Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
logoocw
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
postbus 20018
2500 AE Den Haag
Den Haag Ons kenmerk Uw kenmerk
14 september 2004 FEZ/IR/2004/42124
Onderwerp Bijlage(n)
Publicatie Education at a Glance 2004 Samenvatting en grafieken, OESO publicatie
De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) brengt vandaag, 14
september, het gezaghebbend internationaal onderwijs indicatorenrapport Education at a Glance 2004
uit. Samen met de OESO publicatie bied ik u een door mijn Ministerie opgestelde samenvatting aan,
waarin de positie van ons onderwijsstelsel in internationaal perspectief zichtbaar wordt gemaakt.
Education at a Glance beschrijft de onderwijsstelsels in 2001 en 2002. De beelden, die we voor
Nederland waarnemen, ondersteunen de aandachtspunten van het beleid.
De OESO publicatie laat zien, dat Nederland qua opleidingsprofiel van de volwassen bevolking in
Europa een gemiddelde positie inneemt. Net als in de rest van Europa is het opleidingsniveau van de
Nederlandse bevolking in de afgelopen 10 jaar gestegen. De stijging is in Nederland echter niet zo hard
gegaan als in de meeste buurlanden, met name wat onze jong volwassenen betreft. Hoewel
Nederlandse 25-34 jarigen beter zijn opgeleid dan hun ouders, zijn zij minder goed opgeleid dan
dezelfde leeftijdsgroep in veel buurlanden. Deze trend hangt samen met het feit, dat in vergelijking met
een groot aantal OESO landen in Nederland relatief veel jongeren het onderwijs verlaten zonder een
startkwalificatie te hebben behaald. Tegelijkertijd neemt buiten de leerplichtige leeftijd de
onderwijsdeelname aan het reguliere onderwijs in Nederland sneller af dan in andere landen.
Dit zijn belangrijke onderwerpen op de beleidsagenda 2005. Om voortijdig schoolverlaten terug te
dringen en in de toekomst te voorkomen werkt OCW samen met alle betrokkenen aan diverse thema's.
Ook in EU verband krijgt de bestrijding van voortijdig schoolverlaten veel aandacht. In dat kader heeft
Nederland zich als nationaal doel gesteld, dat in 2010 de omvang van het voortijdig schoolverlaten met
50 procent is teruggebracht. Daarnaast neemt een Leven Lang Leren een belangrijke plaats in op de
politieke agenda, mede vanwege Europese afspraken hierover.
Internationaal gezien kent Nederland nog steeds het grootste aandeel jong volwassenen met een
afgeronde opleiding in het 4-6 jarig hbo en wo. Ook lag het aandeel Nederlandse studenten dat in 2002
afstudeerde op tertiair niveau boven het EU- en OESO gemiddelde. Wel lijkt de groei van het aantal
Nederlandse hoger opgeleiden de laatste jaren te stagneren ten opzichte van omringende landen.
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
, E
blad 2/2
Het aandeel afgestudeerden in een technische en exacte richting is in Nederland kleiner dan in andere
landen. Tussen 1996 en 2000 was er sprake van een dalende trend, maar de laatste jaren laten een
positiever beeld zien. Er zijn diverse acties ingezet, die uiteindelijk moeten leiden tot meer instroom
van beta's en technici. Opvallend evenwel blijft de zwakke positie van Nederlandse hoger opgeleiden
vrouwen in technische en exacte richtingen. Het in gang gezette beleid zal ook hier een antwoord op
moeten geven.
Wat betreft het lerarenberoep toont Education at a Glance 2004 dat het salaris van de Nederlandse
leraar internationaal op een gemiddeld niveau ligt. Door het grote aantal voorgeschreven lesuren, is
het salaris per lesuur minder dan in omringende landen.
Ik constateer verder, dat van de Nederlandse publieke overheidsuitgaven een steeds groter deel aan
onderwijs wordt besteed, al stagneerde deze toename in 2001 en ligt het aandeel nog steeds iets onder
het EU gemiddelde. Tussen 1995 en 2000 is het deel van de totale Nederlandse overheidsuitgaven aan
onderwijsinstellingen sterker gestegen dan in de omringende landen.
Opvallend in de beelden zijn de extra intensiveringen in het primair en secundair onderwijs. Hier zien
we het beleid van de afgelopen jaren terug. De intensiveringen zijn hoger dan de forse groei van het
BBP. Alleen de uitgaven per leerling in het Nederlands secundair onderwijs blijven in internationaal
perspectief nog wat achter. In 2001 bedroegen de totale Nederlandse publieke en private uitgaven aan
onderwijsinstellingen 4,9 procent van het BBP. Ons financieringsniveau benadert nu het niveau van de
omringende landen.
Zoals aangegeven sluiten de thema's in de beleidsagenda goed aan bij de belangrijkste vraagstukken
die ook in deze internationale vergelijking duidelijk naar boven komen. Werken aan een maximale
participatie, het voorkomen van voortijdig schoolverlaten, stimuleren van een aantrekkelijk
lerarenberoep en innovatie en versterking van de top-kennisinfrastructuur blijven voor mij ook de
komende periode prioriteiten.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
(Maria J.A. van der Hoeven)