor de periode 2005-2006. Deelname aan en kennisneming van lopende projecten ter vergroting van de veiligheid in Europa worden door Nederland van belang geacht. Het actieprogramma vult daarbij nationale inspanningen aan. Daarnaast kunnen door het actieprogramma lessen worden getrokken uit eerdere activiteiten gericht op rampenbestrijding en kan aangestuurd worden op preventieve maatregelen ten aanzien van natuurlijke en technologische rampen (al dan niet het gevolg zijn van terrorisme). Daarnaast bevordert het actieprogramma een betere crisiscommunicatie in Europa.

Integrated projects (IP) en Networks of Excellence (NoE) zijn grootschalige instrumenten gericht op grote onderzoeksprogramma's op een specifiek technologie gebied, reeds geïntroduceerd in het Zesde Kaderprogramma. STREPS: Specific Target Research Projects: EU R&D samenwerking op specifieke onderzoeksvragen.

Nederlands kompas voor de Europese onderzoeksruimte. Strategisch kader voor de internationalisering van het onderzoeks- en innovatiebeleid, Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) januari 2004 (AWT-advies 57), blz 26

Ook de SER onderschrijft deze positie in haar advies Met Europa meer groei Commissie Sociaal-Economische Deskundigen Sociaal Economische Raad, mei 2004, blz 184

Europese paradox: Europa is goed in het doen van onderzoek maar minder goed in het omzetten van onderzoeksresultaten in nieuwe producten en processen.

ESFRI: European Strategy Forum for Research Infrastructure.

ESA: European Space Agency.

Voor een uitgebreide samenvatting van de doelstellingen, bijbehorende criteria, en onderverdeling wordt kortheidshalve verwezen naar de brief aan de Tweede Kamer over het Derde Cohesierapport.

een luchtruimblok dat is gebaseerd op operationele behoeften en de noodzaak weerspiegelt voor een meer geïntegreerd beheer van het luchtruim zonder dat daarbij rekening wordt gehouden met bestaande landsgrenzen