Informatievoorziening over nieuwe Commissievoorstellen
Kamerbrief inzake Informatievoorziening over nieuwe
Commissievoorstellen
Aan de Voorzitter van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 4
DEN HAAG
Directie Integratie Europa
Bezuidenhoutseweg 67
2594 AC Den Haag
Datum
Auteur
Mw. drs. B. M. Karel
Kenmerk
DIE-495/04
Telefoon
070 348 48 76
Blad
1/71
Fax
070 348 40 86
Bijlage(n)
19
E-mail
die-in@minbuza.nl
Betreft
Informatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe
Commissievoorstellen
C.c.
Zeer geachte Voorzitter,
Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij
negentien fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep
Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):
1. Mededeling Wetenschap en technologie, sleutels tot de
toekomst van Europa - richtsnoeren voor het beleid ter ondersteuning
van het onderzoek in de Unie
2. Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het stelsel
van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen, voorstel voor een
verordening van de Raad betreffende de uitvoeringsmaatregelen voor de
correctie van begrotinsonevenwichtigheden overeenkomstig de artikelen
4 en 5 van het Besluit van de Raad van (...) betreffende het stelsel
van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen
3. Voorstel voor vernieuwing van het Interinstitutioneel Akkoord
over begrotingsdiscipline en verbetering van de begrotingsprocedure
4. Proposal for a Council Regulation laying down general
provisions on the European Regional Development Fund, the European
Social Fund and the Cohesion Fund
5. Voorstel voor een Verordening van de Raad: Europees
Visserijfonds
6. Verordening betreffende de financiering van het
Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
7. Verordening inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het
Europees landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling
8. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees
Parlement: Financiering Natura 2000
9. Proposal for a Council Regulation establishing a Cohesion
Fund
10. Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the
Council on the European Regional Development Fund
11. Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the
Council establishing a European grouping of cross-border cooperation
(EGCC)
12. Proposal for a regulation of the European Parliament and of the
Council on the European Social Fund
13. Proposal for a Regulation of the European Parliament and the
Council on the implementation of the deployment and commercial
operating phases of the European programme of satellite
radionavigation
14. Proposal for a regulation of the European Parliament and of the
Council establishing the second "Marco Polo" programme for the
granting of Community financial assistance to improve environmental
performance of the freight transport system ("Marco Polo II")
15. Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the
Council laying down general rules for the granting of Community
financial aid in the field of trans-European transport and energy
networks and modifying Regulation (EC) No. 2236/95 of the Council
16. Voorstel voor een verordening van de Raad houdende voorschriften
voor de controle op de handel in bepaalde stoffen die worden gebruikt
voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope
stoffen
17. Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de
Raad inzake mobiele breedbanddiensten
18. Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de
Raad inzake een communautaire vergunning voor luchtverkeersleiders
19. Voorstel voor een beschikking van de Raad ter wijziging van
Beschikking 1999/847/EC aangaande de verlenging van het
Gemeenschappelijk Actieprogramma op het gebied van civiele bescherming
De Staatssecretaris voor Europese Zaken
Atzo Nicolaï
Fiche 1: Mededeling inzake wetenschap en technologie
Titel:
Mededeling Wetenschap en technologie, sleutels tot de toekomst van
Europa - richtsnoeren voor het beleid ter ondersteuning van het
onderzoek in de Unie
Datum Raadsdocument: 21 juni 2004
Nr Raadsdocument: doc 10740/04
Nr. Commissiedocument: COM (2004) 353
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Economische
Zaken in nauwe samenwerking met Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
i.o.m. LNV, BZ, VWS, VROM, DEF, V&W, FIN, JUST en SZW
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Onderzoek, Raad voor
Concurrentievermogen.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De Commissie heeft, vooruitlopend op het voorstel over het Zevende
Kaderprogramma (KP7), een mededeling over de toekomst van het Europese
beleid voor onderzoek en technologie uitgebracht. Het voorstel voor
het KP7 wordt begin 2005 verwacht en maakt deel uit van het pakket
voorstellen in het kader van de nieuwe Financiële Perspectieven
2007-2013. De Commissie publiceerde een overkoepelende mededeling over
dit pakket (COM 2004/487 final). Over deze overkoepelende mededeling
is het parlement separaat geïnformeerd door middel van een Kamerbrief
betreffende "Reactie op voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe
Financiële Perspectieven 2007-2013" (d.d. 20 september 2004).
Onderhavige mededeling is een strategisch document over wetenschap en
technologie waarin de Commissie haar standpunt ten aanzien van de
doelstellingen van de Lissabonstrategie en de realisering van de
Europese onderzoekruimte uiteenzet. De Commissie acht een verdubbeling
van de onderzoeksinspanningen van de EU noodzakelijk, waarbij de
nationale inspanningen op peil zouden moeten blijven. De Europese
onderzoeksinspanning moet versterkt worden omdat onderzoek steeds
duurder wordt, afzonderlijk opereren van een lidstaat niet altijd
toereikend is om het Europees industrieel beleid te versterken en
vanwege de Europese toegevoegde waarde.
De Commissie stelt voor zich hierbij te concentreren op zes
hoofddoelstellingen:
- Creëren van Europese kernen van excellentie door de
samenwerking tussen laboratoria (IP, NoE, STREPS );
- Lanceren van Europese technologische initiatieven;
- Stimuleren van de creativiteit van het fundamenteel
onderzoek door de concurrentie tussen teams op Europees niveau te
bevorderen;
- Europa aantrekkelijker maken voor de beste onderzoekers;
- Ontwikkelen van onderzoeksinfrastructuren van Europees
belang;
- Versterken van de coördinatie van de nationale
onderzoeksprogramma's.
Tevens stelt de Commissie voor de Europese inspanningen in de toekomst
te concentreren op sleutelthema's ten behoeve van onderzoek en
technologie ontwikkeling van Europees belang en thema's die betrekking
hebben op het beleid van de Europese Unie. Daarnaast gaat het om twee
nieuwe thema's voor de Unie, te weten veiligheid en ruimtevaart. De
mededeling adresseert summier een aantal horizontale aspecten zoals de
rol van het midden en klein bedrijf en innovatie.
Verder wil de Commissie jonge teams en minder krachtige instellingen
in het Europa van de 25 lidstaten extra ondersteunen, en zoekt daarbij
aansluiting bij de inzet van structuurfondsen. De mededeling gaat
nader in op een aantal management aspecten waarbij verschillende
uitvoeringsmodaliteiten worden onderscheiden:
- het beheer in partnerschap (via o.a. artikel 169 en 171 EG)
t.a.v. bijvoorbeeld de Europese technologie platforms;
- geëxternaliseerd beheer, waarbij onder meer wordt gedacht
aan de Europese Raad voor onderzoek (European Research Council).
Deze mededeling vormt de basis voor een consultatieproces van de
instellingen en de onderzoeksgemeenschap. Dit consultatie- en
besluitvormingsproces gebeurt met het oog op de voorbereiding door de
Commissie van het voorstel voor KP7.
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Strikt genomen
n.v.t., het betreft een mededeling. Het EP zal waarschijnlijk een
initiatief-advies over de mededeling uitbrengen.
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: Strikt genomen n.v.t., het betreft een mededeling. Wel
kan opgemerkt worden dat de mededeling zoals ook bij voorgaande
Kaderprogramma's uitgaat van een gezamenlijke actie van de Europese
instellingen, lidstaten en kandidaat-lidstaten, en deelnemers aan het
Kaderprogramma. Nut en noodzaak van Europese onderzoekprogramma's
wordt breed onderschreven in de kabinetsreactie op het AWT-advies
(Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid), die verzonden
is aan de Tweede Kamer op 21 juli 2004 (TK 29 388) .
Proportionaliteit: Strikt genomen n.v.t., het betreft een mededeling..
Wel kan opgemerkt worden dat het voorgestelde optreden van de Unie dat
voort zou vloeien uit deze mededeling niet verder gaat dan wat nodig
is om de Verdragsdoelstelling op het gebied van onderzoek te bereiken.
De EU onderzoekprogramma's richten zich op onderwerpen met een
herkenbare Europese meerwaarde en beogen geen substitutie.
Consequenties voor de EU-begroting:
De Commissie presenteert via deze mededeling een aantal beleidslijnen
die bepalend zijn voor de verdere ontwikkeling van de Europese
onderzoeksruimte, die op termijn tot financiële consequenties voor de
EU-begroting zullen leiden. De mededeling zelf bevat geen concreet
financieel memorandum behalve de indicatie van een door de Commissie
gewenste verdubbeling van het onderzoeksbudget teneinde de
vastgestelde beleidsdoelstellingen te realiseren. Indien het EU budget
voor onderzoek wordt verdubbeld dan bedraagt het maximaal 10% van de
totale publieke R&D uitgaven in Europa. Dit zal pas tot uiting komen
in het Commissie voorstel voor KP7 (verwacht begin 2005). Het
Nederlandse kabinetsstandpunt ten aanzien van de nieuwe Financiële
Perspectieven is leidend. Op basis van het subsidiariteitsbeginsel en
de verwachte toegevoegde waarde op EU-niveau is het kabinet van mening
dat indien, binnen een reëel constant kader middelen vrijkomen, de
nadruk van intensiveringen op onderzoek kunnen liggen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Geen.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.
Consequenties voor ontwikkelingslanden
KP6 staat in principe open voor deelname van onderzoekers uit alle
niet EU-landen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen
geïndustrialiseerde derde landen die voor deelname aan KP6 een
bijdrage betalen en andere derde landen. Onderhavige mededeling doet
geen specifieke uitspraken over deelname van ontwikkelingslanden met
het oog op kennisontwikkeling, het stimuleren van wetenschappelijke
excellentie en het tegengaan van de braindrain in deze landen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland verwelkomt de focus in de mededeling op zes
beleidsdoelstellingen. Voor Nederland zijn samenhang en balans
daartussen belangrijke aandachtspunten. Het principe van toegevoegde
waarde van nieuw beleid dient leidend te zijn. In lijn met de
Lissabonstrategie is transnationale samenwerking op het gebied van
onderzoek, technologische ontwikkeling en de totstandbrenging van de
Europese onderzoeksruimte nodig om het concurrentievermogen in de EU
te versterken. Onderzoeksresultaten dienen een bijdrage te leveren aan
duurzame economische groei (nieuwe producten, processen en diensten)
en aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken in Europa, met
evenwichtige aandacht voor de sociale, economische en milieu aspecten
daarvan. In de mededeling wordt deze cruciale maatschappelijke functie
van onderzoek slechts summier geadresseerd.
Zowel bij fundamenteel onderzoek als bij het strategische en
toegepaste wetenschappelijk onderzoek dient Europese excellentie te
worden nagestreefd. Van even groot belang voor het realiseren van de
Lissabondoelstelling is het bevorderen van samenwerking tussen
kennisinstellingen, universiteiten en bedrijven over de gehele
innovatieketen: van fundamenteel onderzoek tot productontwikkeling.
Analyse van het Europese innovatiesysteem met oog op het opheffen van
de Europese paradox wijst uit dat hier veel te winnen
is. Publiek-private innovatienetwerken zijn het aangewezen mechanisme
om de Europese paradox op te lossen. Om hier in de komende jaren de
grootst mogelijke vooruitgang te kunnen boeken, zal intensivering van
de inzet, middels een vergroot en vernieuwd/verbeterd Kaderprogramma
als ook de verbreding van de inzet door middel van opening van
nationale publiek-private R&D-programma's nodig zijn. Een belangrijke
randvoorwaarde daarvoor is de versoepeling van O&O steunkader voor de
mogelijkheden van onderzoek en technologie samenwerking.
Naast de nieuw te ontwikkelen beleidsassen is continuering van het
bestaande instrumentarium binnen het Kaderprogramma van belang,
waarbij de nadruk zal liggen op nieuwe inhoudelijke accenten. Het
SER-rapport `Met Europa meer groei' geeft bijvoorbeeld aan dat
internationale samenwerkingsverbanden (schaalvoordelen en
kennisspillovers) en additionele R&D investeringen gericht op
vernieuwing van producten, diensten en productieprocessen, leiden tot
productiviteitsgroei en maatschappelijke welvaart. Aangezien het
beleid betreft dat betrekking heeft op de periode van de nieuwe
Financiële Perspectieven (2007 - 2013) geldt het Nederlandse
kabinetsstandpunt terzake, in het bijzonder een reëel constant
uitgavenkader. Op basis van het subsidiariteitsbeginsel en de
verwachte toegevoegde waarde op EU-niveau is het kabinet van mening
dat indien, binnen een reëel constant kader middelen vrijkomen, de
nadruk van intensiveringen op onderzoek en innovatie kunnen liggen.
Nederland zal aandringen op meer duidelijkheid omtrent een aantal
horizontale onderwerpen die in het huidige Kaderprogramma zijn
opgenomen, namelijk de rol van het MKB, innovatie, internationale
samenwerking, beleidsonderzoek en de relatie tussen wetenschap en
samenleving. Daarnaast bevat de mededeling nog geen indicaties voor de
thematische invulling (i.e. specifieke onderzoeks- en
technologiegebieden e.d.) binnen de beleidsassen, noch over de balans
tussen de assen. T.a.v. human resources en fundamenteel onderzoek
wordt expliciet opgemerkt dat vooraf geen thema's zullen worden
vastgesteld. T.a.v. Europese technologie platforms en coördinatie van
nationale programma's zullen in samenspraak met de lidstaten thema's
worden vastgesteld. Nederland zal hierbij aandringen op transparante
procedures en optimale betrokkenheid van de lidstaten.
T.a.v. de voorgestelde zes beleidsassen is het Nederlands standpunt
als volgt:
- Creëren van Europese kernen van excellentie door de
samenwerking tussen laboratoria
Nederland hecht groot belang aan deze doelstelling. Dit dient te
geschieden door middel van transnationale samenwerking van
onderzoeksinstellingen, universiteiten en bedrijven (m.n. MKB).
Continuïteit ten opzichte van KP6 van de nieuwe (IP en NoE) en
traditionele instrumenten (STREPS) is daarbij van belang. Ook is voor
Nederland verbetering en vereenvoudiging van het EU-instrumentarium
noodzakelijk, alsmede een grotere betrokkenheid van zowel
kennisinstellingen en universiteiten als bedrijven (met name MKB) en
overheden.
- Lanceren van Europese technologische initiatieven
Voor langere termijn R&D strategie en agenda treffen
belanghebbenden (onderzoekers,
financiers, regelgevers) elkaar in op te richten Europese technologie
platforms (ETP's). De Commissie stelt voor enkele ETP's te
ondersteunen. Nederland staat hier in principe positief tegenover maar
zal wel bij de Commissie aandringen op verdere verduidelijking van het
instrument en op transparante selectieprocedures.
- Stimuleren van de creativiteit van het fundamenteel
onderzoek door concurrentie tussen teams op Europees niveau
In vervolg op de eerdere mededeling `Europa en fundamenteel onderzoek'
(COM/2004/0009 def.) gaat de Commissie in deze mededeling verder in op
het mechanisme dat wetenschappelijke excellentie op wetenschappelijk
niveau zou moeten stimuleren (European Research Council). Nederland is
voorstander van een dergelijk mechanisme en hecht bij het vaststellen
van de randvoorwaarden met name belang aan verantwoording aan zowel de
wetenschappelijke wereld als de financiers..
- Europa aantrekkelijker maken voor de beste onderzoekers
Voor excellent onderzoek zijn excellente onderzoekers nodig. Om als
vestigingsplaats voor onderzoekers aantrekkelijk te zijn, moeten
mobiliteit en carrièremogelijkheden centraal staan. Om de Lissabon
doelstelling te bereiken heeft de Commissie al eerder becijferd in het
3% Actieplan dat hiervoor 700.000 extra onderzoekers nodig zijn.
Nederland acht mede tegen die achtergrond continuering van het Marie
Curie programma voor onderzoekers van kennis-instellingen van groot
belang.
- Ontwikkelen van onderzoeksinfrastructuren van Europees
belang
Nederland hecht aan een Europees beleid op het gebied van
onderzoeksinfrastructuren gericht op een betere coördinatie tussen de
lidstaten bij de totstandkoming en operationeel houden van grote,
kostbare of vitale onderzoeksinfrastructuren. Daarbij moet ook
aandacht zijn voor de steun aan middelgrote en versterking van de
reeds bestaande onderzoeksinfrastructuren. Nederland verwelkomt het
voorstel van de Commissie om een roadmap op te stellen voor de komende
10-20 jaar op dit gebied en de versterking van de rol van ESFRI in
dit verband.
De relatie met het bedrijfsleven is een punt van aandacht. Nederland
onderstreept daarnaast het belang van permanente toegang tot
wetenschappelijke data.
- Versterken van de coördinatie van de nationale
onderzoeksprogramma's:
Nederland acht het van belang dat de Unie zich niet alleen richt op
onderzoeksprojecten, maar zich ook richt op het ontwikkelen van
gezamenlijke nationale (en regionale) onderzoeksagenda's. De
wederzijdse vrijwillige openstelling van programma's moet waar
mogelijk gestimuleerd worden. Met het oog op coherentie en
continuïteit in beleid is Nederland voorstander van het verstevigen
van de mogelijkheden van de Unie om coördinatie van nationale
onderzoeksprogrammering te stimuleren.
Tenslotte constateert Nederland dat aan een aantal horizontale thema's
in deze mededeling onvoldoende aandacht wordt besteed. Nederland zal
met het oog op verdere ontwikkeling van de Europese onderzoeks- en
innovatieruimte alsook het aanstaande Commissie voorstel voor het KP7
(verwacht begin 2005), het belang van deze thema's benadrukken. Het
betreft de volgende horizontale thema's:
- disseminatie en innovatie van onderzoeksresultaten;
- positionering en prioritering van de mogelijkheden van het
kennisintensieve MKB;
- samenwerking met derde landen buiten de Unie;
- samenwerking met internationale onderzoeksorganisaties
zoals COST (European Cooperation in the field of Scientific and
Technical research), Eureka en ESF (European Science Foundation);
- het belang van wetenschap en samenleving;
- beleidsmatig onderzoek ter ondersteuning van de Europese
doelstellingen.
Ten aanzien van de overige onderdelen van de mededeling kan het
volgende worden opgemerkt:
- Structuurfondsen: met interesse bezien op welke wijze de
structuurfondsen kunnen worden ingezet voor onderzoek en innovatie,
uiteraard met inachtneming van het Nederlandse kabinetsstandpunt over
de cohesiebenadering (rijke lidstaten moeten geen aanspraak kunnen
maken op Structuurfonds-middelen).
- Veiligheidsgerelateerd onderzoek: De eerste ervaringen met
de Preparatory Action op het gebied van veiligheidsgerelateerd
onderzoek zal van invloed zijn op de verdere ontwikkeling en
vormgeving van dit type onderzoek in KP7.
- Europees ruimtevaartbeleid: Continuering van de ingezette
beleidslijn door het Witboek Europees ruimtevaart beleid conform het
kabinetsstandpunt inzake het Witboek Europees ruimtevaart beleid dat
op 29 april 2004 verzonden is aan de Tweede Kamer (24 446/21 501-30,
nr 25). Tevens zal de EU-ESA samenwerkingsovereenkomst leiden tot
bundeling van onderzoeksactiviteiten en technologieontwikkeling.
Fiche 2: Besluit en verordening betreffende het stelsel van eigen
middelen
Titel:
Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het stelsel van
eigen middelen van de Europese Gemeenschappen, voorstel voor een
verordening van de Raad betreffende de uitvoeringsmaatregelen voor de
correctie van begrotinsonevenwichtigheden overeenkomstig de artikelen
4 en 5 van het Besluit van de Raad van (...) betreffende het stelsel
van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen
Datum Raadsdocument: 27 juli 2004
Nr Raadsdocument: 11741/04
Nr. Commissiedocument: COM(2004) 501
Eerstverantwoordelijk ministerie: Financiën in nauwe
samenwerking met Buitenlandse Zaken i.o.m. EZ
Behandelingstraject in Brussel:
Raadswerkgroep Eigen Middelen, Ecofin-raad;
De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het
pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven
2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële
Perspectieven en de RAZEB.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Deze twee voorstellen (gepubliceerd in één document) maken deel uit
van het pakket voorstellen in het kader van de nieuwe Financiële
Perspectieven 2007-2013. De Commissie publiceerde een overkoepelende
mededeling over dit pakket (COM 487). Over deze overkoepelende
mededeling is het parlement separaat geïnformeerd door middel van een
Kamerbrief betreffende "Reactie op voorstellen van de Commissie inzake
de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013" (d.d. 20 september
2004).
Het document omvat twee voorstellen van de Commissie. Het eerste
voorstel betreft een raadsbesluit over het systeem van Eigen Middelen
(EM). Hierin wordt een aantal wijzigingen ten opzichte van het huidige
systeem voorgesteld waaronder het introduceren van een Generiek
Correctiemechanisme (GCM). Het tweede voorstel betreft een
Raadsverordening waarin de werking (implementing measures) van het GCM
wordt geregeld.
De Commissie baseert haar voorstellen voor het wijzigen van het
huidige EM-besluit op haar bevindingen in het rapport over het
functioneren van het huidige systeem (COM(2004) 505 final). De
belangrijkste voorgestelde wijzigingen zijn:
- er wordt een mechanisme geïntroduceerd voor de correctie
van excessieve negatieve nettoposities (nettobegrenzer, of `GCM'). Dit
mechanisme komt in de plaats van het huidige systeem van de
VK-compensatie.
- de berekeningsmethode van het BTW-middel wordt
vereenvoudigd door een vast percentage vast te stellen dat wordt
toegepast voor de afroep van dit middel in plaats van het momenteel
geldende systeem met een variabele percentage .
- de twee traditionele Eigen Middelen (landbouwheffingen en
douanerechten) worden samengevoegd in één artikel in het EM-besluit,
waarmee het onderscheid tussen deze middelen komt te vervallen.
Overige elementen van het huidige EM-besluit, zoals het totaalplafond
en de inningskostenvergoeding voor de traditionele Eigen Middelen
blijven ongewijzigd.
Het doel van het voorstel is om het systeem van de Eigen Middelen op
korte termijn (voor de periode vanaf 2007) transparanter en
rechtvaardiger te maken.
Het voorstel voor een GCM
De Commissie stelt dat de argumenten uit 1984 die ten grondslag lagen
aan de totstandkoming van de compensatie voor het Verenigd Koninkrijk
(VK) niet langer gerechtvaardigd zijn. In 1984 had het VK het laagste
BNI per capita van de nettobetalers. Vandaag de dag heeft het VK het
hoogste BNI per capita, gevolgd door Denemarken en Oostenrijk.
Het eenzijdige compensatiesysteem voor één land is niet meer
gerechtvaardigd aldus de Commissie. Tegelijkertijd is de structurele
onbalans in betalingspositie van sommige lidstaten reden voor de
Commissie een GCM te introduceren. Deze situatie ondermijnt namelijk
de steun in deze lidstaten voor het Europese integratieproces.
De precieze werking van een GCM wordt bepaald door de invulling van 6
verschillende variabelen. In de notitie over de mededeling van de
Commissie die het parlement eerder toeging (TK 21501-20, nr 239) werd
hierbij al stilgestaan. De Commissie heeft deze variabelen als volgt
ingevuld:
Welke EU-uitgaven worden meegerekend
Alle aan lidstaten toerekenbare uitgaven van de EU (landbouw,
structuurfondsen, intern beleid en administratieve uitgaven) worden
meegerekend bij het bepalen van de netto-positie.
Welke EU-ontvangsten worden meegerekend
Van de vier eigen middelen: landbouw- en douaneheffingen (samen de
traditionele eigen middelen genoemd), BTW-afdrachten en afdrachten op
basis van het BNI rekent de Commissie alleen de laatste twee mee bij
het bepalen van de netto-posities van lidstaten. Anders gezegd de
Commissie rekent de traditionele eigen middelen niet mee. De Commissie
beschouwt deze als inkomsten van de Unie als geheel en niet als
afdrachten van individuele lidstaten.
De hoogte van de drempel waarboven de compensatie gaat werken
De Commissie stelt de drempel waarboven gecompenseerd gaat worden op
-0,35% BNI te bepalen.
Percentage van de excessieve afdrachten (boven de drempel) dat
gecorrigeerd wordt
Het compensatiepercentage wordt 66% net als in het huidige systeem
voor het VK. Het maximum beschikbare restitutiebedrag bedraagt 7,5
miljard euro per jaar. Dit bedrag komt ongeveer overeen met de
verwachte jaarlijkse gemiddelde VK-compensatie over de periode
2007-2013 indien deze wordt gehandhaafd.
De methode van de financiering van de compensatie
Alle lidstaten, ook zij die worden gecompenseerd, betalen volledig mee
aan het GCM, d.w.z. inclusief hun eigen compensatie. Het aandeel in de
betaling wordt gebaseerd op de BNI-sleutel.
Correctie via de uitgaven- of financieringskant
Compensatie vindt plaats door middel van een korting op de afdrachten.
In het voorstel van de Commissie zou het VK zijn specifieke
compensatie verliezen. Wel zal het VK in aanmerking komen voor
compensatie middels het GCM. Aangezien deze compensatie lager uitvalt
dan wat het VK zou ontvangen bij de voortzetting van de huidige regels
wil de Commissie een uitfaseringsregime introduceren. Deze uitfasering
van de VK-compensatie zou dan over een aantal jaren worden uitgespreid
volgens het volgende schema: 2008: EUR 2 miljard, 2009: EUR 1,5
miljard, 2010: EUR 1,0 miljard, 2011: EUR 0,5 miljard. Vanaf 2012 is
de VK-compensatie afgeschaft en draait het VK mee in het GCM. De
huidige regels voor de rebate (incl. een korting van 75% voor
Nederland, Duitsland, Oostenrijk en Zweden) blijven overigens van
kracht voor de extra betaling aan het VK.
Rechtsbasis van het voorstel: artikel 269 EG
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad met
unanimiteit, advies EP. Aanneming door de lidstaten geschiedt
overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen.
Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in
het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de
Europese Raad met unanimiteit.
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief. De Eigen Middelen dienen ter financiering
van de begroting van de Unie. Het ligt dan ook in de natuurlijke
bevoegdheid van de Unie om afspraken te maken over de modaliteiten van
deze financiering.
Proportionaliteit: positief. De voorgestelde wijzigingen staan in
verhouding tot de doelen die de Commissie beoogt.
Consequenties voor de EU-begroting:
Geen voor wat betreft de hoogte en/of uitputting van de begroting. Het
voorstel heeft alleen betrekking op de wijze waarop de EU-begroting
wordt gefinancierd.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Het voorstel voor het introduceren van een nettobegrenzer heeft
gevolgen voor de Nederlandse betalingen aan de EU. Deze betalingen
zullen bij onveranderde invoering van het systeem zoals in genoemd
voorstel uitgewerkt, leiden tot een daling van de Nederlandse
afdrachten van ongeveer EUR 250 miljoen per jaar ten opzichte van
2006, gemiddeld over de periode van de nieuwe Financiële
Perspectieven. Deze daling van de afdrachten wordt bepaald door de in
het voorstel door de Commissie gekozen specifieke invulling van de
verschillende variabelen van dit mechanisme (zie Nederlandse belangen
en eerste algemene standpuntbepaling hieronder).
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): Geen.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
Het nieuwe systeem van de Eigen Middelen zou in 2007, het eerste jaar
van de nieuwe Financiële Perspectieven, in werking moeten treden. Het
GCM zal dan pas een jaar later, in 2008, in werking treden.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Ten aanzien van het GCM:
Nederland is verheugd over het feit dat de Commissie, met haar
voorstel voor een GCM, formeel erkent dat er landen zijn, zoals
Nederland, met een excessieve netto-betalingspositie en dat dit niet
langer verdedigbaar is. Het is een stap in de goede richting, maar
moet gezien worden als een onderdeel van het totaalresultaat van de
onderhandelingen, dat kan bijdragen tot het verbeteren van de
Nederlandse netto-positie. Steun voor een GCM hangt af van de mate
waarin het de Nederlandse netto-positie verbetert en of Nederland
hiermee dichter in de buurt komt van in welvaart vergelijkbare landen.
Thans stelt Nederland vast dat de gevolgen voor eigen land van dit
voorstel aan de magere kant zijn. Dit voorstel is niet de structurele
en substantiële verbetering die Nederland nastreeft. Hiervoor zijn
twee belangrijke oorzaken: de eerste is dat de Commissie de
Traditionele Eigen Middelen niet meerekent waardoor de Nederlandse
netto-positie veel rooskleuriger wordt voorgesteld, dan deze in
werkelijkheid is. Gevolg is dat Nederland hierdoor minder aanspraak
op compensatie maakt. Dit terwijl Nederland deze Traditionele Eigen
Middelen wel jaarlijks aan de EU afdraagt. De tweede reden dat het
voorstel minder resultaat oplevert, is dat de Commissie ervoor kiest
om de totale omvang van het mechanisme te plafonneren. In plaats van
een systeem waarbij alle excessieve afdrachten aan de EU worden
herverdeeld middels een compensatiemechanisme wordt een maximum van
EUR 7,5 miljard per jaar gehanteerd. Nederland is van mening dat dit
maximum bedrag moet worden vervangen door een open regeling waardoor
alle afdrachten boven een bepaalde drempel in aanmerking komen voor
compensatie. Er is immers geen, in de systematiek gelegen, reden om
een dergelijk willekeurige limiet te stellen. Ook is Nederland van
mening dat de Traditionele Eigen Middelen moeten worden meegerekend
bij de bepaling van de netto-posities van lidstaten. Tot slot lijkt de
Commissie het GCM als een tijdelijke maatregel te zien. Nederland
wenst daarentegen een structurele oplossing. Ook een andere invulling
van de andere parameters kan daar aan bijdragen.
Ten aanzien van de overige technische wijzigingen:
Nederland is van mening dat in de komende besprekingen over een
eventuele herziening van het Eigen Middelen Besluit serieus moet
worden gekeken naar de mogelijkheden om het systeem te hervormen. De
door de Commissie voorgestelde vereenvoudiging van het BTW-middel past
in het streven van de Nederlandse regering naar een eenvoudiger
systeem. Niettemin meent Nederland dat de door de Commissie
voorgestelde vereenvoudiging niet ver genoeg gaat. Nederland is
voorstander van een herziening van het Eigen Middelen systeem met als
uitgangspunt dat er één financieringsbron overblijft, namelijk het
BNI-middel. Dit is transparant, simpel en het meest billijk: de
sterkste schouders dragen de zwaarste lasten. Het voorgestelde
samenvoegen van de traditionele eigen middelen is vanuit deze optiek
geen grote verbetering.
Fiche 3: Vernieuwing van Interinstitutioneel Akkoord
Titel:
Voorstel voor vernieuwing van het Interinstitutioneel Akkoord over
begrotingsdiscipline en verbetering van de begrotingsprocedure
Datum Raadsdocument: 27 juli 2004
Nr Raadsdocument: 11745/04
Nr. Commissiedocument: COM(2004) 498
Eerstverantwoordelijk ministerie: Buitenlandse Zaken in nauwe
samenwerking met Financiën
Behandelingstraject in Brussel:
Begrotingscomité, Ecofin.
De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het
pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven
2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële
Perspectieven en de RAZEB.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Dit voorstel voor een vernieuwing van het Interinstitutioneel Akkoord
maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader van de nieuwe
Financiële Perspectieven 2007-2013. De Commissie publiceerde een
overkoepelende mededeling over dit pakket (COM(2004)487). Over deze
overkoepelende mededeling is het parlement separaat geïnformeerd door
middel van een Kamerbrief betreffende "Reactie op voorstellen van de
Commissie inzake de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013" (d.d.
20 september 2004).
In haar mededeling van februari gaf de Commissie aan voorstander te
zijn van meer flexibiliteit in de begroting. Deze flexibiliteit zou op
vele niveaus gerealiseerd moeten worden. In dit voorstel werkt de
Commissie deze ideeën nader uit.
De belangrijkste punten in dit kader zijn:
a) er zou een jaarlijks overleg (zgn. triloog) tussen Raad, EP en
Commissie moeten komen waarin de noodzaak tot aanpassen van de
financiële maxima kan worden besproken.
b) daarnaast zou net als thans, in bijzondere gevallen, de
mogelijkheid moeten bestaan om de Financiële Perspectieven aan te
passen tot aan het plafond van het Eigen Middelen Besluit.
c) er zou een groei-aanpassingsfonds van 1 miljard, aan te vullen
met nog eens 1 miljard uit eventuele onderuitputting bij het
structuurbeleid, moeten komen dat flexibel kan worden ingezet.
d) Middels een zgn. reallocatie-instrument moet het mogelijk
worden om op jaarbasis een bedrag ter hoogte van EUR200 miljoen
begrotingsmiddelen dat niet wordt ingezet op een bepaald
beleidsterrein, in te zetten elders in de begroting. Dit komt in de
plaats van het huidige flexibiliteitsinstrument (jaarlijks EUR200
miljoen) dat ingeroepen kan worden bovenop de afgesproken
uitgavenplafonds.
e) er komt een separaat instrument - het Europees Solidariteits-
en Snelle-reactiefonds - voor onverwachte rampen op het
EU-grondgebied. Dit voorstel betreft het institutionaliseren van het
bestaande solidariteitsfonds dat werd opgericht vanwege de hevige
overstromingen in Duitsland, Oostenrijk, Tsjechië en Slowakije in de
zomer van 2002.
f) De bestaande noodhulpreserve van jaarlijks 221 miljoen wordt
gecontinueerd. Deze kan worden aangewend in het geval van een
onverwachte crisis. Aanwending kan alleen indien er geen middelen in
de begroting te vinden zijn.
g) De Commissie moet de mogelijkheid krijgen om met maximaal 5%
te kunnen afwijken van de tussen Raad en EP (co-decisie)
overeengekomen indicatieve meerjarenbedragen voor beleidsprogramma's.
h) De Commissie wil door het opnemen van een kleiner aantal
categorieën ( 5 in plaats van 8) in de Financiële Perspectieven de
flexibiliteit vergroten. Met een kleiner aantal en in financiële
omvang veelal grotere categorieën wordt het makkelijker om binnen
categorieën met middelen te schuiven.
i) De Commissie doet voor alle beleidscategorieën voorstellen
voor een vergaande vereenvoudiging door de integratie van
verschillende programma's in grotere overkoepelende programma's. Het
extern beleid, het onderwijsbeleid en het plattelandsbeleid zijn hier
voorbeelden van.
Rechtsbasis van het voorstel: Geen. Het betreft een akkoord tussen
Raad, Commissie en EP
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Unanimiteit, EP
moet instemmen met IIA
Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in
het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de
Europese Raad met unanimiteit.
Instelling nieuw Comitologie-comité: N.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit:
Positief. Dit akkoord kan niet op nationaal niveau gesloten worden. De
Financiële Perspectieven vormen het meerjarig budgettair kader van de
Unie.
Proportionaliteit:
Positief. Vernieuwing van het IIA is aan de orde vanwege de nieuwe
Financiële Perspectieven 2007-2013.
Consequenties voor de EU-begroting:
Het Interinstitutioneel akkoord legt de financiële plafonds voor de
jaren 2007-2013 vast. De jaarlijkse EU-begroting mag hier niet
bovenuit gaan. Een dergelijk kader verhoogt de begrotingsdiscipline en
vereenvoudigt de jaarlijkse begrotingsprocedure.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Geen.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): N.v.t.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
Als onderdeel van Agenda 2007 zou het Interinstitutioneel Akkoord
medio 2006 afgerond moeten worden. Of dit haalbaar is, is in eerste
instantie afhankelijk van de afronding van de politieke besluitvorming
(over de omvang van de middelen, de verdeling ervan over
uitgavencategorieën, Eigen Middelen). De verwachting is dat het proces
wel enige vertraging op zal lopen.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: N.v.t.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Het huidige Interinstitutioneel akkoord (IIA, 2000-2006) heeft
onomstotelijk zijn waarde bewezen. Het heeft de begrotingsdiscipline
verhoogd en druk op de jaarlijkse begrotingsprocedure verminderd. Een
nieuw IIA is voor Nederland, vooral ook met het oog op de betere
schatting van de af te dragen middelen aan de EU, van groot belang.
Het nu voorliggende voorstel verschilt van het huidige IIA met name op
het punt van flexibiliteit. Nederland onderschrijft de noodzaak om
voldoende flexibiliteit te hebben opdat onverwachte crises, waarvoor
geen middelen in de EU-begroting zijn gereserveerd, kunnen worden
opgevangen. Nederland is echter van mening dat het huidig
instrumentarium in het lopende IIA (2000-2006) voldoende is.
Verschillende crises, zowel extern (Kosovo, Afghanistan en Irak) als
intern (overstromingen en andere rampen in de EU), zijn op een
adequate manier opgevangen. Nederland is dan ook tegenstander van meer
flexibiliteit binnen overeengekomen financiële kaders. Het voorstel
van de Commissie om een reallocatie mechanisme van EUR200 miljoen te
creëren ter vervanging van het huidige flexibiliteitinstrument, is een
interessante gedachte. Nederland is tegenstander van een jaarlijkse
triloog over de financiële maxima. Tussen de categorieën dienen harde
schotten vastgesteld te worden. Dit is wat Nederland betreft ook aan
de orde tussen de door de Commissie voorgestelde subcategorieën 1a
(concurrentiekracht) en 1b (cohesie) alsmede tussen het markt- en
prijsbeleid enerzijds en het plattelandsbeleid, visserijbeleid en
milieu anderzijds (binnen de nieuwe categorie 2). Een reductie van het
aantal beleidsprogramma's (door integratie in grotere programma's) mag
er niet toe leiden dat onderuitputting ingezet wordt voor andere
beleidsdoeleinden. Binnen de overeengekomen meerjarenkaders zullen de
jaarlijkse uitgaven van de EU moeten worden ondergebracht. Voor
onverwachte ontwikkelingen zou te allen tijde een veiligheidsmarge
tussen de plafonds van de verschillende categorieën en de geplande
uitgaven moeten worden aangehouden. Dit is verstandig en prudent
begrotingsbeheer.
Fiche 4: Kader-verordening Cohesiebeleid
Titel:
Proposal for a Council Regulation laying down general provisions on
the European Regional Development Fund, the European Social Fund and
the Cohesion Fund
Datum Raadsdocument: 20 juli 2004
Nr. Raadsdocument: 11606/04
Nr. Commissiedocument: COM (2004)
492
Eerstverantwoordelijk ministerie: Economische Zaken
in nauwe samenwerking met Buitenlandse Zaken en Financiën i.o.m. SZW,
BZK, VROM, LNV, VenW, OCW en VWS en IPO, VNG en UvW
Nummer en titel van de vier bijbehorende concept-verordeningen op het
gebied van cohesiebeleid:
§ Council Regulation establishing a Cohesion Fund (COM(2004)
494 )
§ Regulation of the European Parliament and of the Council on
the European Regional Development Fund to replace Regulation
1783/1999 (COM(2004) 495)
§ Regulation of the European Parliament and of the Council on
the European Social Fund to replace Regulation 1784/1999 (COM(2004)
493)
§ Regulation of the European Parliament and of the Council
establishing a European grouping of cross-border cooperation
(COM(2004) 496)
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Structuurfondsen,
RAZEB.
De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het
pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven
2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële
Perspectieven (en de RAZEB).
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Dit voorstel voor een nieuwe Kaderverordening voor Cohesiebeleid maakt
deel uit van het pakket voorstellen in het kader van de nieuwe
Financiële Perspectieven 2007-2013. De Commissie publiceerde een
overkoepelende mededeling over dit pakket (COM 2004/487). Over deze
overkoepelende mededeling is het parlement separaat geïnformeerd door
middel van een Kamerbrief betreffende "Reactie op voorstellen van de
Commissie inzake de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013" (d.d.
20 september 2004).
De Commissie heeft voorstellen voor vijf nieuwe verordeningen
gepresenteerd voor de hervorming van het cohesiebeleid voor de periode
2007-2031. Het pakket omvat een algemene verordening met
gemeenschappelijke bepalingen voor alle instrumenten en specifieke
verordeningen voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling
(EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Cohesiefonds.
Bovendien wordt er een nieuwe verordening voorgesteld die het mogelijk
maakt voor de lidstaten en de regio's om instanties voor
grensoverschrijdende samenwerking in te stellen, indien daar behoefte
aan is.
De door de Commissie gebruikte terminologie kan tot verwarring leiden
in vergelijking met het huidige structuur- en cohesiebeleid. Zowel het
structuur- als het cohesiebeleid worden in de voorstellen onder de
noemer 'cohesiebeleid' gebracht. Binnen het cohesiebeleid kunnen
volgens de voorstellen middelen worden toegekend op grond van
regionale welvaart (o.m. het Europees Fonds voor Regionale
Ontwikkeling) en op grond van nationale welvaart (het Cohesiefonds).
In dit fiche wordt de term cohesiebeleid aangehouden in de zin van de
voorstellen van de Commissie.
De Europese regeringsleiders hebben de ambitie uitgesproken om medio
2005 de onderhandelingen af te ronden en tot een politiek akkoord te
komen over een nieuwe EU-begroting. De onderhandelingen over het
nieuwe, hervormde cohesiebeleid van de Unie maken hier een belangrijk
onderdeel van uit, aangezien het cohesiebeleid - na landbouw- de
omvangrijkste uitgavencategorie van de EU-begroting is.
De discussie over hoe het nieuwe cohesiebeleid van de Unie eruit zou
moeten zien is al geruime tijd geleden in gang gezet. Belangrijke
aanleiding daarvoor was de uitbreiding van de Unie met tien nieuwe
lidstaten, die gezien hun lage welvaartsniveau en achterstand in
economische ontwikkeling een fors beslag op het cohesiebeleid zouden
leggen. De Commissie zelf heeft in belangrijke mate het debat over de
hervorming van het cohesiebeleid geëntameerd en georganiseerd. Naast
de consequenties van de uitbreiding voor het cohesiebeleid hebben de
volgende issues het debat gedomineerd:
- hoogte van het benodigde budget voor een toekomstig
cohesiebeleid;
- mate van concentratie en focus op de armste (nieuwe)
lidstaten en regio's;
- het zogenaamde "statistische effect' van de uitbreiding en
de eventuele compensatie daarvan (uitfaseringssteun voor regio's in
de ineens - relatief gezien - niet meer zo arme Spaanse, Griekse en
Italiaanse regio's);
- doelstellingen van het cohesiebeleid: van een instrument om
solidariteit in de Unie te bevorderen, nu ook instrument om duurzame
economische groei te bevorderen (koppeling van het cohesiebeleid aan
de Lissabon- en Gothenburg-doelstellingen);
- vereenvoudiging en beheer van de structuurfondsen en
terugdringing administratieve lasten;
- grensoverschrijdende samenwerking nieuwe stijl;
- toegevoegde waarde.
De discussie over bovenstaande en nog vele andere thema's mondde begin
2004 uit in het Derde Cohesierapport van de Commissie. De zienswijze
van het kabinet over dit rapport is neergelegd in een brief aan de
Tweede Kamer (brief d.d. 8 maart 2004, 21 501-20 nr. 240). De
voorliggende voorstellen voor verordeningen wijken niet of nauwelijks
af van de plannen zoals de Commissie deze reeds in het Derde
Cohesierapport uiteen zette.
Doel van het voorstel
In de nieuwe algemene verordening, die dient ter vervanging van de
huidige raadsverordening 1260/1999, worden gemeenschappelijke
beginselen, regels en normen vastgesteld voor de uitvoering van het
EFRO, het ESF en het Cohesiefonds. Op basis van het beginsel van
gedeeld beheer tussen de Unie en de lidstaten en regio's, worden er in
deze verordening een nieuwe programmeringsprocedure, alsmede
gemeenschappelijke normen voor financieel beheer, controle en
evaluatie vastgesteld. De voorgestelde nieuwe systematiek zou een
eenvoudiger, proportioneel en meer gedecentraliseerd beheer van de
structuurfondsen en het cohesiefonds mogelijk moeten maken.
Korte inhoud van het voorstel
Zoals gezegd bevat het voorstel voor de algemene verordening weinig
verrassingen ten opzichte van de plannen zoals door de Commissie
geschetst in het Derde Cohesierapport (de verordening betreft in feite
een nadere concretisering en de juridische vertaling van de plannen
voor het nieuwe cohesiebeleid). Ten opzichte van het Derde
Cohesierapport geeft de verordening niet meer duidelijkheid over hoe
de precieze allocatie van de middelen, verdeeld naar landen/regio's,
zal uitpakken.
In het toelichtende memorandum en in de 62 "consideransen" worden de
overwegingen die hebben geleid tot de voorgestelde nieuwe architectuur
en opzet van het cohesiebeleid uiteengezet. In titel I worden de
doelstellingen en het financieel kader bepaald. Dit is het meest
politieke onderdeel van de verordening, aangezien hierin de verdeling
en toewijzing van de fondsen over de lidstaten en regio's wordt
geregeld.
De Commissie stelt voor het nieuwe structuur- en cohesiebeleid drie
hoofddoelstellingen voor (grotendeels een hergroepering van de huidige
doelstellingen):
- Convergentie (C1): gericht op het bevorderen van
economische groei en werkgelegenheid in de minst ontwikkelde lidstaten
en regio's. Aan deze doelstelling zou ruim driekwart (78%) van het
totale budget voor structuur- en cohesiebeleid besteed moeten worden.
- Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid (C2):
voor alle overige regio's (incl. regio's in welvarende lidstaten),
ongeveer 18 procent van het totale budget.
- Territoriale samenwerking (C3): voor grensoverschrijdende,
interregionale en transnationale samenwerking. Hieraan zou ongeveer 4
procent van het totale budget besteed moeten worden.
De Commissie stelt een aantal verbeteringen in de uitvoering van het
Cohesiebeleid voor, waarbij de uitgangspunten van het huidige beleid,
zoals programmering, partnerschap, cofinanciering en evaluatie
behouden moeten blijven. De Commissie wil de strategische dimensie van
het cohesiebeleid versterken, verder decentraliseren, prestaties en
kwaliteit van de programma's verbeteren en het managementsysteem
vereenvoudigen.
Ten behoeve van een meer strategische focus van het cohesiebeleid
dient de Raad een document vast te stellen waarin de strategische
richtlijnen voor het cohesiebeleid van de Unie worden bepaald.
Lidstaten stellen op basis van het strategiedocument een nationaal
strategiedocument op, dat wordt vastgesteld door de Commissie en dient
als kader voor de programma's onder de doelstellingen C1 en C2.
Jaarlijks dienen de resultaten van het beleid bezien te worden. In
titel II en III wordt aangegeven aan welke eisen het nationaal
strategiedocument en de programma's moeten voldoen. In titel IV wordt
bepaald hoe het beleid geëvalueerd dient te worden.
In de verordening wordt een aantal regels voor vereenvoudiging van de
uitvoering van het beleid voorgesteld. Per programma mag in de regel
maar op één fonds getrokken worden. De regelgeving van het
cohesiefonds en het EFRO wordt gestroomlijnd. In de meeste gevallen
worden de regels t.a.v. subsidie nationaal bepaald. De controle wordt
vereenvoudigd door toepassing van proportionaliteit en
vertrouwenscontracten, in combinatie met zwaardere sanctionering bij
overtredingen (titels V, VI en VII). Ten slotte wordt in titel VIII de
comitologie geregeld.
Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 158 en 161 EG
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:
Verordening (rechtsbasis)
EP
Raad
Te raadplegen Comités
Kaderverordening Cohesiebeleid (Art. 161(1))
Instemmings-procedure
Unanimiteit
ECOSOC & CoR
Cohesiefonds (Art. 161(2))
Instemmings-procedure
Unanimiteit
ECOSOC & CoR
EFRO (ERDF) (Art. 162)
Co-decisie
QMV
ECOSOC & CoR
ESF (ESF) (Art. 148)
Co-decisie
QMV
ECOSOC & CoR
Gebiedsautoriteit voor grensoverschrijdende samenwerking (Art. 159(3))
Co-decisie
QMV
ECOSOC & CoR
Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in
het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de
Europese Raad met unanimiteit.
Instelling nieuw Comitologie-comité:
In de verordening wordt voorgesteld de bestaande comités (m.n. voor
EFRO en Cohesiefonds) samen te voegen tot één raadgevend en
beheerscomité. Voor het ESF blijft het bestaande Comité, (ingesteld
onder artikel 147 EG) werkzaam om de Commissie van advies te voorzien
(dit is geen comité in de Comitologie-zin van het woord).
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief voor doelstellingen Convergentie (C1) - voor
zover het steun aan relatief arme lidstaten betreft - en Territoriale
Samenwerking (C3), twijfelachtig voor doelstelling Regionaal
Concurrentievermogen en werkgelegenheid (C2). De doelstelling
Convergentie is erop gericht de armste regio's en lidstaten te helpen
met het inhalen van hun economische ontwikkelingsachterstand ten
opzichte van de rest van de Unie, iets waartoe zij op zichzelf
onvoldoende bij machte zijn. De Territoriale samenwerkingsdoelstelling
stimuleert grensoverschrijdende en transnationale samenwerking binnen
de Unie en heeft daarmee een duidelijke meerwaarde op EU-niveau. Bij
de doelstelling Regionaal Concurrentievermogen (beleid voor de
welvarende regio's van de EU) is de meerwaarde van beleid op EU-niveau
ten opzichte van nationaal beleid gericht op versterken van de
concurrentiekracht, twijfelachtig, ervan uitgaande dat rijke lidstaten
in principe zelf in staat zijn de verantwoordelijkheid te dragen voor
de ontwikkeling van hun achterstandsregio's.
Proportionaliteit: positief. Gezien de omvang van de gemoeide
middelen, aspecten van rechtszekerheid, beheer en controleerbaarheid
e.d. is een verordening het juiste rechtsinstrument.
Consequenties voor de EU-begroting:
EUR miljoen
jaar
Totaal
Committeringen
46 169
51 056
52 863
54 083
55 325
116 723
379 219
Betalingen
16 661
29 572
33 570
38 924
45 178
98 591
262 496
Deze voorstellen betekenen een toename van het budget voor
Cohesiebeleid van ca. 30% in 2013 ten opzichte van 2006.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
De gelden voor de co-financiering, die bij ontvangst van middelen uit
de structuurfondsen moeten worden ingezet, worden zowel door de
rijksoverheid als door de decentrale overheden opgebracht. Op dit
moment is over de hoogte en omvang van benodigde co-financiering nog
niet veel te zeggen omdat de door de Commissie beoogde allocatie naar
lidstaten niet bekend is. Een nadere bepaling van de financiële
consequenties zal volgen begin 2006.
De uitvoering van de huidige programma's wordt ter hand genomen door
de regio's en steden met een coördinatie binnen de departementen. Het
huidige ESF programma wordt nationaal uitgevoerd. Indien deze
uitgangspunten niet wijzigen zal het voor de rijksoverheid geen
wijziging in personele en administratieve zin inhouden. Bij de
decentrale organen zal de personele inzet mede worden bepaald door de
omvang van de beschikbare budgetten. De in de concept-verordening
opgenomen administratieve bepalingen lijken echter zwaarder dan in de
huidige verordening. Dit zou een (beperkte) lastenverzwaring in
relatie tot de programma's en in relatie tot het nationaal
strategiedocument teweegbrengen. De lasten moeten worden gedekt door
de betrokken overheden.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering):
De verordening behoeft geen implementatie. Uitgaande van voortzetting
van de huidige systematiek valt te denken aan aanpassing van de
volgende bestaande regelgeving:
- opvolging van het Besluit co-financiering EFRO-programma's
2000/06. Dit besluit vormt de wettelijke basis voor co-financiering
ten laste van de EZ-begroting van Europese programma's.
- opvolging van de voorzieningen op de VROM-begroting ter
ondersteuning van strategische Interreg projecten (Project
Stimuleringsregeling Cofinancieringsmiddelen).
- opvolging van de ESF3-regeling.
- afsluiting van nieuwe convenanten
(decentralisatie-overeenkomsten) met de betrokken provincies en
steden. Deze convenanten verdelen de bevoegdheden en
verantwoordelijkheden tussen de Staat (betrokken departementen als EZ,
LNV, BZK en SZW) en de provincies/steden op het gebied van onder meer
beheer, controle, toezicht, verslaglegging en evaluatie.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
Op z'n vroegst 1 januari 2007, 20 dagen na officiële publicatie. Deze
termijn is haalbaar, zij het dat de uitvoering van de programma's voor
het cohesiebeleid voorbereidingstijd vergen. Vaststelling van de
verordening dient daarom tijdig plaats te vinden. In geval van
eventuele aanvullende Commissie-verordeningen valt de haalbaarheid te
bezien.
Consequenties voor ontwikkelingslanden:
Het is vooralsnog onbekend welk effect de toebedeling van deze fondsen
heeft op de concurrentie-verhoudingen tussen de EU en
ontwikkelingslanden. In principe kunnen subsidies uit deze fondsen
leiden tot handelsverstoringen. Dit is echter alleen meetbaar op het
niveau van de programma's.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
De Nederlandse stellingname ten aanzien van het cohesiebeleid maakt
integraal onderdeel uit van de Nederlandse inzet voor de nieuwe
Financiële Perspectieven (2007-2013). Leidend hierbij is het
Hoofdlijnenakkoord, dat uitgaat van reëel constante bruto-afdrachten.
Dit is vertaald naar reëel constante financiële perspectieven: een
EU-begroting van ten hoogste 1% EU-BNI. Om ruimte te creëren voor de
gewenste intensiveringen (bijvoorbeeld JBZ) zet Nederland in op een
structuurenveloppe die in reële termen daalt.
Het kabinet is van mening dat het huidige cohesiebeleid hervormd moet
worden. De definitieve voorstellen van de Commissie zijn een gemiste
kans om, na de uitbreiding van de EU met tien lidstaten in 2004 en een
mogelijke uitbreiding met nog eens twee lidstaten in de komende
periode van de Financiële Perspectieven, het cohesiebeleid grondig te
heroriënteren. Met het huidige voorstel van de Commissie komen alle
lidstaten, rijk en arm, in aanmerking voor steun. In de
Commissievoorstellen zou nog steeds bijna de helft van de middelen
naar rijke lidstaten gaan. Het kabinet wenst een stevig debat aan te
gaan binnen de Raad over de vraag of dit de beste manier is om
invulling te geven aan de solidariteitsgedachte die ten grondslag ligt
aan het cohesiebeleid. Het kabinet zal ter invulling van deze
solidariteitsgedachte het volgende inbrengen:
- er dient een sterkere heroriëntatie van de uitgaven voor
het toekomstig cohesiebeleid plaats te vinden gericht op de armste
lidstaten in de EU dan de Commissie nu voorstelt.
- regionaal beleid dient zo veel mogelijk omgezet te worden
in beleid gericht op lidstaten waarbij de nationale welvaart
gerelateerd aan het EU-gemiddelde het criterium voor toewijzing van de
middelen zou moeten zijn.
- er moet een vorm van uitfaseringssteun komen die in omvang
en in duur beperkter is dan de Commissie nu voorstelt.
- de 4% BNI maximering van middelen voor lidstaten die op het
Cohesiebeleid aanspraak kunnen maken dient gehandhaafd te blijven.
Hierbij wenst het kabinet te voorkomen dat middelen die vrijvallen als
gevolg van deze regeling terecht komen bij andere (rijke) lidstaten.
- grensoverschrijdende en transnationale samenwerking met een
werkelijk Europees toegevoegde waarde moet worden voortgezet. Het
voorliggende voorstel zal worden beoordeeld op de mogelijkheden voor
Nederland om hierin optimaal te participeren.
- steun aan regio's in rijke lidstaten dient in principe door
de lidstaten zelf, binnen een Europees beleidsraamwerk, gefinancierd
te worden.
- er dient een aanzienlijk lager uitgavenplafond voor het
toekomstig cohesiebeleid te komen dan de Commissie nu voorstelt.
Met deze inbreng meent het Kabinet een goede aanzet te kunnen geven
tot een discussie over de hervorming van het beleid. In de komende
onderhandelingen zal het Kabinet nauwgezet de ontwikkelingen in het
krachtenveld volgen en de koers daarop afstemmen.
Fiche 5: Verordening Europees Visserijfonds
Titel:
Voorstel voor een Verordening van de Raad: Europees Visserijfonds
Datum Raadsdocument: 19 juli 2004
Nr Raadsdocument: 11493/04
Nr. Commissiedocument: COM(2004) 497
Eerstverantwoordelijk ministerie: LNV i.o.m. FIN, BZ, EZ en IPO
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Visserij, Landbouw en
Visserij-Raad
De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het
pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven
2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële
Perspectieven en de RAZEB.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Dit voorstel voor een nieuwe verordening voor een Europees
Visserijfonds maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader
van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013. De Commissie
publiceerde een overkoepelende mededeling over dit pakket (COM
2004/487). Over deze overkoepelende mededeling is het parlement
separaat geïnformeerd door middel van een Kamerbrief betreffende
"Reactie op voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe Financiële
Perspectieven 2007-2013" (d.d. 20 september 2004).
Het Europese Fonds voor de Visserij (EVF) vervangt het huidige
Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV). Dit
EVF faciliteert de voorgenomen structuuraanpassingen van de
visserijsector. In totaal wordt ca. EUR 5 mld beschikbaar gesteld voor
de periode 2007-2013. Jaarlijks is hiermee dus gemiddeld ca. EUR 700
mln gemoeid. Met het nieuwe fonds wil de Commissie de middelen
nadrukkelijker dan nu inzetten voor `vergroening' van het
visserijbeleid. De beleidsmatige basis hiervoor is het eind 2002
hervormde Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB). De doelstelling van
het hervormde GVB is ervoor zorg te dragen dat exploitatie van levende
aquatische bestanden onder milieuvriendelijke, economische en sociale
voorwaarden geschiedt.
Hoofddoelstellingen van het voorliggende voorstel zijn:
- Ondersteuning van de implementatie van het nieuwe GVB;
- Ondersteuning van visserijgemeenschappen om hun economische
basis te versterken;
- Vereenvoudiging van regels ten aanzien van de besteding en
verantwoording van de middelen. Deze vereenvoudiging wordt onder meer
geëffectueerd door de verantwoording op algemener niveau te laten
plaatsvinden (programma in plaats van project; goedkeuring op
controlestelsel in plaats van individuele projectcontroles).
De Commissie legt in het voorstel vijf prioritaire
(beleidsinhoudelijke) `assen' neer.
- Maatregelen gericht op aanpassing van de visserijvloten.
Dit betreft sanering en overbruggingsmaatregelen in het kader van de
herstel- en beheersplannen voor overbeviste bestanden.
- Maatregelen voor aanpassingen, innovatie in de aquacultuur,
en de verwerking en afzet van visserijproducten.
- Maatregelen door de overheid of sector geïnitieerd, die een
breder, collectief belang dienen en een duurzamer beheer van de
bestanden bewerkstelligen (bijv. selectieve visserijtechnieken).
- Maatregelen in het kader van integrale ontwikkelingsplannen
voor kustgemeenschappen die door de herstelplannen worden geraakt
(versterking van de rol van vrouwen in de visserijsector;
diversificatie van economische activiteiten e.d.).
- Maatregelen voor technische assistentie bij de uitvoering
van het programma.
Ten aanzien van de inzet van de gelden concentreert de Commissie zich
op kleine en middelgrote ondernemingen, en wordt er voor de toe te
kennen communautaire steunbedragen onderscheid gemaakt naar
ultraperifere gebieden, cohesie- en niet-cohesiegebieden.
Van de beschikbaar gestelde EUR 5 mld stelt de Commissie voor ca. EUR
2 mld in de `convergentie-regio's' van de oude 15 lidstaten te
besteden en ca. EUR 1,7 mld in de nieuwe lidstaten. Een voorstel voor
nadere verdeling van de gelden over de lidstaten is nog niet bekend.
Wat betreft beheer, monitoring, controle, en evaluatie, stelt de
Commissie de kaders waarbinnen de lidstaten hun eigen specifieke
systemen kunnen invullen, die zij ter goedkeuring aan de Commissie
dienen voor te leggen. Dit is in die zin een versoepeling dat beter
aangesloten kan worden op de nationaal gebruikelijke
financiëel-administratieve systematiek.
Rechtsbasis van het voorstel: Art. 37 EG
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad met
gekwalificeerde meerderheid, adviesrecht EP. Overkoepelende
besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in het kader van de
Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de Europese Raad met
unanimiteit.
Instelling nieuw Comitologie-comité: Er wordt een European Fisheries
Fund Committee ingesteld (beheersprocedure). Dit is de opvolger van
het bestaande `Beheerscomite Structuur visserij-sector'.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief. Het Gemeenschappelijk Visserijbeleid is een
exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap. De doelstelling van een
duurzame ontwikkeling van het GVB kan niet voldoende door de lidstaten
zelf worden verwezenlijkt gezien de structurele problemen bij de
ontwikkeling van de visserijsector en de beperkte financiële bronnen
van de lidstaten in een uitgebreide Unie. De doelstelling kan beter
worden verwezenlijkt door optreden van de Gemeenschap naast de
lidstaten. De Gemeenschap en de lidstaten hebben een gedeelde
verantwoordelijkheid op het gebied van duurzame ontwikkeling van de
visserij. De lidstaten stellen nationale programma's op en er is
sprake van cofinanciering door de lidstaten. Lidstaten zijn
verantwoordelijk voor beheer en controle, binnen de kaders die de
Gemeenschap stelt.
Proportionaliteit: Positief. Een verordening is het geëigende middel.
Consequenties voor de EU-begroting:
Ca. EUR 5 mld totaal in de periode 2007-2013. Hiervan wordt ca. EUR 40
mln ingeschat voor apparaats- en personele kosten voor de Europese
Gemeenschappen.
Overigens wordt in de Financiële Perspectieven een bedrag van EUR 7,6
mld voor Visserij geraamd. Dit bedrag is inclusief de uitgaven voor
externe akkoorden, controle en onderzoek. Deze uitgaven worden niet
gedekt uit het EFF of FIOV.
Het Nederlandse standpunt inzake de Financiële Perspectieven 2007-2013
is hier leidend. Voor het totaal aan middelen voor de visserij
betekent dit dat de voorziene uitgaven reëel constant t.o.v. 2006
moeten blijven, ergo een bedrag van EUR 900 miljoen per jaar (prijzen
2004), of EUR 6,3 mld voor 2007-2013 (dit bedrag is inclusief de
uitgaven voor externe akkoorden, controle en onderzoek).
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Welk bedrag Nederland uit het Visserijfonds zal ontvangen in de
periode 2007-2013 is afhankelijk van de uitkomst van de discussie
over de Financiële Perspectieven, en vervolgens van de verdeling van
het budget over de lidstaten in nationale enveloppen. Om dit geld
daadwerkelijk te kunnen besteden moet de nationale cofinanciering voor
de betreffende doelen en maatregelen beschikbaar zijn. Voor de periode
2000-2006 was voor cofinanciering EUR 36 mln geraamd als
co-financiering van de nationale overheid (Enkelvoudig
Programmeringsdocument FIOV). Uit het FIOV is EUR 34 mln beschikbaar
in de periode 2000-2006 voor Nederland (exclusief Flevoland). De
uitvoeringslasten (personele en apparaatskosten) zullen niet veel
veranderen ten opzichte van de huidige situatie bij het FIOV, waarvoor
nu jaarlijks zo'n EUR 200.000 nodig is. Hierbij dient begrepen te
worden dat de veel aangehaalde `vereenvoudiging' slechts in die
lidstaten tot voordeel strekt die convergentie-regio's kennen.
Namelijk, in tegenstelling tot de huidige periode hoeft straks niet
meer per onderscheiden regio een specifieke beheersorganisatie en
eigen programma opgezet te worden. Nederland kent geen
convergentie-regio's.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering):
Het voorgestelde EFF is de opvolger van het huidige FIOV. Een
verordening behoeft per definitie geen omzetting in nationale
regelgeving. De bijdragen uit het fonds zullen t.z.t. nationaal worden
versterkt op basis van een ministeriële regeling dan wel in voorkomend
geval via individuele beschikkingen Hierbij wordt het Agentschap Laser
voor de uitvoering ingeschakeld. Hierin worden geen wijzigingen
voorzien.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: De verordening
treedt in werking op de twintigste dag volgend op publicatie en is van
toepassing vanaf 1 januari 2007. Dit is haalbaar voor Nederland.
Consequenties voor ontwikkelingslanden:
Er is een relatie met de WTO-onderhandelingen over visserijsubsidies
die mogelijk effecten zullen hebben op subsidie-instrumenten in de EU
en op ontwikkelingslanden.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland steunt de voorstellen grotendeels, in het bijzonder de
`vergroening' in het kader van het nieuwe GVB, en de vereenvoudigingen
ten aanzien van de programmering en besteding van de gelden.
Administratieve lastenverlichting is een horizontaal criterium op
basis waarvan Nederland de voorstellen nader zal beoordelen Hierbij
dient opgemerkt te worden dat de maatregelen in het EVF inhoudelijk
niet bijzonder afwijken van het huidige FIOV. Het FIOV is met ingang
van 2003 aanzienlijk aangepast volgend uit het herziene GVB. Deze
aanpassing en de herziening van het GVB kwamen ook vergaand tegemoet
aan de Nederlandse wensen.
Ten aanzien van de hoogte van de financiële enveloppe geldt dat deze
bezien moet worden in het brede kader van de onderhandelingen over de
Financiële Perspectieven. Een reëel constant uitgavenkader is daarbij
het uitgangspunt. Met het oog op de procedure is Nederland van mening
dat de Landbouw- en Visserijraad geen aparte conclusies kan aannemen
die vooruitlopen op de uitkomsten van de discussie over de Financiële
Perspectieven.
Nederland zal de Commissie om verduidelijking vragen t.a.v. de
volgende punten:
- De voorkeur van de Commissie voor kleine, en middelgrote
ondernemingen: Nederland vraagt zich af of dergelijke
(onbeargumenteerde) voorkeursbepalingen discriminatoir zijn en tevens
zullen leiden tot oneigenlijke splitsingen van grote bedrijven.
- de voorkeurspositie voor ultra-perifere gebieden. Nederland
vraagt zich af of de voorkeursbepalingen (hogere subsidiepercentages)
voor deze gebieden (nog hoger dan de convergentieregio's) niet
buitenproportioneel zijn.
- de co-financieringscriteria, en de voorwaarden bij sanering
van vaartuigen. Nederland vraagt zich af of de restwaarde van de
gesaneerde (uitgekochte) vaartuigen niet aangewend kan worden ter
verlaging van de steunbedragen. In het voorstel wordt de restwaarde
kunstmatig verlaagd als gevolg van verplichte sloop, dan wel
bestemming voor niet-commerciële doeleinden.
- De verruiming (t.o.v. de huidige periode) van de definitie
van `publieke co-financiering'. Gezien de veronderstelde schaarse
cofinanciering door het Rijk ondersteunt Nederland een voorstel tot
verruiming. Nederland vraagt zich af hoever deze verruiming nu bedoeld
wordt onder verwijzing naar aangehaalde Richtlijn 2004/18/EC (zbo's,
pbo's).
- Nederland vraagt zich af of het de doelstellingen van het
GVB niet verder zou ondersteunen als de steunpercentages voor de
maatregelen van collectief belang niet hoger zouden kunnen worden naar
mate van internationale participatie aan een dergelijke maatregel. Dit
zou het gemeenschappelijk draagvlak van het GVB, de
verantwoordelijkheid van de sector, en de internationale samenwerking
ten goede komen.
- Nederland bepleit opname in het voorstel van steun aan de
Inland Fishery Communities (zoals mogelijk onder de oude
PESCA-regeling) onder dezelfde voorwaarden die in het voorstel reeds
gelden voor de aan zee gelegen kustgemeenschappen.
Ten aanzien van de beschikbaar gestelde middelen gelden de nationale
uitgangspunten die van toepassing zijn op de Financiële Perspectieven.
Fiche 6: Verordening betreffende de financiering van het
Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
Titel:
Verordening betreffende de financiering van het Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid
Datum Raadsdocument: 16 juli 2004
Nr. Raadsdocument: 11557/04
Nr. Commissiedocument: COM (2004) 489
Eerstverantwoordelijk ministerie: LNV in nauwe samenwerking met
FIN i.o.m. VROM, EZ, BZ en VNG
Behandelingstraject in Brussel:
AGRIFIN, Landbouw - en Visserijraad
De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het
pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven
2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële
Perspectieven en de RAZEB.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Dit voorstel voor een nieuwe verordening voor de financiering van het
Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB) maakt deel uit van het pakket
voorstellen in het kader van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007 -
2013. De Commissie publiceerde een overkoepelende mededeling over dit
pakket (COM (2004) 487). Over deze overkoepelende mededeling is het
parlement separaat geïnformeerd door middel van een Kamerbrief
betreffende "Reactie op voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe
Financiële Perspectieven 2007-2013" (d.d. 20 september 2004).
In het kader van de voorstellen voor de nieuwe Financiële
Perspectieven 2007 - 2013 heeft de Commissie het zogenaamde
plattelandsfonds geïntroduceerd. Tevens is in de zomer 2003 in
Luxemburg een politiek akkoord gesloten ten aanzien van de
hervormingen van het GLB. In dit kader zijn o.a. de
bedrijfstoeslagregeling en het mechanisme voor financiële discipline
of degressiviteit geïntroduceerd. Deze ontwikkelingen hebben er toe
geleid dat de huidige financieringsverordening van het GLB (1258/1999)
aangepast dient te worden.
Ten aanzien van het markt- en prijsbeleid zijn met name de introductie
van de degressiviteit en de bedrijfstoeslagregeling voor het
financieel beheer binnen de lidstaten van belang. Zo zal het
instrument van de degressiviteit (=afroming van de uitgaven) worden
ingezet in het geval de uitgaven in het kader van het markt- en
prijsbeleid het financiële plafond (zgn. Brussels plafond, inclusief
een marge van EUR 300 miljoen) dreigen te overschrijden. Dit betekent
dat de lidstaten in de nieuwe periode ramingen van de uitgaven voor
het lopende begrotingsjaar alsmede het volgende begrotingsjaar moeten
indienen. Voor wat betreft de bedrijfstoeslagregeling worden de
sancties voor de betaaltermijnen aangescherpt. Indien de uiterste
termijn van betaling voor de bedrijfstoeslagregeling niet wordt
gehaald, wordt het gehele bedrag van communautaire financiering
uitgesloten. Samenvattend kan worden gesteld dat het financieel beheer
voor het markt- en prijsbeleid wordt aangescherpt.
Ten aanzien van het Plattelandsfonds wordt in plaats van de huidige
N-regeling (N = 1 jaar) de N+2 regeling ingevoerd. De N-regeling houdt
in dat de lidstaat de toegewezen middelen binnen het lopende
begrotingsjaar dient uit te putten. In het voorstel van de Commissie
krijgen de lidstaten twee jaar extra de tijd om de middelen uit
putten.
Als begrotingsjaar wordt voor het Plattelandsfonds het kalenderjaar
geïntroduceerd. Het begrotingsjaar voor het markt- en prijsbeleid
blijft van 16 oktober jaar N tot 15 oktober jaar N+1 lopen.
Verder geldt zowel voor het markt- en prijsbeleid als het
plattelandsfonds dat bij door de Commissie geconstateerde
onregelmatigheden, correcties kunnen worden opgelegd met een
terugwerkende kracht van 36 maanden. In de huidige situatie is dat 24
maanden.
Rechtsbasis van het voorstel:
Artikel 37 EG verdrag / Verordening 1605/2002 Financieel Reglement
Algemene Begroting Europese Gemeenschappen
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:
Raad met gekwalificeerde meerderheid, adviesrecht EP. Overkoepelende
besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in het kader van de
Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de Europese Raad met
unanimiteit.
Instelling nieuw Comitologie-comité:
Voorstel voorziet in de oprichting van het Comité van de
Landbouwfondsen. Het betreft hier de opvolger van het huidige
EOGFL-comité (Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw).
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief. De Gemeenschap is exclusief bevoegd op het
terrein van het markt- en prijsbeleid van het GLB. Ten aanzien van de
uitvoering van het gehele GLB (inclusief plattelandsbeleid) gelden
stringente communautaire eisen om de rechtmatigheid van de uitgaven te
waarborgen. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor een rechtmatige en
doelmatige uitvoering van het GLB.
Proportionaliteit: positief. Een verordening is het geëigende
instrument.
Consequenties voor de EU-begroting:
Er zijn geen directe consequenties voor de EU-begroting, in die zin
dat er op EU-niveau geen bijkomende uitgaven voor de uitvoering worden
voorzien.
Het verlengen van de correctietermijn van 24 naar 36 maanden kan
eventueel tot een hogere terugvordering van de onrechtmatig verkregen
middelen voor de EU-begroting leiden.
De invoering van de N naar de N+2-regeling kan tot gevolg hebben dat
door de lidstaten een hogere uitputting van de plattelandsmiddelen
plaatsvindt.
De overgang van begrotingsjaar naar kalenderjaar voor het
plattelandsfonds kan een financieringsprobleem voor de periode 16
oktober 2006 tot 31 december 2006 opleveren. Datzelfde geldt ook
indien het tevens voor het markt- en prijsbeleid het kalenderjaar zou
worden geïntroduceerd.
Er zal door Nederland aan de Commissie meer duidelijkheid gevraagd
worden over de budgettaire impact van deze drie wijzigingen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Met name de betaalorganen van LNV die Plattelandsmiddelen beheren
zullen hun bedrijfsprocessen en financiële administratie moeten
aanpassen. Nieuwe eisen op het gebied van erkenning en certificering
kunnen ook tot extra budgettaire consequenties leiden. In de huidige
situatie worden binnen Nederland de betalingen die voortvloeien uit
het GLB verricht door zes door LNV erkende betaalorganen. De
uitvoeringskosten van deze zes betaalorganen bedragen jaarlijks zo'n
EUR 75 miljoen. Hier tegenover staat dat de betaalorganen jaarlijks
ongeveer EUR 1,2 miljard aan Europese landbouwsubsidies wegzetten. In
de komende maanden zal een eerste inschatting gemaakt moeten worden
van de uitvoeringskosten die met de voorstellen van de Commissie
gemoeid zijn. Meer inzicht zal er naar alle waarschijnlijkheid pas
zijn als de uitvoeringsverordening en bijbehorende werkdocumenten door
de Commissie worden gepresenteerd. Nederland zal de uitvoeringskosten
zo spoedig mogelijk in kaart brengen en mogelijk op basis van de
uitkomst aandringen op aanpassingen van de verordening.
Ook een inschatting van de administratieve lasten is in dit stadium
nog lastig. Op het eerste gezicht lijken de voorstellen voornamelijk
consequenties te hebben voor de uitvoerende diensten die betrokken
zijn bij het GLB. Uit de nog uit te brengen uitvoeringsverordeningen
zal moeten blijken in hoeverre aan begunstigden extra
informatieverplichtingen worden opgelegd. De Nederlandse inzet is
gericht op zo laag mogelijke administratieve lasten.
De Commissie stelt tevens voor om de periode waarover onrechtmatige
betalingen kunnen worden teruggevorderd te verlengen van 24 maanden
naar 36 maanden. De Commissie kan op basis van ad hoc audits ten
aanzien van de rechtmatigheid van de uitgaven, uitgaven van
financiering door de Gemeenschap uitsluiten (financiële correcties).
In de huidige situatie worden de financiële consequenties dus
overwogen ten aanzien van de uitgaven die zijn gedaan in maximaal 24
maanden vóór de datum waarop de Commissie de lidstaat formeel in
kennis stelt van de onrechtmatigheid.
De kans bestaat dat door de verlenging van de terugvorderperiode naar
36 maanden de lidstaat Nederland hogere financiële correcties aan
Brussel moet afdragen.
De overgang van de N naar de N+2-regeling zal Nederland de
mogelijkheid geven om meer gebruik van de beschikbare
plattelandsmiddelen te maken. Op basis van de goedgekeurde rekeningen
(daadwerkelijke realisatie) van de Commissie is de onderuitputting in
Nederland op de EU-plattelandsmiddelen gemiddeld EUR 1,8 miljoen per
jaar.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering):
De nieuwe financieringsverordening GLB heeft consequenties voor de
wijze waarop het markt- en prijsbeleid én het plattelandsbeleid
in Nederland worden uitgevoerd. Zoals eerder gesteld zijn er 6
betaalorganen die de communautaire middelen beheren: twee hiervan
hebben de status van agentschap en vier hebben de status van
publiekrechtelijk bedrijfsorgaan. Het waarborgen van een EU-conforme
uitvoering vereist tevens dat aan de communautair voorgeschreven
administratieve en fysieke controles wordt voldaan door de diverse
nationale controle-instanties (bijv. AID). Uit de
uitvoeringsverordening zal moeten blijken of en in hoeverre de
communautaire eisen op dit vlak worden aangescherpt.
Vooralsnog zitten de wijzigingen voornamelijk op het deel dat
betrekking heeft op het plattelandsfonds. Zowel bij de betrokken
betaalorganen (LNV-agentschappen) als in de aansturing vanuit het
kerndepartement (erkenning / certificering) zullen aanpassingen (in de
bedrijfsvoering) moeten plaatsvinden. Het feit dat voor het
plattelandsfonds een andere begrotingsperiode (kalenderjaar) geldt dan
voor het markt- en prijsbeleid (oktober - oktober) is lastig voor het
betrokken betaalorgaan (LASER) dat op beide beleidsterreinen actief is
alsmede voor de certificerende instantie (AD) die voor de afsluiting
van de jaarrekening verantwoordelijk is.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
De inwerkingtreding van de nieuwe financieringsverordening is voorzien
op 16 oktober 2006 voor wat betreft het markt- en prijsbeleid. Voor
het plattelandsbeleid is dat 1 januari 2007. Voor het plattelandsfonds
zal er dus een overgangsregime van 16 oktober 2006 tot en met 31
december 2006 gelden. Het begrotingsjaar voor het plattelandsfonds
gaat immers het kalenderjaar volgen. Implementatietermijn is haalbaar
voor Nederland.
Consequenties voor ontwikkelingslanden:
Het huidige voorstel is een financieel-technisch voorstel en heeft
geen consequenties voor ontwikkelingslanden.
Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid op zich leidt op onderdelen tot
handelsverstoring waarvan ontwikkelingslanden consequenties kunnen
ondervinden. Eventuele door het GLB opgeroepen handelsverstoringen
zijn beschreven in de notitie beleidscoherentie
ontwikkelingssamenwerking - landbouw van december 2002 en zijn onder
meer onderwerp van onderhandelingen in WTO-kader. De hervorming van
het GLB van 2003 en de afspraken over een plafond voor de
landbouwuitgaven maken dat het GLB steeds minder handelsverstorend
wordt.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Het kabinetsstandpunt over de nieuwe Financiële Perspectieven 2007 -
2013 is waar relevant van toepassing voor deze verordening.
Nederland is gebaat bij een rechtmatige en efficiënte uitvoering van
het GLB. Tevens dienen de administratieve lasten voor de begunstigden
beperkt te blijven. In de huidige financierings-systematiek geldt één
systematiek voor het financieel beheer voor zowel het markt- en
prijsbeleid als het plattelandsbeleid. In het nieuwe voorstel worden
door middel van één financieringsverordening twee specifieke systemen
voor het financieel beheer van enerzijds het markt- en prijsbeleid en
anderzijds het plattelandsfonds geïntroduceerd. Volgens Nederland is
het goed dat er apart aandacht wordt besteed aan de specifieke
elementen van de desbetreffende twee beleidsterreinen. Zo zal de
introductie van de N+2 regeling voor het plattelandsfonds voor de
nodige flexibiliteit ten aanzien van de uitvoering zorgen. Nederland
steunt dan ook deze overgang naar de N+2-regeling voor
plattelandsbeleid. Ook de introductie van het kalenderjaar voor het
plattelandsfonds vereenvoudigt de uitvoering van het plattelandsbeleid
op nationaal niveau. Overigens heeft de Commissie voor het markt- en
prijsbeleid er niet voor gekozen om het kalenderjaar te introduceren.
Aan de Commissie zou verzocht kunnen worden een inschatting te maken
van de budgettaire consequenties indien ook voor het markt- en
prijsbeleid het kalenderjaar wordt geïntroduceerd.
Nederland ziet de noodzaak niet in van de oprekking van de termijn
voor correcties van 24 naar 36 maanden. Het is maar de vraag of hogere
financiële sancties tot een beter financieel beheer gaan leiden. Het
huidige principe dat het stelsel van de goedkeuring van de rekeningen
vooral preventief en corrigerend moet werken, en niet zozeer een
middel mag zijn om sancties op te leggen moet leidend blijven. Voor
wat betreft Nederland kan het in ieder geval leiden tot extra
budgettaire consequenties.
Fiche 7: Verordening inzake steun voor plattelandsontwikkeling
Titel:
Verordening inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees
landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling
Datum Raadsdocument: 16 juli 2004
Nr Raadsdocument: 11495/04
Nr. Commissiedocument: COM(2004)490
Eerstverantwoordelijk ministerie: LNV i.o.m. FIN, BZ, EZ, VROM
alsmede VNG, IPO en UvW
Behandelingstraject in Brussel:
Raadswerkgroep platteland, Landbouw -en Visserijraad
De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het
pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven
2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële
Perspectieven en de RAZEB.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Dit voorstel voor een nieuwe verordening voor het plattelandsbeleid
maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader van de nieuwe
Financiële Perspectieven 2007-2013. De Commissie publiceerde een
overkoepelende mededeling over dit pakket (COM 2004/487). Over deze
overkoepelende mededeling is het parlement separaat geïnformeerd door
middel van een Kamerbrief betreffende "Reactie op voorstellen van de
Commissie inzake de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013" (d.d.
20 september 2004).
De nieuwe verordening zal de opvolger worden van de huidige
Verordening 1257/1999. Deze verordening biedt de grondslag voor de
steun vanuit de EU voor plattelandsontwikkeling in het kader van de
tweede pijler van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Daar waar de
eerste pijler inkomenssteun geeft aan boeren, geeft de tweede pijler
steun aan de landbouw als leverancier van publieke goederen
(landschapsbeheer, natuurbeheer) en aan de ontwikkeling van
plattelandsgebieden.
Het voorstel behelst inhoudelijk een aanpak gericht op drie
doelstellingen:
1. Versterking van de concurrentiekracht van de landbouw door
steun aan herstructurering (bijvoorbeeld door steun voor verbetering
van de infrastructuur in de landbouw, voor deelname aan
voedselkwaliteitsprogramma's, voor het voldoen aan communautaire
normen en voor jonge boeren);
2. Steun voor het beheer van het platteland en milieu
(bijvoorbeeld door steun in probleemgebieden, door
landbouwmilieumaatregelen, compenserende vergoedingen voor Natura
2000-gebieden en dierenwelzijn);
3. Verbetering van de kwaliteit van leven en diversificatie van
de plattelandseconomie (door steun voor de verbreding van de
plattelandseconomie vanuit de landbouw, voor toerisme op het
platteland en voor dorpsvernieuwing).
Daarnaast wordt het huidige Communautaire Initiatief Leader-plus
geïntegreerd in de verordening. Leader-plus is onder andere een
`bottom-up' benadering, waarbij gebruik wordt gemaakt van initiatieven
afkomstig van lokale actiegroepen.
Om een evenwichtige uitwerking van de programma's te bewaken stelt de
Commissie voor dat voor de eerste en derde doelstelling elk tenminste
15% van de EU-gelden wordt ingezet. Voor de tweede doelstelling geldt
een minimale besteding van 25%. Aan de Leader-plus benadering zou
tenminste 7% moeten worden besteed.
Verder kondigt de Commissie aan dat zij een Europese strategie voor
het plattelandsbeleid zal opstellen, op basis waarvan de lidstaat een
nationale plattelandsstrategie bepaalt die wordt uitgewerkt in een
plattelandsontwikkelingsprogramma (POP) voor de implementatie van de
nationale strategie. Voor deze implementatie moet dan gebruik worden
gemaakt van de maatregelen die onder de drie doelstellingen zijn
opgenomen.
In het voorstel is de mogelijkheid opgenomen om boeren compenserende
vergoedingen toe te kennen voor gebieden die als Natura 2000-gebied
zijn aangewezen. Hiermee geeft de Commissie gevolg aan haar mededeling
over de financiering van het Natura 2000 beleid. In deze mededeling
stelt de Commissie voor om geen apart fonds voor Natura 2000 te
introduceren. Financiering van de maatregelen (door de lidstaten
becijferd op ruim 6 miljard euro), dient uit de reguliere programma's
(waaronder het plattelandsbeleid) te komen.
In het voorstel staat dat alle uitgaven voor het plattelandsbeleid in
één Plattelandsfonds gebundeld zullen worden. Dit betekent dat de
huidige categorie 1b (plattelandsontwikkeling) wordt samengevoegd met
(delen van) de programma's voor plattelandsontwikkeling die momenteel
onder de structuurfondsen vallen (Leader-plus en Doelstelling 1). Voor
dit nieuwe Plattelandsfonds zal één systeem van programmering en
beheer van toepassing zijn. Deze aanpassingen hebben tot doel het
plattelandsbeleid te vereenvoudigen en de administratieve lasten voor
bedrijfsleven en overheid te verminderen.
Tenslotte doet de Commissie voorstellen voor monitoring en evaluatie.
De Commissie stelt voor om te komen tot een jaarlijkse meting van de
voortgang en evaluatie van de programma's. Op basis van de rapporten
van de lidstaten stelt de Commissie jaarlijks een synthese-evaluatie
op die grondslag kan zijn voor tussentijdse aanpassing van het beleid.
Tevens stelt de Commissie voor op Europees niveau een netwerk in te
stellen dat een belangrijke functie kan vervullen in het onderling
uitwisselen van ervaringen met het Europese plattelandsbeleid.
Rechtsbasis van het voorstel: art. 37 EG
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad met
gekwalificeerde meerderheid, adviesrecht EP.
Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in
het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de
Europese Raad met unanimiteit.
Instelling nieuw Comitologie-comité: ja
Voorstel voorziet in een comité voor plattelandsontwikkeling
(beheersprocedure). Op dit moment is nog niet duidelijk of dit een
nieuw comité is of een vervolg van het bestaande STAR-comité.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: In principe positief. De doelstellingen van
plattelandsontwikkeling kunnen niet voldoende door de lidstaten zelf
worden verwezenlijkt gezien de relatie met de andere instrumenten van
het GLB, de verschillen tussen de plattelandsgebieden, en de beperkte
financiële bronnen van de lidstaten in een uitgebreide Unie. Het kan
beter worden verwezenlijkt door optreden van de Gemeenschap naast de
lidstaten. De Gemeenschap en de lidstaten hebben een gedeelde
verantwoordelijkheid op het gebied van plattelandsontwikkeling. De
lidstaten stellen nationale plattelandsontwikkelingsprogramma's op en
er is sprake van cofinanciering door de lidstaten. Nederland huldigt
het standpunt dat op den duur meer ruimte moet komen voor nationale
modaliteiten voor plattelandsbeleid. Daarmee is onder woorden gebracht
dat Nederland, hoewel een bepaalde communautaire meerwaarde ten
aanzien van het plattelandsbeleid wordt erkend, van mening is dat
lidstaten grotere verantwoordelijkheid zouden moeten dragen voor het
plattelandsbeleid. Om die reden acht Nederland het ten algemene dan
ook onjuist om op communautair niveau uitgavenpercentages vast te
stellen per hoofdprioriteit van beleid.
Proportionaliteit: In beginsel positief: Een verordening is het
geëigende middel. Zoals hierboven reeds aangegeven gaat het voorstel
van de Commissie voor het op communautair niveau vaststellen van een
verplichte minimale besteding van middelen voor de verschillende
prioriteiten naar de mening van Nederland te ver. De lidstaten zouden
zelf meer ruimte moeten hebben om hier invulling aan te geven zodat
voldoende rekening kan worden gehouden met de verschillen tussen de
plattelandsregio's.
Consequenties voor de EU-begroting:
Het voorstel van de Commissie geeft voor het nieuw in te richten
plattelandsfonds een omvang aan van ruim EUR87 miljard (exclusief
kosten voor technische en administratieve assistentie) voor de EU
lidstaten over de gehele programmaperiode 2007-2013 (prijzen 2004).
Aangezien deze conceptverordening onderdeel is van het brede pakket
aan voorstellen voor de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013
(Agenda 2007), zijn bij de bespreking van dit voorstel desbetreffende
Nederlandse uitgangspunten van toepassing. De hoogte van de financiële
enveloppe moet volgens Nederland bezien worden in het brede kader van
de onderhandelingen, waarbij een reëel constant uitgavenkader
uitgangspunt is. Een tweede Nederlands uitgangspunt is dat rijke
lidstaten geen beroep meer kunnen doen op communautaire financiering
van cohesiebeleid (het betreft in het kader van het plattelandsbeleid
middelen voor Doelstelling 1 die in de eerdere planningsperiode
gereserveerd stonden voor structuurbeleid en nu in het
plattelandsfonds zijn ondergebracht). Aldus wordt door Nederland het
plafond vastgesteld op EUR70 miljard voor de periode 2007-2013.
Intensivering van beleid dient immers gefinancierd te worden op basis
van prioriteitsstelling (nieuw voor oud).
Het bedrag van EUR70 miljard is exclusief de modulatie (de
overheveling van steun uit de 1e pijler (markt- en prijsbeleid) van
het GLB naar de 2e pijler (plattelandsontwikkeling), waarover in het
kader van de GLB-hervormingen (Akkoord van Luxemburg en Akkoord over
mediterrane producten) afspraken zijn gemaakt. In de periode 2007-2013
zal op deze manier in totaal EUR 9 miljard (inclusief EUR 2 miljard
als gevolg van modulatie zoals afgesproken bij het Akkoord over
mediterrane producten) extra beschikbaar komen voor het
plattelandsbeleid.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Welk bedrag Nederland uit het Plattelandsfonds zal ontvangen in de
periode 2007-2013 is afhankelijk van de uitkomst van de discussie
over de Financiële Perspectieven, en vervolgens de verdeling van het
budget over de lidstaten in nationale enveloppen aan de hand van
objectieve criteria. Om dit geld daadwerkelijk te kunnen besteden is
nationale cofinanciering vereist. Voor de periode 2000-2006 ging het
over EUR535 mln aan cofinanciering (Rijk, provincies en particuliere
partijen). In deze periode heeft LNV EUR210 mln aan cofinanciering
begroot. Naar verwachting zullen de uitvoeringslasten voor het Rijk en
de provincies 15 à 20% van de nationale enveloppe bedragen. Dit
betreffen de uitvoeringslasten van de betaalorganen en de lasten die
gemoeid zijn met de uitvoering van de projecten. De uitvoeringslasten
zijn nu gedekt. Indien echter extra cofinanciering aangetrokken gaat
worden betekent dit dat de uitvoeringslasten uit de extra nationale
financiering moeten komen en dus ten laste komen van het beschikbare
budget. Voor de aansturing van de betaalorganen is het Regiebureau POP
(PlattelandsOntwikkelingsProgramma) verantwoordelijk (ca. EUR 0,5 mln
per jaar). Voor het Regiebureau zijn na 2006 geen middelen
gereserveerd op de LNV begroting.
Het samenvoegen van de verschillende geldstromen voor Europees
plattelandsbeleid in één fonds leidt tot een vereenvoudiging in de
regelgeving, maar de verwachting is dat de administratieve lasten voor
overheden en burger niet minder worden, als gevolg van het feit dat de
verordening gedetailleerde voorschriften bevat aangaande evaluatie en
monitoring, aan programmering, beheer en controle. Ten opzichte van de
huidige verordening wordt een aantal jaarlijkse
rapportageverplichtingen toegevoegd. Voor het Europees
plattelandsbeleid dat momenteel valt onder de structuurfondsen is er
sprake van een toename van het aantal voorschriften ten opzichte van
de huidige situatie.
Voor bedrijfsleven en burger zal er niet veel veranderen, hoewel de
administratieve lasten voor een aantal eindbegunstigden kan toenemen
als gevolg van subsidievoorwaarden. De wijzigingen zijn vooral
merkbaar binnen de overheden.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering):
Om optimaal (en zo efficiënt mogelijk) gebruik te kunnen maken van
deze verordening en het bijbehorende fonds, zal een aantal
LNV-regelingen moeten worden aangepast.
Voor de uitvoering moet gebruik worden gemaakt van erkende
betaalorganen. Momenteel zijn voor het plattelandsbeleid de Dienst
Regelingen en de Dienst Landelijk Gebied erkend als betaalorgaan. Dit
hoeft niet te wijzigen.
Verder moet gewerkt worden met een beheersautoriteit, een Comité van
Toezicht, een certificerend orgaan. Dit is geen wijziging ten opzichte
van de huidige situatie.
De financieringsverordening voor het GLB, die gelijktijdig is
gepubliceerd en waarvoor eveneens een BNC-fiche is opgesteld, bevat
verdere details aangaande de uitvoering van deze verordening. Daar
wordt in dit fiche niet verder op ingegaan.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
De verordening zou in werking moeten treden op 1 januari 2007. Dit
sluit aan bij het aflopen van de huidige verordening op 31 december
2006. Deze termijn is haalbaar.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: Op voorhand geen. Er ligt op
dit punt een relatie met de lopende WTO-onderhandelingen waarin een
'review' van de criteria voor `groene box'-steun is voorzien. Volgens
huidige WTO-regels is steun die onder de groene box valt niet of
nauwelijks handelsverstorend.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
In algemene zin kan Nederland de ingezette koers onderschrijven.
Nederland onderschrijft de doelstellingen van het beleid en de
herstructurering van de maatregelen aan de hand van de genoemde
prioritaire assen, hoewel de economische onderbouwing gemist wordt.
Het voorstel van de Commissie om dit nader te concretiseren in de vorm
van een Europees strategiedocument wordt op zichzelf eveneens
ondersteund. Zo'n strategie kan de toegevoegde waarde van een
communautair plattelandsbeleid invulling geven. Wel is Nederland van
mening dat het plattelandsbeleid meer rekening moet houden met de
specifieke situaties van plattelandsgebieden gelegen nabij stedelijke
gebieden (urbane-rurale gebieden) zoals bijvoorbeeld de
Veenweide-gebieden, en dat er voldoende ruimte moet blijven voor
nationale invulling van het plattelandsbeleid.
De integratie van het programma Leader-plus in de verordening wordt
eveneens ondersteund door Nederland. Het biedt een goede mogelijkheid
om binnen het geheel van de implementatie van het Europese
plattelandsbeleid gebruik te maken van de kennis en ervaringen met de
bottom-up benadering van Leader en deze aanpak steviger daarin te
verankeren.
Integratie van het uit te werken Actieplan biologische landbouw dient,
gezien de evidente samenhang met plattelandsontwikkeling, ingebed te
worden in de verdere uitwerking van de verordening.
De voorstellen van de Commissie om voor de verschillende prioriteiten
te komen tot een verplichte minimale besteding van middelen acht
Nederland bezwaarlijk. Nederland heeft begrip voor het standpunt van
de Commissie dat een evenwichtige programmering gewenst is, maar naar
Nederlands oordeel zijn er andere methoden denkbaar om daar desgewenst
in te sturen. Het verplicht vastleggen van percentages druist te zeer
in tegen de wens om voldoende rekening te houden met de diversiteit
aan problemen in de Europese plattelandsregio's, beperkt te veel de
mogelijkheden van lidstaten van een flexibele invulling van het
plattelandsbeleid en staat op gespannen voet met het
subsidiariteitsbeginsel.
Het streven van de Commissie om te komen tot een vereenvoudiging en
verbetering van het beheer en de controle van het plattelandsbeleid
door instelling van een speciaal kader voor de financiering, controle
en beheer van plattelandsmaatregelen wordt eveneens positief
beoordeeld. Dit kan een waardevolle bijdrage leveren aan de
vermindering van administratieve lasten, een punt waarop Nederland de
voorstellen in hun geheel zal toetsen. De voorstellen van de Commissie
m.b.t. de toepassing van cross compliance (voldoen aan
maatschappelijke randvoorwaarden als subsidievoorwaarde) bij de
landbouwmilieumaatregelen en de ogenschijnlijke veelheid aan momenten
van rapportages en evaluaties zullen op dat punt nauwlettend worden
bestudeerd.
Voor wat betreft het door de Commissie voorgestelde plafond voor het
plattelandsfonds vindt Nederland dat dit aanzienlijk in neerwaartse
richting moet worden bijgesteld. Nederland is van mening dat dit
plafond vastgesteld moet worden op maximaal EUR 70 miljard voor de
periode 2007-2013 (EU-27). Nederland is van mening dat de uitgaven
voor plattelandsontwikkeling alleen mogen stijgen door middel van
modulatie, dat wil zeggen een overheveling van middelen van de huidige
categorie 1a (markt- en prijsbeleid) naar categorie 1b
(plattelandsontwikkeling). Dit laat onverlet dat versterking van het
plattelandsbeleid in het GLB Nederlandse prioriteit is en dat er een
betrouwbaar langetermijnperspectief voor het landschaps- en
natuurbeleid dient te zijn. Het voorstel voor de nieuwe verordening
zou een dergelijk perspectief mogelijk kunnen maken.
Met betrekking tot de voorstellen voor monitoring en evaluatie van de
programma's is het van belang dat er zoveel mogelijk wordt aangesloten
bij de thans beschikbare statistische informatie. De kans is aanwezig
dat er nieuwe statistieken moeten worden ontwikkeld en daarbij is het
van essentieel belang ervoor te zorgen dat het statistisch bureau van
de Unie (Eurostat) en de nationale statistische bureaus hierbij nauw
betrokken worden.
Fiche 8: Mededeling inzake financiering Natura 2000
Titel:
Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement:
Financiering Natura 2000
Datum Raadsdocument: 19 juli
2004
Nr Raadsdocument: 11590/04
Nr. Commissiedocument: COM (2004) 431
Eerstverantwoordelijk ministerie: LNV in nauwe samenwerking met
FIN en VROM i.o.m. BZ, V&W en IPO
Behandelingstraject in Brussel:
Raadswerkgroep Milieu, Milieuraad
De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het
pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven
2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële
Perspectieven en de RAZEB.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Deze mededeling maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader
van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013. De Commissie
publiceerde een overkoepelende mededeling over dit pakket (COM
2004/487). Over deze overkoepelende mededeling is het parlement
separaat geïnformeerd door middel van een Kamerbrief betreffende
"Reactie op voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe Financiële
Perspectieven 2007-2013" (d.d. 20 september 2004).
Natura 2000 is het samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden
op het grondgebied van de lidstaten van de Unie. Het omvat alle
gebieden die beschermd zijn op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en
de Habitatrichtlijn (1992). Het Natura 2000-netwerk vormt de hoeksteen
van het beleid van de Unie voor behoud en herstel van biodiversiteit:
tijdens de Europese Raad in Gothenburg (juni 2001) hebben de Europese
staatshoofden en regeringen de afspraak gemaakt om de afname van de
biodiversiteit in de Unie in 2010 te stoppen. Daarnaast zijn in het
zesde Community Environment Action Programme (2002-2012) natuur en
biodiversiteit als één van de vier hoofdprioriteiten voor actie
gedefinieerd.
De Europese richtlijnen geven precies aan welke typen natuur beschermd
moeten worden. De gebieden die deel uitmaken van het netwerk omvatten
specifieke land- en waterzones (natuurlijke habitats) en leefgebieden
van specifieke soorten (habitats van soorten). Het doel is het
voortbestaan van deze natuurlijke habitats en leefgebieden van plant-
en diersoorten op langere termijn veilig te stellen. Tot op heden zijn
er in de Unie meer dan 18.000 gebieden met een totale oppervlakte van
meer dan 63.700 km2 voorgesteld als Natura 2000 gebied door de
lidstaten.
De bescherming van de Europese biodiversiteit heeft volgens de
Commissie een cruciale fase bereikt. De wettelijke en beleidsmatige
structuur is aanwezig, tevens zijn door de lidstaten bijna alle
gebieden aangewezen die samen het Natura 2000 netwerk vormen.
Effectief beheer van gebieden is essentieel om de doelstelling van
Gothenburg te realiseren. De nadruk komt volgens de Commissie nu te
liggen op de vraag welke financiële en/of andere middelen beschikbaar
zijn voor het effectief beheer van het Natura 2000 netwerk.
De huidige co-financiering voor Natura 2000 gebeurt met name door
middel van het LIFE natuurprogramma. In 2005 kunnen lidstaten voor het
laatst co-financiering aanvragen middels dit programma, daarna is het
programma afgelopen. Het programma wordt gebruikt voor
investeringsmaatregelen in de Natura 2000 gebieden en is gericht op
het behoud en herstel van de gebieden. In Nederland hebben
verschillende organisaties gebruik gemaakt van het LIFE-programma. De
co-financiering is met name gebruikt voor het uitvoeren van
herstelmaatregelen (o.a. tegen verdroging en eutrofiëring). Enkele
gebieden waar met behulp van dit programma maatregelen zijn uitgevoerd
zijn: Fochteloërveen, de Wieden, Weerribben, Ilperveld,
Korenburgerveen, Maasduinen en het Kwelderplan Friesland buitendijks.
Uit consultatie van de lidstaten is gebleken dat de kosten voor het
beheer van Natura 2000 gebieden in de toekomst naar verwachting
jaarlijks EUR 6,1 miljard zullen bedragen.
De expertgroep Natura 2000 (groep vertegenwoordigers van de lidstaten
die de Commissie assisteerde) heeft drie mogelijkheden voor de
financiering van Natura 2000 bekeken:
- gebruik van huidige EU-fondsen (plattelandsontwikkeling,
structuur- en cohesiefondsen en LIFE-natuur);
- uitbreiding van het LIFE instrument;
- ontwikkelen van een volledig nieuwe instrument ten behoeve
van Natura 2000.
De Commissie geeft in de mededeling aan dat een keuze gemaakt moet
worden tussen de integratie van financiering van Natura 2000 in overig
relevant EU beleid en een op zichzelf staand fonds. De keuze van de
Commissie is gevallen op de integratie in overig relevant EU beleid om
de volgende redenen:
- de keuze bewerkstelligt dat Natura 2000 deel uitmaakt van
het totale EU beleid omtrent gebiedsbeheer. Een geïntegreerde aanpak
in het EU gebiedsbeleid komt de bescherming van deze gebieden meer ten
goede dan wanneer Natura 2000 geïsoleerd wordt van de bredere
politieke context;
- deze keuze biedt de lidstaten de mogelijkheid om beleid en
maatregelen te ontwikkelen dat toegespitst is op de nationale en
regionale eigenschappen van de Natura 2000 gebieden;
- integratie voorkomt overlap van meerdere EU-fondsen en
voorkomt extra administratieve verplichtingen en kosten.
De Commissie stelt voor dat lidstaten de mogelijkheid hebben om voor
cofinanciering van activiteiten in Natura 2000 gebieden te kiezen uit
verschillende bestaande instrumenten:
- plattelandsontwikkeling;
- structuur- en cohesiefondsen;
- financieel instrument voor milieu (niet voor beheer van
Natura 2000, maar wel voor best-practices, communicatie en
publieksvoorlichting);
In het beleid voor plattelandsontwikkeling na 2006 ligt de nadruk op
de samenhang van omgeving en landschap door middel van steun voor
gebiedsbeheer, inclusief cofinanciering van
plattelandsontwikkelingsactiviteiten die verband houden met de
bescherming van Natura 2000 gebieden.
Rechtsbasis van het voorstel: N.v.t., het betreft een
mededeling.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t., het
betreft een mededeling
Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t., het betreft een
mededeling.
Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t., het betreft een
mededeling.
Consequenties voor de EU-begroting:
Strikt genomen n.v.t., het betreft een mededeling.
De Commissie stelt voor dat cofinanciering hoofdzakelijk uit het
Cohesiefonds en het Plattelandsontwikkelingsfonds komt, en daarnaast
uit het Financieel Instrument voor Milieu. De Commissie geeft aan dat
het niet mogelijk is om de hoogte van de bedragen aan te geven
aangezien de uiteindelijke uitgaven afhankelijk zijn van de invulling
door de lidstaten van de nationale en regionale programma's. Voor de
invulling van deze programma's moet voldaan worden aan de regels en
criteria van het Cohesiefonds en het Plattelandsontwikkelingsfonds.
Uit consultatie van de lidstaten is gebleken dat de kosten voor het
beheer van Natura 2000 gebieden naar verwachting jaarlijks EUR 6,1
miljard zullen bedragen.
Voor wat betreft de financiering van Natura 2000 is het Nederlandse
standpunt over de financiële Perspectieven 2007-2013 leidend.
Nederland gaat daar bij uit van een reëel constant uitgavenkader, en
de toetsing van de principes nieuw-voor-oud, subsidiariteit en
toegevoegde waarde. Voor de middelen die momenteel onder categorie 2
(structuurfondsen) vallen hanteert Nederland het principe dat rijke
landen vanaf 2007 geen aanspraak meer op deze middelen moeten kunnen
maken (cohesiebenadering). Deze cohesiebenadering geldt eveneens voor
het deel van de structuurmiddelen welke momenteel dienen ter
financiering van het plattelandsbeleid.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Strikt genomen n.v.t., het betreft een mededeling.
Cofinanciering vanaf 2007 dient nader te worden bezien op basis van de
uitkomst van de onderhandelingen over de Financiële Perspectieven
2007-2013.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): Niet van toepassing.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: N.v.t.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland verwelkomt het feit dat de Commissie met deze mededeling
haar visie geeft over de totstandkoming van financiering voor Natura
2000. Nederland vindt de voltooiing van het netwerk (in zowel de
huidige als de nieuwe lidstaten) van groot belang, evenals de
beschikbaarheid van voldoende middelen daarvoor. Voor wat betreft de
financiering van Natura 2000 is het Nederlandse standpunt over de
financiële Perspectieven 2007-2013 leidend.
Wat Nederland betreft zijn de volgende drie zaken van eminent belang
in deze discussie:
- De spanning tussen subsidiariteit bij benutting van de
fondsen en het waarborgen dat de fondsen bijdragen aan het realiseren
van een ecologisch goed functionerend en samenhangend netwerk van
natuurgebieden.
- De doelgroepen die voor co-financiering in aanmerking
komen: naast boeren dienen ook natuurorganisaties en andere partijen
in aanmerking te komen.
- De relatie tussen co-financiering voor Natura 2000 en
cross-compliance en goede landbouwpraktijk moet worden verhelderd.
Nederland zal in reactie op de toelichting van de Commissie een nader
standpunt bepalen gedurende de behandeling van dit onderwerp in de
komende raadswerkgroepen milieu.
Daarnaast zal Nederland gedurende de behandeling van de mededeling de
Commissie om meer duidelijkheid vragen over de aard van de maatregelen
die voor cofinanciering vanuit respectievelijk het
Plattelandsontwikkelingfonds en de Structuurfondsen in aanmerking
komen, in het bijzonder of het hier alleen gaat om terreinaankopen en
-beheer of ook om maatregelen voor instandhouding/verbetering van
milieukwaliteit ervan.
Titel:
Proposal for a Council Regulation establishing a Cohesion Fund
Datum Raadsdocument: 22 juli 2004
Nr. Raadsdocument: 11637/04
Nr. Commissiedocument: COM (2004)494
Eerstverantwoordelijk ministerie: Economische Zaken
in nauwe samenwerking met Buitenlandse Zaken i.o.m. FIN, VROM, V&W,
OCW, SZW, VWS, LNV, VNG, IPO
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Structuurfondsen,
RAZEB.
De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het
pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven
2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële
Perspectieven (en de RAZEB).
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Achtergrond
Dit voorstel maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader
van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013. De Commissie
publiceerde een overkoepelende mededeling over dit pakket (COM
2004/487). Over deze overkoepelende mededeling is het parlement
separaat geïnformeerd door middel van een Kamerbrief betreffende
"Reactie op voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe Financiële
Perspectieven 2007-2013" (d.d. 20 september 2004).
De Commissie heeft voorstellen voor vijf nieuwe verordeningen
gepresenteerd voor het cohesiebeleid voor de periode 2007-2013. Het
voorstel voor de Cohesiefonds-verordening is daar een van. De andere
verordeningen zijn de algemene verordening met gemeenschappelijke
bepalingen voor alle instrumenten (ook wel `kaderverordening'),
specifieke verordeningen voor het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het
Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en tenslotte een
verordening die het mogelijk maakt voor de lidstaten en de regio's om
instanties voor grensoverschrijdende samenwerking in te stellen. Over
deze voorstellen zijn eveneens BNC-fiches opgesteld.
De door de Commissie gebruikte terminologie kan tot verwarring leiden
in vergelijking met het huidige structuur- en cohesiebeleid. Zowel het
structuur- als het cohesiebeleid worden in de voorstellen onder de
noemer 'cohesiebeleid' gebracht. Binnen het cohesiebeleid kunnen
volgens de voorstellen middelen worden toegekend op grond van
regionale welvaart (o.m. het Europees Fonds voor Regionale
Ontwikkeling) en op grond van nationale welvaart (het Cohesiefonds).
In dit fiche wordt de term cohesiebeleid aangehouden in de zin van de
voorstellen van de Commissie.
In februari 2004 publiceerde de Commissie het Derde Cohesierapport.
Hierin staan de hoofdlijnen van de voorstellen van de Commissie
verwoord. Over het Derde Cohesierapport heeft het kabinet aan de
Tweede Kamer een brief geschreven met een reactie op dit rapport (TK
21 501-20 nr. 240). Het voorstel voor de Cohesiefonds-verordening is
samen met de overige bovengenoemde vier verordeningen een uitwerking
van het Derde Cohesierapport.
In de algemene verordening staan drie doelen voor Cohesiebeleid na
2006:
- Convergentie (C1);
- Regionale concurrentiekracht en werkgelegenheid (C2);
- Europese territoriale cooperatie (C3).
Het Cohesiefonds draagt bij aan de eerste doelstelling. Andere fondsen
binnen de convergentiedoelstelling zijn EFRO en ESF. Het Cohesiefonds
is echter alleen voor lidstaten waarvan het BNP onder de drempel van
90% van het EU gemiddelde komt.
Het voorstel voor de Cohesiefonds-verordening dient ter vervanging van
de huidige Cohesiefonds-verordeningen (1164/1994 en daarmee tevens
1264/1999 en 1265/1999). Deze laatste zijn van toepassing tot 2006 en
het voorliggende voorstel zou van toepassing moeten zijn op de periode
2007-2013.
Doel van het voorstel
In de concept-verordening worden de taken van het Cohesiefonds,
alsmede toepassingsregels, vastgelegd.
Korte inhoud van het voorstel
Het Cohesiefonds dient met name voor projecten binnen het kader van
trans-Europese transportnetwerken, conform (EG) 1692/1996 en voor
milieuprojecten die bijdragen aan de doelstellingen van artikel 174
EG. Dit zijn in de huidige periode ook de twee bestedingsdoelen.
Voorts is een uitbreiding van te financieren acties voorgesteld, die
wel gerelateerd zijn aan de voorgaande twee doelen. Het betreft
duurzame economische ontwikkelingsprojecten op het vlak van energie
efficiency, zon- en windenergie, goederenvervoer per rail, binnenvaart
en zeevaart, intermodaal transport, verkeerbeheer,
stadsgoederenvervoer en personenvervoer.
In het voorstel voor de Cohesiefonds-verordening wordt ook een relatie
gelegd met het groei- en stabiliteitspact. Committeringen worden
uitgesteld wanneer er een overschrijding van het toegestane
begrotingstekort ontstaat en de betreffende lidstaat geen actie
ondernomen heeft om deze situatie te verbeteren.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:
Co-decisie.
Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in
het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de
Europese Raad met unanimiteit.
Instelling nieuw Comitologie-comité:
Comitologie wordt niet geregeld in de Cohesiefonds-verordening, maar
in de algemene verordening. Daarin wordt met betrekking tot het
Cohesiefonds adviescomité voorgesteld dit samen te voegen met dat van
het EFRO.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief. De doelstelling is beoordeeld in het kader
van de algemene verordening. De subsidiariteit van het onderdeel
Cohesiefonds binnen de Convergentiedoelstelling is daarbij als
positief beoordeeld vanwege de focus op de armste lidstaten van de
Unie.
Proportionaliteit: positief. Gezien aspecten van rechtszekerheid
t.a.v. beleidsmogelijkheden en voorts gezien de relatie met het groei-
en stabiliteitspact is een verordening het juiste rechtsinstrument.
Consequenties voor de EU-begroting:
De consequenties voor de EU-begroting zijn neergelegd in de algemene
verordening (zie betreffende BNC-fiche over COM 2004/492.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Nederland zal, net als in de huidige en vorige programmeringsperiode,
niet in aanmerking komen voor het Cohesiefonds. Derhalve zijn er geen
consequenties.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): idem.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
Op z'n vroegst 1 januari 2007, 20 dagen na officiële publicatie. Deze
termijn is haalbaar, zij het dat de uitvoering van de programma's voor
het cohesiebeleid voorbereidingstijd vergen. Vaststelling van de
verordening dient daarom tijdig plaats te vinden. In geval van
eventuele aanvullende Commissie-verordeningen valt de haalbaarheid te
bezien.
Consequenties voor ontwikkelingslanden:
Het is vooralsnog onbekend welk effect de toebedeling van dit fonds
heeft op de concurrentie-verhoudingen tussen de EU en
ontwikkelingslanden. In principe kunnen subsidies uit dit fonds leiden
tot handelsverstoringen. Dit is echter alleen meetbaar op het niveau
van de programma's.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Van de voorstellen van de Commissie komt het Cohesiefonds het dichtst
in de buurt van deze cohesiebenadering. De toedeling vindt namelijk
plaats op basis van nationale welvaart.
De in de verordening opgenomen doelen transport en milieu sluiten goed
aan op de uitdagingen van de minst welvarende lidstaten. De
uitbreiding van de bestedingsdoelen is gerechtvaardigd door de EU
uitbreiding met 10 nieuwe lidstaten en hun specifieke behoeften.
Titel:
Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the
Council on the European Regional Development Fund
Datum Raadsdocument: 23 juli 2004
Nr. Raadsdocument: 11688/04
Nr. Commissiedocument: COM (2004)
495
Eerstverantwoordelijk ministerie: Economische Zaken
in nauwe samenwerking met Buitenlandse Zaken en Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer i.o.m. FIN, SZW, BZK, LNV, V&W,
OCW, VWS, IPO, VNG, UvW
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Structuurfondsen,
RAZEB.
De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het
pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven
2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële
Perspectieven (en de RAZEB).
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Achtergrond
Dit voorstel maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader
van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013. De Commissie
publiceerde een overkoepelende mededeling over dit pakket (COM
2004/487). Over deze overkoepelende mededeling is het parlement
separaat geïnformeerd door middel van een Kamerbrief betreffende
"Reactie op voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe Financiële
Perspectieven 2007-2013" (d.d. 20 september 2004).
De Commissie heeft voorstellen voor vijf nieuwe verordeningen
gepresenteerd voor het cohesiebeleid voor de periode 2007-2013. Het
voorstel voor de verordening Europees Fonds voor Regionale
Ontwikkeling (EFRO) is daar een van. De andere verordeningen zijn de
algemene verordening met gemeenschappelijke bepalingen voor alle
instrumenten (ook wel `kaderverordening'), specifieke verordeningen
voor het Europees Sociaal Fonds (EFS) en het Cohesiefonds en tenslotte
een verordening die het mogelijk maakt voor de lidstaten en de regio's
om instanties voor grensoverschrijdende samenwerking in te stellen.
Over deze voorstellen zijn eveneens BNC-fiches opgesteld.
De door de Commissie gebruikte terminologie kan tot verwarring leiden
in vergelijking met het huidige structuur- en cohesiebeleid. Zowel het
structuur- als het cohesiebeleid worden in de voorstellen onder de
noemer 'cohesiebeleid' gebracht. Binnen het cohesiebeleid kunnen
volgens de voorstellen middelen worden toegekend op grond van
regionale welvaart (o.m. het Europees Fonds voor Regionale
Ontwikkeling) en op grond van nationale welvaart (het Cohesiefonds).
In dit fiche wordt de term cohesiebeleid aangehouden in de zin van de
voorstellen van de Commissie.
In februari 2004 publiceerde de Commissie het Derde Cohesierapport.
Hierin staan de hoofdlijnen van de voorstellen van de Commissie
verwoord. Over het Derde Cohesierapport heeft het kabinet aan de
Tweede Kamer een brief geschreven met een reactie op dit rapport (TK
21 501-20 nr. 240). Het voorstel voor de EFRO verordening is samen met
de overige bovengenoemde vier verordeningen een uitwerking van het
Derde Cohesierapport.
Het voorstel voor de EFRO verordening dient ter vervanging van de
huidige EFRO verordening (1783/1999). Deze laatste is van toepassing
in de programmeringsperiode 2000-2006 en het voorliggende voorstel zou
van toepassing moeten zijn op de periode 2007-2013.
Doel van het voorstel
In de concept-verordening wordt vastgelegd waar het EFRO aan moet
bijdragen, aan welke thema's het besteed mag worden en welke kosten
niet voor een gemeenschapsbijdrage in aanmerking komen. Voorts worden
bijzondere bepalingen gegeven voor bepaalde gebieden (in de algemene
verordening COM 2004/492 staan de algemene bepalingen). Het betreft de
volgende gebieden: stedelijke en landelijke gebieden, gebieden
afhankelijk van visserij, ultraperifere gebieden en gebieden met
natuurlijke handicaps. Tenslotte bevat het bepalingen specifiek voor
de doelstelling Europese territoriale coöperatie/samenwerking.
Korte inhoud van het voorstel
Het EFRO dient met name voor versterking van concurrentiekracht en
innovatie, creatie van structurele arbeidsplaatsen en bevordering van
duurzame groei. Voorts wordt grensoverschrijdende, transnationale en
interregionale samenwerking gefinancierd uit het EFRO.
Per doelstelling worden de thema's benoemd waarop de focus binnen de
programma's dient te liggen. Deze thema's bevatten geen verrassingen
aangezien deze reeds waren opgenomen in het Derde Cohesierapport. De
verordening betreft in feite een nadere concretisering en de
juridische vertaling.
Convergentie:
- onderzoek en technologische ontwikkeling, innovatie en
ondernemerschap;
- informatiemaatschappij;
- milieu;
- risicopreventie;
- toerisme;
- transportinvesteringen;
- energie;
- scholing;
- gezondheid;
- investeringen in Midden en Klein Bedrijf.
- innovatie en kenniseconomie;
- milieu en risicopreventie;
- toegankelijkheid tot transport- en
telecommunicatienetwerken.
- ontwikkeling van economische en sociale acties in
grensgebieden;
- ontwikkeling door transnationale samenwerking op het gebied
van watermanagement, verbetering bereikbaarheid, risicopreventie,
ontwikkeling van wetenschappelijke en technologische netwerken;
- netwerkvorming en kennisuitwisseling.
De bepalingen ten aanzien van stedelijke, landelijke en ultraperifere
gebieden en gebieden met natuurlijke handicaps gaan in op bijzondere
aandachtspunten die samenhangen met de aard van die gebieden.
Daarnaast staat de bepaling t.a.v. stedelijke gebieden een grotere
mate van flexibiliteit toe tussen EFRO en ESF (10%) dan de
kaderverordening (5%).
De bepalingen voor Europese territoriale samenwerking zijn in deze
verordening neergelegd vanwege het specifieke karakter van
programmering met verschillende partners uit verschillende lidstaten.
Het betreft programmering, subsidiabiliteit, management, monitoring,
controle en uitvoering. Voor de andere 2 doelstellingen zijn
bepalingen over deze onderwerpen neergelegd in de kaderverordening.
Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 158 en 160 EG
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:
Co-decisie.
Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in
het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de
Europese Raad met unanimiteit.
Instelling nieuw Comitologie-comité:
Comitologie wordt niet geregeld in de EFRO-verordening, maar in de
algemene verordening. Daarin wordt met betrekking tot het EFRO
adviescomité voorgesteld dit samen te voegen met dat van het
Cohesiefonds.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief. Aandachtspunt bij bovenstaande beoordeling
is het subsidiariteitsaspect van de doelstellingen als zodanig waar
het EFRO aan bijdraagt. Hiervan is het volgende aangegeven in het
betreffende fiche over de kaderverordening: de subsidiariteit van de
Convergentiedoelstelling (voor zover het steun aan relatief arme
lidstaten betreft) en de doelstelling Europese territoriale coöperatie
is positief. Subsidiariteit van de doelstelling Regionale
concurrentiekracht en werkgelegenheid is twijfelachtig.
Proportionaliteit: positief. Gezien aspecten van rechtszekerheid
t.a.v. beleidsmogelijkheden en voorts gezien aspecten van beheer en
controleerbaarheid in het kader van de Europese territoriale
samenwerkingsdoelstelling is een verordening het juiste
rechtsinstrument. Wel moet de verhouding tussen hetgeen in de
EFRO-verordening wordt geregeld over de Europese territoriale
samenwerking en de EGCC-verordening verder worden verduidelijkt.
Consequenties voor de EU-begroting:
De consequenties voor de EU-begroting zijn neergelegd in de algemene
verordening (zie betreffende fiche (COM 2004) 492). Het Nederlandse
kabinetsstandpunt t.a.v. de nieuwe financiële Perspectieven 2007-2013
is hierbij leidend.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Co-financiering vanaf 2007 dient nader te worden bezien afhankelijk
van de uitkomst van het akkoord over de Financiële Perspectieven.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de cofinanciering in de
huidige periode (2000-2006).
Programma's
Totale kosten
Publiek
Privaat
Totaal publiek
Communautaire bijdrage
Nationaal publiek
Totaal
EFRO
ESF
Eogfl-o
FIOV
Totaal
Rijk
Prov.
Lokaal
Overige
Doelstelling 1
Flevoland
465.260
396.420
126.000
76.660
33.340
10.000
6.000
270.042
17.100
25.120
104.500
123.700
68.840
Doelstelling 2
Noord
1.237.450
874.110
341.900
341.900
532.210
259.198
7.248
258.516
7.248
363.340
Oost
391.437
360.380
141.560
141.560
218.820
99.422
40.940
64.061
14.397
31.057
Zuid
395.891
325.086
139.870
139.870
185.216
54.643
41.145
71.271
18.158
70.805
Steden
587.956
547.252
199.670
199.670
347.582
146.629
27.538
155.467
17.947
40.703
Urban (1)
Amsterdam
31.149
27.629
8.940
8.940
18.689
9.344
9.344
3.520
Rotterdam
23.744
23.744
8.939
8.939
14.804
7.200
7.603
Heerlen
32.183
32.183
11.920
11.920
20.263
8.509
1.604
9.093
1.057
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering):
De consequenties voor de nationale en decentrale regelgeving/beleid
zijn neergelegd in de algemene verordening (zie betreffende BNC-fiche
over COM 2004/492.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
Op z'n vroegst 1 januari 2007, 20 dagen na officiële publicatie. Deze
termijn is haalbaar, zij het dat de uitvoering van de programma's voor
het cohesiebeleid voorbereidingstijd vergen. Vaststelling van de
verordening dient daarom tijdig plaats te vinden. In geval van
eventuele aanvullende Commissieverordeningen valt de haalbaarheid te
bezien.
Consequenties voor ontwikkelingslanden:
Het is vooralsnog onbekend welk effect de toebedeling van dit fonds
heeft op de concurrentie-verhoudingen tussen de EU en
ontwikkelingslanden. In principe kunnen subsidies uit deze fondsen
leiden tot handelsverstoringen dit is echter alleen meetbaar op het
niveau van de programma's.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
De Nederlandse stellingname ten aanzien van het cohesiebeleid - waar
EFRO onder valt - maakt integraal onderdeel uit van de Nederlandse
inzet voor de nieuwe Financiële Perspectieven (2007-2013). Leidend
hierbij is het Hoofdlijnenakkoord, dat uitgaat van reëel constante
bruto-afdrachten. Dit is vertaald naar reëel constante financiële
perspectieven: een EU-begroting van ten hoogste 1% EU-BNI. Om ruimte
te creëren voor de gewenste intensiveringen (bijvoorbeeld JBZ) zet
Nederland in op een structuurenveloppe die in reële termen daalt. Voor
Nederland is op het gebied van cohesiefondsen de cohesiebenadering,
waarbij cohesiemiddelen uitsluitend worden gericht op de armste
lidstaten, het uitgangspunt.
Nederland heeft er verder belang bij dat -ongeacht of de Europese Raad
besluit dat ook Nederland in de periode 2007-2013 EFRO-middelen
toegewezen krijgt- het rendement van de inzet van deze middelen
maximaal is. Immers -ook in het geval Nederland geen EFRO -middelen
ontvangt- betaalt Nederland wel mee.
De Commissie streeft een betere aansluiting van Cohesiebeleid op de
Lissabonstrategie na, met name via de doelstelling Regionale
concurrentiekracht en werkgelegenheid. De mate waarin dit mogelijk is,
is volgens Nederland beperkt. Investeringen in (relatieve)
achterstandsregio's op thema's die overeenkomen met die van de
Lissabonstrategie komt wellicht ten goede aan groei van die regio,
maar kan ten koste gaan van groei op nationaal of Europees niveau
(bijvoorbeeld wanneer natuurlijke processen als agglomeratievorming en
arbeidsmigratie worden tegengegaan). Instemming met de thema's in de
EFRO verordening leidt daarom niet automatisch tot een bijdrage aan de
Lissabonstrategie. Wat betreft de convergentiedoelstelling gaan de
thema's verder dan puur Lissabon-gerelateerd, wat vanuit
cohesieoogpunt ondersteund kan worden. De doelstelling regionale
concurrentiekracht en werkgelegenheid is niet slechts bedoeld voor het
wegwerken van de grootste achterstanden maar kan volgens de
Commissievoorstellen ook ingezet worden in (relatief) welvarende
regio's, inclusief die in rijke lidstaten. Deze doelstelling past niet
binnen het Nederlandse cohesiestandpunt. Mocht de Raad besluiten deze
doelstelling te handhaven en daaronder middelen te verstrekken aan
rijke lidstaten, is een aanscherping van de thematiek gewenst
(scherper richten op de Lissabondoelstelling, mogelijk in relatie tot
eventuele aanscherping van de Lissabonstrategie zelf) om investeren in
groei i.p.v. regionale achterstanden mogelijk te maken. Toevoegingen
aan de opgenomen thema's dienen te worden tegengegaan.
Ten aanzien van de stedelijke dimensie dient een relatie te kunnen
worden gelegd tussen kansen en problemen in stedelijke gebieden.
Ten aanzien van de specifieke regels voor de doelstelling Europese
territoriale samenwerking was de inzet hiervoor maatwerk in
regelgeving te bieden. Het aparte hoofdstuk hiervoor in de
EFRO-verordening is daarom toe te juichen. Nadere bestudering is
noodzakelijk om te beoordelen of de voorstellen in voldoende mate
voorzien in het gewenste maatwerk. Nadere verduidelijking ten opzichte
van de EGCC verordening is gewenst.
Titel:
Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the
Council establishing a European grouping of cross-border cooperation
(EGCC)
Datum Raadsdocument: 23 juli 2004
Nr. Raadsdocument: 11689/04
Nr. Commissiedocument: COM (2004)
496
Eerstverantwoordelijk ministerie: Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties, in nauwe samenwerking met Economische
Zaken en Buitenlandse Zaken i.o.m. JUST, FIN, VROM, VWS, LNV, V&W en
IPO
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Structuurfondsen,
RAZEB.
De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het
pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven
2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële
Perspectieven (en de RAZEB).
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Achtergrond
Dit voorstel maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader
van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013. De Commissie
publiceerde een overkoepelende mededeling over dit pakket (COM
2004/487). Over deze overkoepelende mededeling is het parlement
separaat geïnformeerd door middel van een Kamerbrief betreffende
"Reactie op voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe Financiële
Perspectieven 2007-2013" (d.d. 20 september 2004).
De Commissie heeft voorstellen voor vijf nieuwe verordeningen
gepresenteerd voor het cohesiebeleid voor de periode 2007-2013. Het
voorstel voor een verordening die het mogelijk maakt voor de lidstaten
en de regio's om instanties of organen voor grensoverschrijdende
samenwerking in te stellen, is daar een van. De andere verordeningen
zijn de algemene verordening met gemeenschappelijke bepalingen voor
alle instrumenten (ook wel `kaderverordening'), specifieke
verordeningen voor het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en
ten slotte de EFRO-verordening. Over deze voorstellen zijn eveneens
BNC-fiches opgesteld.
De door de Commissie gebruikte terminologie kan tot verwarring leiden
in vergelijking met het huidige structuur- en cohesiebeleid. Zowel het
structuur- als het cohesiebeleid worden in de voorstellen onder de
noemer 'cohesiebeleid' gebracht. Binnen het cohesiebeleid kunnen
volgens de voorstellen middelen worden toegekend op grond van
regionale welvaart (o.m. het Europees Fonds voor Regionale
Ontwikkeling) en op grond van nationale welvaart (het Cohesiefonds).
In dit fiche wordt de term cohesiebeleid aangehouden in de zin van de
voorstellen van de Commissie.
In februari 2004 publiceerde de Commissie het Derde Cohesierapport.
Hierin staan de hoofdlijnen van de voorstellen van de Commissie
verwoord. Over het Derde Cohesierapport heeft het kabinet aan de
Tweede Kamer een brief geschreven met een reactie op dit rapport (TK
21 501-20 nr. 240). Het voorstel voor de verordening inzake de
oprichting van een Europees orgaan voor grensoverschrijdende
samenwerking (in Engelse afkorting: EGCC) geeft samen met de overige
bovengenoemde vier verordeningen nadere uitwerking aan het Derde
Cohesierapport.
Tot nog toe kende de EU geen communautaire verordening inzake de
oprichting van organen voor grensoverschrijdende samenwerking op
regionaal niveau. Het voorstel voor de EGCC-verordening is bedoeld om
obstakels die nu nog de grensoverschrijdende samenwerking belemmeren,
uit de weg te ruimen. Het voorliggende voorstel zou vanaf 1 januari
2007 van toepassing moeten zijn.
Doel van het voorstel
In de concept-verordening wordt vastgelegd voor welke vormen van
grensoverschrijdende samenwerking een EGCC kan worden opgericht. Deze
verordening ziet niet alleen op de klassieke vormen van
grensoverschrijdende samenwerking van decentrale overheden in de
grensstreek - zoals de verschillende euregio's -, maar tevens op de
zogeheten transnationale en interregionale samenwerking. Gemakshalve
worden deze drie vormen van samenwerking in dit fiche aangeduid onder
de gemeenschappelijke noemer `grensoverschrijdende samenwerking'.
Lidstaten noch regionale of lokale overheden worden voor het uitvoeren
van grensoverschrijdende samenwerkingsprojecten verplicht gebruik te
maken van deze verordening, ook niet wanneer voor bepaalde projecten
communautaire middelen worden beschikbaar gesteld. Oprichting van een
EGCC is derhalve facultatief. Mochten overheden besluiten op basis van
deze verordening een EGCC op te richten, dan zijn de voorschriften die
in de verordening zijn neergelegd, van toepassing.
Korte inhoud van het voorstel
De EGCC-verordening beoogt met name een bijdrage te leveren aan het
verminderen van praktische problemen bij de uitvoering van projecten
op het terrein van grensoverschrijdende, transnationale en
interregionale samenwerking. Die problemen zijn het gevolg van
verschillen tussen nationale regelgeving en procedures. Om die
problemen uit de weg te ruimen is, aldus de Commissie, de
totstandkoming van een communautair rechtsinstrument aangewezen. Met
de nieuwe verordening wordt tevens een bijdrage geleverd aan de
bevordering van de economische, sociale en territoriale cohesie van de
Unie.
De oprichting van organen voor grensoverschrijdende samenwerking op
basis van de EGCC-verordening is facultatief. Een EGCC, opgericht op
basis van de verordening, beschikt over (publieke)
rechtspersoonlijkheid. Een EGCC is bevoegd om namens zijn leden (met
name de regionale of lokale overheden) te handelen. De taken en
bevoegdheden die zijn gedelegeerd aan de EGCC, moeten door de leden
zijn vastgelegd in een overeenkomst van Europese grensoverschrijvende
samenwerking. Bepaalde bevoegdheden, zoals politie- en regelgevende
bevoegdheden, mogen niet worden gedelegeerd aan een EGCC. Verder
regelt de overeenkomst de verantwoordelijkheden van ieder individueel
lid van de EGCC ten opzichte van de EGCC en derden. Ook regelt de
overeenkomst de randvoorwaarden voor een wederzijdse erkenning ten
aanzien van controle.
De EGCC kan eerst en vooral worden opgericht voor de uitvoering van
grensoverschrijdende projecten die mede door de EU worden
gefinancierd, met name via Cohesiegelden als ook via communautaire
programma's voor transnationale of interregionale samenwerking.
Daarnaast kan de EGCC ook worden opgericht voor de uitvoering van
grensoverschrijdende projecten waarvoor geen communautaire middelen
beschikbaar zijn. Een EGCC kan worden opgericht door lidstaten en/of
regionale of lokale overheden en/of andere publieke organen op lokaal
niveau. De oprichting van een EGCC is voor bepaalde tijd.
Zowel met betrekking tot het beheer van communautaire middelen als van
nationale middelen, wordt de financiële verantwoordelijkheid van
lokale en regionale overheden alsmede van lidstaten niet aangetast
door de oprichting van een EGCC.
De handelingsbevoegdheid van een EGCC wordt in alle lidstaten van de
Unie erkend op het moment dat de statuten van de EGCC zijn
gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Rechtsbasis van het voorstel:
Artikel 159 EG. Zie ook onder `Nederlandse belangen en eerste algemene
standpuntbepaling': Nederland is van mening dat artikel 308 als
rechtsbasis zou moeten dienen.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:
Co-decisie. In het geval van artikel 308 EG zou dit overigens zijn:
Raad unanimiteit, na raadpleging EP.
Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in
het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de
Europese Raad met unanimiteit.
Instelling nieuw Comitologie-comité:
Comitologie wordt niet geregeld in de EGCC-verordening, maar in de
algemene Kaderverordening Cohesiebeleid. Daarin wordt voorgesteld de
bestaande comité's (m.n. voor EFRO en Cohesiefonds) samen te voegen
tot één raadgevend en beheerscomité.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: een zekere reserve is op zijn plaats. Voor sommige
landen kan de verordening in de huidige omstandigheden wellicht een
meerwaarde vormen voor het efficiënt uitvoeren van
grensoverschrijdende projecten, maar dit geldt niet zonder meer voor
alle lidstaten van de EU. In de Nederlandse verhoudingen biedt de
ontwerpverordening namelijk geen meerwaarde ten aanzien van de
mogelijkheden die er nu al zijn, onder meer in het kader van de
Anholt- en Benelux-overeenkomst inzake grensoverschrijdende
samenwerking van decentrale overheden en het Europees Kaderverdrag
inzake grensoverschrijdende samenwerking, met inbegrip van de
bijbehorende protocollen, die door de Raad van Europa zijn tot stand
gebracht en die tevens zien op de interregionale samenwerking. In het
licht van het subsidiariteitsbeginsel kunnen dan ook vragen worden
gesteld bij het Commissievoorstel. Wel kan een meerwaarde bestaan voor
transnationale of interregionale samenwerking.
Proportionaliteit: hier is eveneens een zekere reserve op zijn plaats.
De Commissie beoogt met het facultatieve karakter van de mogelijkheid
tot oprichting van een EGCC rekening te houden met eventuele bezwaren
vanuit het oogpunt van proportionaliteit. Verder zijn de eisen die in
de verordening worden gesteld aan een EGCC niet buitenproportioneel in
vergelijking met de eisen die onder de Anholt- en Benelux-overeenkomst
worden gesteld aan een grensoverschrijdend openbaar lichaam.
Consequenties voor de EU-begroting:
De consequenties voor de EU-begroting zijn neergelegd in de algemene
verordening (zie betreffende BNC-fiche over COM 2004/492.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Cofinanciering vanaf 2007 dient nader te worden bezien afhankelijk van
de uitkomst van het akkoord over de Financiële Perspectieven.
Bij de eventuele oprichting van een EGCC moet rekening worden gehouden
met de administratieve en personele eisen die de verordening aan een
EGCC stelt. Dit brengt in de Nederlandse verhoudingen waarschijnlijk
niet wezenlijk andere lasten met zich mee dan wat anders nodig zou
zijn voor het realiseren van grensoverschrijdende projecten. Indien de
reikwijdte van de verordening breder is dan de doelstelling van
territoriale samenwerking in het kader van het nieuwe cohesiebeleid,
dan kan dit ook verdere financiële consequenties hebben voor de
decentrale overheden die een EGCC oprichten.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering):
Bij de uitvoering van grensoverschrijdende projecten zullen overheden
in Nederland de afweging kunnen maken of gebruik wordt gemaakt van de
bestaande verdragen inzake grensoverschrijdende samenwerking van
lokale en regionale overheden (t.w. de Benelux-overeenkomst en de
Anholt-overeenkomst) danwel van de nieuwe EG-verordening inzake de
EGCC. De vraag is voorts of lokale en regionale autoriteiten hiermee
een zelfstandige publieke bevoegdheid krijgen tot het sluiten van
internationale overeenkomsten waar het gaat om grensoverschrijdende
samenwerking in het kader van een EGCC.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerkingtreding (bij
verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
De datum van inwerkingtreding is 20 dagen na de publicatie in het
Publicatieblad van de EG. Het is de bedoeling dat de verordening vanaf
1 januari 2007 van toepassing is.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
De Nederlandse stellingname ten aanzien van het cohesiebeleid - waar
dit voorstel onder valt - maakt integraal onderdeel uit van de
Nederlandse inzet voor de nieuwe Financiële Perspectieven (2007-2013).
Leidend hierbij is het Hoofdlijnenakkoord, dat uitgaat van reëel
constante bruto-afdrachten. Dit is vertaald naar reëel constante
financiële perspectieven: een EU-begroting van ten hoogste 1% EU-BNI.
Om ruimte te creëren voor de gewenste intensiveringen (bijvoorbeeld
JBZ) zet Nederland in op een structuurenveloppe die in reële termen
daalt. Voor Nederland is op het gebied van cohesiefondsen de
cohesiebenadering, waarbij cohesiemiddelen uitsluitend worden gericht
op de armste lidstaten, het uitgangspunt. Een tweede uitgangspunt voor
de standpuntbepaling is het Nederlandse beleid inzake
grensoverschrijdende samenwerking van decentrale overheden.
In het kader van het nieuwe Cohesiebeleid stelt de Commissie drie
hoofddoelstellingen voor; één daarvan is de territoriale samenwerking,
waaronder zowel grensoverschrijdende als ook interregionale en
transnationale samenwerking vallen. Nederland onderschrijft het belang
van dit beleid. Nederland heeft met bestaande communautaire
programma's gericht op structuurversterking in de grensregio's (beter
bekend als Interreg) reeds ruime ervaring opgedaan. Bij de uitvoering
van Interreg-projecten in het grensgebied met Duitsland en België
spelen de euregio's een belangrijke rol.
Nederland is van mening, dat de ontwerp-verordening geen bestuurlijke
vertroebeling moet veroorzaken en duidelijkheid moet geven over de
bevoegdheidsverdeling tussen de betrokken overheidsinstanties (zie
m.n. artikel 3).
De ontwerp-verordening, voor zover zij lidstaten en decentrale
overheden de ruimte geeft om een EGCC op te richten voor de uitvoering
van programma's onder de doelstelling territoriale samenwerking,
levert in de Nederlandse bestuurlijke verhoudingen op zich geen
directe meerwaarde op voor grensoverschrijdende samenwerking in de
grensstreek. Wel kan er een meerwaarde bestaan voor transnationale en
interregionale samenwerking. Aangezien het voorstel primair gericht is
op grensoverschrijdende samenwerking in de grensstreek is er op grond
van Nederlandse belangen in het licht van het subsidiariteitsbeginsel
dus geen directe reden om het voorstel te omarmen. Elders in Europa
wordt die meerwaarde mogelijk wel gevoeld. Mocht dat in belangrijke
mate inderdaad het geval zijn, dan kan Nederland onder bepaalde
voorwaarden leven met een EGCC-verordening, uitsluitend voor zover die
ziet op de uitvoering van grensoverschrijdende projecten die onder de
hiervoor genoemde doelstelling territoriale samenwerking vallen.
In de ontwerp-verordening wordt daarnaast voorgesteld, dat lidstaten
en decentrale overheden ook een EGCC kunnen oprichten voor de
uitvoering van grensoverschrijdende projecten waarvoor geen
communautaire middelen beschikbaar worden gesteld. In het licht van
het subsidiariteitsbeginsel komt uitdrukkelijk de vraag in beeld of de
Commissie zich wel op dit terrein moet begeven. Veel lidstaten
beschikken immers over bilaterale, tripartiete of multilaterale
verdragen waarin voldoende mogelijkheden worden geboden aan decentrale
overheden om op publiekrechtelijke basis grensoverschrijdende
samenwerkingsorganen op te richten. Nederland kent voor dat doel de
Anholt- en Benelux-overeenkomst, die zijn geïnspireerd op het Europese
Kaderverdrag inzake grensoverschrijdende samenwerking van de Raad van
Europa. Daarnaast heeft Nederland het Tweede Additionele Protocol bij
het Europees Kaderverdrag inzake grensoverschrijdende samenwerking van
decentrale overheden goedgekeurd, dat interregionale samenwerking van
decentrale overheden mogelijk maakt. In het licht van het
subsidiariteitsbeginsel is dit onderdeel van het Commissievoorstel
derhalve niet gewenst.
Mochten andere lidstaten zich in Raadskader in meerderheid uitspreken
voor de totstandkoming van een EGCC-verordening, dan zal Nederland
pleiten voor een adequate afstemming tussen de Europese Unie en de
Raad van Europa, zodat compatibiliteit van de verordening en het
bestaande verdragsinstrumentarium van de Raad van Europa op het
terrein van grensoverschrijdende samenwerking van decentrale overheden
is gewaarborgd. In dat geval zal Nederlandse inzet erop gericht zijn
dat de verordening alleen ziet op samenwerkingsprojecten, waarvoor de
EU cofinanciering verstrekt onder de doelstelling territoriale
samenwerking in het kader van het nieuwe cohesiebeleid. Op die manier
wordt bestuurlijke vertroebeling voorkomen.
Overigens is de voorgestelde rechtsgrondslag onvoldoende, nu de EGCC
niet alleen kan worden ingezet in het kader van communautaire middelen
of uitvoering van het gemeenschapsbeleid, maar ook voor volledige
autonome grensoverschrijdende componenten waar geen directe
betrokkenheid van de EU aanwezig is. Voorts is de reikwijdte van het
voorstel zodanig dat artikel 159 EG niet voldoende lijkt om het
formuleren van Europese regels inzake het oprichten van een
grensoverschrijdende bestuurlijke organisatievorm (de EGCC) of om het
sluiten van verdragen c.q. overeenkomsten tussen lidstaten en/of
regionale en lokale autoriteiten voor de oprichting van een EGCC
juridisch af te dekken. De grondslag zou veeleer artikel 308 EG moeten
zijn.
Fiche 12: Verordening inzake Europees Sociaal Fonds
Titel:
Proposal for a regulation of the European Parliament and of the
Council on the European Social Fund
Datum Raadsdocument: 22 juli 2004
Nr. Raadsdocument: 11636/04
Nr. Commissiedocument: COM (2004) 493
Eerstverantwoordelijk ministerie: Sociale Zaken en
Werkgelegenheid in nauwe samenwerking met Economische Zaken en
Buitenlandse Zaken i.o.m. BZK, FIN, OC&W, LNV, VWS
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Structuurfondsen,
RAZEB.
De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het
pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven
2007-2013, worden behandeld in de Ad oc Groep Financiële Perspectieven
(-en de RAZEB).
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Dit voorstel maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader
van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013. De Commissie
publiceerde een overkoepelende mededeling over dit pakket (COM
2004/487). Over deze overkoepelende mededeling is het parlement
separaat geïnformeerd door middel van een Kamerbrief betreffende
"Reactie op voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe Financiële
Perspectieven 2007-2013" (d.d. 20 september 2004).
Binnen dit pakket heeft de Commissie een voorstel voor een nieuwe
Kaderverordening Cohesiebeleid met bijbehorende verordeningen voor de
verschillende cohesiefondsen (waaronder het ESF) gepresenteerd. De
door de Commissie gebruikte terminologie kan tot verwarring leiden in
vergelijking met het huidige structuur- en cohesiebeleid. Zowel het
structuur- als het cohesiebeleid worden in de voorstellen onder de
noemer 'cohesiebeleid' gebracht. Binnen het cohesiebeleid kunnen
volgens de voorstellen middelen worden toegekend op grond van
regionale welvaart (o.m. het Europees Fonds voor Regionale
Ontwikkeling) en op grond van nationale welvaart (het Cohesiefonds).
In dit fiche wordt de term cohesiebeleid aangehouden in de zin van de
voorstellen van de Commissie.
Op grond van artikel 148 EG is een Europees Sociaal Fonds opgericht
met als doel `binnen de Gemeenschap de tewerkstelling te
vergemakkelijken en de geografische en beroepsmobiliteit van de
werknemers te bevorderen, alsmede de aanpassing aan veranderingen in
het bedrijfsleven en in productiestelsels gemakkelijker te maken, met
name door beroepsopleiding en omscholing'.
In het voorliggende voorstel doet de Commissie voorstellen voor de
wijze waarop het ESF in de periode 2007-2013 kan worden ingezet. De
Commissie stelt voor bij het ESF zowel de convergentie- als de
regionale concurrentie en werkgelegenheidsdoelstelling in te zetten
t.b.v. de volgende vier prioriteiten:
- het verbeteren van het aanpassingsvermogen van werknemers
en ondernemingen;
- het verbeteren van de toegang tot de arbeidsmarkt voor
werkzoekenden en inactieven, het voorkomen van werkloosheid,
bevorderen van langer werken en het verbeteren van de participatie van
vrouwen en migranten;
- het versterken van de sociale insluiting door het
bevorderen van integratie van werknemers met een zwakke positie op de
arbeidsmarkt en het tegengaan van discriminatie;
- het mobiliseren van hervormingen op het terrein van
werkgelegenheid en insluiting met name via het promoten van de
ontwikkeling van partnerschappen en pacten door het netwerken van
relevante partijen op nationaal, regionaal en lokaal niveau.
Daarnaast ondersteunt het ESF in de convergentiedoelstelling eveneens
het vergroten en de verbetering van de investeringen in menselijk
kapitaal, met name via hervormingen van onderwijs- en
trainingsstelsels. Ook stelt de Commissie voor om het ESF in de
convergentiegebieden in te zetten voor het versterken en het
efficiënter maken van het ambtelijk apparaat op alle niveaus met name
op de terreinen economie/werkgelegenheid/sociaal/milieu/juridisch.
Bij het inzetten van het ESF moeten de lidstaten ervoor zorgen dat
deze consistent is met de Europese Werkgelegenheidsstrategie en dat
deze de implementatie hiervan ondersteunt. Daarnaast moet de steun met
name ingezet worden t.b.v. de implementatie van de
werkgelegenheids-aanbevelingen die de Raad aan de lidstaten doet op
grond van artikel 128 lid 4 EG. Om het effect van het ESF te
maximaliseren verplicht de Commissie de lidstaten in hun operationele
programma's met name rekening te houden met de regio's en gebieden met
de grootste problemen (met inbegrip van achterstandsgebieden in steden
en landbouw- en visserijgebieden in verval). De programmering van het
ESF moet tot stand komen via consultatie van de sociale partners en
andere relevante actoren. Daarnaast kent het ESF de verplichting tot
transnationale/interregionale samenwerking.
Rechtsbasis van het voorstel: artikel 148 EG
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Co-decisie.
Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in
het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de
Europese Raad met unanimiteit.
Instelling nieuw Comitologie-comité:
Nee. Wel voorziet de Kaderverordening in artikel 105 in de oprichting
van een comité dat onder het voorzitterschap staat van een lid van de
Commissie en samengesteld is uit vertegenwoordigers van de regeringen
en van de vakverenigingen van werknemers en van werkgevers. In artikel
105 lid 4 staat wanneer dit comité geconsulteerd zal worden. Het
comité kent geen beslissingsbevoegdheid.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief, het ESF heeft een verdragsbasis. Dit laat
onverlet dat Nederland van mening is dat er geen noodzaak is voor
communautair beleid aangezien de doelstellingen die via het ESF worden
nagestreefd ook op nationaal niveau kunnen worden bereikt.
Proportionaliteit: positief. Gezien de omvang van de gemoeide
middelen, aspecten van rechtszekerheid, beheer en controleerbaarheid
e.d. is een verordening het juiste rechtsinstrument.
Consequenties voor de EU-begroting: de consequenties van de
ESF-verordening voor de EU-begroting moeten worden bezien in het kader
van de bredere onderhandelingen over de totale omvang van de
cohesiefondsen in de periode van de Financiële Perspectieven
2007-2013. Hiervoor zij verwezen naar het fiche Kaderverordening
Cohesiebeleid (COM 2004/ 492). Het voorgestelde totaal budget voor de
cohesiebeleid bedraagt EUR 336 miljard.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Het ESF vergoedt slechts een deel van de totale kosten. Om een
ESF-subsidie te kunnen verkrijgen, moeten aanvragers een deel van de
totale kosten zelf financieren. In het Commissievoorstel bedraagt de
nationale cofinanciering voor de doelstelling Regionale
Concurrentiekracht en Werkgelegenheid, waar Nederland eventueel
middelen uit ontvangt, minimaal 50%. De cofinanciering zal ten laste
komen van de begrotingen van (de)centrale overheden. Om het
ESF-programma uit te voeren is daarnaast een uitvoeringsstructuur
vereist. De financiering hiervan zal deels door de lidstaat moeten
worden opgebracht en deels -tot een bepaald maximum- kunnen worden
gecofinancierd vanuit de technische bijstand (artikel 44
kaderverordening). Ook moeten lidstaten en aanvragers/eindgebruikers
een strikte administratie voeren. Op grond van de huidige voorstellen
lijkt de administratieve belasting voor met name lidstaten toe te
nemen. De extra kosten die dit met zich meebrengt, zijn vooralsnog
niet in te schatten en zijn onder meer afhankelijk van nadere
informatie van de Commissie en vervolgens de wijze van uitvoering van
het ESF-programma in Nederland (centraal of decentraal). Nederland zal
inzetten op zo laag mogelijk administratieve lasten om het beoogde
doel te bereiken.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering):
Teneinde een ESF-programma te kunnen implementeren zal nationale
regelgeving moeten worden opgesteld. Wanneer de huidige systematiek
(ESF is een horizontaal programma) wordt voortgezet, kan voor de
uitvoering gebruik gemaakt worden van de huidige uitvoeringsstructuur
voor het ESF in Nederland. De uitvoering ligt thans bij het Agentschap
SZW (baten-lastendienst). Wanneer de uitvoering gedecentraliseerd
wordt (binnen een landelijk raamwerk) zal dit een aanpassing van de
huidige uitvoeringsstructuur betekenen.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
Het complex aan regelgeving (zowel van de Raad als van de Commissie)
moet op 1 januari 2007 in werking treden. Teneinde tijdig te kunnen
starten met de uitvoering van het programma is het van groot belang
dat de verordeningen uiterlijk in de eerste helft van 2006 definitief
worden vastgesteld. Dit omdat het tijd vergt om de nationale systemen
overeenkomstig de bepalingen uit de Europese regelgeving in te
richten. Wat betreft het aanpassen van de nationale systemen aan de
Raadsverordeningen biedt het huidige tijdpad voldoende ruimte. Of het
tijdpad ook voldoende tijd laat om de systemen aan te passen aan
eventuele Commissieverordeningen, is niet bekend. Hiervoor ontbreekt
vooralsnog de informatie (aantallen Commissieverordeningen, datum
voorstel Commissie, tijdsplanning behandeling). Dit is een belangrijk
punt van aandacht. Indien het complex aan regelgeving niet voor 1
januari 2007 definitief is vastgesteld, ontstaat rechtsonzekerheid
voor de lidstaten met alle mogelijke (financiële) gevolgen van dien.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
De Nederlandse stellingname ten aanzien van het cohesiebeleid - waar
het ESF onder valt - maakt integraal onderdeel uit van de Nederlandse
inzet voor de nieuwe Financiële Perspectieven (2007-2013). Leidend
hierbij is het Hoofdlijnenakkoord, dat uitgaat van reëel constante
bruto-afdrachten. Dit is vertaald naar reëel constante financiële
perspectieven: een EU-begroting van ten hoogste 1% EU-BNI. Om ruimte
te creëren voor de gewenste intensiveringen zet Nederland in op een
structuurenveloppe die in reële termen daalt. Voor Nederland is op het
gebied van cohesiefondsen de cohesiebenadering, waarbij
cohesiemiddelen uitsluitend worden gericht op de armste lidstaten, het
uitgangspunt. Nederland heeft er verder belang bij dat -ongeacht of de
Europese Raad besluit dat ook Nederland in de periode 2007-2013
ESF-middelen gealloceerd krijgt- het rendement van de inzet van deze
middelen maximaal is waarbij subsidiariteit het uitgangspunt is.
Immers -ook in het geval Nederland geen ESF-middelen ontvangt- betaalt
Nederland wel mee.
Hiertoe moet de ESF-verordening aan de volgende vereisten voldoen:
- ESF-middelen dienen conform de cohesiebenadering
uitsluitend te worden toegekend aan de armste lidstaten in de Unie;
- de programmering van de lidstaten moet zich focussen op het
via het ESF realiseren van een versnelling in de implementatie van de
Lissabondoelstellingen. Het ESF moet primair (zo niet uitsluitend) een
bijdrage leveren aan het halen van de doelstelling om de Unie in 2010
de meest concurrerende economie van de wereld te laten zijn. Dit
betekent dat er focus moet zijn in de programmering van de lidstaten
(inzet richten op een zeer beperkt aantal acties) en versnippering van
de inzet van het ESF moet worden voorkomen. Focus op de
Lissabondoelstelling betekent uitdrukkelijk niet dat alle lidstaten
middelen uit het ESF dienen te ontvangen. Lissabon richt zich op
structurele hervormingen in alle EU-landen, maar rijkere lidstaten
hebben hiervoor geen extra financiële middelen nodig;
- Voldoende beleidsvrijheid voor ontvangers;
De horizontale uitvoering van het huidige ESF-programma moet ook in de
nieuwe verordening mogelijk blijven;
Het uitvoeringssysteem moet effectief en efficiënt zijn. Dit om te
voorkomen dat grote delen van de beschikbare middelen besteed worden
aan overhead (administratie) in plaats van aan datgene waarvoor het
ESF bedoeld is.
Fiche 13: Verordening inzake Europees programma voor satelliet
radionavigatie
Titel:
Proposal for a Regulation of the European Parliament and the Council
on the implementation of the deployment and commercial operating
phases of the European programme of satellite radionavigation
Datum Raadsdocument: 30 juli
2004
Nr Raadsdocument: 11834/04
Nr. Commissiedocument: COM(2004) 477
Eerstverantwoordelijk ministerie: Verkeer en Waterstaat i.o.m. EZ,
DEF, FIN, BZ, BZK
Behandelingstraject in Brussel: Dit voorstel, dat deel uitmaakt van
het pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven
2007-2013, wordt behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële Perspectieven
en de RAZEB.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Dit voorstel over de financiering van het satelliet en
navigatiesysteem Galileo maakt deel uit van het pakket voorstellen in
het kader van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013. De
Commissie publiceerde een overkoepelende mededeling over dit pakket
(COM 2004/487). Over deze overkoepelende mededeling is het parlement
separaat geïnformeerd door middel van een Kamerbrief betreffende
"Reactie op voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe Financiële
Perspectieven 2007-2013" (d.d. 20 september 2004).
Momenteel loopt de ontwikkelingsfase van het satelliet en
navigatiesysteem Galileo. Deze fase moet uitmonden in de selectie van
een consortium dat het systeem gaat bouwen en exploiteren. In de
Transportraad van juni 2004 is een besluit genomen over de structuur
en organisatie voor het publieke toezicht op deze stationerings- en
operationele fase van Galileo, waaronder het beheer van de
EU-bijdrage. Hiervoor wordt een Galileo Supervisory Authority
opgericht. Het besluit om daadwerkelijk over te gaan tot de bouw van
het systeem wordt, naar verwachting, in december door de Transportraad
genomen.
Het onderhavige voorstel betreft het begroten van de financiële
middelen voor de stationering van de satellieten (EUR 500 mln) en een
- in de jaren afnemende - bijdrage in de te verwachten
exploitatietekorten (totaal EUR 500 mln voor de jaren 2008 - 2011). Op
basis van deze bedragen wordt onderhandeld (in 2005) met de
toekomstige concessiehouder over het uiteindelijke concessiecontract.
Deze (maximale) bijdragen zijn gebaseerd op eerdere onderzoeken van
PriceWaterhouse Coopers. Op basis hiervan heeft de Transportraad
besloten dat het in de rapporten geschetste positieve
financieringsscenario moet worden gevolgd. Dit houdt in dat 2/3 deel
van de kosten (berekend op EUR2,1 mrd) voor stationering uit private
bronnen moet komen. Van het bedrag van EUR 700 mln dat uit de
EU-begroting komt, wordt EUR 200 mln uitgegeven onder de huidige
financiële perspectieven. Resteert een bedrag van EUR 500 mln voor de
volgende EU begroting.
De bijdrage in het te verwachten exploitatieverlies in de jaren
2008-2011 is mede gebaseerd op berekeningen van
PriceWaterhouseCoopers. Het betreft een conservatieve inschatting
omdat eerst uit de inschrijving door de mogelijke concessiehouders
moet blijken welke bijdrage men nodig denkt te hebben. Tevens is nog
niet duidelijk welke bijdrage derde landen kunnen leveren aan de
exploitatie van het systeem. De exacte EU-bijdrage zal volgen uit de
contractonderhandelingen met de concessiehouder.
Hoewel de rechtsbasis (art. 156 EG) voor het programma gelijk is
gebleven, is gekozen voor een separate budgetlijn vanwege de mate van
ontwikkeling van het programma, de noodzakelijke transparantie voor
een goed beheer en de duidelijkheid voor de toekomstige
concessiehouder.
Rechtsbasis van het voorstel: art. 156 EG en Commission Regulation
2236/95
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:
Co-decisie.
Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in
het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de
Europese Raad met unanimiteit.
Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief. In beschikking 1692/96/EG hebben het EP en
de Raad onder andere positionerings- en navigatiesystemen aangewezen
als integrerende onderdelen van het transeuropese vervoersnet en
projecten die er mee verband houden aangewezen als zijnde van
gemeenschappelijk belang. Gezien de omvang en de kosten is de
realisatie van een global positioning system bij uitstek een
communautaire aangelegenheid.
Proportionaliteit: positief. Het voorstel gaat niet verder dan wat
nodig is om de verdragsdoelstellingen te verwezenlijken.
Consequenties voor de EU-begroting: De Commissie stelt in totaal EUR 1
miljard voor opgebouwd als volgt:
2007: EUR 500 mln voor stationeringsfase
2008: EUR 200 mln exploitatie
2009: EUR 150 mln exploitatie
2010: EUR 100 mln exploitatie
2011: EUR 50 mln exploitatie
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Geen.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Omdat dit voorstel van de Commissie kadert in de mededeling over de
nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013, is het Nederlandse
standpunt hierover, waar relevant leidend. Dit houdt in een reëel
constant uitgavenkader voor de gehele periode, waarbij de voorstellen
getoetst dienen te worden aan de volgende principes: nieuw voor oud,
toegevoegde waarde en subsidiariteit.
T.a.v. het onderhavige voorstel is de Raad eerder akkoord gegaan
(maart 2002 en maart 2004) met besluitvorming voor het einde van 2004
over de financiële middelen. Een besluit over de financiële middelen
is een essentiële voorwaarde om met ingang van januari 2005 over te
kunnen gaan tot gedetailleerde onderhandelingen met de toekomstige
concessiehouder voor de stationering en exploitatie van het
Galileo-systeem.
Aan vrijwel alle randvoorwaarden van Nederland voor verdere
ontwikkeling en uitvoering van het Galileo-project is voldaan.
Nederland handhaaft daarom de kritisch positieve houding ten aanzien
van het project. Om over te gaan naar de stationering- en operationele
fase moet voldaan zijn aan de voorwaarde van substantiële participatie
van de private sector. Uitgaande van het positieve
ontwikkelingsscenario zoals geschetst door PriceWaterhouseCoopers zou
de publieke bijdrage uit EU-middelen voor de stationeringsfase
maximaal EUR 770 mln bedragen. Het door de Commissie voorgestelde
bedrag van EUR 500 mln (+ EUR 200 mln onder de huidige financiële
perspectieven) past daar in.
T.a.v. de bijdrage voor de exploitatie onderschrijft Nederland de
mening van de Commissie, dat het vaststellen van de definitieve
bedragen slechts kan geschieden nadat de onderhandelingen met de
toekomstige concessiehouder zijn afgerond. Nederland verwelkomt de
conservatieve inschatting van de Commissie.
Nederland blijft alert op mogelijke inrichting van het systeem voor
militaire toepassingen met bijbehorende kostenverhogingen. Nederland
blijft eveneens alert op een perspectiefvolle participatie van het
Nederlandse bedrijfsleven in de bouw en het gebruik van Galileo.
Nederland is voorstander van een separate budgetlijn voor Galileo op
basis van dezelfde grondslag als de TENs, hierbij wordt de
transparantie en beheersbaarheid vergroot.
Kostenverhogingen komen in principe voor rekening van de
concessiehouder. Indien sprake is van kostenverhogingen voor de
publieke sector, die volgen uit het contract zullen deze zo veel
mogelijk worden voldaan uit de opbrengst van de samenwerking met derde
landen.
Fiche 14: Verordening over Marco Polo II
Titel:
Proposal for a regulation of the European Parliament and of the
Council establishing the second "Marco Polo" programme for the
granting of Community financial assistance to improve environmental
performance of the freight transport system ("Marco Polo II")
Datum Raadsdocument: 29 juli 2004
Nr Raadsdocument: 11816/04
Nr. Commissiedocument: COM(2004)478
Eerstverantwoordelijk ministerie: Verkeer en Waterstaat i.o.m.
FIN, VROM, BZ
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Transport,
Transportraad.
De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het
pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven
2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële
Perspectieven en de RAZEB.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Dit voorstel voor een nieuwe verordening voor Marco Polo II maakt deel
uit van het pakket voorstellen in het kader van de nieuwe Financiële
Perspectieven 2007-2013. De Commissie publiceerde een overkoepelende
mededeling over dit pakket (COM 2004/487). Over deze overkoepelende
mededeling is het parlement separaat geïnformeerd door middel van een
Kamerbrief betreffende "Reactie op voorstellen van de Commissie inzake
de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013" (d.d. 20 september
2004).
Het stimuleringsprogramma voor multimodaal vervoer Marco Polo II is de
opvolger van Marco Polo I dat in 2007 afloopt. Het programma Marco
Polo vloeit voort uit een belangrijk element van het Witboek Transport
(`Het Europees vervoersbeleid tot het jaar 2010: tijd om te kiezen'),
namelijk de verschuiving van het goederenvervoer over de weg naar
andere vervoerswijzen ( zoals spoor, binnenvaart en kustvaart (de zgn.
`modal shift'),. De voornaamste doelstellingen van Marco Polo zijn: de
congestie op de wegen te verminderen, de milieuprestaties van het
gehele vervoersysteem te verbeteren en intermodaal vervoer te
bevorderen om zodoende bij te dragen aan een efficiënt en duurzaam
transportsysteem.
Het programma staat open voor de EU-lidstaten, de landen die
toetredingskandidaat zijn, lidstaten van de EVA en de EER alsmede
voor nabijgelegen derde landen (o.a. Rusland, Wit-Rusland, Oekraïne,
Balkanlanden, Mediterrane regio).
Marco Polo II kent 5 soorten acties:
- modal shiftacties: ondersteuning aan het starten van nieuwe
vrachtvervoersdiensten buiten het wegtransport die op de middellange
termijn levensvatbaar moeten zijn;
- katalysatoracties: ondersteuning aan het starten van
vrachtvervoersdiensten of -faciliteiten van strategisch Europees
belang;
- gemeenschappelijke leeracties: stimulering van samenwerking
op de vrachtlogistiekmarkt;
- "Motorways of the Sea": ondersteuning aan acties die
specifiek gericht zijn op (een modal shift naar) short sea shipping
(kustvaart);
- transportbesparingsacties: ondersteuning aan acties die
productielogistiek integreren in de transportlogistiek.
Marco Polo II verschilt in het volgende van Marco Polo I:
- uitgebreidere geografische scope;
- de doelstelling is verbreed van de modal shift van de
gemiddelde jaarlijkse groei van het wegvervoer naar alternatieve
modaliteiten naar een overall reductie van internationaal wegvervoer
(boven op de oude doelstelling);
- twee soorten acties zijn toegevoegd, te weten "Motorways of
the Sea" en transportbesparingsacties;
- hoger budget (van EUR 75 miljoen voor de periode 2003-2006
naar EUR 740 miljoen voor de periode van
2007-2013 ).
Rechtsbasis van het voorstel: Art. 71 lid 1 en art. 80 lid 2 EG
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Codecisie.
Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in
het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de
Europese Raad met unanimiteit.
Instelling nieuw Comitologie-comité: Nee
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief. Het betreft een subsidieprogramma voor
internationale acties, waaraan minimaal twee (lid)staten deelnemen.
Eenzijdige nationale maatregelen zijn vaak sub-optimaal omdat
intermodaal goederenvervoer veelal internationaal van aard is.
Proportionaliteit: positief. Marco Polo II betreft een opvolging van
een eerdere verordening.
Consequenties voor de EU-begroting:
Het voorstel kost EUR 740 miljoen voor de periode 2007-2013
(gemiddeld EUR 106 miljoen per jaar).
Het Nederlandse standpunt t.a.v de nieuwe Financiële Perspectieven
2007-2013 is hier leidend. Dit standpunt houdt een reëel constant
uitgavenkader in alsook toetsing aan de principes nieuw-voor-oud,
toegevoegde waarde en subsidiariteit.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Het programma geeft de lidstaten de mogelijkheid (dus niet de
verplichting) medefinanciering tot aan het voorgeschreven steunmaximum
te verlenen aan de Marco Polo-projecten (35%). Voor ondersteunende
infrastructuur mag medefinanciering verleend worden tot maximaal 50%
(totaal van EU en nationale subsidie).
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): Geen
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:1 januari 2007. Dit
lijkt haalbaar
Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland kan het voorgestelde programma in grote lijnen ondersteunen.
- Nederland verwelkomt initiatieven op het terrein van
intermodaal vervoer die een duurzaam vervoerbeleid bevorderen. Marco
Polo II is een dergelijk initiatief.
- Het bevorderen van short sea shipping (kustvaart) is een
van de prioriteiten van Nederland. De nieuwe acties met betrekking
tot "Motorways of the Sea" kunnen derhalve ondersteund worden.
- De nieuwe transportbesparingsacties kunnen ook ondersteund
worden. Deze zorgen immers voor een duurzame vermindering van het
wegvervoer. Bovendien zijn zij in lijn met de Nederlandse reactie op
het Witboek Transport, waarin Nederland stelt dat o.a. ingezet moet
worden op transportefficiëntie/transportpreventie. Binnen Nederland
loopt sinds enkele jaren het programma transportbesparing.
- Nederland profiteert in hoge mate van Marco Polo. In 2003
is in totaal aan 13 projecten subsidie toegekend. Bij 7 projecten
daarvan zijn Nederlandse bedrijven betrokken; bij 1 project zijn geen
Nederlandse bedrijven betrokken, maar heeft het project wel effect op
Nederlands grondgebied.
- De prognoses wijzen erop dat de doelstelling van Marco Polo
I gehaald gaat worden (te weten een modal shift van12 miljard tonkm).
Nederland heeft de volgende kanttekeningen:
- Scope "Motorways of the Sea": in de begeleidende notitie
staan als voorbeelden "Motorways of the Sea" tussen Frankrijk en
Spanje en Italië en Spanje. In overweging 1 van het voorstel staan de
Alpen, de Pyreneeën en de Baltische Zee genoemd als regio's waar
congestie verminderd kan worden door gebruik te maken van kustvaart.
Hiermee dreigt de scope van deze acties versmald te worden en dreigen
projecten op andere dan genoemde regio's uit de boot te vallen. Het is
nog niet duidelijk hoe de definities van Motorways of the Sea in Marco
Polo II en in de TEN's zich tot elkaar verhouden.
- Bij de katalysatoracties gaat de aandacht van de Commissie
met name uit naar acties die de synergie in de rail sector verbeteren
en zodoende leiden tot een beter gebruik van de bestaande
infrastructuur. Dit betekent dat extra aandacht bestaat voor kustvaart
en voor het vervoer per spoor, waardoor de projecten op het gebied van
de binnenvaart in de verdrukking dreigen te komen. Het aantal
binnenvaartprojecten is sowieso lager dan het aantal spoor- en
kustvaartprojecten en Nederland is van mening dat gezien de
groeimogelijkheden van de binnenvaart juiste deze modaliteit
gestimuleerd zou moeten worden.
- Nederland is van mening dat de indicatieve minimum
subsidiedrempels te hoog liggen. Dit maakt het voor kleinere bedrijven
vrijwel onmogelijk subsidie te krijgen. Juist voor deze bedrijven kan
het hefboomeffect van subsidie groot zijn. Ook acties waarbij
bestaande diensten worden uitgebreid zullen nauwelijks kunnen voldoen
aan deze hoge drempels.
- Een aantal begrippen/criteria is nog niet geheel duidelijk.
Zo moet het onderscheid tussen modal shift acties en Motorways of the
Sea duidelijker gemaakt worden. Criteria als `innovatief" en `high
frequency' zijn voor meerdere uitleg vatbaar en zijn vaak meer aan de
markt om te beoordelen.
- Er moet voor worden gewaakt dat bij de overgang naar een
andere vervoersmodaliteit (`modal shift') de balans niet juist
negatief doorslaat voor het milieu doordat die andere
vervoersmodaliteit meer vervuilend is (bijvoorbeeld door uitstoot van
CO2, Nox en/of fijn stof). Concreet betekent dit dat per project
voldaan moet worden aan de doelstellingen van het programma (waaronder
een positief milieusaldo en het verminderen van de congestie) en dat
dit bij de aanvraag van het project al zichtbaar moet worden gemaakt.
Nederland acht het gerechtvaardigd dat in de komende periode van de
nieuwe Financiële Perspectieven het streven naar duurzame economische
groei centraal staat. Hierbij kan gedacht worden aan programma's die
ondersteunend aan structurele hervormingen zijn. Het gaat dan om
initiatieven om de voorwaarden voor groei te maximaliseren. Het
verbeteren van de onderlinge bereikbaarheid via harde en zachte
infrastructuur zal aan deze groei bijdragen. Marco Polo II is zo'n
programma. Eventuele additionele middelen voor dit programma zullen
moeten worden gevonden binnen een reëel constant kader en door het
vinden van besparingen elders (`nieuw-voor-oud').
Fiche 15: Verordening inzake trans-Europees transport
Titel:
Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the
Council laying down general rules for the granting of Community
financial aid in the field of trans-European transport and energy
networks and modifying Regulation (EC) No. 2236/95 of the Council
Datum Raadsdocument: 27 juli 2004
Nr Raadsdocument: 11740/04
Nr. Commissiedocument: COM(2004)475
Eerstverantwoordelijk ministerie: V&W in nauwe samenwerking met
FIN en EZ i.o.m. BZ en VROM
Behandelingstraject in Brussel:
Groep Financiële Raden, ECOFIN.
De horizontale aspecten van dit voorstel, dat deel uitmaakt van het
pakket voorstellen in het kader van de Financiële Perspectieven
2007-2013, worden behandeld in de Ad Hoc Groep Financiële
Perspectieven en de RAZEB.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Dit voorstel maakt deel uit van het pakket voorstellen in het kader
van de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013. De Commissie
publiceerde een overkoepelende mededeling over dit pakket (COM
2004/487). Over deze overkoepelende mededeling is het parlement
separaat geïnformeerd door middel van een Kamerbrief betreffende
"Reactie op voorstellen van de Commissie inzake de nieuwe Financiële
Perspectieven 2007-2013" (d.d. 20 september 2004).
De Commissie stelt een wijziging voor van de verordening die algemene
regels stelt voor het verlenen van financiële steun op het gebied van
trans-Europese transport- en energienetwerken (TENs). Het voorstel
maakt deel uit van een pakket voorstellen van de Commissie voor nieuwe
financiële middelen voor vervoer en energie. Naast het voorstel voor
financiële steun voor de TENs gaat het daarbij om aanvullende
voorstellen voor het Marco Polo programma (aanmoedigen van gebruik van
andere vervoersmodaliteiten door het goederenvervoer dan de weg) en
voor het Galileo-programma (bijdrage aan ontwikkeling- en
exploitatiefase van het Europese satellietsysteem voor plaatsbepaling
en navigatie).
Om recht te doen aan de prioriteit die aan de ontwikkeling van de TENs
wordt gegeven wordt een aantal principes voor de toekenning van
subsidie voorgesteld:
Vereenvoudiging:
Besluiten zullen, om de implementatie van het programma te versnellen,
worden genomen door middel van de raadplegingsprocedure (conform art
3, Comitologiebesluit 1999/468/EG) in plaats van de thans gehanteerde
regelgevingsprocedure (conform art 5, Comitologiebesluit 1999/468/EG).
Voorwaardelijkheid:
Projecten die voor subsidie in aanmerking willen komen zullen in
overeenstemming moeten zijn met het Gemeenschappelijk transport- en
energiebeleid.
Selectie en concentratie:
De gestelde voorwaarden zullen leiden tot een striktere selectie en
concentratie op minder projecten.
Met betrekking tot transport zal de steun zich richten op twee groepen
van projecten:
1. Prioritaire projecten en hierbinnen projecten die bijdragen aan de
integratie van de interne markt en het verminderen van
onevenwichtigheden tussen verschillende modaliteiten ten gunste van de
meer milieuvriendelijke vervoerswijzen.
2. Andere projecten van gemeenschappelijke belang die bijdragen aan
het verbeteren van de diensten die op het netwerk worden aangeboden en
die voorzien in de interoperabiliteit van de netwerken, in het
bijzonder verkeersmanagementsystemen voor spoor-, lucht- en
zeevervoer.
Met betrekking tot energie zal de focus zich richten op de prioritaire
projecten zoals neergelegd in bestaande Richtsnoeren. Steun zal zich
richten op de haalbaarheidsstudies in de ontwikkelingsfase, op
geologisch onderzoek en op proefboringen in moeilijk toegankelijke
gebieden. Daarnaast zal in exceptionele gevallen steun aan de aanleg
van een netwerk gegeven kunnen worden indien de Europese toegevoegde
waarde ervan groot is of wanneer natuurlijke barrières overwonnen
moeten worden.
Proportionaliteit
Onder deze titel worden de maximale subsidiepercentages benoemd. Voor
transportprojecten stelt de Commissie voor: 30% voor bepaalde delen
van prioritaire projecten; 50% in buitengewone gevallen voor
grensoverschrijdende delen; 50% voor overige projecten die
interoperabiliteit en veiligheid omvatten en 15% voor overige
projecten van gemeenschappelijk belang.
Voor energieprojecten wordt geen verhoging van het maximale
subsidiepercentage (10 of 20% voor bijzondere projecten) voorgesteld..
Soort steun
Naast de reeds bestaande mogelijkheden van gewone
investeringssubsidie, rentesubsidie en risicokapitaal participatie
stelt de Commissie de instelling van een garantiefonds voor dat
gebruikt zou kunnen worden ter dekking van commerciële postconstructie
risico's. Doel van dit instrument is een hefboomwerking te
bewerkstelligen teneinde participatie van de private sector te
bereiken. De Commissie zal nog een aparte mededeling uitbrengen waarin
zowel de voorwaarden als de toepassingsregels van dit in te stellen
garantiefonds worden beschreven.
Beheer
Voorgesteld wordt technische controles en certificering van opgevoerde
kosten bij de lidstaten neer te leggen. Daarnaast behoudt de Commissie
zich het recht voor het beheer van het lopende TEN-programma te
delegeren aan een uitvoerend agentschap.
Rechtsbasis van het voorstel: artikel 156 EG
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:
Codecisie.
Overkoepelende besluitvorming over het gehele pakket voorstellen in
het kader van de Financiële Perspectieven 2007-2013 geschiedt door de
Europese Raad met unanimiteit.
Instelling nieuw Comitologie-comité:
Nee. Voorgesteld wordt echter de huidige regelgevingsprocedure te
wijzigen in de raadplegingsprocedure.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief. Het stimuleren van de ontwikkeling van het
TEN is een Gemeenschapsaangelegenheid. Het aanleggen van
infrastructuur is een nationale bevoegdheid, maar een financiële
stimulans op basis van het communautaire TEN-programma kan helpen om
bepaalde obstakels te overwinnen.
Proportionaliteit: twijfelachtig. Een verordening is als instrument op
zijn plaats maar het voorstel om bepaalde projecten voor maximaal 50%
te financieren maakt de proportionaliteit op zijn minst twijfelachtig.
In de praktijk zal dit voorstel slechts ten goede komen aan enkele
zeer dure, politiek gevoelige projecten en een onevenredig grote druk
op het beschikbare budget leggen.
Consequenties voor de EU-begroting:
De Commissie is van mening dat voor de uitvoering van de voorgestelde
verordening in de periode 2007-2013 EUR 20,690 miljard nodig is (EUR
20,35 miljard voor TEN-T en EUR 340 miljoen voor TEN-E).
Op basis van het subsidiariteitsbeginsel en de verwachte toegevoegde
waarde op EU-niveau is Nederland van mening dat indien, binnen een
reëel constant kader middelen door besparingen elders vrijkomen, de
nadruk van intensiveringen o.a. op TENs moet liggen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
De rijksoverheid zal in nauwe samenwerking met de Commissie
controletaken moeten uitvoeren. Exacte consequenties van dit deel van
het voorstel zijn niet aan te geven want e.e.a. is afhankelijk van of
en hoeveel Nederlandse projecten subsidie zullen gaan ontvangen.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): Geen
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
1 januari 2007. Dit lijkt haalbaar.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland acht het gerechtvaardigd dat in de komende periode van de
nieuwe Financiële Perspectieven het streven naar duurzame economische
groei centraal staat. Hierbij kan gedacht worden aan programma's die
ondersteunend aan structurele hervormingen zijn. Het gaat dan om
initiatieven om de voorwaarden voor groei te maximaliseren. Het
verbeteren van de onderlinge bereikbaarheid via harde en zachte
infrastructuur kan hier onderdeel van zijn.
Het TEN programma is zo'n programma en op basis van het
subsidiariteitsbeginsel en de verwachte toegevoegde waarde op
EU-niveau is Nederland van mening dat, indien binnen een reëel
constant kader middelen door besparingen elders vrijkomen, de nadruk
van intensiveringen o.a. op TENS moet liggen.
Nederland staat afwijzend tegenover de door de Commissie voorgestelde
verhogingen van de maximale subsidiepercentages. In de praktijk zullen
slechts drie projecten voor 50% financiering in aanmerking komen, t.w.
twee Alpentunnels en een Pyreneeën verbinding. Hoewel ook de
Nederlandse transportsector belang heeft bij met name betere Alpen
verbindingen, is Nederland van mening dat een subsidiepercentage van
50% buitenproportioneel is.
Wat betreft selectie en concentratie van projecten is Nederland van
mening dat hierbij ook aandacht moet zijn voor projecten die zich
richten op vermindering van congestie.
Nederland is het niet eens met de wijziging van de nu gehanteerde
regelgevingsprocedure in de raadplegingsprocedure. Hoewel Nederland
zich realiseert dat dit de Commissie in staat zal stellen
daadkrachtiger op te treden bij de uitvoering van het TEN-programma,
beperkt dit de rol van de lidstaten te zeer (en die van het EP in zijn
geheel). De Commissie zal op een andere wijze de uitvoering
efficiënter moeten maken; delegatie hiervan aan een agentschap zou een
mogelijkheid kunnen zijn.
Nederland is ook geen voorstander van een grotere rol van de lidstaten
bij de controle van de eigen projecten. Nederland zich uitspreken
tegen een kleinere controlerende rol voor de Commissie.
Fiche 16: Verordening drugsprecursoren
Titel:
Voorstel voor een verordening van de Raad houdende voorschriften voor
de controle op de handel in bepaalde stoffen die worden gebruikt voor
de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope
stoffen
Datum Raadsdocument: 15 april 2004
Nr Raadsdocument: 8399/04
Nr. Commissiedocument: COM(2004) 244
Eerstverantwoordelijk ministerie: FIN i.o.m. EZ, VWS, JUS, BZ
Behandelingstraject in Brussel: RWG Douane-unie, Raad
Concurrentievermogen
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Op grond van artikel 12 van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen
de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen (Verdrag
van Wenen, 1988) is een systeem vereist om toezicht te houden op de
internationale handel in drugsprecursoren. Dit systeem moet ervoor
zorgen dat de stoffen die nodig zijn om verdovende middelen en
psychotrope stoffen te vervaardigen niet in handen komen van personen
die zich bezighouden met de (illegale) productie hiervan.
Omdat deze stoffen ook voor talloze legale doeleinden kunnen worden
gebruikt en de handel in deze stoffen in beginsel legaal is, kan
toegang tot deze stoffen niet algemeen worden verboden. Er moeten
derhalve maatregelen worden genomen om het juiste evenwicht te vinden
tussen enerzijds de wens om te voorkomen dat drugsprecursoren in
handen komen van illegale drugsproducenten en anderzijds het streven
om te voorzien in de commerciële behoeften van de chemische
bedrijfstak.
De Commissie heeft de nu tien jaar oude bestaande regelgeving
(verordening (EEG) nr. 3677/90) geëvalueerd en geconcludeerd dat deze
aangepast moet worden. In aansluiting op het EU-Actieplan inzake Drugs
voor 2000-2004, dat werd goedgekeurd op de Europese Raad van Feira
(juni 2000), organiseerde de Commissie destijds in samenwerking met de
lidstaten een beoordeling van het EG-controlesysteem ten aanzien van
de handel in drugsprecursoren.
Uit deze beoordeling bleek de noodzaak het toezicht uit te breiden.
Het gaat met name om in de EU gevestigde deelnemers aan het
handelsverkeer, die zich bezighouden met de facilitatie van het
handelsverkeer tussen derde landen. Volgens de Commissie is een
sterkere communautaire aanpak nodig voor het verlenen van vergunningen
en de controlevoorschriften inzake opschortende douaneregelingen.
Voorts moeten de procedures en eisen voor de uitvoer worden uitgebreid
en de controles worden geconcentreerd op de meest gevoelige zendingen
met als voornaamste criterium de gevoeligheid van de precursor en het
derde land van de handelspartner.
Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 133 EG.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad met
gekwalificeerde meerderheid.
Instelling nieuw Comitologie-comité:Nee.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: N.v.t., het betreft hier een exclusieve competentie
van de Gemeenschap.
Proportionaliteit: Twijfelachtig. Nederland betwijfelt de noodzaak van
een geheel nieuwe verordening en meent dat deze tot extra
administratieve lasten kan leiden. Bij voorkeur zou de bestaande
regelgeving beter uitgevoerd en slechts waar nodig aangepast moeten
worden. Daarnaast betwijfelt Nederland of, gegeven de aard van de
problematiek, (nieuwe) regelgeving op het gebied van handelspolitiek
überhaupt voor de hand ligt.
Consequenties voor de EU-begroting: Geen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
De voorgestelde uitbreiding van administratieve procedures zal leiden
tot een hogere belasting van controlediensten (Douane, FIOD/ECD,
Douane Noord/Centrale Dienst voor in- en uitvoer). Deze kosten worden
gedekt binnen de begroting van het beleidsverantwoordelijke
departement, waaronder de uitvoerende diensten ressorteren.
In vergelijking met de bestaande regelgeving (verordening (EEG) nr.
3677/90) zal voor een aantal chemicaliën een invoervergunning worden
ingesteld, wordt doorvoer gereglementeerd en wordt de
documentatieplicht verscherpt. Open vergunningen zullen worden
afgeschaft. Het is de intentie van de Commissie om in de
toepassingsverordeningen vereenvoudigde regelingen op te nemen. Ook
zijn er administratieve lasten aan verbonden voor het bedrijfsleven
i.v.m. het aanvragen van vergunningen.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering):
Aanpassing van nationale wetgeving wordt verwacht. Ofschoon het hier
gaat om een rechtstreeks werkende verordening, zullen zowel attributie
van bevoegdheden (bijvoorbeeld afgifte van in- en uitvoervergunningen)
als strafsancties aangepast dan wel gewijzigd moeten worden. In de Wet
voorkoming misbruik chemicaliën, die de attributie van bevoegdheden en
de strafsancties regelt, wordt statisch verwezen naar de vorige
(artikelen van) verordening 3677/90. Deze verwijzing dient bij formele
wetswijziging te worden aangepast.
Overwogen wordt geheel nieuwe nationale wetgeving tot stand te
brengen. De huidige nationale wet is met name gericht op de
implementatie van de huidige precursoren-richtlijn; deze richtlijn is
onlangs omgezet in een rechtstreeks werkende verordening (verordening
voor de intra-handel inzake drugsprecursoren (Pb EG 2004, L 47)) die
gelijktijdig met de onderhavige verordening in werking treedt. Daarmee
zal het overgrote deel van de huidige artikelen van de WVMC (Wet
Voorkoming Misbruik Chemicaliën) dienen te vervallen.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
De verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die
van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie en is
van toepassing vanaf 1 juli 2005. Gestreefd zal worden de toepassing
van het voorstel te doen samenvallen met de toepassing van de
verordening voor de intra-handel inzake drugsprecursoren (Pb EG 2004,
L 47).
Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland hecht veel waarde aan een efficiënte en effectieve
bestrijding van de illegale handel in en productie van drugs.
Betwijfeld wordt echter of de uitbreiding van administratieve
controles zal leiden tot de meest adequate bestrijding van het
misbruik van chemicaliën in de illegale productie van drugs.
De Europese precursorenregelgeving is 15 jaar geleden tot stand
gekomen ter implementatie van het Weense Verdrag van 1988. Het is een
(overwegend) administratief systeem van registratie-, documentatie- en
vergunningplicht voor de legale handel en bedrijfsleven. Nu blijkt dat
dit administratieve systeem, als een bijna autonoom proces, steeds
verder uitdijt. Dit is met name het gevolg van een toename van het
aantal handelingen die registratie- en vergunningplichtig zijn,
waardoor het aantal documenten en de administratieve lasten toenemen.
Het Weense Verdrag is vooral tot stand gekomen om opsporingsinstanties
voldoende instrumenten in handen te geven op te kunnen treden tegen
illegale handelingen met precursoren. Een nog uitgebreider systeem van
administratieve controle is naar de opvatting van Nederland niet de
juiste aanpak.
Het belangrijkste oogmerk van het opzetten van een administratief
systeem, zoals voorgesteld door de Commissie, is het voorkomen van
omleiding of `lekken' van precursoren uit de legale handel naar de
illegaliteit. De laatste jaren is echter duidelijk geworden dat
bedrijfsleven en handel in de EU zich niet of nauwelijks bezondigen
aan illegale praktijken; het probleem zit niet in de legale handel
maar vrijwel geheel in de illegaliteit. De vraag is dan ook of de
uitbreiding van administratieve controles zal leiden tot de meest
adequate bestrijding van het misbruik van chemicaliën in de illegale
productie van drugs. Naar Nederlands inzicht is dat niet het geval.
Overigens betekent dit uiteraard niet dat bestaande administratieve
procedures wat Nederland betreft niet voor verbetering vatbaar kunnen
zijn.
Het kiezen van het juiste instrumentarium is niet alleen van belang
voor de legale handel en bedrijfsleven. Het is zeker van zoveel belang
voor een adequate aanpak van het drugsprobleem en voor de inzet van
mankracht en middelen. Indien de administratieve maatregelen worden
uitgebreid zullen die ook met meer mankracht moeten worden
gehandhaafd. Dat betekent een verschuiving van de inzet van de
handhavingsdiensten naar deze maatregelen. Relatief minder aandacht
kan dan worden besteed aan de opsporing van illegale activiteiten,
zoals smokkel van precursoren. Naar Nederlands inzicht zit echter
juist daar het probleem. Met deze voorstellen richt de Commissie zich
op dat onderdeel van de precursoren (de legale handel) waar, gezien de
ervaringen van de laatste jaren, juist of relatief weinig problemen
zijn.
Nederland onderschrijft het belang van een efficiënte en effectieve
aanpak van de precursorenproblematiek. Daarom zal Nederland tijdens de
behandeling van dit voorstel het belang van de volgende zaken
benadrukken:
- de huidige procedures dienen verbeterd te worden om zoveel
mogelijk nieuwe regelgeving te voorkomen. De voorstellen dienen
proportioneel te zijn en in lijn met bestaande regelgeving. Een geheel
nieuwe verordening is naar Nederlands inzicht vooralsnog niet nodig;
- de procedures dienen gericht te zijn op het aanpakken van
een problematiek die in de loop der jaren gewijzigd is. Een overdreven
focus op mogelijke problemen in de legale handel ligt daarbij niet
voor de hand. Om deze reden is Nederland er dan ook niet van overtuigd
dat een verordening op het gebied van handelspolitiek het juiste
instrument is om deze problematiek aan te pakken;
- de voorstellen dienen voldoende aan te sluiten bij de
basisdoelstelling van het Verdrag van Wenen;
- de voorstellen moeten mede gericht zijn op administratieve
lastenverlichting voor bedrijven en overheid ten opzichte van de
huidige regelgeving;
- het functioneren van de regeling zal na een nader vast te
stellen periode moeten worden geëvalueerd.
Fiche 17: Mededeling inzake mobiele breedbanddiensten
Titel:
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad
inzake mobiele breedbanddiensten
Datum Raadsdocument: 2 juli 2004
Nr Raadsdocument: 11124/04
Nr. Commissiedocument: COM (2004) 447 definitief
Eerstverantwoordelijk ministerie: EZ i.o.m. BZK, BZ, FIN, OCW, VWS
Behandelingstraject in Brussel: RWG Telecommunicatie, Raad Vervoer,
Telecommunicatie en Energie.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
In de nabije toekomst zullen telecommunicatie, broadcasting (radio/TV)
en internet convergeren. Verschillende netwerken die deze drie
elementen dragen zullen naast elkaar bestaan en vergelijkbare diensten
aanbieden. Om in de ontwikkelingen in de derde generatie mobiele
netwerken (3G) (en daarna) als EU succesvol te zijn en voorop te
blijven lopen worden door de Commissie voorstellen gedaan op een breed
gebied van beleid en regulering.
In de Mededeling stelt de Commissie de volgende zaken aan de orde:
1. Een Europees technologie-platform voor mobiele en draadloze
communicatie moet worden ingesteld. Het bestaande platform in de
context van de voorbereiding op het Zevende Kaderprogramma kan dan
worden geformaliseerd.
2. Interoperabiliteit is een zaak van de markt. De Commissie
moedigt de markt aan om interoperabiliteit te organiseren. Als dit
niet lukt, zou er sprake kunnen zijn van marktfalen en kan de
Commissie regulerend ingrijpen.
3. De Commissie wil een onderzoek uitvoeren naar potentiële
(waaronder technische) obstakels voor een snelle uitrol van mobiele
breedbandige diensten. Consumentenaspecten worden meegenomen.
4. Met betrekking tot vraagstukken op het gebied van copyright
overweegt de Commissie EU-brede licenties door middel van een
one-stop-shop benadering.
5. Om een interne markt voor producten en diensten te garanderen
moet flexibel gebruik van het radiospectrum mogelijk blijven. Een
gecoördineerde Europese aanpak hiervan blijft belangrijk.
6. Gedeelde interoperabele authentificatiemechanismes in heel
Europa zijn nodig voor veiligere elektronische communicatie. De
marktpartijen in de daarvoor bedoelde gremia moeten hierover
overeenstemming bereiken.
7. Mobiel betalen vraagt om een technologie-neutrale omgeving.
Belangrijke aspecten hiervan zijn bovendien: a) betalingen aan mobiele
operators voor hun diensten vallen niet onder de scope van mobiel
betalen; b) alleen het e-money element van prepaid-mobiele telefoons
moet worden gereguleerd onder de e-money Richtlijn; c) regelgevers
moeten slechts een minimum aan regelgeving produceren om financiële
stabiliteit en consumentenbescherming af te dekken; d)
witwas-regelgeving moet worden aangepast om ook rekening te houden met
e-money.
8. Om de uitrol van nieuwe mobiele netwerken te versnellen,
moeten overheden: a) gezondheidsrisico's adresseren; b) procedures
voor antennes harmoniseren en vereenvoudigen, en c) meer publieke
bewustwording realiseren voor de gevaren van en juridische bescherming
bij mobiele communicatie.
Rechtsbasis van het voorstel :n.v.t., het betreft een Mededeling
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Strikt genomen niet van toepassing, want het betreft een Mededeling.
In de Mededeling wordt echter regelmatig gepleit voor meer
coördinatie. Op onderdelen, met name op het gebied van ruimtelijke
ordening, hebben de nationale bevoegdheden echter primaat. Coördinatie
is in dergelijke gevallen goed als het om informatie uitwisselen gaat,
strakke richtsnoeren uit Brussel zijn in deze fase niet gewenst.
Consequenties voor de EU-begroting: Geen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Geen.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): Geen.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
De Mededeling gaat over het stimuleren van diensten via het derde
generatie mobiele netwerk (3G). Het vraagstuk speelt echter ook bij
andere mobiele systemen. Nederland betreurt het dat de aansluiting met
het vaste net niet aan de orde komt. De mobiele markt staat immers
niet op zichzelf.
Nederland zal de Commissie meer duidelijkheid vragen over hoe de
bepleite coördinatie er uit zou moeten zien. Strakke richtsnoeren
vindt Nederland in deze fase namelijk onwenselijk (zie ook
subsidiariteit). Tegen het uitwisselen van informatie bestaat geen
bezwaar.
Wat de gezondheidsrisico's betreft heeft de Gezondheidsraad over het
advies UMTS-straling- geadviseerd dat het hier om een braakliggend
gebied gaat, waar wel onderzoek is verricht, echter niet met
overduidelijke resultaten. UMTS is overigens de nieuwe generatie
mobiele communicatie, de opvolger van het GSM-netwerk, waarmee ook
mobiel geïnternet kan worden.
Fiche 18: Richtlijn inzake een communautaire vergunning voor
luchtverkeersleiders
Titel:
Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad
inzake een communautaire vergunning voor luchtverkeersleiders
Datum Raadsdocument: 14 juli 2004
Nr Raadsdocument: 11484/04
Nr. Commissiedocument: COM(2004) 473 final
Eerstverantwoordelijk ministerie: Verkeer en Waterstaat i.o.m.
FIN, BZ, DEF
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Transport, Raad
Vervoer, Telecommunicatie en Energie
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Dit voorstel vormt een follow-up van het eerder dit jaar aangenomen
pakket wetgevingsvoorstellen betreffende het gemeenschappelijk
luchtruim. De Commissie had bij het akkoord over dit pakket in een
verklaring toegezegd dit voorstel te zullen indienen. Doel van het
voorstel is een communautaire vergunning in te voeren voor
luchtverkeersleiders, zodat de bij het genoemde pakket ingestelde
grensoverschrijdende functionele luchtruimblokken makkelijker
kunnen worden georganiseerd en de flexibiliteit en mobiliteit van de
luchtverkeersleiders op de arbeidsmarkt worden verbeterd. Deze
harmonisatie dient met name de veiligheid.
Het voorstel bevat voorschriften voor alle onderdelen van de
vergunningsketen, zoals voorwaarden voor het verkrijgen van de
vergunning, een geharmoniseerde structuur voor bevoegdverklaringen en
aantekeningen, vereiste talenkennis conform ICAO-voorschriften
(International Civil Aviation Organisation), medische vereisten en
voorwaarden met betrekking tot opleidingsinstanties en examinatoren.
Er wordt een systeem voor wederzijdse erkenning ingevoerd, in lijn met
jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie. Het voorstel is
gebaseerd op het institutionele kader en de comité-structuur die zijn
vastgesteld voor het gemeenschappelijk Europees luchtruim (Single
European Sky).
Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 80 (2) EG
Het voorstel geeft uitvoering aan artikel 5 van de
Dienstverleningsverordening(2004/550/EG) inzake de verlening van
luchtvaartnavigatiediensten in het gemeenschappelijk Europees
luchtruim.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Co-decisie
Instelling nieuw Comitologie-comité:
Voor de besluitvormingprocedures waarin dit voorstel voorziet, zal
gebruik worden gemaakt van een bestaand comité (het bij artikel 5 van
de kaderverordening(2004/549/EG) ingestelde Comité voor het
Gemeenschappelijk Luchtruim).
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief. Eén gemeenschappelijke vergunning voor
luchtverkeersleiders kan niet adequaat door de afzonderlijke lidstaten
worden gerealiseerd.
Proportionaliteit: positief. Richtlijn is het geëigende instrument om
de doelstelling van het voorstel, te weten verbetering van de
beschikbaarheid van luchtverkeersleiders en bevordering van de
wederzijdse erkenning van de vergunningen, te bereiken.
Consequenties voor de EU-begroting: geen
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Voor de rijksoverheid zijn geen extra kosten verbonden aan de afgifte
van de vergunning op zich, omdat er al een vergunningensysteem
bestaat. Wat betreft het toezicht en audits zal sprake zijn van een
geringe toename in taken om de naleving van de in het voorstel
neergelegde voorschriften te garanderen. De kosten van het toezicht
kunnen in rekening worden gebracht aan de aanbieders die een
certificering en goedkeuring aanvragen of zij kunnen worden verwerkt
in de kostenbasis voor de heffingenregeling.
Voor de organisatie van Luchtverkeersdienstverlening Nederland (LVNL)
hangen de kosten af van het huidig opleidingsysteem. Aangezien deze al
in grote mate voldoet aan de eisen van de ESARR5 (Eurocontrol
Regulatory Requirement no.5) die de basis vormt van het voorliggende
voorstel, zullen deze eventueel licht toenemen. Deze mogelijke extra
kosten kunnen, op grond van het Single European Sky-pakket,
verdisconteerd worden in de tarieven. De specifiek door dit voorstel
veroorzaakte bijkomende kosten moeten worden afgewogen tegen de kosten
die het gevolg zijn van andere, uit het wetgevingspakket voor het
gemeenschappelijk luchtruim voortvloeiende voorschriften, bijvoorbeeld
op het gebied van kwaliteits- en veiligheidsbeheerssytemen
Geharmoniseerde bevoegdheden zullen de veiligheid vergroten en leiden
tot een efficiëntere organisatie van het werk, met name tegen de
achtergrond van de instelling van de functionele luchtruimblokken.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering):
Het voorstel van de Commissie zal nationaal resulteren in een geringe
aanpassing van de wet, een bestaande algemene maatregel van bestuur en
daarop gebaseerde ministeriele regelingen. Hierbij wordt de LVNL
ingeschakeld. De LVNL is een zelfstandig bestuursorgaan en beschikt
evenals de luchtverkeersorganisaties in de andere lidstaten, over een
eigen opleidingsinstantie.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
De richtlijn zal naar verwachting in 2006 in werking treden, met
uitzondering van de vereisten voor de talenkennis, waarbij een
overgangstermijn van twee jaar zal gelden. Deze termijnen lijken
haalbaar.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland staat positief tegenover het voorstel tot een richtlijn
inzake een communautaire vergunning voor verkeersleiders en ziet het
als een positief vervolg op het Single European Sky wetgevingspakket.
Het voorstel zal voor Nederland geen onoverkomelijke problemen met
zich meebrengen aangezien Nederland in belangrijke mate al voldoet aan
de gestelde eisen. Nederland is van mening dat geharmoniseerde
bevoegdheden de veiligheid zullen vergroten en zullen leiden tot een
efficiëntere organisatie van het werk, met name tegen de achtergrond
van de instelling van de functionele luchtruimblokken.
Fiche 19: Beschikking aangaande Gemeenschappelijk Actieprogramma
civiele bescherming
Titel:
Voorstel voor een beschikking van de Raad ter wijziging van
Beschikking 1999/847/EC aangaande de verlenging van het
Gemeenschappelijk Actieprogramma op het gebied van civiele
bescherming
Datum Raadsdocument: 26 juli 2004
Nr Raadsdocument: 11707/04
Nr. Commissiedocument: COM (2004)512
Eerstverantwoordelijk ministerie: BZK i.o.m. FIN, BZ, DEF, VROM,
V&W, JUST, VWS, LNV
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Civiele Bescherming,
JBZ Raad
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Het actieprogramma civiele bescherming heeft tot doel een betere
bescherming van mens, milieu en eigendom in geval van natuurlijke en
technologische rampen. Het behelst een reeks projecten, zoals het
uitwisselen van experts, workshops en andere acties met betrekking tot
samenwerking en wederzijdse assistentie tussen de nationale
rampenbeheersing organisaties. Het actieprogramma ondersteunt en vult
de inspanningen op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau aan. Het
huidige actieprogramma is gericht op een beperkt aantal belangrijke
projecten met een brede Europese impact, zoals projecten met
betrekking tot preventie, voorlichting, crisismanagement en psychische
nazorg, evenals netwerken tussen verschillende
vrijwilligersorganisaties.
Het huidige actieprogramma civiele bescherming is een verlenging van
het actieprogramma uit 1999. Thans wordt wederom een verlenging
voorgesteld van 2 jaren (januari 2005 tot december 2006).
Rampen zoals het ongeluk met de Prestige en de bosbranden in Portugal
hebben aangetoond dat actie op EU-niveau gewenst is. Deze ongelukken
hebben aangetoond dat de combinatie van hulp vanuit verschillende
lidstaten en een gezamenlijk optreden, alsmede onderlinge uitwisseling
van informatie bijdragen aan een effectievere rampenbestrijding.
Daarbij komt dat sinds de aanslagen van 11 september 2001 en de
recente aanslagen in Madrid op verzoek van de lidstaten eveneens
projecten zijn gestart die zich richten op de voorbereiding op
mogelijke terroristische aanslagen. Hierbij gaat de aandacht met name
uit naar nucleaire, biologische radiologische en chemische aanvallen.
De Europese Raad heeft terrorisme als een van haar prioriteiten
aangemerkt (zie ook het EU Actieplan ter bestrijding van terrorisme),
waardoor ook op het terrein van civiele bescherming de activiteiten
sterk zijn toegenomen.
Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 308 EG
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad met
unanimiteit, adviesrecht EP
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief. Een Europees gecoördineerde aanpak heeft de
voorkeur boven verschillende bilaterale samenwerkingsverbanden.
Proportionaliteit: Positief. Een beschikking van de Raad is het
geëigende instrument.
Consequenties voor de EU-begroting:
Met de verlenging van het actieprogramma voor de periode 2005-2006 is
EUR 4,8 miljoen gemoeid.
De middelen voor dit voorstel zijn toegenomen in vergelijking met het
vorige programma, namelijk met EUR 900.000 op jaarbasis. De verhoging
is een gevolg van het feit dat de tien nieuwe lidstaten tevens
participeren aan dit programma. Ook heeft de Raad het belang van
civiele bescherming sinds de aanslagen van 11 september 2001 en de
aanslagen in Madrid in toenemende mate benadrukt, waarbij de Raad en
het EP solidariteit op dit terrein van groot belang achten. Daarnaast
zijn de gelden die worden betaald uit het solidariteitsfonds na grote
rampen zoals de overstromingen in Duitsland en de bosbranden in
Portugal de laatste jaren sterk opgelopen. Preventieve maatregelen
kunnen een dergelijke stijging van aan rampen verbonden kosten
voorkomen dan wel verkleinen. De middelen die gebruikt gaan worden
voor het actieprogramma 2005-2006 dienen ter vergroting van preventief
inzicht en tot doorvoering van preventieve maatregelen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Geen.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland kan akkoord gaan met de verlenging van het actieprogramma
voor de periode 2005-2006. Deelname aan en kennisneming van lopende
projecten ter vergroting van de veiligheid in Europa worden door
Nederland van belang geacht. Het actieprogramma vult daarbij nationale
inspanningen aan. Daarnaast kunnen door het actieprogramma lessen
worden getrokken uit eerdere activiteiten gericht op rampenbestrijding
en kan aangestuurd worden op preventieve maatregelen ten aanzien van
natuurlijke en technologische rampen (al dan niet het gevolg zijn van
terrorisme). Daarnaast bevordert het actieprogramma een betere
crisiscommunicatie in Europa.
Integrated projects (IP) en Networks of Excellence (NoE) zijn
grootschalige instrumenten gericht op grote onderzoeksprogramma's op
een specifiek technologie gebied, reeds geïntroduceerd in het Zesde
Kaderprogramma. STREPS: Specific Target Research Projects: EU R&D
samenwerking op specifieke onderzoeksvragen.
Nederlands kompas voor de Europese onderzoeksruimte. Strategisch
kader voor de internationalisering van het onderzoeks- en
innovatiebeleid, Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid
(AWT) januari 2004 (AWT-advies 57), blz 26
Ook de SER onderschrijft deze positie in haar advies Met Europa meer
groei Commissie Sociaal-Economische Deskundigen Sociaal Economische
Raad, mei 2004, blz 184
Europese paradox: Europa is goed in het doen van onderzoek maar
minder goed in het omzetten van onderzoeksresultaten in nieuwe
producten en processen.
ESFRI: European Strategy Forum for Research Infrastructure.
ESA: European Space Agency.
Voor een uitgebreide samenvatting van de doelstellingen,
bijbehorende criteria, en onderverdeling wordt kortheidshalve verwezen
naar de brief aan de Tweede Kamer over het Derde Cohesierapport.
een luchtruimblok dat is gebaseerd op operationele behoeften en de
noodzaak weerspiegelt voor een meer geïntegreerd beheer van het
luchtruim zonder dat daarbij rekening wordt gehouden met bestaande
landsgrenzen
Ministerie van Buitenlandse Zaken