Raad voor de Transportveiligheid


PERSBERICHT 16 september 2004

Raad voor de Transportveiligheid onderzocht acrylnitril lekkende trein Amersfoort
Onvoldoende controle op vervoer gevaarlijke stoffen

De lekkage van 600 liter acrylnitril uit een treinwagon op het spooremplacement in Amersfoort, op 20 augustus 2002, kon gebeuren doordat er voor het vervoer van gevaarlijke stoffen - zoals acrylnitril - geen sluitend controlesysteem bestaat. In een rapport over deze lekkage, die destijds grote onrust veroorzaakte, stelt de Raad voor de Transportveiligheid, onder voorzitterschap van mr. Pieter van Vollenhoven, dat drie veiligheidswaarborgen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, vastgelegd in het internationaal daarvoor geldende reglement, niet of niet voldoende werden nageleefd.

De typekeuring van de op de wagon gemonteerde ketel (in dit geval een Duitse ketel, dus een Duitse keuring) was onvoldoende. Volgens de Raad had de voor de ketel gebruikte kogelkraan niet mogen worden goedgekeurd door de Duitse keuringsinstantie (VdTÜV). De periodieke keuringen (door dezelfde VdTÜV) van de staat waarin de ketel en de afsluiters verkeerden, schoten eveneens tekort. Het Nederlandse bedrijf waar de ketel was gevuld, Vopak, werkte met onvoldoende nauwkeurige instructies voor de vuller. Daarin was onder meer niet voorzien in een controle van de dichtheid van de ketel, na het vullen.

Daar kwam nog bij dat bij het voorval in Amersfoort extra risico's werden gelopen doordat de lekkende trein onbeheerd was geparkeerd op een emplacement in de stad. Er bleken geen regels te bestaan (zoals die wel gelden voor wegtankers) die de vervoerder verplicht een trein met gevaarlijke stoffen buiten de bebouwde kom te parkeren of in elk geval te (laten) bewaken. Tijdens het onderzoek heeft de Raad vastgesteld dat de lekkage is veroorzaakt doorat de ketelwagen was afgesloten met een voor dat doel ongeschikte kogelkraan, die onder meer lekte in gesloten stand. Toen overdruk ontstond in de ketelwagen (ofwel door opwarming door de zon, ofwel door ondeskundig vullen) ontsnapte de acrylnitril. Deze stof is bijzonder brandgevaarlijk en giftig.

Naar aanleiding van het voorval in Amersfoort, waarvan de gevolgen uiteindelijk beperkt bleven, onderzocht de Raad hoe het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor is geregeld en hoe het in de praktijk verloopt. 'De resultaten van het ingestelde onderzoek hebben de Raad verbaasd, zo niet verontrust', aldus voorzitter mr. Van Vollenhoven in zijn Beschouwing. Gebleken is dat het stelsel van regels en afspraken, bijeengebracht in het RID (Règlement concernant le transport International ferroviaire des marchandises Dangereuses), fundamentele leemtes vertoont. Zo ontbreekt in het RID de ketenbenadering. Elke speler (eigenaar, vuller, vervoerder, ontvanger) is slechts verantwoordelijk voor zijn eigen schakel. Ook is er geen sprake van de zorgplicht, die centraal staat in ISO 9000. Die zorgplicht houdt onder meer in dat men wordt geacht verder te kijken dan uitsluitend naar de vraag of al dan niet is voldaan aan de regels.

Wat de regels zelf betreft stelt de Raad stelt vast dat het RID er een groot aantal kent; de betrokkenen dienen zich daaraan te houden. Het toezicht op de naleving is echter marginaal. Bij de Inspectie Verkeer en Waterstaat zijn ruim 100 inspecteurs belast met gevaarlijke stoffen. De Inspectie heeft echter geen bevoegdheden als het gaat om typekeuringen en periodieke keuringen, die in het systeem van het RID een belangrijke rol spelen. De Inspectie concentreert zich op controles tijdens het transport. Maar de Raad heeft vastgesteld dat een gebrek, zoals de lekkende ketelwagen vertoonde, niet onderweg kan worden geconstateerd: de afsluiter bevindt zich bovenop de ketel, onbereikbaar als de trein zich bevindt onder de stroomdraad.

In de Beschouwing bij het rapport onderstreept mr. Van Vollenhoven het belang van een betere invulling van de eigen verantwoordelijkheid van de sector zelf. 'Het toezicht door de overheid, hoe groot het belang daarvan ook is, blijft aanvullend op hetgeen de sector zelf moet doen. Overheidstoezicht kan ook niet elke overtreding van de regels, of fouten, voorkomen. Zoals in het rapport van de Commissie Oosting over de vuurwerkramp in Enschede werd aangegeven, mag dat ook niet van de overheid worden verwacht. Wat dan wel van overheid mag worden verwacht, wat van de eigen verantwoordelijkheid van de sector mag worden verwacht en hoe de balans tussen beide dient te zijn, is nog niet geheel duidelijk. De Raad is inmiddels in diverse onderzoeken op die vragen gestuit en heeft zich voorgenomen daar een afzonderlijke studie naar te verrichten.

Aanbevelingen
De Raad richt op grond van het onderzoek aanbevelingen tot de Vereniging Nederlandse Chemische Industrie (VNCI), Vopak Terminal TRR, VdTÜV en de Minister van Verkeer en Waterstaat. De VNCI wordt aanbevolen haar leden te adviseren de gehele vervoersketen van gevaarlijke stoffen integraal te bewaken, zodanig dat het veilige vervoer is gegarandeerd. Vopak (de betrokken verlader) is aanbevolen heldere instructies te geven aan de vullers van ketelwagen (welke aanbeveling inmiddels is opgevolgd). De Duitse keuringsinstantie VdTÜV wordt aanbevolen de typegoedkeuring van de kraan waar van het falen ten grondslag lag aan het ongeval in Amersfoort zo spoedig mogelijk te beëindigen en verder het keuringsregime van dergelijke ketelwagens zodanig aan te passen dat de dichtheid van de ketels is gegarandeerd.
De Minister van Verkeer en Waterstaat wordt aanbevolen in internationaal verband te streven naar aanpassingen van het RID en verder in het Besluit Vervoer van Gevaarlijke Stoffen een bepaling op te nemen die ertoe strekt dat treinen met gevaarlijke stoffen alleen worden geparkeerd op plaatsen waar geen of nagenoeg geen risico's bestaan voor de omgeving.