Rotterdam, 1 september 2004
Bericht aan de Kamer
LBR-directeur Hubert Fermina was aanwezig bij het debat over het
rapport van de commissie Blok en de reactie van het kabinet op de
commissie (31 augustus 2004 - 2 september 2004). Naar aanleiding van
de bijdragen aan het debat van de diverse woordvoerders in de kamer,
zond het LBR deze kamerleden onderstaande opmerkingen toe.
Jeroen Visser, hoofd communicatie LBR.
Opmerkingen LBR bij de kabinetsreactie op de commissie Blok
Het LBR is blij dat er, na aanvankelijke aarzelingen, brede steun is
van de regering en in de Tweede Kamer voor de belangrijkste conclusies
uit het rapport van de commissie Blok. De aanbeveling van de commissie
Blok over het belang van het bestrijden van discriminatie en
vooroordelen wordt ook door het kabinet onderschreven. Het LBR meent
echter dat dit in de reactie van de regering op de commissie Blok nog
niet goed uit de verf komt.
In onderstaande reactie van het LBR (Landelijk Bureau ter bestrijding
van Rassendiscriminatie) wordt aangegeven waar, naar mening van het
LBR, het kabinet meer aandacht zou kunnen hebben voor
(rassen)discriminatie en de bestrijding daarvan.
Arbeid
Het kabinet vindt het primair de verantwoordelijkheid van werkgevers
om discriminatie tegen te gaan. Dit is een goed uitgangspunt. Echter
alleen wanneer het wordt aangevuld met een instrument waarmee wordt
gecontroleerd of de werkgevers deze taak ter harte nemen.
Momenteel wijst onderzoek uit dat meer dan 20% van de werkgevers
liefst geen allochtoon in dienst neemt. Dit betekent dat het tegengaan
van discriminatie door werkgevers geen vanzelfsprekende zaak is. De
overheid moet haar verantwoordelijkheid nemen ten aanzien van het
voorkomen en tegengaan van discriminatie.
Het LBR heeft in het verleden meerdere malen aangedrongen op een
uitgebreid onderzoek naar discriminatie als drempel voor
arbeidsparticipatie en als oorzaak van werkloosheid onder minderheden
en de beperking van hun carrièrekansen, ook wanneer zij goed opgeleid
zijn. Voor de integratie van minderheden blijft dergelijk onderzoek
een noodzaak. De regering zou hieraan hoge prioriteit moeten geven.
Artikel 4 van de Arbo-wet geeft de werkgever een specifieke
beleidsopdracht met betrekking tot seksuele intimidatie en agressie en
geweld. Een leemte in deze wet is echter dat discriminatie daarin niet
expliciet is opgenomen als één van de ongewenste omgangsvormen dan wel
gedragingen waarop de werkgever preventief beleid dient te
ontwikkelen. Het feit dat discriminatie een hardnekkig probleem vormt
op de arbeidsmarkt in het algemeen en op de werkvloer in het
bijzonder, rechtvaardigt het expliciet opnemen van discriminatie in
artikel 4 van de Arbo-wet..
Evenredige participatie op de arbeidsmarkt van autochtonen en
allochtonen, mannen en vrouwen, ontstaat niet vanzelf. Beleid van de
regering, overleg met werkgevers en werknemers en een algemene
maatschappelijke inspanning en betrokkenheid zijn daartoe
noodzakelijk. Drempels als vooroordelen, discriminatie en glazen
plafonds moeten onderzocht, besproken en aangepakt worden.
Met name ook belangrijk is dat goed in de gaten gehouden wordt dat
jongeren en schoolverlaters de aansluiting op de arbeidsmarkt niet
missen. Voor de overheid ligt er een directe taak om dit te voorkomen.
Onderwijs
De regering hecht veel belang aan integratiegericht onderwijs en
aandacht voor gelijke behandeling in het onderwijs. Daarnaast wijst
zij op het belang van het Nationaal Actieplan tegen Racisme (NAP)
waarin onderwijs ook een belangrijke plaats inneemt. In het NAP noemt
de regering met name initiatieven als School Zonder Racisme en
Wereldschool en de informatievoorziening TIJM. In het onderwijs is
veel vraag naar projecten en informatie om racisme te bestrijden. Het
LBR pleit dan ook voor een structurele aanpak van racisme in het
onderwijs. De in het NAP genoemde initiatieven staan echter onder
druk.
Intercultureel onderwijs is een goed instrument voor de ontwikkeling
van burgerschap in de Nederlandse multi-etnische samenleving. Scholen
onttrekken zich echter aan de wettelijke verplichting tot
intercultureel onderwijs. Het is noodzakelijk dat aan de wettelijke
verplichting wordt voldaan.
De concentratie van minderheden in bepaalde wijken van de grote steden
is de belangrijkste oorzaak van het ontstaan van zwarte scholen.
Woonsegregatie is echter slechts op lange termijn te beïnvloeden,
omdat het bouwen van huizen voor lage inkomens in randgemeenten daar
een voorwaarde voor is. Het is dan ook wenselijk aandacht te besteden
aan het verschijnsel dat wordt aangeduid als de witte vlucht. Dit
verschijnsel van witte ouders die hun witte kinderen naar witte
scholen brengen, maakt de segregatie in het onderwijs groter dan
alleen vanuit woonsegregatie te verklaren is. Maatregelen die de witte
vlucht beperken -zoals het beperken van de hoogte van schoolgelden en
het afschaffen van wachtlijsten en het lang van tevoren inschrijven
van leerlingen- zijn daarom effectief. Helaas neemt het kabinet deze
maatregelen niet en ondersteunt ze geen initiatieven die van scholen
gemengde scholen maken. Gelukkig keert het kabinet zich wel tegen de
beeldvorming dat zwarte scholen niet goed zouden kunnen zijn.
Segregatie en diversiteit
Het kabinet wil maatregelen nemen om woonsegregatie tegen te gaan. Het
is echter ook noodzakelijk om de leefbaarheid in wijken en het
samenleven van diverse burgers mogelijk te maken. Terecht heeft het
kabinet daarom oog voor onderwerpen als veiligheid en problemen met
criminaliteit onder jongeren. Daarnaast zou het kabinet meer aandacht
moeten hebben voor de regelmatig terugkerende problemen rond omstreden
voorzieningen. Het gebruik maken van fundamentele grondrechten, zoals
het vestigen van een moskee of mandir, moet door de overheid
ondersteund en mogelijk gemaakt worden. Verder is aandacht gewenst
voor de verharding onder groepen jongeren, met name buiten de
randstad, die zich agressief tegen migranten en vluchtelingen keren.
Integratie bevorderende maatregelen
Bij de uitvoering van een inburgeringsmaatregel als de
inburgeringstoets moet worden voorkomen dat mensen die al lang en
breed ingeburgerd zijn en volwaardig deel uitmaken van de Nederlandse
samenleving een inburgeringstoets moeten afleggen, en zich daardoor
apart gezet voelen, in plaats van dat zij zich gewaardeerd voelen voor
hun meedoen in de samenleving. Een slechte uitvoering van de
integratieladder zou ook een ongewenst wij-zij gevoel tussen
bevolkingsgroepen in Nederland kunnen versterken.
Het LBR vindt het belangrijk dat alle burgers, autochtoon en
allochtoon, de Nederlandse taal beheersen, volwaardig burger zijn in
de Nederlandse samenleving en door de overheid op dezelfde manier
beoordeeld worden ten aanzien van het als dan niet hebben van
interetnische contacten, het bezoeken van gemengde scholen,
enzovoorts.
Bij de inburgeringscursussen hecht het kabinet veel waarde aan
taalkennis, kennis van normen en waarden en van de Nederlandse
geschiedenis. Voor de daadwerkelijke integratie van mensen is het
volgens het LBR echter ook van groot belang mensen wegwijs te maken in
het Nederlands onderwijsstelsel en hen te onderwijzen hoe zij hun kans
op succesvolle participatie op de arbeidsmarkt kunnen vergroten. Hier
zou nadrukkelijk ruimte voor moeten zijn.
Het kabinet wil het hebben van een dubbele nationaliteit tegengaan.
Ooit werd de dubbele nationaliteit gezien als een middel om de drempel
tot het aannemen van de Nederlandse nationaliteit te verlagen. Op dit
moment echter verhoogt het kabinet de drempel tot het aanvragen van
naturalisatie. Nu al zijn er minder mensen die die stap nemen. De
maatregelen van het kabinet ten aanzien van naturalisatie werken
daardoor mogelijk averechts en vertragend ten aanzien van
inburgersproces bij individuele migranten.
De commissie Blok concludeert dat het geheel of gedeeltelijk geslaagd
zijn van de integratie van allochtonen vooral te danken is aan de
betreffende allochtone burgers en de ontvangende samenleving. Deze
integratie voltrok zich, net als in andere landen, relatief
onafhankelijk van het minderheden beleid. Het lijkt daarom goed dat de
regering zich nog eens bezint of de maatregelen, verplichtingen en
mogelijke boetes wel effectief genoeg zullen zijn, en hun financiële
en maatschappelijke investering wel waard zijn. Moet er niet meer in
de kracht van migranten en de Nederlandse samenleving geïnvesteerd
worden? Probleemwijken zijn bijvoorbeeld ook wijken met kansen.
Immigratiebeperkingen
De regering hecht belang aan een aantal immigratiebeperkende
maatregelen. Het LBR hecht eraan te signaleren dat deze maatregelen
ten aanzien van immigranten niet strijdig mogen zijn met de in het
IVUR aangegane verplichtingen.
De toon van het debat
Het kabinet noemt het een eerste vereiste dat in het debat over
minderheden elementaire fatsoensregels in acht worden genomen. Zij
geeft echter ook aan dat er onbevangen gesproken moet kunnen worden.
Beide stellingen kunnen door het LBR onderschreven worden. Het blijft
echter nu nog vaag waar de regering grenzen stelt. Wanneer
bijvoorbeeld in het debat overwegend negatief over bepaalde
onfatsoenlijk worden genoemd. Kan nu verwacht worden dat het kabinet
zich daarover uitspreekt, zoals het zijn mening gaf over persiflages
in humoristische programmas en over de discussie aangaande de
voormalige nationale voetbalcoach?
Jeroen Visser, hoofd communicatie LBR.
Zie ook Terechte aandacht voor bestrijding discriminatie in rapport
Commissie Blok
en Het eindrapport van de commissie Blok in Racisme in Nederland Stand
van zaken
Anti Racisme Informatie Centrum