STICHTING EXODUS
Rijk moet begeleiding ex-gedetineerden blijven steunen
Organisaties bezorgd over beleidsvoorstellen Donner
De landelijke overheid moet verantwoordelijk blijven voor het
aanbieden van reïntegratietrajecten voor ex-gedetineerden. De nadelen
wegen zwaarder dan de voordelen om deze nazorg helemaal onderdeel te
laten worden van gemeentelijk welzijnsbeleid. Dat stellen de
stichtingen Door, Exodus, Moria en Ontmoeting in hun gezamenlijke
reactie op de beleidsvoorstellen die minister Donner van Justitie aan
de Tweede Kamer heeft gestuurd. De vaste commissie voor Justitie uit
de Tweede Kamer organiseert maandag 4 oktober van 14.00 tot 16.00 uur
een rondetafelgesprek over dit onderwerp. De stichtingen zullen bij
die gelegenheid hun standpunten nader toelichten. Indien de plannen
van de minister onverhoopt toch doorgezet worden, staat de
financiering van zeker 30% van de activiteiten van de stichtingen op
het spel. Samen beheren de organisaties 15 huizen met in totaal ruim
200 kamers, verspreid over het land, waarin reïntegratietrajecten voor
ex-gedetineerden worden aangeboden.
Slepende kwestie
De brief over nazorg aan ex-gedetineerden van minister Donner aan de
Kamercommissie is een vervolg op een al jaren slepende discussie. Bij
de begrotingsbehandeling in 2003 kon, net als de drie voorgaande
jaren, alleen door een Kamerbreed gesteund amendement de financiering
voor reïntegratieprogramma's voor ex-gedetineerden worden
veiliggesteld. De minister van Justitie meent dat deze nazorg niet de
verantwoordelijkheid is van zijn departement. In zijn brief aan de
Tweede Kamer licht de minister toe waarom hij vindt dat deze
programma's bij het welzijnsbeleid thuishoren. Bovendien wordt in de
brief duidelijk dat reïntegratieprogramma's zoals de stichtingen Door,
Exodus, Moria en Ontmoeting die aanbieden, wat hem betreft alleen nog
maar gericht moeten worden aangeboden aan een beperkt aantal, door
Justitie geselecteerde gedetineerden.
Bezwaren
In hun reactie stellen de stichtingen dat aan de voorstellen van
minister Donner een groot aantal principiële en praktische bezwaren
kleven. De organisaties wijzen het principieel af dat in het beleid er
voor wordt gekozen om vele (ex-)gedetineerden geen aanbod meer te doen
voor begeleiding bij terugkeer in de maatschappij. Resocialisatie
wordt op die manier ongemerkt geschrapt als doelstelling van het
strafrechtsysteem in Nederland. Noch de samenleving, noch
gedetineerden zelf zijn gebaat bij het afschrijven van mensen, dat
daarvan het resultaat kan zijn. Daarnaast zien zij een aantal
praktische bezwaren, indien de ondersteuning voor ex-gedetineerden
onderdeel zou moeten worden van gemeentelijk welzijnsbeleid. Zo
constateren zij dat de toeleiding van gedetineerden naar de
reïntegratieprogramma's nu al vaak niet goed werkt. Versnippering naar
gemeentelijk niveau zal ondoelmatige inzet van middelen tot gevolg
hebben, met tevens het risico van te grote verschillen tussen regio s.
Verder onderschat de minister de lengte en complexiteit van de
noodzakelijke begeleidingsprogramma s.
De vier stichtingen stellen in hun reactie dat een landelijk regeling
noodzakelijk is, op basis waarvan ex-gedetineerden op vrijwillige
basis een programma kunnen volgen voor begeleiding bij terugkeer in de
samenleving. De rijksoverheid moet landelijk eindverantwoordelijk
blijven voor die reïntegratie, omdat het bij ex-gedetineerden om een
specifieke doelgroep met landelijke kenmerken gaat. Gemeentelijk
beleid zal veelal onvoldoende de voor reïntegratie van
ex-gedetineerden noodzakelijke begeleiding kunnen waarborgen.
---------------------