De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
uw brief van
uw kenmerk
ons kenmerk
TRCJZ/2004/5434
datum
16-09-2004
onderwerp
Consequenties Hofuitspraak C-127/02 (kokkelvisserij)
bijlagen
2
Geachte Voorzitter,
Op 7 september jl. heeft het Hof van Justitie van de Europese
Commissie uitspraak gedaan in zaak C-127/02. Het betreft hier de
beantwoording van door de Raad van State gestelde prejudiciële vragen
in het kader van de behandeling van beroepen die de Vogelbescherming
en de Vereniging tot behoud van de Waddenzee hebben aangetekend tegen
de verlening van Natuurbeschermingswetvergunningen voor mechanische
kokkelvisserij in de Waddenzee. Daarbij gaat het om vergunningen,
verleend voor 1999 en 2000 door de toenmalige Staatssecretaris van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
De tekst van het Hofarrest is als bijlage bij deze brief gevoegd.
datum
16-09-2004
kenmerk
TRCJZ/2004/5434
bijlage
Hierbij stel ik de Kamer op de hoogte van mijn visie op het arrest en
de gevolgen ervan voor de mechanische kokkelvisserij in de Waddenzee
dit najaar.
Hierbij betrek ik mede de uitspraak op 14 september jl. gedaan door de
Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State,
met betrekking tot een voorlopige voorziening, aangevraagd door de
Coöperatieve Producentenorganisatie van de Nederlandse Kokkelvisserij
U.A. Deze organisatie had de Voorzitter gevraagd om opheffing van de
schorsende werking, die de Natuurbeschermingswet verbindt aan het feit
dat tegen de vergunning bezwaarschriften zijn ingediend door
Vogelbescherming Nederland, It Fryske Gea, de Waddenvereniging, de
Vereniging Natuurmonumenten, het Koninklijk Nederlands Instituut voor
Onderzoek der Zee, de Stichting Wilde Kokkels en de Faunabescherming.
Ook de uitspraak van de Voorzitter is bijgevoegd.
Over de verdere mogelijke gevolgen van het Hofarrest, zowel voor de
Waddenzee als voor andere gebieden, alsmede voor andere vormen van
gebruik, en de stellingname van het kabinet daaromtrent vindt nader
interdepartementaal overleg plaats. Hierover zullen we in elk geval
ter gelegenheid van de behandeling van het kabinetsstandpunt over het
rapport van de Adviescommissie Waddenzee van gedachten wisselen.
Arrest van het Europese Hof
Uit het arrest van het Europese Hof blijkt dat de mechanische
kokkelvisserij, bij elke keer dat daarvoor voor een beperkte periode
een vergunning wordt verleend waarbij wordt bepaald of, en zo ja, in
welk gebied deze mag plaatsvinden, valt onder het begrip 'plan' of
'project' in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn
(rechtsoverwegingen 28/29).
Dit betekent dat voor de mechanische kokkelvisserij een 'passende
beoordeling' ingevolge artikel 6, derde lid, van de richtlijn zal
moeten worden uitgevoerd, als de waarschijnlijkheid of het risico
bestaat dat deze vorm van visserij significante gevolgen heeft voor de
Waddenzee (r.o. 43). Van een zodanig risico is sprake als op grond van
objectieve gegevens niet kan worden uitgesloten dat de kokkelvisserij
significante gevolgen heeft voor de Waddenzee. Als er op dat punt
twijfels zijn, moet een passende beoordeling worden uitgevoerd. Bij de
bepaling van de significantie van mogelijke gevolgen is van belang of
er gevolgen zijn die de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied
in gevaar brengen. (r.o. 47-49)
Als er gelet op het voorgaande mogelijk significante gevolgen zijn,
dient een passende beoordeling plaats te vinden.
Een zodanige passende beoordeling komt erop neer dat op basis van de
beste wetenschappelijke kennis alle aspecten van een plan of project
die op zichzelf of in combinatie met andere plannen en projecten de
instandhoudingsdoelen van het gebied in kwestie in gevaar kunnen
brengen, worden geïnventariseerd. Op basis daarvan kan toestemming
slechts worden verleend als er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs
geen twijfel bestaat dat er geen schadelijke gevolgen zijn (r.o. 61).
Voor de duidelijkheid merk ik op dat het Hof als zodanig geen
uitspraak doet over de inhoudelijke merites van deze zaak: de
uitspraak gaat waar het de vergunningverlening ten behoeve van de
mechanische kokkelvisserij in de Waddenzee betreft niet verder dan de
conclusie dat het hier een plan of project in de zin van artikel 6,
derde lid, van de Habitatrichtlijn betreft. Of er aanleiding is voor
een passende beoordeling, laat staan tot welke uitkomst deze
beoordeling zou moeten leiden, maakt geen deel uit van het arrest van
het Hof.
De uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van
de Raad van State
Bij zijn uitspraak op het verzoek om bij wege van voorlopige
voorziening de schorsende werking van de bezwaarschriften op te
heffen, betrekt de Voorzitter het arrest van het Hof. Mijn opstelling
bij de behandeling van het verzoek is - gegeven de toepasselijkheid
van het derde lid van artikel 6 van de richtlijn - de volgende
geweest. Gelet op de uitgebreide onderzoekingen in het kader van
EVA-II en ander voorhanden materiaal betreffende onder meer de relatie
tussen de mechanische kokkelvisserij en het voorzien in de
voedselbehoefte van vogels, zou verlening van de vergunning voor 2004
niet leiden tot significante gevolgen. Dan zou er ook geen
verplichting tot uitvoering van een passende beoordeling bestaan.
Subsidiair heb ik betoogd dat, zo die verplichting wel zou bestaan, de
uitgevoerde onderzoeken en het beschikbare materiaal voldoende zijn om
daaruit te kunnen concluderen dat wetenschappelijk redelijkerwijs geen
twijfel bestaat over de afwezigheid van significante gevolgen.
De Voorzitter heeft evenwel geoordeeld dat, gelet op de stukken en het
verhandelde ter zitting, op het Hofarrest van 7 september 2004, en op
het feit dat betrokken partijen van mening verschillen over de
interpretatie van de gegevens uit EVA-II en de gevolgen van de
mechanische kokkelvisserij voor de te beschermen waarden van de
Waddenzee, het niet buiten twijfel is dat de verleende vergunning voor
2004 in bezwaar en beroep stand zal houden. Daarom heeft hij het
verzoek afgewezen.
Omdat de Voorzitter uitspraak heeft gedaan op een verzoek om een
voorlopige voorziening, is het oordeel van de Voorzitter voorlopig. Op
de bezwaarschriften, ingediend tegen de verleende vergunning, heb ik
nog te beslissen, terwijl tegen de beslissing op bezwaar uiteraard nog
weer beroep op de Raad van State openstaat. Vooralsnog bestaat dan ook
geen definitief oordeel over de toelaatbaarheid van mechanische
kokkelvisserij in de mate waarin de vergunning deze toestaat.
Desalniettemin betekent de uitspraak de facto dat in 2004 geen
mechanische kokkelvisserij in de Waddenzee zal kunnen plaatsvinden.
Voor de bodemprocedure is afgewikkeld, is het kokkelseizoen immers
voorbij. In dit verband kan ik mededelen dat een behandeling van de
bodemprocedures die aanleiding zijn geweest voor het Hofarrest door de
Raad van State (dus omtrent de vergunningen voor 1999 en 2000) naar
thans wordt verwacht op zijn vroegst in november aan de orde is.
Denkbaar is dat de kokkelsector, op basis van aanvullende informatie
op de door de Voorzitter genoemde punten opnieuw een verzoek tot
opheffing van de schorsende werking bij de Voorzitter zou indienen. Ik
acht de kans dat een dergelijk verzoek zal worden toegewezen gelet op
het procedureverloop tot op heden evenwel gering, nog daargelaten of
het denkbaar is dat op de heel korte termijn die daarvoor beschikbaar
zou zijn, ten opzichte van het uitputtende EVA-II nog wezenlijk nieuwe
informatie zou kunnen worden gegenereerd.
De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,
dr. C.P. Veerman
Bijlagen:
- Tekst van het Hofarrest
- Uitspraak van de Voorzitter
(Niet in elektronische vorm beschikbaar)
---
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit