Ministerie van Buitenlandse Zaken
Toespraak Atzo Nicolaï, minister voor Europese ZakenBelgisch-Nederlandse Conferentie
Dinsdag 28 september 2004
Vredespaleis, Den Haag
Dames en heren,
Wie de afgelopen dagen een Nederlandse krant opensloeg, de Nederlandse radio beluisterde of de Nederlandse televisie bekeek, kan het niet zijn ontgaan: André Hazes, een van de grootste Nederlandse vertolkers van het levenslied, is dood. Hij overleed vijf dagen geleden op 53-jarige leeftijd. Vandaag wordt hij in beslotenheid gecremeerd.
Zodra het nieuws donderdag bekend was, begaven journalisten zich op straat om de gevoelens van de 'gewone' man en vrouw te peilen. In een van de straatinterviews die ik zag was een rasechte Amsterdamse marktkoopman aan het woord, die met zijn kraam op de Albert Cuypmarkt in de Pijp stond. De dood van de zanger, die zijn jeugd in deze volkswijk had doorgebracht, greep hem erg aan. "André", zo zei hij voor de camera, "was uniek. Niet alleen in Nederland, maar ook in Amsterdam."
Dat Hazes uniek was, staat buiten kijf. Maar ik vertel u dit verhaal niet omdat een beroemd plaatsgenoot van mij is overleden. Er is een andere reden. Wat mij bij het beluisteren van de marktkoopman namelijk opviel, was zijn woordkeuze: "André was niet alleen in Nederland uniek, maar ook in Amsterdam". Er is maar één conclusie mogelijk: Nederland ligt in Amsterdam in plaats van andersom.
Feitelijk is dat natuurlijk onjuist - en dat weet die marktkoopman best. Maar gevoelsmatig zou deze voorstelling van zaken voor hem wel eens dichtbij de waarheid kunnen liggen. Hij zou niet de enige Randstedeling zijn die er zich nauwelijks rekenschap van geeft dat Nederland groter is dan Holland. Ga maar na: hoeveel mensen zeggen niet 'Holland' als ze eigenlijk 'Nederland' bedoelen? Voor Friezen, Groningers en Limburgers is dat een voortdurende bron van ergernis: zij horen er toch ook bij!?
Dames en heren,
De wetenschap dat het Hollandse superioriteitsgevoel ook in Nederland wrevel wekt, zal sommige Belgen aangenaam verrassen. En het is om die reden dat ik dit vertel. Want dat de Hollandse hoogmoed bij veel Belgen al sinds jaar en dag een gevoelige snaar raakt, is bekend.
Toch is mijn stellige overtuiging dat de wrijving tussen Belgen en Nederlanders steeds minder wordt. En hoe kan het ook anders? Nederland maakte de afgelopen jaren turbulente tijden door. De val van twee kabinetten, de moord op Pim Fortuyn, twee landelijke verkiezingen, economische tegenwind, het integratiedebat en nu ook nog eens stakingen hebben ons een lesje in nederigheid gegeven. Ondertussen deed België het zeker op economisch gebied juist goed.
Het stereotype beeld van de Nederlander met de grote bek en de Belg met de grote buik (of, zo u wilt: 'dikke nek' en 'dikke buik') is duidelijk aan herziening toe. En dat is maar goed ook, want het is hoog tijd deze clichés te overstijgen. De realiteit is namelijk dat Nederland en België elkaar hard nodig hebben. En als minister voor Europese Zaken denk ik dan natuurlijk in eerste instantie aan de Europese Unie.
België en Nederland stonden aan de wieg van de Europese samenwerking zoals we die nu kennen. Het waren uw minister Spaak en onze minister Beyen die in midden van de jaren vijftig de stoot gaven tot de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap. Ook Luxemburg sloot zich bij dit initiatief aan. De gelukkige afloop van de conferentie van Messina kent u, evenals het vervolg: de Gemeenschap van zes is uitgegroeid tot een Unie van vijfentwintig.
Destijds bleken samenwerkende kleinere landen niet alleen in staat met een geheel nieuw idee te komen, maar dit idee ook nog eens ingang te doen vinden bij een aantal grotere landen. Het vertrouwen dat we zo'n kunststukje zouden kunnen herhalen, is altijd gebleven. In de aanloop naar belangrijke Europese momenten zoals 'Maastricht', 'Amsterdam' en 'Nice' wisten Belgen en Nederlanders elkaar steeds op belangrijke punten te vinden en successen te boeken. Wat overigens niet wil zeggen dat er geen
verschillen van mening waren, want die waren er zeker ook.
Uit eigen ervaring kan ik meepraten over de samenwerking met België tijdens de Conventie. Onze gezamenlijke opstelling in de discussie over het institutionele gedeelte van de slottekst was voorbeeldig. Zoals u weet, koerste voorzitter Valéry Giscard d'Estaing aanvankelijk aan op een sterk intergouvernementeel getint institutioneel model voor de toekomstige Unie. Samen met Luxemburg organiseerden onze beide landen het verzet daartegen.
Zoals minister Bot vanochtend al memoreerde, kreeg het verzet vorm in het Beneluxmemorandum van eind 2002. Dit memorandum, dat de communautaire methode verdedigt, bleek de gevoelens te vertolken van een grote groep lidstaten. Ons document vormde zo de basis voor een sterke coalitie van gelijkgezinden. Die brede steun heeft er via het Conventieresultaat uiteindelijk mede voor gezorgd dat het nieuwe Grondwettelijke Verdrag, dat op 29 oktober as. in Rome ondertekend zal worden, institutioneel een
evenwichtig compromis is: de voorzitter van de Europese Raad wordt geen nieuwe Zonnekoning, de Commissie behoudt haar sleutelpositie en het Europees Parlement krijgt meer zeggenschap. Daar mogen we best trots op zijn.
Maar dat was gisteren. Nu wil ik het hebben over vandaag. En morgen.
Dames en heren,
Sinds 1 mei jl. telt de Unie geen vijftien lidstaten meer, maar vijfentwintig. De toename van het aantal lidstaten met tweederde verandert de Unie fundamenteel - óók de wijze waarop wij binnen de Unie samenwerken. Hoe precies is nog onduidelijk. En ik denk dat het ook nog wel even zal duren voordat de vijftien oudgedienden en de tien nieuwkomers hun plaats en rol in het nieuwe krachtenveld hebben gevonden. Maar één ding is zeker: het gewicht van afzonderlijke lidstaten neemt af.
Dat geldt voor kleine lidstaten, maar ook voor grote. Het lot dat het Frans-Duitse plan voor supercommissarissen ten deel viel, is wat dat betreft veelzeggend. Veel meer dan vroeger het geval was, hebben Frankrijk en Duitsland bondgenoten nodig om hun standpunten door te kunnen zetten.
Het gevolg is een opvallende toename van het aantal onderonsjes met andere lidstaten dat plaatsvindt. Denk bijvoorbeeld aan La Baule en aan de Pralinengipfel. En de trend zet zich door. Nog maar twee weken geleden troffen bondskanselier Schröder, president Chirac en premier Zapatero elkaar in Madrid om gezamenlijk de Europese agenda door te nemen.
Veel Nederlandse parlementariërs fronsen hun wenkbrauwen bij dit gedrag. Zij hebben de indruk dat de grote landen de koers uitzetten en de rest gedwongen is zich daarbij aan te sluiten. Persoonlijk vind ik dat een tikkeltje overdreven, maar we moeten wel alert blijven. De rol van de Europese Commissie en het Voorzitterschap van de Europese Raad mag niet worden uitgehold. De toekomstige eurocommissaris Mededinging, mevr. Neelie Kroes, is niet de enige die ervoor moet waken dat coalitievorming in
kartelvorming omslaat.
Of we dat nu leuk vinden of niet, de nieuwe verhoudingen in de Unie dwingen België en Nederland tot meer samenwerking. Afzonderlijk leggen onze beide landen niet voldoende gewicht in de Europese schaal. Tezamen met Luxemburg zijn wij echter een speler die zich met de Grote Drie kan meten. Laten wij alvorens onze blik routinematig naar Berlijn, Londen of Parijs te richten, ons aanwennen eerst naar elkaar kijken.
Daar waar onze belangen samenvallen, zullen we de handen ineen moeten slaan. We zullen initiatief moeten tonen en tijdig - vroeger dan nu het geval is - moeten bepalen welke Europese onderwerpen zich voor een gezamenlijke inzet lenen en hoe onze aanpak zal zijn. Dat vergt grote inzet van beide kanten en dus intensieve contacten over en weer. Op regeringsniveau bijvoorbeeld met de federale regering, met de Vlaamse regering ('het Martelaarsplein') en met de Waalse regering ('het Elysette'). Maar
ook op alle andere niveau's en in alle stadia van de besluitvorming.
Daar waar onze belangen niet samenvallen - en laten we eerlijk zijn: dat gebeurt ook nog wel eens - kúnnen we de handen niet ineenslaan. Dan zullen we moeten proberen elkaar de hand te réiken. Nog te vaak bemoeilijken puur bilaterale kwesties zoals de IJzeren Rijn of de Westerschelde een eensgezind optreden van België en Nederland op het Europese toneel. Was dit in het verleden al ongelukkig te noemen, in de uitgebreide Unie is het ronduit onverstandig. Voor je het weet is de machtige stem van
de stentor die wij zouden kunnen zijn, verworden tot het ijle geluid van een castraat.
Dat we het in Europa evenmin altijd met elkaar eens zijn, hoeft geen beletsel voor onze samenwerking te zijn. Integendeel zelfs. De ervaring leert immers dat wanneer Nederland en België erin slagen het over een heikel punt eens te worden, het Europese compromis eveneens onder handbereik moet liggen. Nederland en België als proeftuin van een besluitvaardig Europa dus!
Dames en heren,
Belgen en Nederlanders mogen dan allang niet meer in één staatsverband verenigd zijn, we blijven tot op de dag van vandaag onlosmakelijk met elkaar verbonden. We grenzen aan elkaar, delen grote economische belangen en spreken ten dele dezelfde taal. Aan onze gemeenschappelijkheid is de Europese Unie als verbindende factor toegevoegd. Brussel is nu niet alleen meer de hoofdstad van België, maar ook van Europa - en dus óók van ons!
De uitgebreide Unie stelt onze bilaterale relatie in een ander licht. Een Unie van vijfentwintig lidstaten vereist een nieuwe manier van samenwerken: proactiever, effectiever en intensiever. Net zoals er binnen in Nederland verschillen bestaan tussen Hollanders, Friezen en Limburgers en in België tussen Vlamingen, Walen en Brusselaars, zullen Nederlanders nooit Belgen worden en andersom. Maar dat staat de samenwerking tussen onze landen niet in de weg. Eenheid in verscheidenheid is onze kracht
- en laat dat nou toevallig ook het motto van de Unie zijn! Dat moet een gunstig voorteken zijn.
Ik dank u.
===