Algemeen Verbond Bouwbedrijf
Nieuwsbericht
Bouwsector draait op voor stimulering
bedrijven
De bouwsector moet opdraaien voor de verlaging van de
vennootschapsbelasting, de stimuleringsmaatregel voor het
bedrijfsleven. Tegenover een lastenverlaging voor het gehele
bedrijfsleven van 650 miljoen euro staat een lastenverzwaring van 289
miljoen euro voor de bouw. Dat blijkt uit de kabinetsplannen zoals ze
op Prinsjesdag bekend zijn gemaakt.
Het AVBB, mede sprekend namens BouwNed en VIANED, vindt deze grote
onevenwichtigheid onaanvaardbaar en constateert dat het voornemen
haaks staat op de uitgangspunten van het kabinetsbeleid.
De lastenverzwaring is een gevolg van het voorstel tot verlaging van
de vennootschapsbelasting in ruil voor een pakket lastenverzwaringen,
waaronder de afschaffing van het grijze kenteken. De voordelen komen
vooral neer bij de zakelijke dienstverlening (ruim 900 miljoen), waar
zo merken de bouworganisaties op de rendementen van ondernemingen vaak
een veelvoud zijn van die van de bouwbedrijven.
Haaks op uitgangspunten
De bouwsector vindt dat dit onderdeel van het kabinetsbeleid haaks
staat op de uitgangspunten van stimuleren van groei, meer kansen voor
het midden- en kleinbedrijf en meer mensen aan het werk. Volgens de
berekeningen van het Centraal Planbureau zal de bouwproductie in
totaliteit dit jaar slechts met 1 procent toenemen. Dit is geheel toe
te schrijven aan de woningbouw. Bij de grond-, wegen- en waterbouw is
sprake van een volumevermindering van 2 procent.
De kritiek op het kabinetsbeleid is des te opmerkelijker omdat de
bouworganisaties de noodzaak erkennen om de concurrentiepositie van
het Nederlands bedrijfsleven te versterken. Bovendien lijkt het
kabinetsbeleid de eerste vruchten af te werpen. De woningproductie
laat eindelijk weer een stijgende lijn zien, terwijl de
bedrijfsinvesteringen zich voorzichtig beginnen teherstellen.
Noodzaak loonmatiging
De bouw onderschrijft de noodzaak tot loonmatiging om de Nederlandse
economie er weer bovenop te helpen. Wel is er kritiek op de
maatvoering en de implementatie van de voorstellen. Zo is de bouw
gekant tegen het afschaffen van de algemeenverbindendverklaring. Dit
instrument heeft grote waarde; in de bouw wordt op deze wijze de
vakopleiding gefinancierd.
De organisaties zien voorts de noodzaak van aanscherping van het
beleid in de sociale zekerheid, maar het functioneren van de
arbeidsmarkt mag niet worden gefrustreerd door maatregelen zoals het
in mindering brengen van ontslagvergoedingen op WW-uitkeringen.
De bouwwerkgevers kunnen zich vinden in het uitgangspunt van langer
doorwerken (tot 65 jaar) met de mogelijkheid van een
levensloopregeling met een individuele opbouw, maar dan wel met een
rechtvaardige overgangsregeling voor werknemers van 50 jaar en ouder.
In de uitwerking van dergelijke plannen mogen de administratieve
lasten niet eenzijdig bij de bedrijven terechtkomen.
Verhoging woningbouwproductie
In het streven naar verdere economische groei wil de overheid zich
beperken tot kerntaken en deze efficiënter en effectiever uitvoeren.
Minder bureaucratie en minder regels zijn doelen die de
bouworganisaties aanspreken. De markt en decentrale partijen moeten
genoeg ruimte krijgen.
Dit mag echter niet betekenen dat de overheid zich minder
verantwoordelijk voelt. De rijksoverheid moet er nadrukkelijk op
blijven toezien dat de doelstellingen, bijvoorbeeld ten aanzien van
voldoende woningbouw, ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. Gemiddeld
moeten er 80.000 woningen per jaar worden gerealiseerd. In 2003 kwamen
er 60.000 gereed; in 2005 is de doelstelling 70.000.
Verhoging van de woningproductie is noodzakelijk om de gewenste
doorstroming op de woningmarkt te realiseren en de stedelijke
herstructurering op gang te brengen.
Afgewacht moet worden of de door de minister beoogde doelstellingen
ook zullen worden gehaald. Indien dat niet lukt, zal het ministerie
nieuwe wegen moeten vinden om de regie nog strakker in handen te
nemen, met bijbehorende sancties.
Een belangrijk probleem op de woningmarkt vormt de onder druk staande
prijs-kwaliteitsverhouding van nieuwe woningen. Oorzaak hiervan zijn
de grondprijzen die de afgelopen jaren sterk zijn gestegen. Het
bouwbedrijfsleven dringt dan ook aan op een verlaging van de
grondprijzen.
Ontwikkeling infrastructuur
Op hoofdlijnen kan het bouwbedrijfsleven zich goed vinden in het
beleid op het gebied van verdere ontwikkeling van de infrastructuur.
De investeringen in verbetering en betere benutting van de bestaande
infrastructuur zijn op zich positief. Toch vindt de bouw dat het
beleid van knelpunten oplossen zou moeten worden vervangen door een
fundamenteler benadering.
Na jarenlange eenzijdige aandacht voor het hoofdwegennet is er nu ook
aandacht voor het onderliggend wegennet. Ook het beheer en onderhoud
krijgen de noodzakelijke aandacht. Toch is er de vrees dat veel
(goede) voornemens van het kabinet onvoldoende tot uitvoering komen.
Zo is er tot op heden geen enkel zicht op uitvoering van projecten via
publiek-private samenwerking of innovatief aanbesteden, terwijl dit
noodzakelijk is om als moderne bedrijfstak te kunnen functioneren. Dit
wringt des te meer nu in de komende jaren geen extra middelen
beschikbaar komen voor infrastructuurprojecten en de beschikbare
budgetten tot en met 2010 bestuurlijk zijn vastgelegd.
De bouworganisaties zijn er verbaasd over dat het ministerie alvast
een voorschot neemt op de toekomst. De gevolgen van het doelmatiger
aanbesteden zijn nu al terug te vinden in de begrotingsstaat. In
totaal gaat het om een bedrag van 954 miljoen euro in de periode
2004-2009 waarvan bijna 70 procent is gekort op het aanlegbudget.