Ministerie van Economische Zaken


http://www.minez.nl

MINEZ: Vragen over TAOM-regeling

Datum: 7-9-2004

Vragen over de TAOM-regeling en andere regelingen gesteld door respectievelijk door de Kamerleden Gerkens (SP), Aptroot (VVD), Atsma en Ten Hoopen (beide CDA) en Douma, Heemskerk en Van Dam (allen PvdA). De vragen werden gestuurd op 12 augustus 2004 onder respectievelijk de nummers 2030419360, 2030419380, 2030419390 en 2030419400.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, mevr. ir. C.E.G. van Gennip heeft deze vragen ook namens de Minister voor
Ontwikkelingssamenwerking als volgt beantwoord:

Antwoorden op de vragen van het lid Gerkens (SP) aan de minister van Economische Zaken over subsidies voor bedrijven die uitwijken naar lagelonenlanden (Ingezonden 12 augustus 2004 onder nummer 2030419360)


1

Waar zijn subsidies als Investeringsfaciliteit Opkomende Markten (IFOM), OntwikkelingsRelevante Expert Transacties (ORET), InvesteringsBevordering & Technische Assistentie (IBTA) en Minst Ontwikkelde Landen (MOL) voor bedoeld? 1)

Antwoord 1:

Het doel van de Investeringsfaciliteit Opkomende Markten (IFOM; Economische Zaken) is tweeledig: bijdragen aan de duurzame ontwikkeling van ondernemingen in opkomende markten en het ondersteunen van gezonde investeringen van Nederlandse MKB-ondernemingen op deze markten. Een gezonde Nederlandse investering in een opkomende markt draagt, net zoals export, bij tot duurzame economische groei in Nederland. Via de Investeringsfaciliteit Opkomende Markten (IFOM) kan een Nederlandse MKB-investering in een opkomende markt worden gefinancierd die bancair niet financierbaar is, vanwege de hogere of ondoorzichtige lokale risicos. De Nederlandse Financierings-Maatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO NV), die deze faciliteit voor EZ uitvoert en daarbij zelf een deel van het risico neemt, kan na een gedegen kredietonderzoek een achtergestelde lening tot E 2,3 mln met een maximale looptijd van 12 jaar verstrekken, waarvoor EZ grotendeels borg staat. De ontvanger van de lening moet deze terugbetalen. IFOM is dus geen subsidie-, maar een financieringsinstrument.

Binnen de regeling Ontwikkelings Relevante Export Transacties (ORET; Ontwikkelingssamenwerking) wordt 35% subsidie verstrekt aan leveranties van Nederlandse kapitaalgoederen, werken en/of diensten aan ontwikkelingslanden. De transacties mogen niet commercieel financierbaar zijn, maar het moet wel gaan om uiteindelijk economisch rendabele activiteiten of projecten. In de praktijk wordt het instrument door ontwikkelingslanden ingezet voor de (co)financiering van investeringen in de fysieke en sociale infrastructuur, zoals baggerwerken, havenverbetering, watervoorziening en gezondheidszorg. 60% van de binnen een ORET-project gegenereerde toegevoegde waarde moet van Nederlandse origine zijn.

Het infrastructuurfonds voor de Minst Ontwikkelde Landen (MOL-fonds; Ontwikkelingssamenwerking) is een subsidie aan FMO, om FMO in staat te stellen te participeren in publiek-private en private investeringen in de sociale en fysieke infrastructuur in Minst Ontwikkelde Landen. De projecten waarin FMO binnen dit fonds investeert zijn niet gebonden aan uitsluitend Nederlandse bedrijven die in deze Minst Ontwikkelde Landen in deze infrastructuur willen investeren. Met het fonds worden investeringen gekatalyseerd die een positief effect hebben op de lokale economische ontwikkeling.

Ook het programma InvesteringsBevordering en Technische Assistentie (IBTA; Ontwikkelingssamenwerking) is een subsidie aan FMO. Met deze subsidie kan FMO de overdracht van kennis en kunde ondersteunen van (jonge) private bedrijven en financiële instellingen in ontwikkelingslanden, door onder meer managementondersteuning, arbeidsplaatsgerichte trainingen en opleidingen te (co)financieren. Dankzij IBTA gaan de lokale bedrijven beter presteren, waardoor ze sneller een interessante partner kunnen worden voor commerciële investeerders.

Voor een meer uitgebreide toelichting op deze en andere instrumenten van export- en investeringsbevordering wil ik u verwijzen naar de website www.internationaalondernemen.nl


2

Deelt u de mening dat deze subsidies goed zijn voor de Nederlandse werkgelegenheid? Zo ja, waarom? Zo neen, bent u van plan deze regelingen per direct stop te zetten? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 2:

IFOM draagt bij aan duurzame economische groei in Nederland. Door gezonde Nederlandse investeringen in opkomende markten boren Nederlandse bedrijven bijvoorbeeld nieuwe afzetmarkten aan, optimaliseren zij hun productieproces, blijft kennis in Nederland behouden of wordt die verder uitgebreid, vloeien winsten terug naar Nederland etc. etc. Voor wat betreft de relatie tussen IFOM en werkgelegenheid in Nederland verwijs ik naar de onlangs afgeronde evaluatie van de instrumenten IFOM en TAOM van Bureau Bartels B.V. Amersfoort, 12 mei 2004. Te uwer informatie stuur ik deze evaluatie als bijlage bij deze antwoorden mee. Ik zal u binnenkort in het nog te verschijnen Actieprogramma Internationaal Ondernemen mijn beleidsreactie op dit rapport doen toekomen.

Uit deze evaluatie blijkt kort gezegd- dat in meer dan de helft van de ondersteunde gevallen geen enkele sprake is van verplaatsing van activiteiten naar het buitenland, maar uitsluitend van nieuwe, of uitbreiding van bestaande, activiteiten van Nederlandse bedrijven in opkomende markten. In de overige gevallen is er sprake van verplaatsing van een deel van de activiteiten naar opkomende markten. Het gaat dan in de regel om bedrijfsactiviteiten die in Nederland niet meer op concurrerende wijze kunnen worden uitgevoerd. Van volledige verplaatsing is nooit sprake; voorwaarde voor de ondersteuning is dat het Nederlandse bedrijf continuïteit en rentabiliteit in Nederland houdt.

De evaluatie stelt dat de ondersteunde projecten doorgaans bijdragen aan duurzame effecten op de omzet, de werkgelegenheid, het investeringsniveau, de concurrentiepostitie en het martkaandeel van de Nederlandse bedrijven.

De ORET-regeling van Ontwikkelingssamenwerking maakt per definitie alleen Nederlandse exporttransacties mogelijk die zonder subsidie niet tot stand zouden komen: het gaat om goederen en diensten die de lokale overheid van een ontwikkelingsland niet zelf kan financieren, omdat de directe baten uit de investering te gering zijn om een commercieel krediet te kunnen krijgen. Naast de bijdrage aan ontwikkeling wordt de afzetmarkt voor deze produkten derhalve door het instrument vergroot, wat goed is voor de Nederlandse werkgelegenheid.

De IBTA en MOL-fonds subsidies aan FMO zijn instrumenten van Ontwikkelingssamenwerking. Het gaat bij deze instrumenten primair om het bevorderen van de economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden. De effecten van de instrumenten op de werkgelegenheid in Nederland worden niet expliciet meegewogen. In algemene zin kan wel gesteld worden dat de instrumenten bij succes leiden tot economische groei in ontwikkelingslanden, wat ook goed is voor de afzetmogelijkheden van Nederlandse bedrijven. Daarnaast kunnen ook individuele Nederlandse bedrijven direct profijt hebben van de instrumenten, bijv. doordat FMO dankzij de subsidies kan participeren in een investering van een Nederlands bedrijf of een handelspartner in een ontwikkelingsland. Dit heeft een positief effect voor de continuïteit en daarmee de duurzame werkgelegenheid van de onderneming.


3

Kunt u deze vragen en de vragen die ik op 30 juni jl. over de Technische Assistentie Opkomende Markten(TOAM)-regeling heb gesteld zo spoedig mogelijk beantwoorden? 2)

Antwoord 3:

De antwoorden op deze vragen zijn op 12 augustus jl. aan de Kamer verzonden.


1) Algemeen Dagblad, 10 augustus jl.


2) Kamervraag nr. 2030416820

2030419380

Antwoorden op de vragen van het lid Aptroot (VVD) aan de staatssecretaris van Economische Zaken over subsidies aan het MKB in het buitenland (Ingezonden 12 augustus 2004)


1

Kent u het artikel Subsidie na schrappen banen?1)

Antwoord 1:

Ja.


2

Klopt het dat Nederlandse bedrijven subsidie kunnen ontvangen wanneer zij banen in Nederland schrappen en die naar het buitenland verplaatsen?

Antwoord 2:

De suggestie dat het Ministerie van Economische Zaken via de regeling Technische Assistentie Opkomende Markten (TAOM) productieverplaatsing naar lage lonen landen subsidieert is niet juist. Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord van 12 augustus jl. op de vragen van kamerlid Ten Hoopen (nr 2030416950).


3

Wat is de omvang van dit mogelijke banenverlies in Nederland?

Antwoord 3:

In algemene zin kan worden vastgesteld dat in de afgelopen maanden de discussie over verplaatsing van activiteiten door bedrijven naar het buitenland, en de effecten hiervan op de economie, is opgelaaid. Deze discussie is een onderdeel van een breder debat in Nederland, maar ook binnen de Europese Unie en in de VS, over het belang van de industrie voor economische groei en welvaart. Het is daarmee ook een onderwerp in de komende Industriebrief. Uit de beschikbare macrocijfers rijst niet het beeld dat vanuit Nederland massaal productie en R&D verplaatst wordt naar het buitenland (SEO, verplaatsing industrie, hoe erg is het?, SEO-rapport nr. 753, juni 2004). Uit onderzoek van EZ en FME/CWM (2003) blijkt dat een beperkt percentage van de geënquêteerde bedrijven een deel van hun activiteiten heeft verplaatst of zich daarop aan het oriënteren is. Naast het lage kostenniveau speelt hier vooral het volgen van de markt een belangrijke rol. Nieuwe markten kunnen worden aangeboord waardoor de onderneming als geheel sterker wordt. Om nadere inkleuring te krijgen van de motieven die een rol spelen bij bedrijfsverplaatsingen, voert het ministerie van Economische Zaken momenteel nader onderzoek uit.


4

Deelt u de mening dat dit subsidiëren van vernietiging van werkgelegenheid onacceptabel is?

Antwoord 4:

Ik deel uw mening dat het subsidiëren van vernietiging van werkgelegenheid onacceptabel is. De Nederlandse overheid stimuleert dit dan ook niet, noch in het geval van TAOM, noch anderszins. Waar het om gaat is: hoe zorgen we ervoor dat Nederland een aantrekkelijke vestigingsplaats is en blijft voor Nederlandse én buitenlandse bedrijven. Daar is de inzet van het kabinet op gericht.


5

Bent u bereid een voorstel te doen waarin het overgrote deel van de subsidieregelingen wordt afgeschaft en gelijktijdig de vrijkomende gelden worden gebruikt om de vennootschapsbelasting en de inkomstenbelasting voor ondernemers in Nederland te verlagen?

Antwoord 5:

Voor de uitvoering van beleid zijn verschillende instrumenten beschikbaar met ieder hun specifieke waarde. Dit vraagt om voortdurende evaluatie en waar nodig aanpassing van het EZ-instrumentarium. Zo zullen mede naar aanleiding van de moties Hessels cs.(kamerstuk 27406, nr. 13) en Van Dam cs. (kamerstuk 27406, nr. 15)in de te verschijnen Industriebrief en het Actieprogramma Internationaal Ondernemen de contouren worden geschetst van een gemoderniseerd bedrijfsgericht financieel instrumentarium.


1) Algemeen Dagblad, 10 augustus jl.

Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Gerkens nr. 2030419360, ingezonden 12 augustus 2004

2030419390

Antwoorden op de vragen van de leden Atsma en Ten Hoopen (beiden CDA) aan de minister van Economische Zaken over het verplaatsen van productie naar lage lonenlanden door de Technische Assistentie Opkomende Markten (TAOM)-regeling (Ingezonden 12 augustus 2004)


1

Heeft u kennis genomen van het bericht waarin staat dat tuinmeubelfabrikant Unimeta met behulp van EZ-subsidies tientallen arbeidsplaatsen heeft verplaatst naar China? 1)

Antwoord 1:

Ja. Overigens is inmiddels duidelijk dat dit bericht niet klopt. Unimeta heeft geen gebruik gemaakt en zal geen gebruik maken van de TAOM-regeling aangezien zij niet behoort tot de MKB-doelgroep.


2

Kunt u de Tweede Kamer een overzicht doen toekomen van het aantal aanvragen van de subsidieregelingen Technische Assistentie Opkomende Markten (TAOM), Investeringsfaciliteit Opkomende Markten (IFOM), OntwikkelingsRelevante Expert Transacties (ORET) en InvesteringsBevordering & Technische Assistentie (IBTA)?

Antwoord 2:

TAOM (Economische Zaken): Sinds de start van de TAOM-regeling in 2002 zijn bij FMO, de organisatie die de regeling namens EZ uitvoert, tot eind 2003 in totaal 160 aanvragen ingediend, waarvan er in die periode 94 zijn goedgekeurd. Hiermee was een beleidsbudget gemoeid van E12 mln (gemiddeld bedrag per subsidie is dus ca. E130.000).

IFOM (Economische Zaken): Sinds de overheveling van deze faciliteit naar FMO (april 2003) zijn tot eind 2003 zes nieuwe kredieten gefiatteerd voor een totaalbedrag van ruim E 7 mln. EZ staat borg voor het overgrote deel van het risico bij deze financieringen.

ORET (Ontwikkelingssamenwerking): In 2003 zijn 36 aanvragen voor de regeling Ontwikkelings Relevante Export Transacties ingediend. Er zijn in dat jaar 20 aanvragen goedgekeurd. Er is in 2003 voor E 74,6 mln aan ORET-subsidies uitbetaald.

IBTA (Ontwikkelingssamenwerking): Betreft één subsidie aan FMO, voor een bedrag van E 4,65 mln (2003). Er is in 2003 door FMO E 7,3 mln aan IBTA bijdragen uitbetaald aan in totaal 130 activiteiten.


3

Deelt u de mening dat deze subsidies er nooit toe mogen leiden dat bedrijven hun activiteiten verplaatsen naar andere landen? Op welke wijze worden aanvragen beoordeeld en hoe kan dit ongewenste neveneffect worden voorkomen?

Antwoord 3:

Ja.

Voor wat betreft de belangrijkste beoordelingscriteria van de TAOM verwijs ik u naar de antwoorden op de vragen van het kamerlid Gerkens (SP) over dit onderwerp (2030416820), u toegezonden op 12 augustus jl.

Een IFOM-kredietaanvraag wordt met name op bancaire criteria beoordeeld (het moet gaan om een bancair verantwoorde investering waarvoor in de markt geen financiering beschikbaar is). De continuïteit van het Nederlandse moederbedrijf speelt een belangrijke rol bij de kredietbeoordeling.

Bij de toets die FMO uitvoert is de continuïteit van het Nederlandse bedrijf een van de centrale punten. Dit vertaalt zich in het behoud ofwel de uitbreiding van werkgelegenheid in Nederland. Ik verwijs u hiervoor naar de antwoorden op de vragen van het kamerlid Gerkens van 12 augustus jl. (2030419360).

ORET is een exportbevorderend programma en biedt geen stimulans om in het buitenland te gaan investeren. Bij ORET wordt juist produktie in Nederland gesteund, door de eis dat 60% van de binnen een ORET-gesubsidieerde exporttransactie gecreëerde toegevoegde waarde van Nederlandse origine dient te zijn.

Met IBTA tenslotte ondersteunt FMO ondernemingen die reeds in ontwikkelingslanden zijn gevestigd en die niet tegen marktvoorwaarden investeringen in de eigen kennis en kunde kunnen inkopen. Het komt voor dat reeds bestaande lokale dochterondernemingen van Nederlandse bedrijven ondersteuning uit IBTA krijgen. Daarnaast kunnen Nederlandse bedrijven en onderwijsinstellingen binnen IBTA worden ingeschakeld om opleidingen en technische assistentie aan lokale ondernemingen te verzorgen.


1) Algemeen Dagblad, 10 augustus jl.

Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van de leden Gerkens en Aptroot nrs. 2030419360 en 2030419380, ingezonden 12 augustus 2004

2030419400

Antwoorden op de vragen van de leden Douma, Heemskerk en Van Dam (beiden PvdA) aan de minister van Economische Zaken over het verplaatsen van productie naar lage lonenlanden door de Technische Assistentie Opkomende Markten (TAOM)-regeling (Ingezonden 12 augustus 2004)


1

Deelt u de mening dat het beleid van Economische Zaken in eerste instantie bedoeld zou moeten zijn om de bedrijvigheid in Nederland te stimuleren?

Antwoord 1:

Ja. Mijn beleid gericht op de bevordering van internationaal ondernemen sluit hier dan ook direct op aan.


2

Deelt u de mening dat de Technische Assistentie Opkomende Markten (TAOM)-regeling geschrapt kan worden, mede in verband met de uitvoering van de motie-Van Dam c.s. 1) inzake afschaffing van subsidies en de motie-Douma c.s. 2) inzake concentratie van het beleid op backing winners?

Antwoord 2:

Voor de uitvoering van beleid zijn verschillende instrumenten beschikbaar met ieder hun specifieke waarde. Dit vraagt om voortdurende evaluatie en waar nodig aanpassing van het EZ-instrumentarium. Zo zullen mede naar aanleiding van de moties Hessels cs.(kamerstuk 27406, nr. 13) en Van Dam cs. (kamerstuk 27406, nr. 15) in de te verschijnen Industriebrief en het Actieprogramma Internationaal Ondernemen de contouren worden geschetst van een gemoderniseerd bedrijfsgericht financieel instrumentarium.


1) Kamerstuk 27 406, nr. 15


2) Kamerstuk 27 406, nr. 17

Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van de leden Gerkens, Aptroot, Atsma en Ten Hoopen, nrs. 203041936, 2030419380 en 2030419390, ingezonden 12 augustus 2004

Meer informatie

Voor meer informatie over dit onderwerp kunt u terecht bij Postbus 51, telefoon 0800 - 6463951, e-mail: ezinfo@postbus51.nl. Voor journalisten: Paula de Jonge, persvoorlichter, telefoon (070) 379 75 52, e-mail: A.T.M.deJonge@minez.nl

07 sep 04 11:12