Koppelingsbeginsel ten aanzien van Nederlander met minderjarige
inwonende niet-Nederlandse kinderen zonder verblijfstitel;
bijstandsnorm
Bron: Centrale Raad van Beroep Utrecht
Datum actualiteit: 15-09-2004
Betrokkene, die duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote en de
zorg had voor twee bij hem inwonende kinderen van Pakistaanse
nationaliteit, beiden jonger dan 18 jaar en zonder verblijfstitel,
voor wie hij recht had op kinderbijslag, is een alleenstaande ouder in
de zin van artikel 4, aanhef en onder b, van de Algemene bijstandswet
(Abw). Betrokkene behoorde op grond van artikel 7, eerste lid, van de
Awb tot de kring van personen die recht heeft op bijstand. De Raad
onderschrijft niet het standpunt van het college dat de hoogte van de
bijstand in dit geval zou moeten worden bepaald overeenkomstig het
destijds geldende normbedrag voor een alleenstaande. Het
koppelingsbeginsel beperkt zich, blijkens de geschiedenis van de
totstandkoming van de Wet van 26 maart 1998, Stb. 203, tot illegale
vreemdelingen die een beschikking vragen van een bestuursorgaan voor
zover het gaat om verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen. In dit
geval gaat het echter om het recht op bijstand van een Nederlander die
verplicht was te voorzien in de kosten van levensonderhoud en studie
van de bij hem inwonende kinderen.
Ga naar betreffende uitspraak met nummer: AQ8801
Zie het origineel