Ministerie Tewerkstelling en Arbeid Belgie

Koninklijk besluit van 21 september 2004 betreffende de bescherming van stagiairs (B.S. 4.10.2004)

Afdeling I. - Toepassingsgebied en definities Artikel 1.- Dit besluit is van toepassing op de werkgevers, de stagiairs en de onderwijsinstel- lingen.
Art. 2.- Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
1° stagiair: elke leerling of student die in het kader van een leerprogramma georganiseerd door een onderwijsinstelling, daadwerkelijk arbeid verricht bij een werkgever, in gelijkaar- dige omstandigheden als de werknemers in dienst van die werkgever, en dit met het oog op het opdoen van beroepservaring;

2° werkgever: de werkgever die de stagiair tewerkstelt;
3° onderwijsinstelling: elke instelling die onderwijs verschaft, met uitzondering van de instel- lingen die de beroepsopleidingen organiseren bedoeld in artikel 2, § 1, tweede lid, 1°, b) van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoe- ring van hun werk;

4° passend gezondheidstoezicht: het gezondheidstoezicht zoals bedoeld in artikel 12, § 1, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999;

5° specifiek gezondheidstoezicht: het gezondheidstoezicht zoals bedoeld in artikel 12, § 2, van het koninklijk besluit van 3 mei 1999;

6° type van gezondheidstoezicht: het passend gezondheidstoezicht of het specifiek gezond- heidstoezicht;

7° het koninklijk besluit van 3 mei 1999: het koninklijk besluit van 3 mei 1999 betreffende de bescherming van de jongeren op het werk;

8° het koninklijk besluit van 28 mei 2003: het koninklijk besluit van 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht op de werknemers.
Afdeling II. - Verplichtingen van de werkgever inzake risicoanalyse en preventiemaatregelen Art. 3.- De werkgever voert overeenkomstig artikel 3 van het koninklijk besluit van 3 mei
1999 een analyse uit van de risico's waaraan de stagiairs kunnen worden blootgesteld en stelt de preventiemaatregelen vast die moeten in acht genomen worden. Art. 4.- De werkgever stelt de onderwijsinstelling in kennis van de resultaten van de risico- analyse bedoeld in artikel 3.

Die resultaten vermelden inzonderheid, al naargelang het geval:


1° ofwel dat elk type van gezondheidstoezicht overbodig is, in toepassing van artikel 4, § 2 van het koninklijk besluit van 28 mei 2003;

2° ofwel dat het passend gezondheidstoezicht van toepassing is;
3° ofwel dat het specifiek gezondheidstoezicht van toepassing is;
4° in voorkomend geval, de aard van de verplichte inentingen;
5° de noodzaak onmiddellijk preventiemaatregelen te treffen die verband houden met de moederschapsbescherming.
Art. 5.- Vooraleer een stagiair te werk te stellen op een werkpost of aan een activiteit waar- voor een type van gezondheidstoezicht noodzakelijk is, verstrekt de werkgever aan de stagiair en aan de onderwijsinstelling waar deze stagiair is ingeschreven, een document dat informatie bevat betreffende:

1° de beschrijving van de werkpost of de activiteit die een passend gezondheidstoezicht ver- eist;

2° alle toe te passen preventiemaatregelen;

3° de aard van het risico dat een specifiek gezondheidstoezicht vereist;
4° de verplichtingen die de stagiair moet naleven in verband met de risico's eigen aan de werkpost of de activiteit;

5° in voorkomend geval, de aangepaste opleiding met het oog op de toepassing van de pre- ventiemaatregelen.
Dit document wordt ter beschikking gehouden van de met het toezicht belaste ambtenaar. Art. 6.- Wanneer uit de risicoanalyse blijkt dat de stagiair wordt tewerkgesteld aan een activi- teit waarvoor een type van gezondheidstoezicht van toepassing is, zorgt de werkgever er voor dat dit type van gezondheidstoezicht wordt uitgevoerd. Bovendien onderwerpt hij de stagiair, in voorkomend geval, aan de inentingen of aan de do- simetrische controle, indien de stagiair, rekening houdend met het verbod bedoeld in artikel 8 van het koninklijk besluit van 3 mei 1999, wordt blootgesteld aan ioniserende stralingen. Elk type van gezondheidstoezicht wordt uitgevoerd door het departement of de afdeling belast met het medisch toezicht van de interne of externe dienst voor preventie en bescherming op het werk van de werkgever.
Art. 7.- De eerste werkgever bij wie de stagiair wordt tewerkgesteld voor zijn allereerste sta- ge, zorgt er voor dat de stagiair waarop een type van gezondheidstoezicht van toepassing is, de voorafgaande gezondheidsbeoordeling ondergaat, voordat hij hem belast met de arbeid.

Bij elke opeenvolgende stage wordt de voorafgaande gezondheidsbeoordeling enkel herhaald, indien de stagiair wordt blootgesteld aan een nieuw risico waarvoor er nog geen gezondheids- beoordeling is gebeurd.
Het bewijs dat de stagiair werd onderworpen aan de voorafgaande gezondheidsbeoordeling wordt geleverd door het formulier voor de gezondheidsbeoordeling bedoeld in onderafdeling
1 van afdeling 6 van het koninklijk besluit van 28 mei 2003, dat de stagiair ter beschikking moet houden van elke nieuwe werkgever bij wie hij nadien zal worden tewerkgesteld. Art. 8.- Vooraleer de stagiair te werk te stellen, neemt de werkgever, na advies van de pre- ventieadviseur belast met de leiding van de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk of de afdeling van deze dienst en na advies van het comité, de nodige maatregelen inzake onthaal en begeleiding van de stagiairs, zulks met het oog op de bevordering van hun aanpassing en integratie in de werkomgeving en om er voor te zorgen dat zij in staat zijn hun arbeid naar behoren uit te oefenen.
Afdeling III. - Specifieke tariefregeling Art. 9.- In afwijking van afdeling IIbis van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betref- fende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk, is de werkgever die voor de uitvoering van de opdrachten bedoeld in dit besluit een beroep doet op een externe dienst voor preventie en bescherming op het werk de bijdragen verschuldigd bepaald in deze afdeling.
Art. 10.- Indien de werkgever minder dan twintig werknemers tewerkstelt is de bijdrage op- genomen in het bedrag vastgesteld in toepassing van artikel 13septies van het koninklijk be- sluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk.
Art. 11.- Indien de werkgever meer dan twintig werknemers tewerkstelt is de bijdrage gelijk aan het bedrag bedoeld in artikel 13quater, § 1, 2° van het koninklijk besluit van 27 maart
1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk vermenig- vuldigd met het aantal stagiairs.
Het aantal stagiairs dat in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van de bij- drage bedoeld in het eerste lid wordt berekend door het aantal uren waarop zij daadwerkelijk arbeid hebben verricht bij een werkgever in de loop van een kalenderjaar te delen door 1 750 uren.
Art. 12.- In afwijking van artikel 11, is de bijdrage gelijk aan één derde van het bedrag be- doeld in artikel 13quater, § 1, 2° van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk, vermenigvuldigd met het aantal stagiairs indien de werkgever gedurende meer dan 580 uren ten minste één stagiair tewerk- stelt.
Art. 13.- In afwijking van artikel 13undecies, van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de externe diensten voor preventie en bescherming op het werk, worden de in artikelen 11 en 12 bedoelde bijdragen betaald uiterlijk op 31 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarop de prestaties betrekking hebben.

Afdeling IV. - Voorwaarden waaronder de onderwijsinstelling belast kan worden met de verplichtingen van de werkgever Art. 14.- Indien de kandidaat-stagiair in de onderwijsinstelling een activiteit uitvoert die ge- lijkaardig is aan de arbeid die hij zal uitvoeren bij de werkgever, is de onderwijsinstelling belast met de volgende opdrachten:

1° zij voert de risicoanalyse bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 uit voor de activiteiten verricht in de onderwijsinstelling;
2° zij stelt in toepassing van artikel 3 van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 de preventie- maatregelen vast die van toepassing zijn in de onderwijsinstelling;
3° zij stelt de werkgever in kennis van de resultaten van de risicoanalyse en van de toe te pas- sen preventiemaatregelen.
Wanneer de kandidaat-stagiairs gelijkaardige activiteiten verrichten als de werknemers van de onderwijsinstelling en voor zover er voor deze werknemers een risicoanalyse werd uitgevoerd overeenkomstig artikel 8 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, blijft de in het eerste lid, 1° bedoelde risico-analyse beperkt tot een aanvulling van deze risicoanalyse met de gege- vens die in toepassing van artikel 3 van het koninklijk besluit van 3 mei 1999 specifiek zijn voor de jongeren op het werk.
In dat geval worden de preventiemaatregelen die vastgesteld werden voor de werknemers van de onderwijsinstelling aangevuld met de preventiemaatregelen die specifiek zijn voor de jon- geren op het werk, om te beantwoorden aan de verplichting bedoeld in het eerste lid, 2°. Voor het uitoefenen van de in het eerste lid bedoelde verplichtingen doet de onderwijsinstel- ling een beroep op de interne of externe dienst voor preventie en bescherming op het werk van de onderwijsinstelling.
Art. 15.- Indien uit de resultaten van de risicoanalyse bedoeld in artikel 14 blijkt dat de kan- didaat-stagiair moet onderworpen worden aan een type van gezondheidstoezicht of aan inen- tingen, laat de onderwijsinstelling de voorafgaande gezondheidsbeoordeling of de inentingen uitvoeren door de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer van het departement of de afdeling belast met het medisch toezicht van de interne of externe dienst voor preventie en bescher- ming op het werk waarop zij een beroep doet.
In dat geval bezorgt de onderwijsinstelling aan de werkgever een afschrift van het formulier voor de gezondheidsbeoordeling.
Art. 16.- De bepalingen van deze afdeling treden in werking op de datum bepaald door de Koning.