Socialistische Partij
Archeoloog dreigt loodgieter te worden
In de archeologie wordt veel opgraven, maar weinig onderzocht. De
nieuwe Monumentenwet moet daar verandering in brengen.
---
door Ronald van Raak en Frans Theuws
---
Archeologie is big business, kopte NRC Handelsblad op 2 juli. Voordat
aannemers kunnen bouwen moet eerst archeologisch onderzoek worden
gedaan. De afgelopen jaren is een archeologische markt ontstaan van
zo'n tachtig bedrijven, met een jaarlijkse omzet van circa 30 miljoen
euro. Onder invloed van nieuwbouw en infrastructurele projecten neemt
het aantal opgravingen snel toe. Het is echter de vraag of de
archeologische wetenschap hier veel mee opschiet.
Archeologisch Nederland maakt zich op voor een nieuwe Monumentenwet.
Deze is gebaseerd op Europese afspraken die in 1992 werden gemaakt op
Malta: de betrokken landen moeten het archeologisch erfgoed beter
beschermen. Als dit erfgoed moet worden opgegraven is degene die de
verstoring veroorzaakt financieel aansprakelijk. De Nederlandse
archeologie werkt al enige jaren min of meer volgens `Malta'.
Op het eerste gezicht gaat het goed met de Nederlandse archeologie.
Sinds `Malta-conform' wordt gewerkt is erg veel geld voor opgraven
vrijgekomen, het aantal banen is explosief gestegen; onder
afgestudeerde archeologen bestaat volledige werkgelegenheid. Er heerst
een koortsachtig enthousiasme. Archeologie is echter vooral attractief
als nieuwe vondsten helpen bij het interpreteren van het verleden. Aan
deze reflectie ontleent de archeologie deels haar maatschappelijke
legitimiteit. De huidige financiering en de commerialisering van het
veldwerk staan wetenschappelijk verantwoord opgraven echter in de weg.
Volgens de Nederlandse interpretatie van `Malta' is het de verstoorder
die betaald. Dit betekent dat iedere vindplaats zijn eigen middelen
moet genereren. In de praktijk blijkt dat dit altijd te weinig is om
naar internationale kwaliteiseisen op te graven. Ook is praktijk dat
archeologen vaak opgraven waar dat om inhoudelijke redenen niet hoeft,
maar alleen omdat geld beschikbaar is. Commercialisering betekent
bovendien dat bedrijven in onderlinge competitie opdrachten moeten
verwerven.
Wie hoog offreert om kwalitatief goed - en daardoor duurder - werk te
verrichten krijgt geen opdrachten. Het aanvankelijke geloof dat
publieke aanbesteders als gemeenten zouden kiezen voor kwaliteit in
plaats van goedkoop bleek naief.
Deze problemen werden voorzien. Daarom is veel werk gestoken in het
opstellen van een algemene Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie
waaraan alle opgravingen moeten voldoen. Bovendien moet vooraf aan een
opgraving een Programma van Eisen worden opgesteld waaraan die
opgraving moet voldoen en wordt er gewerkt aan een Nationale
Onderzoeksagenda.
Dit zijn echter zéér zwakke instrumenten: de kwaliteitsnorm versluiert
het zicht op de inhoud. Deze norm heeft betrekking op het
ambachtelijke proces in het veld en de zorg voor de spullen naderhand.
Zij versterkt het praktische karakter van de archeologie en versterkt
het verlies aan intellectuele reflectie.
De Programma's van Eisen zijn een ander instrument om het
wetenschappelijke belang van opgravingen te waarborgen. Een scala aan
archeologen, bedrijfjes en adviseurs - rijp en groen - zijn gerechtigd
eisen op te stellen. Niet zelden is er sprake van conflicterende
belangen, op gemeentelijk niveau of op het niveau van
projectontwikkeling, waarbij een groot bedrijf het gehele proces van
archeologische monumentenzorg tot en met nieuwbouw verzorgt. Gemeenten
zijn in de nieuwe constellatie de hoeders van het archeologisch
erfgoed, maar ook belangrijke bodemverstoorders.
Het is een zorgwekkende ontwikkeling dat de financieringssystematiek
en de commerciële archeologiemarkt, die leiden tot veel geld en banen,
in de huidige uitwerking een enorm conservatisme in de archeologie met
zich meebrengen. Alle moeite wordt gestoken in behoud van wat we
hebben, weinig energie in nieuwe kennisontwikkeling. De inhoud raakt
zoek, iedereen stort zich op het ambachtelijk opgraven: archeologen
worden loodgieters.
De inhoud krijgt meer kans als vindplaatsen beter worden opgegraven en
uitgewerkt. Nu wordt slechts een eenvoudig verslag van de opgraving
geschreven, dat vermoedelijk door de opdrachtgevers niet eens wordt
gelezen en voor de interpretatieve archeologie niet voldoende
gedetailleerde informatie bevat. Ondanks de enorm toegenomen
hoeveelheid middelen is onder de nieuwe Malta-regels recht doen aan
inhoud en reflectie nauwelijks meer mogelijk. Een onderzoeksagenda
heeft in dat geval evenmin veel zin.
De archeologie en de politiek moeten kiezen voor het opgraven van
minder vindplaatsen, maar die wél hoogwaardig opgraven en beter
wetenschappelijk uitwerken en interpreteren. Als de archeologie een
inhoudgestuurde activiteit wil blijven moet anders met de middelen
worden omgegegaan en moet flankerend beleid de aandacht richten op de
inhoud.
Het archeologisch erfgoed gaat iedereen aan en is een publieke taak.
Daarom moet in de nieuwe Monumentenwet de rijksoverheid een grotere
rol spelen, bijvoorbeeld via de Rijksdienst voor het Oudheidkundig
Bodemonderzoek. De nieuwe Monumentenwet biedt de mogelijkheid om
wetenschappelijke waarden op de archeologische markt, die op dit
moment worden bedreigd, alsnog te verzekeren.
Ronald van Raak is historicus aan de Universiteit van Amsterdam en lid
van de Eerste Kamer voor de SP. Frans Theuws is hoogleraar
archeologie, eveneens aan de Universiteit van Amsterdam.
Dit artikel werd op 27 september 2004 gepubliceerd in NRC Nieuwsblad