Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
2509 LV Den Haag
der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1a Telefoon (070) 333 44 44
Telefax (070) 333 40 33
2513 AA 's Gravenhage
Uw brief Ons kenmerk
AV/PB/04/61289
Onderwerp Datum
Vervolgreactie op de aanbevelingen van de 8 september 2004
Commissie Staatsen
Bij brief van 9 februari 2004 (Kamerstukken II 2003/04, 28 294, nr. 3) heeft de
staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid u, mede namens de minister van
Financiën, zijn reactie doen toekomen op het rapport van de Commissie Staatsen ("Het
pensioenfonds als taakorganisatie: schoenmaker blijf bij je leest"), waarin de commissie is
ingegaan op de problematiek van nevenactiviteiten en conglomeraatvorming bij
pensioenfondsen. In de voornoemde brief is op een aantal punten nog geen definitief
standpunt ingenomen.
In deze brief ga ik daarom, mede namens de Minister van Financiën, nader in op de aanpak
die het kabinet voor ogen staat bij de uitwerking van de voorstellen die door de Commissie
Staatsen zijn gedaan. Daarbij betrek ik nadrukkelijk de reacties die de afgelopen maanden,
vooral vanuit de pensioenwereld, op het rapport Staatsen en het eerdere kabinetsstandpunt
daarover zijn gegeven, onder andere tijdens de hoorzitting van de vaste commissie voor
Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 7 april jongstleden.
Voor de Commissie Staatsen en het kabinet is het uitgangspunt dat pensioenfondsen zich,
overeenkomstig hun sociale functie, dienen te beperken tot het verstrekken van
pensioenuitkeringen en het verrichten van werkzaamheden die daar rechtstreeks verband
mee houden. Tijdens diverse overleggen in de afgelopen maanden over dit onderwerp heb ik
ook kunnen constateren dat over deze doelstelling in brede kring, ook bij belanghebbenden
binnen het pensioenveld zelf, consensus bestaat.
Gegeven de bovengenoemde doelstelling heb ik mij in de periode sinds de verzending van
de brief van 9 februari 2004 aan uw Kamer met name nader beraden over de vraag op welke
wijze het beste kan worden gegarandeerd dat pensioenfondsen zich concentreren op hun
kerntaken. Een belangrijke randvoorwaarde daarbij is dat extra regeldruk zoveel mogelijk
moet worden voorkomen. Het is niet gewenst dat een oplossing van de geschetste
problematiek gepaard gaat met gedetailleerde regelgeving, die hoge administratieve- en
2
controlelasten met zich meebrengt. Daarnaast is van cruciaal belang dat de volledige
beleggingsvrijheid van pensioenfondsen gewaarborgd is volgens de "prudent-person" regel.
Het neerleggen van nauw afgebakende criteria in regelgeving ter realisatie van de
doelstelling van de Commissie Staatsen en het kabinet garanderen dat pensioenfondsen
slechts activiteiten ondernemen die rechtstreeks verband houden met het uitvoeren van
pensioenregelingen heeft om de bovengenoemde redenen niet mijn voorkeur en is
bovendien niet noodzakelijk. De inmiddels in volle omvang opgekomen discussie over
"pension fund governance", een thema waaraan ook de Commissie Staatsen de nodige
aandacht heeft besteed, biedt een goede opening voor een alternatieve oplossing van de
onderhavige problematiek. Zelfregulering en eigen verantwoordelijkheid staan bij deze
oplossingsrichting centraal.
In het kader van "pension fund governance", een onderwerp dat op dit moment in brede zin
op de politieke agenda staat, zullen pensioenfondsbesturen onder meer zelf moeten
aangeven op welke wijze zij voldoende afstand bewaren tot eventuele nevenactiviteiten. Uit
het oogpunt van een goede "governance" is het immers van belang om te voorkomen dat
pensioenfondsen aansprakelijkheidsrisico's aangaan over activiteiten die de grenzen van
hun sociale functie overschrijden. Ik zal daarbij nog bezien of ten behoeve van een goede
"pension fund governance" faciliërende wetgeving wenselijk is.
Door zelfregulering van pensioenfondsen als uitgangspunt te hanteren, kunnen de door het
kabinet onderschreven doelstellingen van de Commissie Staatsen zonder overbodige
regellast worden gerealiseerd. Zelfregulering garandeert dat het zelfcorrigerend vermogen
van de pensioensector optimaal wordt benut. Bovendien wordt het door pensioenfondsen
gevraagde maatwerk geleverd, omdat pensioenfondsbesturen hun interne regels ter realisatie
van de doelstellingen van de Commissie Staatsen volledig kunnen afstemmen op de
specifieke kenmerken van het eigen fonds.
In relatie tot de in deze brief voorgestelde zelfregulering heeft de Commissie Staatsen reeds
een aantal belangrijke inhoudelijke voorzetten gedaan. Deze kunnen een belangrijke rol
spelen bij de concrete invulling van de in de toekomst door pensioenfondsen te hanteren
interne regels ter realisatie van de doelstelling dat pensioenfondsen zich beperken tot hun
sociale functie. Zo heeft de Commissie bijvoorbeeld aangegeven dat er geen personele unies
mogen bestaan tussen het pensioenfonds en een rechtspersoon waarin nevenactiviteiten
worden verricht en dat deze rechtspersoon geen gebruik mag maken van naam, beeldmerk
en dergelijke van het pensioenfonds dan wel verwijzingen daarnaar.
De uitgangspunten die een pensioenfonds hanteert en de maatregelen die het treft om
voldoende afstand te bewaren tot de ondernemingen waarin in meer of mindere mate wordt
deelgenomen, zullen een plaats moeten krijgen in de op te stellen "verklaring inzake de
beleggingsbeginselen", waartoe artikel 12 van de Pensioenrichtlijn pensioensinstellingen
verplicht.
In het kader van "pension fund goverance" wil het kabinet vervolgens in 2007 evalueren of
pensioenfondsen hun organisatie zodanig hebben vormgegeven dat er sprake is van een
heldere scheiding van verantwoordelijkheden, waarbij het fondsbestuur zich volledig kan
concentreren op de beleidsmatige en bestuurlijke leiding van het pensioenfonds, zonder
tevens de directe verantwoording te dragen voor het management van nevenactiviteiten. Om
de genoemde evaluatie te kunnen uitvoeren zal op korte termijn een referentiekader worden
3
ontwikkeld aan de hand waarvan kan worden getoetst of pensioenfondsen zich beperken tot
de verantwoordelijkheid voor hun kerntaken en voldoende afstand bewaren tot
nevenactiviteiten. Uiteraard zal ik uw Kamer over de resultaten van deze evaluatie en over
mijn nadere bevindingen informeren.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid