Kamerstuk, 10-9-2004
Vraag tweede termijn WTZi over Ondernemingskamer
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Z/T&S-U-2515360
10 september 2004
Tijdens de voorzetting van de behandeling van het wetsvoorstel
Vereenvoudiging van het stelsel van overheidsbemoeienis met het aanbod
van zorginstellingen (Wet toelating zorginstellingen) op 8 september
jongstleden stelde de heer Heemskerk de volgende vragen: `Stel dat er
een niet-functionerende cliëntenraad naar de Ondernemingskamer stapt.
Wordt bij die Kamer dan nog een afweging gemaakt? Gaat zij voordat een
uitvoerig onderzoek wordt gepleegd na of de cliëntenraad een serieus
verzoek indient?'
Conform mijn toezegging beantwoord ik deze vragen alvorens de
stemmingen van de Wet toelating zorginstellingen plaatsvinden.
De Ondernemingskamer beoordeelt in alle gevallen of de verzoeker zijn
enquêteverzoek voldoende van gronden heeft voorzien alvorens een
enquête te bevelen, gelet op het mogelijk ingrijpende karakter van een
onderzoek en de daaraan verbonden kosten. Dat is niet anders in het
geval het verzoek wordt gedaan door een verzoeker aan wie bij
overeenkomst of statuten het recht is toegekend een onderzoek te
vragen.
De Ondernemingskamer zal ook nagaan of de verzoeker die beweert
bevoegd te zijn dat inderdaad is én of een verzoeker die een bepaalde
hoedanigheid pretendeert deze ook heeft. Daarbij moet worden bedacht
dat de aangesproken instelling verweer kan voeren en mede kan
aanvoeren dat de partij die stelt bevoegd te zijn om een verzoek te
doen, dat niet is. Een dergelijk verweer dient de Ondernemingskamer
ook te onderzoeken en te beoordelen.
Er kan dan ook van worden uitgegaan dat lichtvaardig gedane verzoeken
niet zullen worden gehonoreerd door de Ondernemingskamer.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport