Socialistische Partij
Wormen en maden
Toen ik in 1971 sociologie ging studeren op de Vrije Universiteit
kreeg ik van kritische sociologiestudenten te horen dat het vak
gedomineerd werd door de benadering vanuit het gezichtspunt van normen
en waarden. Dit werd sarcastisch de sociologie van wormen en maden
genoemd. In de overeenkomst in klanken zat een verwijzing naar een
lager niveau van organismen, dat werd bestudeerd. Het doel was het
simplisme aan de kaak te stellen, niet om de betekenis als zodanig te
ontkennen. De zwakte van de aanpak, zo werd mij geleerd, lag in het
negeren of het onderbelichten van sociale structuren. Er moest in de
sociologie meer aandacht zijn voor sociale verhoudingen, belangen en
machtsverschillen die samenhingen met de economie (voortbrenging van
goederen en diensten).
---
door Nico Schouten, verbonden aan het wetenschappelijk bureau van de
SP
---
Daar had ik toen wel oren naar. In de jaren 60 was er immers veel
aandacht ontstaan voor sociale ongelijkheden en vooral voor uitbuiting
op wereldschaal. De jaren 60 waren de jaren van de dekolonisatie. Dit
wordt steeds over het hoofd gezien door al diegenen die menen dat het
vooral de tijd was van een doorbreking van traditionele waarden en
normen. Die doorbreking was er ook wel, maar die kwam niet uit de
hemel vallen, en zat ook niet in de genen van de toen opgroeiende
generaties. Het was een tijd dat op wereldschaal - zoals Bob Dylan
zong - de "tijden gingen veranderen". De heersende elites verloren bij
veel opgroeiende jongeren in veel westerse landen hun gezag door de
ontmaskering van hun zelfverheerlijking en hun verheerlijking van "het
Vrije Westen". Wat was dat toch voor een vrijheid als dit inhield dat
er koloniale oorlogen werden gevoerd, dat gekleurde volkeren
tweederangsburgers waren en een persoonlijke levensstijl ondergeschikt
was aan de groepsmoraal in een verzuilde en autoritaire samenleving?
Een zekere ruimte was overigens geschapen door de wederopbouw in de
jaren 50, waarna een groeiend aantal mensen meer aan andere zaken
gingen denken. Democratisering was het toverwoord om dingen te
veranderen, waarbij bleek dat ook onder mensen die tegen het heersende
gezag opponeerden grote meningsverschillen konden bestaan. In de jaren
60 begon immers ook de opmars van de VVD en zat ze tussen 1959 en 2004
slechts 12 jaar niet in het kabinet.
Sociale structuren
Het zal de lezers nu niet verwonderen dat ik bij het lezen van het
WRR-rapport "Waarden, normen en de last van het gedrag" een hernieuwd
gevoel van wrevel kreeg. Opnieuw mis ik oog voor de invloed van
sociale structuren. Waarden en normen lijken vooral buiteneconomische
onderwerpen. Hun thematisering is weggelegd voor buiteneconomi-sche
instituten. De vraag is of je met zo'n benadering wel veel bereiken
kan daar het discours dan op een vrij hoog abstractieniveau blijft
steken, een niveau waar weinig tegenstellingen en meningsverschillen
in doordringen.
De nadruk ligt in het rapport op fatsoenlijke omgangsvormen en de
omgang met culturele verschillen. Dit zijn op zich zinnige
onderwerpen, maar in het zoeken naar oorzaken van sociale problemen
doet men er toch goed aan de sociale werkelijkheid waarin mensen leven
bij de discussie te betrekken. Waar mensen steeds meer op zichzelf
worden terug-geworpen ligt onverschilligheid voor de gevolgen van
daden voor anderen op de loer. De eerste eis in een samenleving is de
aanvaarding van het bestaan van een ander. Wil dit meer inhouden dan
"gij zult niet doden" dan moet het gaat om de levenskwaliteit en de
levensrisico's. De beleving van kwaliteit en risico's is nauw
verbonden met de mogelijkheden die een samenleving heeft om dingen te
realiseren die voor iedereen van belang zijn. Dat hangt sterk af van
de technische mogelijkheden bij de voortbrenging van goederen en
diensten. De verdeling van die goederen en diensten, en de
prioriteiten in de keuze van de voortbrenging ervan zijn van belang
voor de beleving van de levenskwaliteit. Wordt men achtergesteld, dan
is het helemaal niet zo'n gekke gedachte dat er vals spel gespeeld
wordt en dat men dus ook zelf zich niet aan anderen gelegen hoeft te
laten.
Uiteraard zijn alledaagse zorgen over overlast en criminaliteit heel
reëel en heel belang-rijk. Daar moet iets aan gedaan worden. Maar
grote meningsverschillen zijn er niet op dit vlak. We kunnen twisten
over de vormen van toezicht in het publieke domein en over de gewenste
ruimte voor privacy, maar mogelijke meningsverschillen spitsen zich
dan toe op de uitvoering. Er is in het verleden nogal wat toezicht
kortzichtig wegbezuinigd en even kortzichtig op schaalvergroting
aangestuurd in dienstverlenende instellingen. Het motief hiervoor lag
niet op abstract niveau aan andere inzichten over normen en waarden,
maar aan de voorrang die werd gegeven aan een bepaalde waarde,
belichaamd in de be-zuinigingen en in de schaalvergroting. Het mocht
niet teveel kosten. Ook de verslonzing van buurten is mede een gevolg
van bezuinigingen. Zoals altijd wordt dan het belang van "de" economie
benadrukt, terwijl het in werkelijkheid om heel concrete eigenbelangen
gaat van een deel van de samenleving.
Het rapport geeft aan dat overlast en criminaliteit uiteindelijk de
samenleving veel kos-ten. Dus dat het ook daarom zinnig is te
"investeren" in burgerschap. Heel juist. Toch kan ik het niet nalaten
te melden dat hierin een verborgen waarde zit die op zichzelf
gethematiseerd had kunnen worden; namelijk de waarde die men toekent
aan de voorziening in diverse goederen en diensten in het algemeen, en
voor uiteenlopende bevolkingsgroepen in het bijzonder. Waarom geen
geld over hebben voor het tijdig opknappen van een buurt en wel voor
het kopen van luxe? Waarom enorme bedragen besteden aan reclame en
sponsoring en beknibbelen op de sociale opvang van mensen die in de
problemen raken of ontsporen? Waarom ziekenhuizen sluiten en casino's
openen? Waarom automaten plaatsen als consumenten liever met een mens
te maken wil hebben? Er worden allerlei keuzes gemaakt waaraan geen
maatschappelijk debat vooraf gaat. De keuzevrijheid in het economische
verkeer is praktisch gesproken hoofdzakelijk voorbehouden aan
economi-sche elites en wordt vooral gedicteerd door hun belangen. Dus
een elementaire waarde - de keuzevrijheid - is buitengewoon ongelijk
verdeeld en dit kan verstrekkende gevolgen hebben voor de inrichting
van de samenleving. Het is daarom zorgelijk dat de samenleving aan het
autocratiseren is.
Over burgerzin en burgerschap worden zinnige dingen gezegd, maar toch
blijft er iets ongezegd. Sociale ongelijkheden worden niet bij de
burgerschap betrokken. Ze zijn een onuitgesproken vanzelfsprekendheid.
Over belangen en macht wordt ook niet gesproken, maar wel over
verantwoordelijkheid. Maar kan men wel tot conclusies komen in een
discours over de eigen verantwoordelijkheid zonder de mogelijkheden
daartoe te bespreken? Op de VU was in de jaren 70 een klassiek
voorbeeld het ongeoorloofd storten van giftig afval door een werknemer
in opdracht van zijn baas. Wie was verantwoordelijk en tot hoever? Dit
is nog een vrij eenvoudige zaak. Hoewel , een regeling voor
klokkenlui-ders bestaat nog maar heel kort. De groepsdwang
(collectivisme) is in het bedrijfsleven ruim aanwezig.
Problematischer is nog de verantwoordelijkheid bij zaken waarvoor
officieel nog geen regel bestaat. Zo van, alles wat niet bij wet is
verboden is geoorloofd. Een bekende leefregel; vooral in het
bedrijfsleven. De enorme hoeveelheden gifbelten en andere vormen van
verspreiding van schadelijke stoffen waar we nu nog mee zitten laten
zien hoe de ei-gen verantwoordelijkheid vroeger gestalte heeft
gekregen, en deels nog gestalte krijgt. Ook hierin zit een
waardeoordeel. En we kunnen toch moeilijk al te hard vallen over
kleine delicten, zoals vuil op de straat, als de grote vervuilers door
mogen gaan, eventueel met de incalculering van boetes. De juridische
normen zijn in de loop van de tijd aangescherpt, maar al te vaak
bestaat de straf slechts uit middelen die de verantwoordelijke
bestuurders persoonlijk weinig raken. Ook op het gebied van de
schadelijkheid van produc-ten en productieprocessen voor de gezondheid
worden we nog dagelijks geconfronteerd met bittere ervaringen. En
wordt er eindelijk iets verboden in eigen land dan wijkt men gewoon
uit naar een ander land, het liefst arme landen. Een cynische
demonstratie van een dubbele moraal.
Het optreden in (van) het bedrijfsleven is een leerschool voor de
samenleving. En wel een leerschool die heel wat jaren langer duurt dan
officiële leergangen bij wie de taak wordt neergelegd waarden en
normen bij te brengen. Het WRR-rapport heeft het er niet over, terwijl
toch een bekende uitdrukking als `zaken zijn zaken' boekdelen spreekt.
Het gebrek aan burgerzin en de dubbele moraal die men veel tegenkomt
kan toch niet onbe-sproken blijven in een rapport over waarden en
normen.
Eh, ja toch iets; op pagina 32 vindt men een terloopse opmerking over
"het gedrag van bestuurders van sommige grote ondernemingen" die
schade hebben toegebracht aan "het besef van morele binding aan de
rest van de samenleving". Dit wordt in samenhang ge-bracht met de
cultuur van "eigen belang eerst". Dit is echter een oppervlakkige
benadering, want het "eigen belang eerst" is juist een fundamenteel
uitgangspunt van kapitalis-tisch ondernemerschap, zoals ook klassieke
economen leren. Als de schrijvers de cultuur van eigen belang eerst
als een wezenlijk probleem zien dan zou het op zijn plaats geweest
zijn een beschouwing te wijden aan de waarden en normen van het
huidige bedrijfsleven.
Arbeidsdeling
Sociale ongelijkheden en verschillen in belangen en in macht wortelen
in de economische verhoudingen, zo leerden kritische
sociologiestudenten in de jaren 70. Ze kregen daarom belangstelling
voor analyses van Karl Marx en van theoretici die claimden op hem
voort te borduren. Welke verschillen ook onder hen te vinden waren,
één mening was gemeenschappelijk, dat structurele ongelijkheden
samenhingen met arbeidsdeling (differentiatie van de arbeid) en
eigendomsaanspraken. Dit gold zeker ook voor het kapitalisme.
De arbeidsdeling had vroeger al een fragmentatie van de samenleving
gebracht die ver-scherpt werd door de eigendomsaanspraken op de
productiemiddelen en de vruchten van de arbeid door anderen dan de
directe producenten. De samenhang moest in de warenruil (de handel)
weer tot stand gebracht worden. In het kapitalisme leidde dit tot een
concen-tratie van productiemiddelen en accumulatie van bezit via het
marktmechanisme. De expansie van het kapitalisme ging gepaard met
periodieke krampen, die veel ellende kon brengen. Het was toen ook
vanzelfsprekend na te gaan in hoeverre heersende waarden en normen
samenhingen met heersende belangen, of ze althans niet in de weg
stonden.
In de jaren 70 paste het echter niet in de toonaangevende
maatschappijvisies om over ka-pitalisme te spreken. Er was een
`verzorgingsstaat'. Later kwam ook uit Duitsland de term sociale
markteconomie overwaaien. [Pas rond 1998 kwam de term kapitalisme weer
in zwang, veelal jubelend vanwege de hoogconjunctuur die eeuwig zou
duren als gevolg van de ICT-revolutie. Anno 2003-04 hoor je de term
weer niet want er zijn geen successen te melden.]
Het onderkennen van het belang van de arbeidsdeling (en van
taakverdeling) hoeft niet eens gepaard te gaan met fundamentele
maatschappijkritiek. Bij een discours over bur-gerschap is het ook
zinnig om op gevolgen van de arbeidsdeling te wijzen en kritiek te
leveren op het hyperindividualisme. Immers veel vrijheid ontstaat
juist door de arbeidsde-ling. Men hoeft talloze goederen en diensten
niet meer zelf te produceren. Ze zijn er normaal gesproken. Aan de
andere kant maakt de arbeidsdeling mensen ook verregaand af-hankelijk
van anderen. Afhankelijkheid en vrijheid zijn dus op abstract niveau
niet noodzakelijkerwijs met elkaar in strijd. In het
hyperindividualisme, in de illusie van het volkomen autonome individu
dat zich aan niemand gelegen denkt te kunnen laten, wordt de
afhankelijkheid genegeerd. Het bestaan van andere mensen is in deze
mentaliteit eerder een last dan een waarborg van vrijheid. De stap
naar onverschilligheid en gebrek aan burgerzin is dan maar klein.
Een stapje verder gaat de kritiek op de `exhibitionistische
zelfverrijking'. Want, hoe kun-nen zakenlui zichzelf zo grof `belonen'
als toch duidelijk is dat de groei van een bedrijf gebaseerd is op de
arbeidsdeling? De vruchten van de arbeidsdeling zijn in wezen een
collectief goed. Een zekere hiërarchie is onvermijdelijk verbonden met
de taakverdeling in een bedrijf met personeel. Hoe zou een directeur
zich kunnen concentreren op bestuurswerk als hij (zij) zich met
allerlei andere activiteiten moet bezighouden? Wie heeft zijn bureau
gemaakt, wie geplaatst en wie maakt het schoon? Wie houdt zijn
computer op gang? Wie zorgt voor de stroomvoorziening? Etcetera,
etcetera. Het is in wezen dezelfde kritiek die in de jaren 70 opkwam
van feministen die de mannen voorhielden wat hun vrouwen allemaal
deden om het hun mogelijk te maken zich op bepaalde taken in hun werk
te concentreren. En vooral ook dat het groot brengen van een nieuwe
generatie es-sentieel is voor het voortbestaan van een samenleving en
voor het levensonderhoud na de pensionering, belangrijker dan menig
dik betaald soort ander werk. De grote inkomens-verschillen hebben
daarom ook maar een beperkte relatie tot de aard van het werk. Het is
vooral de gelegenheid die de dief maakt, dat wil zeggen bestuurs- en
marktmacht. De mondialisering maakt slechts duidelijk dat in een
aantal andere landen dan Nederland be-stuurders in het verleden meer
gelegenheid hadden om zich te vergrijpen aan de vruchten van de
collectieve arbeid dan hier en dat mogelijk ook meedoen wordt geëist
in het wereldje van de grote graaiers op straffe van uitsluiting.
Uitbuiting vindt ook plaats door de onderwaardering van werk dat als
slecht of zelfs min-derwaardig bekend staat, maar wel noodzakelijk is.
Zolang er maar voldoende arme men-sen zijn en werkloosheid heerst
kunnen mensen die noodzakelijke arbeid verrichten wor-den afgescheept
met lagere lonen en een ruwe bejegening. Het marktmechanisme in de
vrije arbeidsmarkt maakt dit mogelijk. Overigens spelen hierin ook
standsijdelheden een rol die van oudere datum zijn dan het
kapitalisme.
Concurrentie
Het WRR-rapport thematiseert de verhouding tussen individu en
gemeenschap, ook wel aangeduid als ik en wij. Maar het blijft zoals
boven al gesteld in buiteneconomische beschouwingen steken. Er wordt
aangestipt dat grondrechten kunnen botsen (concurreren). Een gangbaar
voorbeeld is de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van
godsdienst, in Nederland ook verbonden met de vrijheid van onderwijs.
Een algemene oplossing kan niet worden gegeven, maar moet gevonden
worden in concrete situaties, zo luidt de conclusie. Aardig zou
geweest zijn als eenzelfde benadering ook was toegepast op de
span-ning tussen de sociale grondrechten en het recht van eigendom.
Past het recht op een ongelimiteerde accumulatie van rijkdommen wel
bij de sociale grondrechten? Waarom is vrijhandel en vrij verkeer van
kapitaal vaak zoveel belangrijker dan bescherming van ge-zondheid en
milieu? Of van bescherming van technisch-economisch achterlopende
be-volkingen? Dit soort vragen werpen mensen op die zich verzetten
tegen de neoliberale manier van mondialiseren. De beweging van
"andersglobalisten" toont daarmee een gelijkenis met de
derde-wereld-beweging in de jaren 60 en 70. Het gaat hierbij om
waarden en normen op wereldschaal. En wie stelt dat tegenover rechten
ook altijd plichten moeten staan zou zich eens moeten realiseren hoe
weinig plichten er tegenover het eigendoms-recht staan.
Zien we het bedrijfsleven even goed als een leerschool van waarden en
normen als de gewoonlijk genoemde instellingen, dan moeten we nader
stilstaan bij het ophemelen van de concurrentie. Het verheerlijken van
de concurrentie als dè bron van economische groei doet vreemd aan als
men beziet hoeveel samenwerking in feite plaats vindt in de econo-mie
en hoeveel verspilling ook door de concurrentie wordt teweeggebracht.
Neem alleen maar de stortvloed aan reclame. Daar zit een enorme
hoeveelheid arbeid in en gebruik van grondstoffen die nuttiger hadden
kunnen worden gebruikt. Nog meer geldt dit voor de bewapening die
vooral dient om private economische macht en belangen te bescher-men.
Er zou heel wat gewonnen kunnen worden als op economisch gebied het
idee van gemeenschappelijke belangen en gemeenschappelijke veiligheid
de heersende waarde zou worden. Behoeften worden gemanipuleerd om
zoveel mogelijk goederen en diensten te kunnen blijven verkopen die
particuliere winst opbrengen, terwijl er een gebrek is aan collectieve
voorzieningen. Modes en kunstmatige slijtage moeten de vraag in stand
hou-den.
De concurrentie brengt ook roofbouw op mens en natuur. Daarbij staan
herstelwerk-zaamheden weer te boek als groei door de gangbare
boekhoudersbenadering van groei. Die benadering gaat uit van
geldstromen in plaats van concrete arbeid en concrete goede-ren en
diensten en negeert de vraag ook voor wie eigenlijk voorzieningen
groeien of ver-beterd worden. Ondernemers en bestuurders van concerns
zijn veelal ook niet zo dol op concurrentie. Die willen zij het liefst
uitschakelen. Met marktverdeling, marktleiderschap en monopolistisch
gedrag wordt de concurrentie beperkt. Ook fusies en overnames kun-nen
hierop gericht zijn. Concurrentie is gewoonlijk niet het doel van
bedrijfsbeleid. Dat is winst maken. Concurrentie is een effect als men
door omstandigheden op elkaars pad komt.
De verheerlijking van de concurrentie in de economie dient vooral een
ideologisch doel. Het gaat om het aanprijzen van de mentaliteit van
ieder voor zich en gekke Henkie voor ons allen; om het vergoelijken
van de zelfverrijking als levensdoel. Zinvolle elementen van
competitie, zoals dingen beter willen doen, worden verknoopt met het
egoïsme van de homo economicus, en vooral ook met het eigendomsrecht.
In strijd met het dogma van de homo economicus kan men een heleboel
mensen tegenkomen die goed hun best doen, ja inventief en ondernemend
zijn zonder dat ze op rijkdom en macht uit zijn. Het probleem is dat
zij vaak belemmerd worden in hun ontplooiing door diegenen die wel op
rijkdom en macht uit zijn. De homo economicus is geen waardevrij
begrip, maar een aan-geprezen waarde, of tenminste een aangeprezen
levenshouding. Het hoort besproken te worden in een rapport over
waarden en normen.
In de liberale kritiek op de verzorgingsstaat dat mensen te weinig
worden geprikkeld om te werken wordt voorbijgegaan aan de sociale
ongelijkheden. Het is toch vreemd dat in beginsel alleen armen een
arbeidsplicht zou moeten worden opgelegd in plaats van iedereen die
zijn handen uit de mouwen kan steken. Klagen over een gebrek aan
arbeidsmoraal past niet diegenen die het ieder voor zich en het
verrijk uzelf als basis van een ge-zonde economie opvatten.
De rol van de overheid
In hoofdstuk 8 wordt in de aanloop naar conclusies en aanbevelingen
voor de overheid even het belang van solidariteit aangestipt.
"De financiële terugtred van de overheid en de sterk outputgerichte
sturing hebben de tendens van berekenend eigenbelang slechts
versterkt. Ethische verplichtingen en weder-kerigheid, die de basis
vormen van collectieve solidariteitssystemen, worden vervangen door
eigen verantwoordelijkheid, calculatie en eigenbelang. Voor groepen
die niet aan deze hogere eisen van eigen verantwoordelijkheid en eigen
rekening kunnen voldoen, wordt het gevaar van sociale uitsluiting en
marginalisering groter. De samenleving als geheel, inclusief vele
maatschappelijke instellingen, reageert op de uitgestotenen en de
devianten steeds meer met bestraffing en sociale controle. Armen,
mentaal en fysiek ge-handicapten en werklozen raken meer en eer
geïsoleerd van het heersende sociale systeem." (p 240)
Het zou mooi geweest zijn als op deze zaken eerder in het rapport
uitgebreid was inge-gaan. De bevordering van het particularisme door
de afbraak van sociale en collectieve voorzieningen en de
privatiseringsdrift heeft het besef van verantwoordelijkheid voor de
hele samenleving duidelijk ondermijnd. De "hogere eisen van eigen
verantwoordelijkheid en eigen rekening" gaan voorbij aan de reële
keuzemogelijkheden, samenhangend met inkomen en kennis, en ondermijnen
de solidariteit. De schijn wordt gewekt dat pech eigen schuld is, dat
niet economische machtsverhoudingen en daaruit voortvloeiende
mogelijkheden bepalend zijn voor de situatie waarin mensen verzeilen,
maar verkeerde keuzes en gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef. Het
slachtoffer wordt verantwoordelijk gesteld voor zijn lot. Het gevolg
van zal zijn dat sociale ongelijkheden gaan toenemen.
De rol van de overheid wordt in de aanbevelingen mager uitgewerkt. Er
wordt terecht kritiek geuit op de fixatie op meetbare prestaties van
instituties die onder regie van de overheid werken of daardoor worden
bekostigd. Hierdoor komt de morele dimensie op de achtergrond. Maar er
wordt geen kritiek geuit op de afbraak van sociale en collectieve
voorzieningen, en evenmin op de reorganisatiemanie die zoveel werkers
in de sociale sectoren hun werkvreugde hebben ontnomen en naar
calculerend gedrag hebben gedreven. De aanbevelingen komen daarom niet
verder dan de raadgeving om aan een aantal zaken meer aandacht te
schenken. Mooi, maar niet voldoende.
Dit artikel werd gepubliceerd in de Sociologische Gids, jrg. 51, nr.
3, 2004
top | opinies | theorie | partij | overzicht
---
Wat wil de SP? | Kernvisie "Heel de mens" | Actieprogramma | Europees
programma | Opinies | Statuten