Wageningen Universiteit

Persbericht Wageningen Universiteit, nr 089wu, 27 september 2004

Beeld van tijdloze grote, stille heide en schaapskudde is een mythe

Ontwikkeling Drentse landschap vele eeuwen oud en zeer gevarieerd

Het romantische beeld van het Drentse landschap uit grootvaders tijd van uitgestrekte heidevelden, schaapskudden en brinkdorpen is een clichébeeld dat maar een zeer beperkt beeld geeft van de rijke ontwikkeling van het Drentse esdorpenlandschap. "De werkelijkheid is vele malen mooier dan de mythe", zegt historisch-geograaf Theo Spek in zijn proefschrift Het Drentse esdorpenlandschap waarop hij vrijdag 1 oktober hoopt te promoveren aan Wageningen Universiteit. Hij meent dat landschapsbeheer en toerisme in de provincie meer baat hebben bij dit gevarieerde historische beeld als uitgangspunt dan het romantische beeld uit de negentiende eeuw.

In zijn tweedelige boek, met 1100 pagina's het omvangrijkste proefschrift ooit in Wageningen, beschrijft Spek zeer uitvoerig de ontwikkeling van het Drentse esdorpenlandschap vanaf de Prehistorie tot nu. Een esdorp is een dorp dat omgeven is door open akkercomplexen, met daaromheen uitgestrekte heidevelden. Dit landschap is een van de oudste maar tegelijk ook een van de meest gave cultuurlandschappen in Noordwest-Europa, aldus Spek. Hij ging bij zijn onderzoek interdisciplinair te werk en maakte gebruik van inzichten uit de bodemkunde, archeologie, historische ecologie, naamkunde, kunstgeschiedenis en agrarische geschiedenis. Één van de belangrijkste misvattingen over de Drentse identiteit is volgens hem dat het cultuurhistorisch landschap in Drenthe een min of meer tijdloos landschap zou zijn. Dit arcadische beeld, op talrijke schoolplaten en in veel aardrijkskundeboeken, toeristenbrochures en impressionistische schilderijen, blijkt een mythe te zijn. In werkelijkheid is het Drentse landschap, hoe de mens daar woonde en het gebruikte, door de eeuwen heen aan vele veranderingen onderhevig geweest. En die ontwikkeling is regionaal en lokaal ook heel verschillend verlopen zoals hij duidelijk maakt aan de hand van deelstudies over de Drentse dorpen Balloo, Valthe, Gasselte en Ansen.

Grote, stille heide pas van na Middeleeuwen

Spek vond onder meer dat zowel in de IJzertijd als in de Late Middeleeuwen grootschalige veranderingen hebben plaatsgevonden in het Drentse landschap. Nederzettingspatroon, landgebruik en landschap veranderden daarbij zeer sterk in korte tijd. Een voorbeeld is de overgang van de middeleeuwse zelfvoorzienende economie naar de vroegmoderne markteconomie die in Drenthe onder meer leidde tot de opkomst van de commerciële schapenhouderij, de hopteelt en de vetweiderij van ossen voor de stedelijke markten. De grote schaapskudden ­ die zo kenmerkend worden geacht voor Drenthe en waarvan altijd is gedacht dat ze al meer dan duizend jaar voorkomen in deze provincie ­ blijken in werkelijkheid veel jonger te zijn. Ze komen pas na circa 1450 op, evenals het bekende plaggenbemestingssysteem, waarbij boeren hun akkers bemestten met een mengsel van heideplaggen en dierlijke potstalmest. Deze conclusie heeft grote gevolgen voor ons beeld van de grote, stille en paarse heide: dit landschap dateert niet uit de Prehistorie of de Middeleeuwen, maar pas van na die tijd. Tot ver in de Middeleeuwen waren de heidevelden veel rijker aan grassen, kruiden en struwelen en kenden zij ook een veel grotere biodiversiteit. Zo was vergraste heide enkele eeuwen geleden heel normaal in Drenthe, ontdekte Spek met behulp van botanisch onderzoek. Zelfs de voor Drenthe altijd zo karakteristiek geachte 'eeuwige roggeverbouw' blijkt in werkelijkheid zeer jong te zijn en pas uit de achttiende eeuw te dateren. Vóór die tijd was het agrarische bedrijf in Drenthe veel gevarieerder. De middeleeuwse akkers, graslanden en heidevelden waren veel rijker aan ecologische overgangen, wat de rijkdom aan planten- en diersoorten sterk bevorderde.

Pleidooi voor historisch-ecologisch natuurbeheer

In zijn proefschrift pleit Spek voor een nauw samengaan van cultuurhistorisch erfgoedbeheer en de zorg voor natuur en landschap. Die zijn de afgelopen decennia teveel uit elkaar gegroeid, vindt hij. Zo'n integratie zouden zowel natuur, cultuurhistorie en landschap, als ook de ruimtelijke ordening in het algemeen zeer ten goede komen. Ook pleit hij voor een symbiose tussen het klassieke natuurbeheer, dat uitgaat van het ideaalbeeld gebaseerd op de situatie in de negentiende eeuw, en het beheer dat uitgaat van de natuurontwikkeling zonder de mens. Een op historisch-ecologische leest geschoeid landschapsbeheer leidt zowel op korte als lange termijn tot een grotere biodiversiteit en belevingswaarde van landschappen dan de natuurontwikkelingsstrategieën die de afgelopen vijftien jaar in Nederland zijn gevolgd, is één van Spek's stellingen. Dat levert een veel gevarieerder beeld op van het landschap, waar bijvoorbeeld het toerisme van kan profiteren. Voorbij het Drents Arcadië lonken zo tal van nieuwe vergezichten, zegt Spek.

Ir. Theo Spek (1963) studeerde in 1988 cum laude af aan de toenmalige Landbouwuniversiteit Wageningen. Tot voor enkele jaren was hij onderzoeker bij het onderzoeksinstituut Alterra van Wageningen UR. Tegenwoordig is hij onderzoeker landschapsgeschiedenis en programmaleider Archeologie en Landschap bij de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB) in Amersfoort. Spek is secretaris-generaal van de Permanent European Conference for the Study of the Rural Landscape, een netwerk van meer dan driehonderd Europese landschapsonderzoekers.