23 sep 2004 - Vragen Veenendaal over vliegbasis Twenthe
Tweede-Kamerfractie
Vragen van het lid Veenendaal (VVD) aan de minister en de staatssecretaris van Defensie inzake vliegbasis Twenthe.
1. Is het u bekend dat de Inspecteur Generaal Krijgsmacht (IGK) op verzoek van de medezeggenschapscommissie (MC) van de vliegbasis Twenthe een bemiddelingspoging heeft ondernomen, aangaande de te verhalen kosten van landsadvocatuur op de individuele leden van die MC?
2. Is het u bekend dat, naar aanleiding van die bemiddelingspoging, de IGK heeft geconstateerd dat er wel degelijk sprake is geweest van een onderzoek naar een dergelijke verhaalmogelijkheid? Hoe is dit te rijmen met de beantwoording van een soortgelijke vraag die werd gesteld op 6 juli jl. ?
3. Bent u van mening dat het Besluit Medezeggenschap Defensie (BMD) niet voorziet in een spoedprocedure, vergelijkbaar met een kort geding procedure in rechte?
4. Is het niet wenselijk dat een MC zich van alle juridische instrumenten moet kunnen bedienen om de belangen van betrokken werknemers te behartigen? Zo neen, waarom niet?
5. Bent u op de hoogte van de Nota (kenmerk P/2004006078 d.d. 14 juli 2004, opgesteld door de Directeur Arbeidsvoorwaardenbeleid), waarin wordt aangegeven dat het BMD niet voorziet in een spoedprocedure vergelijkbaar met een kort geding procedure in rechte en dat bij de komende herziening van het BMD zal worden voorzien in een spoedprocedure? Zo ja, wat vindt u daarvan?
6. Bent u op de hoogte van de publicatie ´Richtlijn voor inhuur externe deskundigen´ d.d. 5 augustus 2004 in de Defensiekrant, waarin wordt gemeld dat deze richtlijn van de staatssecretaris aangeeft dat een hoofd van een diensteenheid toestemming voor inhuur kan weigeren op basis van hoogte van kosten of twijfel aan deskundigheid of onvolledige offertestelling? Zo ja, wat vindt u hiervan?
7. Bent u op de hoogte van het feit dat genoemde richtlijn zonder enige vorm van overleg met zowel bonden als medezeggenschap tot stand is gekomen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
8. Vindt u het opportuun te stellen dat op deze wijze het juridische instrument ´kort geding´ in feite illusoir is geworden, omdat bij een kort geding meestal geen tijd is voor offertestelling, deze inhuur niet pro deo geschiedt, en een hoofd van de diensteenheid op deze wijze de mogelijkheid tot het voeren van een kort geding in feite ongedaan maakt, danwel kan vertragen, indien dat in het belang van datzelfde hoofd diensteenheid is? Acht u dit juist?
9. Kunt u aangeven waarom de nota (kenmerk P/2004006078 d.d. 14 juli 2004) eerst gezonden wordt aan de secretaris-generaal en dat later, bij het opvragen in een WOB procedure, dezelfde nota gericht is aan de staatssecretaris en de minister? Zo ja, wat is de reden hiervoor?
10. Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat er binnen uw departement op 14 juli jl. is gereageerd op een onafhankelijk advies van de IGK van exact dezelfde datum?
11. Kunt u aangeven of er overleg heeft plaats gevonden tussen uw departement en het instituut van de IGK over het te formuleren onafhankelijk advies met betrekking tot de bemiddeling tussen MC Twenthe en de commandant van de vliegbasis? Zo ja, kunt u aangeven wat de uitkomsten hiervan zijn?
12. Kunt u aangeven wanneer u de evaluatie van het Besluit Medezeggenschap Defensie zult hebben afgerond?
13. Wanneer kan de Tweede Kamer voorstellen tot wijziging of aanpassing in het kader van het Besluit Medezeggenschap Defensie n.a.v. de genoemde evaluatie tegemoet zien? Toelichting: Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Bakker (D66), ingezonden 6 juli 2004 (aanhangselnummer 2181).
VVD