Werkdocument ouderen en maatschappelijke inzet 23-09-2004
Werkdocument ouderen en maatschappelijke inzet
Nederlanders besteedden in 2000 gemiddeld 2,1 uur per week aan vrijwilligerswerk en informele hulp. Ouderen in de leeftijd van 50-59 jaar besteedden hieraan 2,4 uur per week. Voor de groep van 60-69 jaar kwam dit neer op 3,5 uur per week.
In 2000 was 43% van de ouderen van 50-69 jaar betrokken bij vrijwilligerswerk, 32% bij informele hulp, 25% (van de ouderen zonder thuiswonende kinderen) bij de zorg voor kleinkinderen en 37% bij politieke activiteiten. 40% van al het vrijwilligerswerk werd door deze ouderen verricht.
38% van de ouderen verricht betaald werk en wel gemiddeld 21 (50-59 jarigen) en 6 (60-69 jarigen) uur per week.
Als 90% van de 50-69-jarigen betaald gaan werken zal dat leiden tot een daling van vrijwilligerswerk en mantelzorg van 3,2 naar 2,3 uur per week. Hun aandeel in het totale vrijwilligerswerk zou dalen van 40% naar 33%.
Dit zijn de belangrijkste conclusies uit de RMO-achtergrondstudie Ouderen en maatschappelijke inzet. De betekenis van toenemende arbeidsparticipatie onder ouderen voor de betrokkenheid van ouderen bij politiek activisme, vrijwilligerswerk, informele hulp en zorg voor kleinkinderen, die op donderdag 23 september jl. is verschenen. De studie is opgesteld door de onderzoekers dr. Koen Breedveld, dr. Mirjam de Klerk en dr. Joep de Hart van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), op verzoek van de Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO). In de studie wordt aandacht besteed aan de tijdsbesteding van ouderen en de gevolgen van een grotere arbeidsdeelname van ouderen voor vrijwilligerswerk, informele hulp (hulp aan familieleden en vrienden), betrokkenheid bij politieke processen en voor de zorg voor kleinkinderen. Het onderzoek beperkte zich tot de groep 50-69-jarigen (hier 'ouderen' genoemd). Voor het onderzoek zijn secundaire analyses verricht op bestaande data van het SCP en het CBS.
Ouderen (50+) doen meer aan vrijwilligerswerk dan de gemiddelde Nederlander
Als gevolg van de stijgende arbeidsparticipatie is de gemiddelde vrije tijd van 50-59 jarigen gedaald van 52,8 uur per week in 1990 naar 48,8 uur per week in 2000. Onder 60-69 jarigen daalde de vrije tijd van 60,4 uur per week naar 56,8 uur. Wat ouderen aan vrije tijd tot hun beschikking hebben, gaat op aan mediagebruik (vooral meer televisiekijken en meer lezen), aan tijd voor het beoefenen van hobby's en aan het onderhouden van sociale contacten.
De gemiddelde Nederlander van 12 jaar en ouder besteedde in 2000 2,1 uur per week aan vrijwilligerswerk en informele hulp. Ouderen in de leeftijd van 50-59 jaar besteedden hieraan 2,4 uur per week. Voor de groep van 60-69 jaar kwam dit neer op 3,5 uur per week. In 2000 was 43% van de ouderen van 50-69 jaar betrokken bij vrijwilligerswerk, 32% bij informele hulp, 25% (van de ouderen zonder thuiswonende kinderen) bij de zorg voor kleinkinderen en 37% bij politieke activiteiten. Ouderen verrichten in totaal 40% van al het vrijwilligerswerk in Nederland.
Langer werken ouderen 50-69 jaar gaat in geringe mate ten koste van vrijwilligerswerk en mantelzorg Ouderen die voltijd werken besteden minder tijd aan vrijwilligerswerk en mantelzorg dan ouderen die in deeltijd werken. Ouderen die in deeltijd werken besteden weer minder tijd aan deze maatschappelijke activiteiten dan de ouderen die niet werken. Werkende oudere vrijwilligers en informele helpers besteden minder uren aan deze activiteiten dan niet-werkende oudere vrijwilligers en informele helpers.
Wanneer 50-69 jarigen meer gaan werken, zal de gemiddelde vrijwillige inzet van deze leeftijdsgroep gaan dalen. Om een dergelijk effect te kunnen inschatten is uitgegaan van twee scenario's. In het eerste stijgt de arbeidsdeelname van 50-69 jarigen van de huidige 38% naar 62%, in het tweede stijgt deze tot 90%. Bij een arbeidsdeelname van 62% daalt de gemiddelde vrijwillige inzet van ouderen van 3,2 naar 2,8 uur per week (-12%). Bij een arbeidsdeelname van 90% is sprake van een daling van 3,2 naar 2,3 uur per week (-29%). Maatschappelijk betekent dit een daling van 0,1 uur c.q. 0,2 uur per week aan vrijwillige inzet per hoofd van de bevolking (-5% resp.
-11%). Om deze daling op waarde te schatten moet ze worden afgezet tegen de veronderstelde positieve effecten van de gestegen arbeidsparticipatie onder ouderen.
RMO-werkdocument 4, Ouderen en maatschappelijke inzet. De betekenis van toenemende arbeidsparticipatie onder ouderen voor de betrokkenheid van ouderen bij politiek activisme, vrijwilligerswerk, informele hulp en zorg voor kleinkinderen, Koen Breedveld, Mirjam de Klerk en Joep de Hart (SCP), Den Haag, RMO, september 2004. De publicatie is uitsluitend verkrijgbaar bij de RMO en is te vinden op de website van de RMO en die van het SCP www.scp.nl
Voor nadere informatie kunt u zich wenden tot mw.dr M. Mootz,
RMO-projectleider, 070-340.6080.