Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
logoocw
Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Den Haag Ons kenmerk
13 september 2004 PO/KB/43425
Onderwerp Bijlage(n)
Voortgangsrapportage lumpsumbekostiging ITS: "Rapportage voortgang pilots lumpsum
primair onderwijs primair onderwijs"
Ecorys: "Flankerend beleid invoering lumpsum
PO"
Ernst & Young: "Onderzoek pilot
lumpsumfinanciering Primair Onderwijs"
1. Inleiding
Verbetering van de onderwijskwaliteit door meer beleidsvrijheid
Dat is waar het om gaat bij de invoering van lumpsumbekostiging in het primair onderwijs. In
september 2003 heb ik met u gesproken over de uitgangspunten en de randvoorwaarden voor een
gefaseerde invoering van lumpsumbekostiging. Er bleek toen een ruime meerderheid voor vergroting
van de beleidsvrijheid van scholen te zijn. Daarom wordt op alle fronten gewerkt aan invoering van
lumpsumbekostiging per 1 augustus 2006. De voorbereidingen liggen goed op schema. Op het voorstel
tot wetswijziging is inmiddels een positief advies van de Raad van State ontvangen. Het wetsvoorstel is
bij uw kamer ingediend.
Meer beleidsvrijheid door lumpsumbekostiging
Op basis van de uitgangspunten en randvoorwaarden en op basis van de bespreking daarvan met u, heb
ik de Uitwerkingsnotitie lumpsum PO geschreven, waarin ik heb aangegeven hoe ik mij voorneem de
nieuwe lumpsumbekostiging vorm te geven. Ook heb ik in de Uitwerkingsnotitie aangegeven hoe ik
invulling denk te geven aan de randvoorwaarden op het terrein van de zeggenschap en de
medezeggenschap, het flankerend beleid met inbegrip van de inrichting van de pilots en de
overgangsregeling. De Uitwerkingsnotitie heb ik in februari met u besproken. Daarbij hebt u
aangegeven in meerderheid achter de invoeringsplannen te staan, maar u heeft er ook op gewezen dat
de plannen voor de schoolbesturen en hun scholen wel uitvoerbaar moeten zijn. Ouders en personeel
moeten voldoende in positie worden gebracht door middel van een goede medezeggenschapsregeling.
Er moet rekening gehouden worden met de positie van de kleine schoolbesturen. De autonomie moet
ten goede komen aan de scholen, dat vraagt om gezonde bestuurlijke verhoudingen. Daarbij kwam ook
het belang van een goede evaluatie van de pilots aan de orde.
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
blad 2/12
Lumpsum een belangrijke stap
De pilots zijn gestart op 1 januari 2004. Uit de pilots blijkt dat de schoolbesturen en hun scholen de
overstap naar lumpsum willen en kunnen maken. Wel blijkt dat de betrokken besturen en scholen
moeten leren omgaan met lumpsumbekostiging. Dat geldt voor het verkrijgen van inzicht in de kosten
van het personeel en voor de afstemming van de uitgaven op de ontvangsten. Als besturen nu
declarabel personeel aannemen, hoeven zij alleen maar na te gaan of zij daarvoor voldoende
formatieruimte hebben. De kosten van het personeel worden dan vergoed. Bij lumpsumbekostiging,
moeten besturen de kosten van het personeel vooraf calculeren. Daar heeft het management in het
primair onderwijs geen ervaring mee.
In de pilots blijkt dat het voor sommige besturen moeilijk is om goed inzicht te krijgen in de feitelijke
uitgaven. Deze moeilijkheid blijkt in de praktijk oplosbaar, maar vraagt wel de nodige inzet van het
bestuur, de scholen en het administratiekantoor. Zo blijkt dus uit de pilots dat besturen positief zijn
over de overgang naar lumpsum, maar ook dat het wel een stap is die goede voorbereiding vraagt.
Besturen hebben tijd nodig om te leren omgaan met lumpsum.
Daarom goed voorbereiden
Nu is die stap is door de pilotbesturen ook wel snel gemaakt. In september 2003 spraken wij nog over
de wet die de pilots mogelijk moest maken, in december is die wet door de Eerste Kamer aangenomen
en al op 1 januari 2004 is de lumpsum voor 12 besturen met samen meer dan honderd scholen realiteit
geworden. Het veld heeft twee jaar de tijd om zich grondig voor te bereiden, om te werken aan
professionalisering, gebruik makend van de ervaringen uit de pilots en gesteund door een goed
georganiseerd flankerend beleid. De ervaringen uit de pilots hebben al geholpen en zullen verder
helpen bij de goede opzet en inhoud van het flankerend beleid, dat volop draait. Er zijn brochures
uitgebracht, de rekenregels zijn gepubliceerd er is een tool met rekenregels beschikbaar, er zijn
conferenties met workshops georganiseerd en per 1 augustus 2004 ontvangen schoolbesturen de
eerste tranche voor verbetering van bestuur en management ter voorbereiding op de invoering van
lumpsum (48 mln euro in het schooljaar 2004/2005). Ook per 1 augustus 2004 is het meetjaar van
start gegaan. Daarmee worden scholen en schoolbesturen zich bewust van de consequenties van
lumpsumbekostiging en krijgen zij inzicht in de herverdeeleffecten. In september komt een uitgebreid
simulatiemodel beschikbaar, waarmee scholen en bestuur en management een instrument hebben om
het beleid af te stemmen op de komende lumpsumbekostiging. Het is van belang dat schoolbesturen
het meetjaar goed gebruiken om het kostenbewustzijn te versterken.
Over het kalenderjaar 2005 moeten besturen voor het eerst een jaarverslag opstellen conform de
nieuwe onderwijswetgeving. Besturen zullen daarvoor een beginbalans moeten opstellen en de
administratie moeten afstemmen op de nieuwe verslaggeving. Dat vergroot het financieel inzicht van
bestuur en management en besturen kunnen beoordelen of hun financiële bedrijfsvoering voldoende
op orde is om over te gaan op lumpsumbekostiging en zij kunnen zonodig aanpassingen in het
financiële beleid doorvoeren. In de komende twee jaar zal in het flankerend beleid met name ook aan
de specifieke financieel-administratieve punten aandacht worden gegeven. Dat zijn immers de punten
die voor de overstap in de eerste plaats van groot belang blijken.
Drie onderzoeksrapporten
Er zijn twee rapporten over de pilots bij deze brief gevoegd. Eén over de ervaringen van de
pilotdeelnemers (ITS) en één over de financiële positie van de pilotdeelnemers en over de risico's en de
financiële gevolgen van de invoering van lumpsumbekostiging (Ernst & Young). Ook is in de
besprekingen met u aan de orde geweest in hoeverre het veld nu klaar is voor de invoering van
lumpsumbekostiging. Om daar zicht op te krijgen en om te bepalen waar het flankerend beleid het best
op gericht kan zijn, heb ik een nulmeting laten verrichten. Ook de rapportage over de nulmeting heb ik
bij deze brief gevoegd. Uit de pilots blijkt dat de besturen de beleidsvrijheid willen en dat zij door hard
werken de overstap kunnen maken. Ook uit de verschillende onderzoeksrapporten blijkt dat het veld
toe is aan meer beleidsvrijheid en aan lumpsumbekostiging. Wat ook blijkt is dat voor een zorgvuldige
invoering nog veel werk moet worden verzet.
Eénpitters
Ernst & Young heeft in haar rapport ook de financiële risico's geïnventariseerd. De onderzoekers geven
aan dat de besturen met één school minder goed risico's kunnen spreiden dan grote besturen met meer
blad 3/12
scholen. In die zin is kleinschaligheid een nadeel. Daar staat echter tegenover dat het financiële reilen
en zeilen van kleine besturen veel overzichtelijker is. De grote besturen zijn afhankelijk van periodieke
management rapportages en administratieve systemen. Als de rapportages niet het gewenste inzicht
geven, of als de systemen niet deugdelijk zijn, kunnen de risico's voor grote besturen weer groter
worden. Er wordt door eenpitters gewerkt aan risicospreiding zowel via het federatiemodel als via het
coöperatiemodel. Ook via het flankerend beleid worden samenwerkingsvormen ondersteund. Zo
werken kleine besturen eraan het voordeel van overzichtelijkheid te behouden en de mogelijkheden tot
risicospreiding te vergroten.
Nulmeting
Uit de "nulmeting" komt ondermeer naar voren, dat naar de mening van betrokkenen zelf, zeker niet
alle schoolorganisaties nu al voldoende voorbereid zijn op de introductie van lumpsum. Besturen zijn
verder dan directeuren. Ten opzichte van de besturen en directeuren vormen medezeggenschapsraden
de achterhoede. Ook komt naar voren dat meerpitters verder gevorderd zijn dan éénpitters. Openbare
scholen scoren lager op met name bewustwording, kennisvergaring en algemene vorderingen en zijn
daarmee minder ver gevorderd met de voorbereidingen. Misschien hoeft dat nog niet te verwonderen,
omdat de lumpsumfinanciering per 1 augustus 2006 realiteit wordt. Wel is het nodig dat de
verschillende geledingen nu beginnen met de voorbereidingen. Daar is het flankerend beleid ook op
gericht.
De toenemende beleidsvrijheid is bedoeld voor de scholen. Lumpsum dient ook een wenkend
perspectief te bieden aan de kleine schoolbesturen en éénpitters. Dat is ook steeds naar voren
gekomen bij de bespreking van de Uitwerkingsnotitie met u. Daarom zal in het flankerend beleid extra
aandacht gegeven worden aan de groepen die nu op onderdelen nog minder ver zijn.
Medezeggenschap
Bij de bespreking van de lumpsumbekostiging met u is het belang van een goede betrokkenheid van
ouders en personeel via de medezeggenschap door alle partijen benadrukt. In de Uitwerkingsnotitie
heb ik aangegeven welke maatregelen op het terrein van de medezeggenschap ik voorstel als
randvoorwaarde bij de invoering van lumpsum. Bij de bespreking kwam naar voren dat naast de
invulling van deze randvoorwaarden een meer definitieve regeling van de medezeggenschap gewenst
is. Daartoe groep van deskundigen op het gebied van medezeggenschap in het onderwijs de
mogelijkheden onderzocht en een voorstel geformuleerd. In een separate brief informeer ik u nader
over het advies van de expertgroep. Ook leg ik u in die brief mijn voorstel voor.
Principes van goed bestuur
Bij de bespreking van de uitgangspuntennotitie is uitgebreid aan de orde geweest dat de
autonomievergroting ten bate van de scholen dient te komen. Vergroting van de autonomie legt meer
verantwoordelijkheid neer bij de besturen. De besturen realiseren zich dit. In februari heb ik
aangegeven dat de besturenorganisaties, schoolleiderorganisaties en bonden, de principes van goed
bestuur vastleggen in een code van goed bestuur. Het formuleren van de principes van goed bestuur in
het primair onderwijs vanuit de sector zelf, ondersteun ik van harte. De sector primair onderwijs is een
sector met veel variëteit in bestuurlijke organisatie. Er zijn grote besturen met veel scholen en kleine
met één school. Er zijn verenigingen en stichtingen en openbare scholen al dan niet met een
bestuurscommissie. Er zijn besturen van verschillende denominatie, waarbij soms de denominatie
mede bepalend is voor de opvattingen over de rol en verantwoordelijkheid van het bestuur. De
principes van goed bestuur, dienen richting te geven aan de werkwijze van alle besturen in het primair
onderwijs. Een te ontwikkelen code waarin deze principes zijn vervat, dient recht te doen aan de
genoemde variëteit. Daarom hebben de organisaties een conceptcode tot stand gebracht met in alle
situaties aanvaarbare principes, die toch voldoende concreet blijven om van reële betekenis te zijn
voor het handelen en de verantwoording van het bestuur. De organisaties raadplegen nu hun
achterban over dit concept. De conceptcode is bij deze brief gevoegd en zal u nog definitief worden
aangeboden door de organisaties die de code hebben opgesteld. De principes die in de code zijn
vastgelegd, vormen mijns inziens een goed vertrekpunt voor gezonde bestuurlijke verhoudingen in het
primair onderwijs, waarbij de scholen centraal staan. Het is van belang dat de code meer is dan een
stuk papier met goede bedoelingen. De organisaties zullen hun achterban moeten aanspreken op
toepassing van de code. De principes in de code zullen ook een rol spelen in het inspectietoezicht. Zij
blad 4/12
vormen een toetsingskader in die gevallen waarin het handelen van het bestuur in het geding is. Een
"levende" code zal ook regelmatig moeten worden geëvalueerd en bijgesteld op basis van de
ontwikkelingen die zich in het bestuur van het primair onderwijs voordoen. Het is van belang hierin ook
de ontwikkelingen en ervaringen met governance in de overige sectoren te betrekken. Naar
verwachting kan de code verder geconcretiseerd worden voor de verschillende bestuurlijke situaties. In
dit verband verwijs ik naar de inzet van de VOS/ABB om tot een code te komen die specifiek is
toegespitst op de positie van het openbaar onderwijs.
Integraal toezicht
Eveneens in samenhang met de toenemende autonomie worden stappen gezet op weg naar een
integraal toezicht. De Auditdienst, de uitvoeringsorganisatie CFI en de Inspectie van het onderwijs zijn
de partijen die hier een rol in krijgen. Doel is dat de kwaliteit van het toezicht verbetert en dat er
minder toezichtlasten voor de scholen zijn.
Indeling brief
Gezien het belang van de eerste evaluaties van de pilots en daarmee samenhangend de inrichting van
het flankerend beleid, ga ik daar in het vervolg van mijn brief het eerst op in. Vervolgens geef ik nog
kort aan hoe het staat met de voorbereiding van het meetjaar, de vaststelling van prijzen op basis van
het meetjaar, de ILC, het jaarverslag en de aanpassingen bij Cfi (de ontwikkeling en de implementatie
van het bekostigingssysteem). Zoals aangegeven wordt u in een aparte brief geïnformeerd over de
herziening van de medezeggenschap.
2. Pilots
Zoals gezegd blijkt dat de pilotbesturen de overstap naar lumpsum willen en kunnen maken, maar ook
dat het wel een stap is die goede voorbereiding vraagt. De bevindingen van de pilotbesturen zijn van
groot belang. Zij geven richting aan de voorbereidende werkzaamheden in het veld om te komen tot
een verantwoorde invoering per 1 augustus 2006. Deze voorbereidende werkzaamheden zijn inmiddels
volop ingang gezet en de resterende tijd wordt gebruikt om te zorgen dat mede op basis van de nog
komende evaluaties van de pilots, de scholen en schoolbesturen op 1 augustus 2006 klaar zijn voor
lumpsumbekostiging.
Het primair onderwijs telt een groot aantal vaak kleine scholen. Ook zijn er nog veel besturen met één
school. De schaal van de instellingen en de organisatie van het onderwijs wijken in het primair
onderwijs af van die in andere sectoren. Ook u hebt aandacht gevraagd voor de specifieke situatie
waarin de kleine scholen zich bevinden en voor de éénpitters. Lumpsum mag niet dwingen tot verdere
schaalvergroting en is geen operatie die alleen voordeel biedt aan de grote besturen met meer scholen.
Daar hebt u duidelijk op gewezen en dat ben ik met u eens. Uiteraard wordt bij de invoering van
lumpsum in het primair onderwijs zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de ervaringen in de andere
onderwijssectoren, maar daarnaast heb ik ervoor gekozen voorafgaand aan de invoering van
lumpsumbekostiging in het hele veld een aantal pilots in te richten. In de gesprekken die wij hebben
gehad over de invoering van lumpsumbekostiging in het primair onderwijs, heeft u aangegeven groot
belang te hechten aan de uitkomsten van de pilots. Gehoor gevend aan uw wens, zullen de uitkomsten
mede bepalend zijn voor de wijze waarop lumpsumbekostiging in het primair onderwijs wordt
ingevoerd.
Het doel van de pilots is tweeledig. Enerzijds zijn deze erop gericht ervaring op te doen met
lumpsumfinanciering en die ervaring te gebruiken bij het uitwerken van de wet- en regelgeving en de
ontwikkeling van het flankerend beleid en anderzijds zijn de pilots erop gericht instrumenten te
ontwikkelen die de invoering van lumpsumfinanciering bij de rest van het po-veld kunnen
ondersteunen.
In januari heb ik u geïnformeerd over de inrichting van de pilots. Resumerend: op 1 januari jl. zijn 2
pilots van start gegaan. Pilot 1 bestaat uit 12 besturen, die ieder afzonderlijk verantwoordelijk zijn voor
1 tot 19 scholen. De besturen binnen deze pilot werken met lumpsumfinanciering. Pilot 2 bestaat uit
22, voornamelijk grote schoolbesturen (meer dan 10 scholen). Voor deze besturen, die nog op basis
blad 5/12
van de huidige declaratiesystematiek worden bekostigd geldt dat de ontschotting personeel/ materieel
die voor de rest van het scholenveld per 1 augustus 2004 is ingegaan al vanaf 1 januari 2004 geldt.
Daarnaast is voor pilot 2 verruiming van de bestedingsvrijheid gerealiseerd door afrekenen op
bestuursniveau mogelijk te maken.
In de afgelopen periode zijn twee onderzoeken uitgevoerd binnen pilotverband. Het eerste onderzoek
betreft de eerste meting van de ervaringen en resultaten van de pilots. Dit onderzoek is uitgevoerd door
het ITS. Het tweede onderzoek, uitgevoerd door Ernst & Young heeft alleen betrekking op pilot 1. Dit
onderzoek was gericht op het verkrijgen van inzicht in de financiële effecten van de invoering van
lumpsumbekostiging in het primair onderwijs. Beide rapporten met de resultaten van de onderzoeken
zijn bij deze rapportage gevoegd.
Zowel uit de gesprekken met de pilotbesturen als uit de onderzoeken blijkt, dat voor de scholen en het
management van de scholen de invoering van lumpsumbekostiging financieel inzicht vraagt. Het blijkt
niet eenvoudig om de financiële informatie uit de administratie te halen die nodig is om een goed
inzicht in de kosten te krijgen. De administratie en het financieel beheer zijn gericht op
declaratiebekostiging. Ook de onderzoekers van Ernst & Young hebben dit ervaren bij de analyse van de
financiële positie van de schoolbesturen. Lumpsumbekostiging vraagt inzicht in de kosten en een goed
liquiditeitenbeheer. Daarvoor is andere managementinformatie nodig en dat stelt andere eisen aan de
administratie en dus ook aan de dienstverlening van de administratiekantoren. Inmiddels is vanuit de
projectgroep flankerend beleid het gesprek met de administratiekantoren over de veranderende
dienstverlening geopend.
De besturen binnen pilot 1 hebben nu een half jaar ervaring met het werken met geld in plaats van
formatierekeneenheden (fre's). Uit de eerste ervaringen is duidelijk geworden dat de overgang naar
lumpsumfinanciering voor de meeste scholen en besturen een ingrijpende verandering is geweest. De
omslag van het inzetten van personeel op basis van formatierekeneenheden, naar werken met geld
blijkt niet gemakkelijk. Redenerend vanuit de wijzigingen die de overgang van declaratiebekostiging
naar lumpsumfinanciering betekent, lijkt dit ook logisch. Bij lumpsumfinanciering leidt de inzet van
meer personeel direct tot hogere kosten, het bestuur moet de middelen die daarmee zijn gemoeid
direct beschikbaar hebben. Inzicht in de daadwerkelijke personeelskosten is dan een belangrijk punt.
Bij de declaratie van personeel hoeft een directeur, of een bestuur geen inzicht te hebben in de
daadwerkelijke kosten van personeel, deze worden immers toch gewoon betaald. Binnen pilot 1 uitten
de gevolgen van de omslag in financieringssystematiek zich vooral in het verzoek om meer informatie
over de opbouw van het lumpsumbudget en over het betaalritme. Op deze manier wordt geprobeerd
houvast te krijgen.
De 12 besturen die nu geld krijgen in plaats van formatierekeneenheden hebben er in het afgelopen
half jaar hard aan moeten trekken om de juiste stappen te zetten op weg naar een financieel beheer
dat is afgestemd op lumpsumbekostiging en op de financiële verantwoording die daar bij hoort.
In het algemeen kan gesteld worden dat de pilotbesturen voorzichtig optimistisch zijn over de pilot en
de uiteindelijke invoering van lumpsumfinanciering. Ook de deelnemers aan pilot 2 zouden het liefst al
met geld in plaats van formatierekeneenheden willen werken, of op andere wijze de mogelijkheden
binnen de pilot willen verbreden. Zij zijn daarom minder positief over de pilot dan de deelnemers aan
pilot 1. De verwachtingen zijn hooggespannen als het gaat om het vergroten van de beleidsvrijheid en
de effecten op het onderwijskundig beleid en op de onderwijskwaliteit. Op dit moment is men in
pilotgroep 2 echter voornamelijk bezig met de start van een aantal projecten. Met behulp van deze
projecten worden instrumenten ontwikkeld gericht op een beleidsrijke invoering van
lumpsumbekostiging. Het is nog te vroeg om daadwerkelijke effecten op het gevoerde beleid te kunnen
zien. De geluiden uit pilotgroep 1 geven ITS echter reden voor optimisme: er komt duidelijk naar voren
dat de noodzaak tot professionalisering wordt onderkend en dat een deel van de besturen deze slag ook
al blijkt te maken.
De pilotdeelnemers geven aan dat voor een succesvolle invoering van lumpsum het draagvlak binnen
de scholen, het beleidsvoerend vermogen, een goede organisatie, de ondersteuning vanuit het
blad 6/12
administratiekantoor en de aanwezigheid van voldoende kennis van groot belang zijn. Aan deze
aspecten zal in het flankerend beleid aandacht worden geschonken.
Voor een goed verloop van de pilots blijft de informatievoorziening belangrijk: in beide pilotgroepen
blijken nog onduidelijkheden te leven over een aantal zaken (zoals BAPO, Vervangings- en
Participatiefonds). Ook kunnen de pilotgroepvergaderingen effectiever worden door ze beter te
organiseren.
Met de bevindingen wordt in het vervolg van de pilots rekening gehouden. De begeleiding van de pilots
wordt op de bevindingen afgestemd.
Aan Ernst & Young is de opdracht gegeven onderzoek uit te voeren naar de financiële startpositie van
de deelnemers aan pilot 1 (de besturen die met geld werken in plaats van formatierekeneenheden) en
naar de financiële gevolgen van de invoering van lumpsum bij deze besturen. Uit de rapportage komt
naar voren dat de pilotdeelnemers gemiddeld over een vermogensbuffer van voldoende omvang
beschikken (het vermogen tegenvallende resultaten op de te vangen). Echter tussen de deelnemers
onderling zijn er wel grote verschillen in de omvang van de vermogensbuffer. Een eenduidige norm
voor een gemiddeld noodzakelijke vermogensbuffer is volgens Ernst & Young niet te geven. Wel is Ernst
& Young van mening dat vier van de elf onderzochte pilotbesturen zouden moeten nagaan of de
vermogensbuffer in hun specifieke situatie toereikend is, dan wel dat door aanpassing van het
financieel beleid (kostenreductie) moet worden aan vergroting van het vermogen.
Als de lumpsum van de pilotbesturen met de nieuwe rekenregels wordt berekend dan zouden zij
gemiddeld 1,1% minder krijgen dan de lumpsum waarmee zij in de pilot werken. Hierbij wordt door
Ernst & Young aangetekend dat dit effect niet doorvertaald kan worden naar het hele veld. De populatie
is te gering om statistisch gezien als representatief te worden beschouwd. Er volgt nog een nader
onderzoek naar de oorzaken die ten grondslag liggen aan deze bevindingen. Ook zullen op basis van het
meetjaar de herverdeeleffecten per bestuur zichtbaar worden. Dat beidt de mogelijkheid de oorzaken
van eventuele grote afwijkingen te analyseren en de invulling van de budgettair neutrale
overgangsregeling daarop af te stemmen.
Het blijkt dat het in de praktijk erg lastig is voor een individueel bestuur een goede vergelijking te
maken tussen de huidige omvang van de declaratiebekostiging en de toekomstige lumpsumbekostiging.
Daarvoor zijn gegevens nodig die door administratiekantoren vaak moeilijk geleverd kunnen worden.
Voor het meetjaar, waarop de prijzen en de overgangsregeling wordt gebaseerd, is een speciale
voorziening getroffen in het salarissysteem om in de benodigde informatie te voorzien. Daarom is op
basis van het meetjaar pas goed aan te geven wat het herverdeeleffect van een individueel bestuur is.
Een onderdeel van de opdracht aan Ernst & Young was het opstellen van een risicoanalyse. Uit de
risicoanalyse concludeert Ernst & Young dat weliswaar sprake is van enkele (financiële) risico's, maar
dat de onderkende risico's beheersbaar zijn door het treffen van de juiste beheersingsmaatregelen.
De beheersingsmaatregelen die Ernst & Young met name van belang acht om deze risico's te mitigeren
zijn:
- bevordering van de noodzakelijke deskundigheid om de omslag van formatie-
budgetsysteem naar lumpsumbekostiging te kunnen maken. Het gaat daarbij
om deskundigheid bij bestuur, schooldirectie en administratiekantoor;
- duidelijke vastlegging van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden
van bestuur en management;
- implementatie van een gedragscode voor goed bestuur;
- goede voorlichting over lumpsumfinanciering en samenlopende trajecten
door of namens het ministerie van OCW;
- goed functionerende en zelfstandig optredende (mede)zeggenschapsraden;
- adequaat functionerende planning & control cyclus waardoor met name door
een goede begrotingsstructuur en periodieke managementrapportages tijdig
kan worden geanticipeerd op ontwikkelingen die financiële nadelen kunnen
inhouden;
- het in geval van uitbesteding overeenkomen van Service Level Agreements
door het bestuur met het administratiekantoor, waarbij voor alle relevante
blad 7/12
afspraken het overeengekomen serviceniveau en de wederzijdse
verantwoordelijkheden schriftelijk zijn vastgelegd;
- risicospreiding tussen meerdere besturen bij met name éénpitters;
- het aanhouden of vormen van een toereikend weerstandsvermogen.
Uw Kamer heeft bij herhaling aandacht gevraagd voor de positie van de éénpitters en de specifieke
risico's voor deze groep. Daar heb ik bij het onderzoek van Ernst & Young ook expliciet aandacht voor
gevraagd. Ernst & Young geeft aan dat de omvang van de instelling en het aantal onder het bestuur
vallende scholen van belang is voor het benodigde vermogensbuffer. Hoe kleiner de massa, des te
minder mogelijkheden er bestaan tot interne risicospreiding, waardoor de gewenste vermogensbuffer
daarom hoger zal zijn.
In theorie zou dan bij een groot bestuur (met meer scholen) een relatief lagere vermogensbuffer
noodzakelijk zijn dan bij een éénpitter, omdat door de grotere massa de kans groter is dat positieve en
negatieve gevolgen van risico's elkaar compenseren. Echter Ernst & Youg relativeert dit
schaalvoordeel, omdat bij grote besturen met meer scholen een hogere afhankelijkheid bestaat van de
planning & control cyclus en hiermee samenhangende formeel ingerichte systemen. In het geval van
gebrekkig functionerende systemen kan het gebeuren dat risico's niet tijdig worden gesignaleerd, zodat
te laat wordt ingegrepen waardoor toch grote nadelige gevolgen kunnen optreden. Grotere besturen
met meer scholen zijn op het punt van de planning & control cyclus derhalve kwetsbaarder dan kleine
besturen, omdat gezien de grotere afhankelijkheid hiervan de hieraan te stellen eisen hoger zijn.
Zo bezien hebben éénpitters vanwege de overzichtelijkheid ook een voordeel. Daarbij komt dat het
nadeel als gevolg van de verminderde mogelijkheid tot interne risicospreiding tenminste deels kan
worden ondervangen door in samenwerking met andere besturen de risico's onderling te spreiden. Er
worden twee modellen beproefd om tot dit soort samenwerking te komen: de federatie en de
coöperatie. Ook via het flankerend beleid wordt het onderzoek naar deze samenwerkingsvormen
ondersteund.
Daarnaast wordt met de positie van éénpitters en met kleine scholen rekening gehouden in het nieuw
ontwikkelde bekostigingsstelsel, door de handhaving van de kleine-scholen-toeslag, de
leeftijdsafhankelijke bekostiging en door in de regeling bestuur en management een vast bedrag per
school op te nemen.
De conclusie uit de pilots is tot nu toe, dat de pilotbesturen de overgang naar lumpsumbekostiging als
een positieve stap ervaren, die echter wel de nodige inspanning vraagt. Er is nieuwe deskundigheid
nodig voor de planning van de kasstromen en voor het (meerjarig) inschatten van de kosten. De
dienstverlening van de administratiekantoren moet veranderen. De besturen moeten in de verandering
investeren om tot een verantwoorde invoering te komen. Dat kunnen de besturen ook, door het in gang
gezette flankerend beleid. Tegelijk zijn de besturen hard aan het werk om alles op orde te brengen.
Gezien de ontwikkelingen in het eerste half jaar, is er nu geen aanleiding te veronderstellen dat de
besturen daar niet in zullen slagen. De ervaringen van de besturen en de aanbevelingen uit de
onderzoeken worden verwerkt in de inrichting van het flankerend beleid. Zo kunnen de ervaringen die
zijn opgedaan gebruikt worden om in de twee jaren tot de invoering van lumpsum in het gehele veld, de
scholen, schoolbesturen, management, ouders en personeel goed voor te bereiden op de overstap naar
lumpsum.
3. Flankerend beleid
De pilots, de diverse onderzoeksrapporten en de besprekingen die ik met u heb gehad wijzen in de
zelfde richting. Vergroting van de beleidsvrijheid doormiddel van lumpsumbekostiging is een
belangrijke zaak, maar de overgang naar lumpsum moet wel zorgvuldig. Een goede voorbereiding, met
goede instrumenten, opleiding, versterking van bestuur, management en medezeggenschap zijn een
vereiste. Kortom alles moet gezet worden op een succesvol flankerend beleid om een verantwoorde
invoering per 1 augustus 2006 te garanderen.
Het doel van lumpsum is verbetering van de onderwijskwaliteit. Voor het bereiken van dat doel is de
betrokkenheid van de organisaties uit het veld bij de implementatie van lumpsum van groot belang. Het
blad 8/12
flankerend beleid is zo opgezet dat een gezamenlijk optrekken is gegarandeerd. De projectorganisatie
bestaat uit een stuurgroep, een projectgroep en een projectleider. In de stuurgroep zijn alle dragende
organisaties vertegenwoordigd. De projectgroep bereidt besluiten voor de stuurgroep voor en zorgt dat
besluiten van de stuurgroep worden uitgevoerd. Er is een projectbureau dat bestaat uit een
projectleider, een pilot-coördinator, een communicatiespecialist en een managementassistent. De
projectleider is onafhankelijk en is extern aangetrokken. Er is een projectplan vastgesteld door de
stuurgroep. De organisatie voor de communicatie is vastgesteld. Er is een eigen logo, huisstijl en
website (www.lumpsumpo) voor alle communicatie rond lumpsum.
Een goed flankerend beleid sluit aan bij de kennis en vaardigheden die in het veld aanwezig zijn en vult
de witte vlekken in die kennis en vaardigheden. Het is daarom van groot belang te weten welke kennis
en vaardigheden bij de doelgroepen van het flankerend beleid aanwezig zijn. Daarom is in opdracht van
de projectorganisatie door Ecorys-NEI in juni 2004 een nulmeting uitgevoerd. Deze nulmeting heeft tot
doel vast te stellen hoever besturen, (bovenschoolse) directeuren en (G)MR-en zijn in hun
voorbereiding op de lumpsumfinanciering. Tevens is nagegaan welke ondersteuningsbehoefte zij
daarbij hebben.
De nulmeting is uitgevoerd door specifieke elektronische vragenlijsten voor te leggen aan alle
voorzitters van besturen, schoolleiders en bovenschoolse directeuren en voorzitters van
(gemeenschappelijke) medezeggenschapsraden. Ecorys-NEI stelt dat de respons representatief is voor
het gehele primair onderwijs.
De nulmeting zal in het voorjaar van 2005 en het voorjaar van 2006 gevolgd worden door een
vervolgmonitor.
In de nulmeting hebben betrokkenen zelf een beeld gegeven van de mate waarin zij voorbereid zijn op
c.q. zich voorbereiden op lumpsumfinanciering; het is dus een subjectieve meting.
Wat betreft de voorbereidingen is op vier onderdelen gemeten: de vorderingen (hoe ver is men al op
weg), bewustwording (men is zich ervan bewust dat lumpsum eraan komt en dat er gevolgen zijn voor
de eigen organisatie), kennisvergaring (men is op zoek naar instrumenten, middelen, informatie om de
eigen organisatie voor te bereiden) en de implementatie (men is bezig instrumenten en middelen in te
zetten en de eigen organisatie gereed te maken voor lumpsum.
Samenvattend levert dat voor besturen, directies (waaronder bovenschoolse directeuren) en (G)MR-en
naar hun eigen inzicht het volgende beeld op. Naar de mening van betrokkenen zelf, zijn zeker niet alle
schoolorganisaties voldoende voorbereid op de introductie van lumpsum. Besturen zijn verder dan
directeuren. Ten opzichte van de besturen en directeuren vormen medezeggenschapsraden de
achterhoede. Ook komt naar voren dat meerpitters verder gevorderd zijn dan éénpitters. Openbare
scholen scoren lager op met name bewustwording, kennisvergaring en algemene vorderingen en zijn
daarmee minder ver gevorderd met de voorbereidingen.
De vraag op welke terreinen men behoefte heeft aan externe expertise, levert de volgende top-5:
· hoe risico's tegen te gaan;
· eventuele gevolgen van lumpsum;
· hoe kansen te benutten;
· de werking van lumpsum;
· en het personeelsbeleid.
De bevindingen uit de nulmeting geven richting aan de activiteiten en de communicatie binnen het
flankerend beleid.
Inmiddels is een inventarisatie gemaakt van de instrumenten die ontwikkeld zijn, de instrumenten die
ontwikkeld worden en van de witte vlekken: instrumenten waarvan de ontwikkeling ter hand genomen
moet worden. Zo wordt toegewerkt naar een volledig voorziening in de behoefte aan instrumenten.
De communicatie is breed van start. Er is een algemene brochure uitgebracht over de invoering van
lumpsumbekostiging. Daarna is er een specifieke brochure uitgebracht waarin de werking van het
nieuwe bekostigingsstelsel uitvoerig wordt uitgelegd. Er volgen de komende maanden meer brochures
blad 9/12
over de diverse thema's rond de invoering van lumpsum (code goed bestuur, medezeggenschap,
jaarverslag en verantwoording). De rekenregels van het nieuwe bekostigingsstelsel zijn via internet
beschikbaar gesteld door Cfi. De regels zijn beschikbaar in een spreadsheet, zodat scholen en besturen
er mee kunnen rekenen. In september komt er een uitgebreide tool waarmee de besturen tot de
invoering in 2006 kunnen schaduwdraaien. Dat vergroot het bewustzijn en het inzicht in de financiële
gevolgen voor scholen en besturen. Ook worden in september door het hele land conferenties met
workshops over verschillende lumpsumthema's georganiseerd. De eerste vijf conferenties zijn
volgeboekt, er worden extra conferenties georganiseerd. Er wordt periodiek een nieuwsbrief
uitgebracht. Er is een eigen website (www.lumpsumpo.nl) in gebruik. Kortom het flankerend beleid is
volop van start. De resultaten van de pilot en de bevindingen van de verschillende praktijkonderzoeken,
zijn in sterke mate bepalend voor uitvoering van het flankerend beleid, dat zo belangrijk is om ervoor te
zorgen dat lumpsum leidt tot het doel: betere kwaliteit door meer vrijheid.
4. Meetjaar
Ook het zojuist begonnen schooljaar 2004-2005, het meetjaar, vormt een belangrijke schakel in de
voorbereiding van de invoering van lumpsum. Het blijkt uit de pilots en uit de onderzoeken dat het
inzicht in de kosten bij bestuur en management van scholen nog niet voldoende is om verantwoord op
lumpsum over te gaan. Het meetjaar kan daar verandering in brengen, zeker als de scholen en
schoolbesturen ook gebruik maken van het lumpsum simulatiemodel dat in september 2004 door Cfi
beschikbaar wordt gesteld.
Het fre-verbruik van scholen en de loonkosten die in dit schooljaar gemaakt worden, zijn mede
bepalend voor het lumpsumbudget dat vanaf 1-8-2006 per school wordt berekend en voor de
overgangsrechten van een bestuur. De opzet van het meetjaar is in overleg met de
besturenorganisaties en een afvaardiging van de administratiekantoren tot stand gekomen. Er is
gekozen voor een opzet die het scholenveld zo min mogelijk belast. De informatie voor scholen en
schoolbesturen over het meetjaar is in april jl. in het Gele Katern (nr. 8a, 28 april 2004) geplaatst. Ook
is in juni 2004 een brochure verschenen over de systematiek van de lumpsumbekostiging (Bekostiging:
de knikkers en het spel, Projectbureau Lumpsum, juni 2004). In deze publicatie is informatie over het
meetjaar compact weergegeven. Om de gevraagde gegevens met zo min mogelijk administratieve last
te kunnen leveren, is in het salarissysteem voor het onderwijsveld (het CASO-systeem) een speciale
voorziening gebouwd. Zo spoedig mogelijk ontvangen alle scholen en schoolbesturen een brief waarin
het meetjaar nog eens expliciet onder de aandacht wordt gebracht en waarin de randvoorwaarden
worden beschreven om het meetjaar succesvol te laten verlopen.
In het overleg over de Uitwerkingsnotitie is opgemerkt dat het verstandig is de resultaten van het
meetjaar te betrekken in de vormgeving van de overgangsregeling. Zoals tijdens het overleg met u is
toegezegd, kan de overgangsregeling nog bijgesteld worden op basis van de herverdeeleffecten zoals
die in het meetjaar blijken, waarbij de overgangsregeling wel budgettair neutraal blijft werken.
Kort voor de zomervakantie is voor alle scholen een rekentool beschikbaar gekomen ter voorbereiding
op de invoering van lumpsum. Het rekentool is ontwikkeld en beschikbaar gesteld door Cfi en via de
website van Cfi te bereiken, maar ook via de sites van de organisaties voor bestuur en management.
Het rekentool geeft scholen, schoolbesturen en organen voor medezeggenschap inzicht in de
berekening van de personele bekostiging onder lumpsum. De berekeningen vormen een indicatie,
omdat de gehanteerde bedragen nog niet gebaseerd zijn op de meetjaargegevens. In september 2004
zal een uitgebreid simulatietool beschikbaar komen. Dit simulatietool biedt meer functionaliteiten
waardoor een nauwkeuriger beeld van de toekomstige lumpsum gegeven kan worden. Dit simulatietool
biedt de mogelijkheid om ook inzicht te verkrijgen in de materiële bekostiging, de leerlinggebonden
financiering (LGF), de groeitelling en het maken van een meerjarenbegroting. Het rekentool biedt
scholen de gelegenheid kennis te maken met de bekostigingssystematiek onder lumpsum, het
uitgebreide simulatietool kan door scholen benut worden om gedurende het meetjaar een vergelijking
te maken tussen de huidige bekostiging en het lumpsumbudget dat zij vanaf 1-8-2006 kunnen
verwachten.
blad 10/12
5. Vaststellen prijzen op basis van het meetjaar
Het meetjaar wordt ingericht om de prijzen vast te stellen en om exact te bepalen hoe groot de
herverdeeleffecten door lumpsumfinanciering zijn. Dit laatste is nodig voor de overgangsregeling.
Er is aandacht gevraagd voor de ontwikkeling van de kosten van de BAPO regeling (ouderenverlof). In
de toe te kennen lumpsum wordt de omvang van het BAPO verlof zoals die is in het meetjaar
2004/2005, in de genormeerde gemiddelde personele last verwerkt. Zo wordt de BAPO vergoeding van
2004/2005 over alle scholen verdeeld. Om te bepalen of de lumpsumbekostiging gebaseerd op het
meetjaar 2004/2005 toereikend is, is de toekomstige ontwikkeling van de BAPO-kosten in kaart
gebracht. Het blijkt dat als gevolg van de toenemende BAPO-kosten, de gemiddelde personele last in
het eerste lumpsumjaar (2006/2007) 0,2 % hoger wordt dan in het meetjaar. Met de
besturenorganisaties en de bonden is het voorstel besproken om de stijging van 0,2 % als gevolg van de
toenemende BAPO-kosten op te nemen in de lumpsum, zodat de besturen voor deze stijgende kosten
worden gecompenseerd. De organisaties kunnen zich in het voorstel vinden. In de begroting is dekking
voor deze toenemende BAPO-kosten.
Het is voor een goede uitkomst van het meetjaar van belang dat schoolbesturen hun administratie over
het schooljaar tijdig op orde hebben, anders verliest het meetjaar zijn waarde. Prijzen kunnen dan
immers niet goed worden vastgesteld en zullen op een later tijdstip moeten worden herzien. Dat levert
extra administratieve last op in het veld en bij het departement. Daarbij komt dat scholen pas op een
laat tijdstip weten op welk lumpsumbedrag ze kunnen rekenen.
Om te voorkomen dat het meetjaar om deze reden niet slaagt, gaat er in het begin van het schooljaar
een brief naar de schoolbesturen, waarin zij er op gewezen worden tijdig hun administratie op orde te
hebben en welke administratieve handelingen tot vervuiling van meetjaargegevens leiden.
6. ILC
Tijdens de bespreking van de Uitwerkingsnotitie heeft u aandacht gevraagd voor de wijze waarop de
incidentele loonontwikkeling wordt verwerkt in de lumpsumbekostiging. Op dit moment komt de
incidentele loonontwikkeling via de declaratie altijd ten laste van het rijk. Binnen de
lumpsumsystematiek wordt een normatieve bekostiging gegeven. Dat geldt ook voor de incidentele
loonontwikkeling. De incidentele loonontwikkeling is voor de komende jaren in kaart gebracht. De
incidentele loonontwikkeling voor de jaren 2006/2007, 2007/2008 en 2008/2009 is 0 %.
7. Samenhang jaarverslag en verantwoording
Uit de pilots en zeker ook uit het onderzoek van Ernst & Young blijkt dat het de besturen en het
management nog ontbreekt aan voldoende financieel inzicht om met lumpsum te kunnen werken. Ook
de financiële administratie is nog niet voldoende ingericht om te kunnen omgaan met de
lumpsumbekostiging.
Mede om deze reden wordt al met ingang van het kalenderjaar 2005 het jaarverslag conform de
nieuwe onderwijswetgeving ingevoerd. De invoering van het jaarverslag, het instrument voor de
verantwoording, vergroot tevens het inzicht in de financiële situatie en dwingt tot het tijdig aanpassen
van de interne organisatie. Een ander belangrijk voordeel van invoering over het jaar 2005 is dat
besturen en scholen daarmee de financiële informatievoorziening beter kunnen toesnijden op de
invoering van lumpsum. Daarmee vormt de invoering van het jaarverslag over het kalenderjaar 2005
een goede voorbereiding op de invoering van lumpsumbekostiging per 1 augustus 2006.
Om extra administratieve lasten zoveel mogelijk te beperken en tegelijkertijd de voorbereidingen op de
invoering van het jaarverslag bij de lumpsumbekostiging te stimuleren, wordt in overleg met het
onderwijsveld en met de departementale accountantsdienst bekeken welke onderdelen van het
jaarverslag in 2005 verplicht zijn. Tevens zullen de scholen en hun besturen ondersteund worden door
`ambassadeurs'. Dertig ambassadeurs zullen binnenkort in het land actief zijn om directies van scholen
en schoolbesturen te helpen bij het vormgeven van het financiële beleid in het algemeen en bij het
invoeren van het jaarverslag in het bijzonder.
8. Kengetallen
blad 11/12
De autonomie moet ten goede komen aan de scholen. U heeft er bij herhaling op gewezen dat scholen,
ouders en personeel in positie gebracht moeten worden om te zorgen dat de scholen en daarmee
uiteindelijk de leerlingen centraal komen te staan bij de keuzes die worden gemaakt als de
beleidsvrijheid toeneemt. Een goede informatievoorziening is daarbij onontbeerlijk. Informatie over
hoe de school het doet. Ook informatie die kan worden vergeleken met informatie over andere scholen.
Kengetallen kunnen daarbij een uitstekende dienst verlenen. Door een goede keuze van de kengetallen
is het mogelijk vergelijkingen tussen besturen en scholen te maken waardoor een systeem van
benchmarking ontwikkeld kan worden. Daardoor ontstaat voor besturen en scholen de mogelijkheid
om de eigen resultaten te spiegelen aan die van andere besturen en scholen en daar lering uit te
trekken. Op landelijk niveau krijgt het ministerie met deze gegevens interessante beleidsinformatie
over de keuzes die scholen en hun besturen maken over de besteding van de middelen.
9. Servicegerichte uitvoering en aanpassing CFI
Tijdens de bespreking van de Uitwerkingsnotitie is gevraagd welke risico's er nu nog zijn die invoering
per 1 augustus 2006 in gevaar kunnen brengen. Daarbij is de tijdige ontwikkeling van het
geautomatiseerde systeem bij CFI aan de orde geweest. Belangrijk is een goede en tijdige invoering van
lumpsumbekostiging in het primair onderwijs. Hiertoe bouwt CFI een operationele bekostigingsunit,
die het volledige bekostigingsproces verzorgt voor de lumpsumfinanciering, inclusief de
overgangsregeling.
Daarnaast wordt gestreefd naar een administratieve lastenverlichting door de ontwikkeling van
elektronische loketten voor de scholen. Met behulp van informatieportals wordt de informatie voor de
instellingen beter toegankelijk. Om deze servicegerichte aanpak te realiseren, dient de architectuur
van de systemen bij CFI in de komende jaren te worden herzien. Het nieuwe bekostigingssysteem voor
de invoering van lumpsum in het primair onderwijs, wordt uiteraard zo gebouwd, dat het binnen die
nieuwe architectuur past. Om tot een meer servicegerichte overheid te komen, wordt de algehele
klantgerichtheid bij CFI verbeterd. De ontwikkeling van het nieuwe lumpsumsysteem binnen de
doelstelling van een meer klantgerichte overheid, brengt meer risico met zich mee dan de ontwikkeling
binnen de bestaande structuur en werkwijze van CFI. Toch wil ik de doelstelling van een meer
klantgerichte organisatie en het behalen van administratieve lastenverlichting door gebruik te maken
van moderne technologie en inzichten niet laten liggen. Daarom heb ik gekozen voor de bouw van een
lumpsumsysteem binnen de nieuwe architectuur, maar tegelijk de invoeringsdatum veilig gesteld door
opdracht te geven tot de bouw van een lifeline. Deze lifeline is een robuuste terugvaloptie, die gebruikt
kan worden voor de lumpsumbekostiging in het primair onderwijs als mocht blijken dat het systeem
onder de nieuwe architectuur toch niet tijdig gereed is. De lifeline wordt ontwikkeld op basis van het
eerder genoemde simulatietool en het huidige bekostigingssysteem.
10. Samenhang met andere beleidseffecten
Het is wel van belang dat gelijktijdig met de invoering van lumpsum niet nog allerlei andere ambities
gerealiseerd hoeven te worden. Een verantwoorde invoering vraagt dat besturen en scholen goed
inzicht hebben in de kosten en in de omvang van de bekostiging. Daarvoor moeten zij een goede
vergelijking kunnen maken tussen de huidige declaratiebekostiging en de toekomstige
lumpsumbekostiging. Dat kan niet als in het nieuwe lumpsumbedrag allerlei financiële effecten van
beleidswijzigingen zitten. Zo is het van belang zaken als herziening van het Vervangingsfonds en
Participatiefonds, of van de gewichtenregeling goed te faseren en niet eerder dan in 2007 door te
voeren. Zo wordt een stapeling van werkzaamheden en een stapeling van financiële risico's voor de
scholen vermeden.
11. Slot
De invoering van lumpsumbekostiging is een hele klus. Dat blijkt uit de pilots die nu meer dan een half
jaar draaien. Uit de pilots wordt ook duidelijk waar de werkzaamheden in de komende twee jaar op
blad 12/12
gericht moeten zijn om tot een verantwoorde invoering van lumpsumbekostiging over te gaan per 1
augustus 2006. De administratie en de financiële informatievoorziening moeten passen bij
lumpsumbekostiging. Bestuur en management dienen inzicht te hebben in de kosten en in de
liquiditeit. Dit is de basis om tot invoering van lumpsumbekostiging te komen, die dan vervolgens de
besturen en de scholen de mogelijkheid biedt om een integraal beleid te voeren, waarbij de
onderwijskwaliteit voorop staat. Het flankerend beleid zal daarop gericht zijn. De diverse rapporten, de
gesprekken met u en de pilot zijn mede bepalend voor de focuspunten van het flankerend beleid. Uit de
pilots komt niet alleen naar voren dat de invoering van lumpsum een hele klus is, maar ook dat het een
klus is die geklaard kan worden.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
(Maria J.A. van der Hoeven)