Informatievoorziening aan de Eerste Kamer over nieuwe
Commissievoorstellen
Kamerbrief over Informatievoorziening aan de Eerste Kamer over nieuwe
Commissievoorstellen
Aan de Voorzitter van de
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Binnenhof 4
DEN HAAG
Directie Integratie Europa
Bezuidenhoutseweg 67
2594 AC Den Haag
Datum
3 september 2004
Auteur
Mw. drs. B. M. Karel
Kenmerk
DIE-429/04
Telefoon
070 348 48 76
Blad
1/39
Fax
070 348 40 86
Bijlage(n)
15
E-mail
die-in@minbuza.nl
Betreft
Informatievoorziening aan de Tweede Kamer over nieuwe
Commissievoorstellen
C.c.
Zeer geachte Voorzitter,
Overeenkomstig de bestaande afspraken heb ik de eer u hierbij vijftien
fiches aan te bieden die werden opgesteld door de Werkgroep
Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC):
Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een
communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door
personen
Mededeling van de commissie aan de raad, het Europees parlement en het
Europees Economisch en Sociaal Comité - Een strategisch partnerschap
tussen de EU en India
Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad
betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en
gelijke behandeling van mannen en vrouwen in werkgelegenheid en beroep
Voorstel voor een beschikking van de Raad tot verlening van een
vergunning voor het in de handel brengen van voedingsmiddelen en
voedselingrediënten afkomstig van de genetisch gemodificeerde maïslijn
NK 603 als nieuwe voedingsmiddelen of nieuwe voedselingrediënten
krachtens Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de
Raad
Voorstel voor een kaderbesluit van de Raad over bepaalde procedurele
rechten in strafprocedures binnen de gehele Europese Unie.
Groenboek over Publiek-Private samenwerking en het gemeenschapsrecht
inzake overheidsopdrachten en concessieovereenkomsten.
Mededeling van de Commissie: Naar een Europese strategie voor
nanotechnologie
Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn
92/12/EEG betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het
voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop
Voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van een
instrument voor financiële steun ter bevordering van de economische
ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap
Voorstel voor een verordening van de Raad inzake de bijzondere
voorwaarden voor de handel met de delen van de Republiek Cyprus
waarover de regering van de Republiek Cyprus niet feitelijk het gezag
voert
Het Europese Actieplan Milieu en Gezondheid 2004-2010 (Mededeling van
de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees
Economisch en Sociaal Comité)
Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het
Europees Economisch en Sociaal Comité: Ontwikkelingslanden,
internationale handel en duurzame ontwikkeling: de rol van het schema
van algemene preferenties (SAP) van de Gemeenschap voor de periode
2006/2015
Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement. Een
efficiënter gemeenschappelijk Europees asielstelsel: de enkelvoudige
procedure als volgende stap.
Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het
Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's,
"Studie naar de samenhang tussen legale en illegale migratie"
Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement -
Het aandeel van duurzame energie in de EU - Verslag van de Commissie
overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2001/77/EG, de evaluatie van
het effect van wetgevende instrumenten en andere communautaire
beleidsmaatregelen op de ontwikkeling van de bijdrage van duurzame
energiebronnen in de EU en voorstellen voor concrete acties.
De Staatssecretaris voor Europese Zaken
Atzo Nicolaï
Fiche 1: Verordening tot vaststelling van communautaire code
betreffende overschrijding van grenzen door personen
Titel:
Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van een
communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door
personen
Datum Raadsdocument: 9 juni 2004
Nr. Raadsdocument: 10331/04
Nr. Commissiedocument: COM(2004)391 final
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Justitie
i.o.m. BZ, BZK, DEF, EZ, FIN en V&W
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep grenzen,
Strategisch Comité voor Immigratie, Grenzen en Asiel (SCIFA), JBZ-Raad
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Oorspronkelijk was de Commissie, zoals aangekondigd in de mededeling
over de buitengrenzen en in het Plan voor het beheer van de
buitengrenzen, voornemens een herziening van het Gemeenschappelijk
Handboek voor te stellen. Daarbij zouden de verouderde of overtollige
bepalingen worden geschrapt. Daarnaast zou het Handboek op andere
punten nader worden uitgewerkt of worden verhelderd. Als basis
hiervoor zouden een analyse van de problemen die zich in de praktijk
voordoen, de resultaten van de Schengencontrolebezoeken, de
aanbevelingen in de Schengencatalogus van beste praktijken of de
werkzaamheden in een van de organen van de Raad moeten dienen.
Uit de discussies hierover is echter gebleken dat meer in het algemeen
naar het gehele bestaande acquis op het gebied van personencontroles
aan de grens moet worden gekeken. Dat betekent dat ook aandacht aan de
desbetreffende bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst en
andere besluiten van het uitvoerend comité van Schengen, moet worden
besteed om een geconsolideerde en coherente tekst op dit gebied op te
stellen.
Bovendien heeft de Commissie besloten van de gelegenheid gebruik te
maken om een meer algemene regeling vast te stellen, die ook
betrekking heeft op de binnengrenzen, met name op de mogelijkheden om
de controles aan de binnengrenzen tijdelijk weer in te voeren indien
de omstandigheden dat vereisen.
Dit voorstel voor een verordening gaat dus veel verder dan een
eenvoudige herziening, in de strikte zin van het woord, van het
Gemeenschappelijk Handboek. Het voorstel is namelijk gericht op de
vaststelling van een "communautaire code betreffende de overschrijding
van de grenzen door personen", met een deel "buitengrenzen" (titel II)
en een deel "binnengrenzen" (titel III). Er bestaat een duidelijke
complementariteit tussen beide delen: niet alleen in de definities van
"buitengrenzen" en "binnengrenzen", maar ook omdat de voorgeschreven
controles aan de buitengrenzen (titel II van deze verordening),
dezelfde zijn als de grenscontroles die krachtens titel III van deze
verordening in beginsel ve rbodenzijnaandebinnengrenzen.
Voor de binnengrenzen is de inhoud van artikel 2 van de
Schengenuitvoeringsovereenkomst en besluit SCH/COM-ex(95)20, 2^e herz.
van het uitvoerend comité van Schengen overgenomen en aangepast aan
het juridisch kader van de Gemeenschap. Daarnaast is een nieuw element
aan het bestaande acquis toegevoegd, namelijk de mogelijkheid om
gelijktijdig en gezamenlijk de controles aan de binnengrenzen opnieuw
in te voeren in geval van bijzonder ernstige grensoverschrijdende
dreigingen (met name bij grensoverschrijdende terroristische
dreiging).
Voor de buitengrenzen wordt een onderscheid gemaakt tussen de
basiscontrolebeginselen en de praktische uitvoeringsvoorschriften voor
deze controles, inclusief de specifieke controlevoorschriften voor de
verschillende soorten grenzen (land-, lucht- en zeegrenzen). Deze
voorschriften zijn opgenomen in de bijlagen I tot XII bij deze
verordening en kunnen in de toekomst worden gewijzigd door middel van
een comitéprocedure overeenkomstig artikel 202 van het EG-Verdrag en
Besluit (EG) nr. 468/1999.
Deze praktische uitvoeringsvoorschriften zijn aan deze
basisverordening gehecht omdat het grotendeels om bestaande regels
gaat, die deel uitmaken van het Gemeenschappelijk Handboek of waarin
andere bestaande Schengenbesluiten zijn verwerkt. Op deze manier kan
het volledige bestaande acquis op het gebied van de grenzen (binnen-
én buitengrenzen) in een enkel besluit worden ondergebracht, waardoor
een ware "communautaire code betreffende de overschrijding van de
grenzen door personen" ontstaat.
Tegelijkertijd vindt de Commissie dat deze praktische
uitvoeringsvoorschriften toepassingsmaatregelen behelzen voor de in
titel II van deze verordening vervatte beginselen en dat zij dus in de
toekomst moeten worden gewijzigd door middel van een
comitéprocedure .
Hoewel deze praktische uitvoeringsvoorschriften inhoudelijk
grotendeels overeenkomen met de bestaande bepalingen van het
Gemeenschappelijk Handboek, zijn waar nodig ook wijzigingen
aangebracht, met name om:
a) overtollige bepalingen (bijvoorbeeld herhalingen van
bepaalde artikelen van de
Schengenuitvoeringsovereenkomst of van bepaalde delen van de
Gemeenschappelijke Visuminstructies) en overbodige bepalingen
(bijvoorbeeld het huidige punt 1.1 van deel I over de gevolgen van het
toestaan van de binnenkomst, omdat het recht om zich gedurende
maximaal drie maanden vrij te verplaatsen binnen de Schengenruimte al
bij andere bepalingen van het acquis wordt geregeld ), te schrappen.
b) bepaalde delen verder uit te werken in het licht van de
recente besprekingen in de bevoegde organen
van de Raad (bijvoorbeeld over de aanpassing van de
infrastructuur/gescheiden rijen bij de grensdoorlaatposten op het land
of over controles van privé-vliegtuigen), voorstellen van de Commissie
of de lidstaten over bepaalde specifieke punten (bijvoorbeeld over
klein grensverkeer, de afstempeling van reisdocumenten of de weigering
van toegang) , en de aanbevelingen in de Schengencatalogus van beste
praktijken. Over het deel betreffende de controle van de zeegrenzen
moest uitvoeriger worden gesproken, ook met deskundigen van de
lidstaten. In de nieuwe bepalingen die worden voorgesteld is dus ook
rekening gehouden met de besprekingen met deze deskundigen, die op 4
december 2003 in Brussel hebben plaatsgevonden;
c) bepaalde punten te verhelderen of bij te werken, zoals de
bepalingen over zeelieden (het huidige punt 6.5 van deel II van het
Handboek).
Vanzelfsprekend zijn in de nieuwe tekst alle aanpassingen verricht die
nodig zijn in verband met de overschakeling van een
intergouvernementeel op een communautair kader (zo is
"overeenkomstsluitende partijen" vervangen door "lidstaten").
Tenslotte zal de Commissie zich, als de besprekingen over het
onderhavige voorstel ver genoeg gevorderd zijn, beraden op de vorm en
de inhoud van de praktische handleiding voor de grenswacht. Daarbij
moet rekening worden gehouden met de discussies die hierover al eerder
zijn gevoerd .
Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 62, punt 1 en punt 2 onder a van
het EG-Verdrag.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Gelet op de
rechtsbasis van het voorstel, zijn artikel 67, lid 2, tweede streepje
van het EG verdrag als ook verklaring 5, tweede streepje, bij het
slokakte van het Verdrag van Nice van toepassing. Dit houdt in dat
Raad eerst een besluit dient te nemen om de co-decisieprocedure van
artikel 251 van het EG-verdrag toe te passen. Bij dit besluit zal
moeten worden meegenomen of er reeds wat betreft artikel 62 2a een
akkoord is bereikt over de werkingssfeer van de maatregelen met
betrekking tot de overschrijding van de buitengrenzen van de
lidstraten door personen. De besluitvormingsprocedure voor dit
voorstel is afhankelijk van voornoemd besluit. Tot die tijd beslist de
Raad met eenparigheid van stemmen en heeft het Europees Parlement een
adviesrecht.
Instelling nieuw Comitologie-comité: Ja.. Voorgesteld wordt een
regelgevend comité in te stellen. In dit verband dient te worden
verwezen naar de zaak bij het Hof, zoals beschreven in voetnoot 1.
Nederland heeft zich in deze procedure aan de zijde van de Commissie
geschaard. Naar verwachting zal het Hof in november 2004 uitspraak
doen in deze zaak. De discussie over het instellen van een nieuw
Comitologie besluit zal tot die tijd uitgesteld worden.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief: Krachtens artikel 62, punt 1 en punt 2 onder
a van het EG-Verdrag is de Gemeenschap zowel bevoegd maatregelen
betreffende de overschrijding van de binnengrenzen van de lidstaten
vast te stellen om te waarborgen dat geen personencontroles worden
uitgevoerd aan deze grenzen, als om maatregelen betreffende de
overschrijding van de buitengrenzen aan te nemen. Deze maatregelen
moeten binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van
Amsterdam worden aangenomen.
De bestaande communautaire bepalingen betreffende de overschrijding
van de buitengrenzen van de lidstaten en betreffende het
niet-verrichten van personencontroles aan de binnengrenzen maken deel
uit van het Schengenacquis dat is opgenomen in het kader van de
Europese Unie. Dit bestaande acquis moet echter worden verduidelijkt,
verder worden uitgewerkt en worden aangevuld. Het spreekt dus vanzelf
dat het bestaande acquis inzake de binnen- en de buitengrenzen alleen
verder kan worden uitgewerkt door middel van communautaire maatregelen
op basis van het EG-Verdrag.
Krachtens artikel 5 van het EG-Verdrag gaat het optreden van de
Gemeenschap "niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen van dit
Verdrag te verwezenlijken".
De vorm die voor dit optreden van de Gemeenschap wordt gekozen, moet
het mogelijk maken de doelstellingen van het voorstel te
verwezenlijken en het voorstel zo doeltreffend mogelijk ten uitvoer te
leggen.
Proportionaliteit: positief: Omdat het voorgestelde initiatief, de
vaststelling van een "communautaire code betreffende de overschrijding
van de grenzen door personen" een verdere ontwikkeling van het
Schengenacquis inhoudt, is gekozen voor een verordening, teneinde een
geharmoniseerde toepassing in alle lidstaten die het Schengenacquis
toepassen, te waarborgen.
Consequenties voor de EU-begroting: Geen
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Geen. Eventuele budgettaire consequenties zullen worden opgevangen
binnen de departementale begrotingskaders.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): De ontwerp-verordening
is een verduidelijking en een herschikking van reeds bestaande wet- en
regelgeving die door de uitvoerende diensten reeds wordt toegepast.
Hierdoor zullen er niet of nauwelijks gevolgen zijn voor nationale en
decentrale regelgeving en beleid. Op het moment dat de
ontwerp-verordening van kracht wordt, zullen de uitvoerende diensten
hier van op de hoogte moeten worden gesteld via de daartoe geëigende
kanalen.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Inwerkingtreding 20
dagen na publicatie, toepasbaarheid: 6 maanden na inwerkingtreding.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland is voorstander van het verduidelijken van de EU wet- en
regelgeving. In antwoord op de vragen van de Commissie voorafgaand aan
de herziening van het Gemeenschappelijk Handboek heeft Nederland
aangegeven voorstander te zijn van een algehele herziening. Daarnaast
heeft Nederland destijds aangegeven het idee te steunen dat een
wetgevend deel en een handboek deel zal worden opgesteld. Het voorstel
voor de verordening, zoals dat door Commissie is gepresenteerd wordt
dan ook door Nederland gesteund.
Met betrekking tot de opzet en inhoud van de concept-verordening zijn
voor Nederland de volgende punten van belang. Het voorstel van de
Commissie ziet erop dat die regels, die reeds algemeen verbindend
zijn, worden opgenomen in een verordening, waarmee zij
gecommunautariseerd worden. Hiermee wordt meer duidelijkheid geschapen
over de status van de op dit moment nog versnipperde stukken wetgeving
op het gebied van grensbewaking. Nederland kan zich vinden in de opzet
die de Commissie heeft gekozen. De titels die handelen over definities
en buitengrenzen bouwen in grote lijnen voort op hetgeen reeds is
vastgelegd. Nederland kan hiermee instemmen. De titel over
binnengrenzen is nieuw en legt in gemeenschapsrecht vast wat in de
Schengenuitvoeringsovereenkomst reeds mogelijk was. Daarnaast worden
een aantal mogelijkheden toegevoegd voor het laten herleven van de
bewaking van de binnengrenzen en de rol van de Commissie hierin. Mede
in het licht van de recente aanslagen in Madrid, wordt deze toevoeging
door Nederland gesteund. Nederland is wel van mening dat de lidstaten
een belangrijke stem moeten houden in de beslissing of de
grensbewaking tijdelijk weer wordt ingevoerd. Daarnaast is voor
Nederland van belang dat de mogelijkheid blijft bestaan het mobiel
toezicht vreemdelingen in stand te houden. Op dit moment wordt deze
mogelijkheid in de conceptverordening gecreëerd, hetgeen zo moet
blijven.
Tot slot stelt de Commissie in de concept-verordening voor om een
comitologie procedure met een regelgevingsprocedure in te richten om
wijzigingen aan te brengen. Nederland is er voorstander van dat
uitvoeringsbeslissingen zo veel mogelijk door de Commissie worden
genomen. Hierbij zij verwezen naar de zaak van de Commissie tegen de
Raad inzake verordeningen 789 en 790/2001, waarbij Nederland zich aan
de zijde van de Commissie heeft geschaard. Zie hiervoor hetgeen onder
punt 8 is opgemerkt.
Fiche 2: Mededeling - Een strategisch partnerschap tussen de EU en
India
Titel:
Mededeling van de commissie aan de raad, het Europees parlement en het
Europees Economisch en Sociaal Comité - Een strategisch partnerschap
tussen de EU en India
Datum Raadsdocument: 23 juni 2004
Nr. Raadsdocument: 10773/04
Nr. Commissiedocument: COM(2004)430
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Buitenlandse
Zaken i.o.m. EZ en FIN
Behandelingstraject in Brussel: COASI, RAZEB
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De Mededeling behandelt de uitdagingen, kansen en verwachtingen van de
politieke en economische samenwerking alsmede de
ontwikkelingssamenwerking tussen de EU en India. Er worden tal van
terreinen voorgesteld waarop in de toekomst strategische samenwerking
tot stand zou kunnen worden gebracht .Ook stelt de Commissie
stroomlijning van de institutionele `architectuur' voor. Het
aangehechte werkdocument van de Commissie bevat een analyse en een
nadere beschrijving van de voorstellen die in de mededeling worden
gedaan.
Zowel vanwege omvang als economisch en militair gewicht is India een
belangrijke regionale macht in Zuid-Azië. India kan bogen op een
indrukwekkende economische groei die ondersteund wordt door
hervormingen en verdere liberalisering. De gunstige effecten komen
echter niet in gelijke mate ten goede aan alle burgers: de meerderheid
van de bevolking moet nog altijd rondkomen met minder dan 2 USD per
dag. Daarnaast zijn er grote regionale verschillen.
Gezien de belangrijke politieke en economische positie van India in de
wereld ziet de Commissie mogelijkheden voor een groot aantal terreinen
van samenwerking tussen de EU en India. De Commissie stelt concrete
samenwerking voor op de volgende terreinen:
Politieke dialoog en samenwerking
Multilateralisme: meer dialoog in VN verband tussen EU en India, op
alle niveaus. Tevens zou de samenwerking ter plekke in New York, Wenen
en Geneve geïntensiveerd kunnen worden.
Conflictpreventie en post conflict wederopbouw: betere afstemming bij
vredesopbouw, training, samenwerking in vredesmissies, samenwerking in
VN kader.
Non-proliferatie massavernietigingswapens: expertbijeenkomsten over
export controle en `dual use', politieke dialoog.
Bestrijding terrorisme en georganiseerde misdaad: expertbijeenkomsten,
strategisch samenwerkingsakkoord Europol-India, technische
samenwerking, samenwerking in VN kader.
Migratie: De Commissie stelt een alomvattende dialoog voor over dit
onderwerp. Dit loopt uiteen van mensensmokkel tot integratie van
Indiërs in de Unie.
Democratisering en mensenrechten: de EU zou in dialoog met India zich
moeten richten op het Internationaal Strafhof, het afschaffen van de
doodstraf, martelingen, gelijke behandeling van vrouwen, bescherming
van kinderen en vrijheid van godsdienst. Daarnaast zou ook meer
samengewerkt kunnen worden in de Derde Commissie van de Algemene
Vergadering van de VN.
Vrede, welvaart en stabiliteit in Azië: meer uitwisseling van
ervaringen met vredesopbouw en partnerschappen. Daarnaast zou de Unie
een regionale benadering van Zuid-Azië moeten ontwikkelen op dit
gebied.
Economische samenwerking
Milieu: India en de EU zouden meer kunnen samenwerken op het gebied
van de implementatie van VN milieu conventies zoals Kyoto.
Sectorale Dialogen: verder uitwerken van de dialoog en samenwerking op
gebied van informatietechnologie, transport, energie, biotechnologie,
sateliet-navigatie (Galileo) en ruimtevaart.
Handel- en investeringen: multilaterale samenwerking in kader van de
WTO (Doha Ontwikkelingsronde), bilaterale samenwerking op gebied van
intellectuele eigendomsrechten, handelsbeschermende maatregelen,
technische handelsbelemmeringen (sanitaire en fytosanitaire
standaarden). Ook douanesamenwerking, `business-to-business'
samenwerking en wetenschap en technologie worden als gebieden genoemd.
Tenslotte wordt samenwerking op het gebied van financieel beleid
voorgesteld.
Ontwikkelingssamenwerking
Op het gebied van ontwikkelingssamenwerking zouden de inspanningen
vooral gericht moeten zijn op het bereiken van de Millennium
doelstellingen. Economische en sociale cohesie zijn daarbij
uitgangspunten. Verder kan door zowel de EU als door India meer
aandacht besteed worden aan de arbeidsomstandigheden van werknemers in
India.
Onderling begrip
Onder deze term verstaat de Commissie de bredere samenwerking tussen
de Europese en Indiase maatschappij. Contacten tussen academici,
NGO's, cultuurinstituten, parlementen moeten worden bevorderd.
Institutionele architectuur: De Commissie concludeert dat de
samenwerking tussen India en de EU complexe vormen heeft aangenomen.
Zij doet een voorstel tot stroomlijning van deze samenwerking. Dit
komt neer op het beperken van de onderwerpen die tijdens toppen en
ministeriële bijeenkomsten behandeld worden. Voor specifieke thema's
kunnen de Samenwerkingscommissies en eventueel sub-commissies gebruikt
worden. Er wordt eveneens voorgesteld om op het niveau van de VN
vertegenwoordigen meer samen te werken. De Commissie vindt ook dat de
Ronde Tafel van vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld
en bedrijfsleven, die bij de Top in Lissabon werd ingesteld, volledig
moet worden opgenomen in de institutionele architectuur van de
bilaterale samenwerking.
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., betreft een mededeling.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t. betreft een mededeling.
Consequenties voor de EU-begroting: Geen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Geen.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.
Consequenties voor ontwikkelingslanden:
Betere samenwerking tussen de EU en India zal positieve gevolgen
hebben voor India. Ook kunnen er positieve gevolgen zijn voor andere
ontwikkelingslanden als gevolg van meer stabiliteit in de regio, de
economische ontwikkeling van het land waar andere landen van
meeprofiteren, de positie van ontwikkelingslanden in de WTO etc.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
De mededeling van de Commissie formuleert politieke- en economische
aspiraties. De geformuleerde doelstellingen zijn ambitieus, maar zijn
gerechtvaardigd gezien het toenemende belang van India. Het document
biedt voldoende aanknopingspunten om de relatie tussen de EU en India
verder vorm te geven. Wellicht dat er wat meer aangegeven kan worden
wat de echte prioriteiten moeten zijn.
V.w.b. de institutionele architectuur en de implementatie doet zich de
vraag voor of de vele voorgestelde werkgroepen en comités een
daadwerkelijke verbetering zal zijn. Het document zou winnen met een
evaluatie van het nut en de effectiviteit van de bestaande organen
voordat daar nieuwe aan worden toegevoegd.
Nederland is voorstander van een dialoog tussen de EU en India over de
impact van HIV/AIDS op de economie. Deze dialoog zou derhalve binnen
de versterking van het economisch partnerschap moeten vallen.
Positief is de voorgenomen dialoog over vrede, veiligheid,
mensenrechten en migratie. In paragraaf 2.1.6 wordt terecht gewezen op
het belang van gendergelijkheid. De positie van vrouwen moet echter
ook aandacht krijgen in de dialoog over conflict preventie,
post-conflict situaties en migratie/mensenhandel. Daarnaast is het
voor een aantal lidstaten zeker van belang om ook over andere migratie
gerelateerde onderwerpen, waaronder integratie, bestrijding illegale
migratie en terugkeer met India in gesprek te zijn. Nederland
onderschrijft het belang hiervan ook al is het directe belang van
India in deze termen voor Nederland zelf niet zeer groot.
De EU en India zijn, i.t.t. wat in de mededeling staat, niet werkelijk
vergelijkbaar op het terrein van non-proliferatie van
massavernietigingswapens. In de praktijk zijn er nauwelijks
raakvlakken. Nederland ondersteunt echter het streven naar een meer
reguliere/formele EU relatie op het terrein van
non-proliferatie/verbetering exportcontroles/nucleaire veiligheid
e.d..
Fiche 3: Richtlijn betreffende gelijke kansen en gelijke behandeling
van mannen en vrouwen in werkgelegenheid en beroep
Titel:
Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad
betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en
gelijke behandeling van mannen en vrouwen in werkgelegenheid en beroep
Datum Raadsdocument: 26 april 2004
Nr. Raadsdocument: 8839/04
Nr. Commissiedocument: COM(2004)279
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van SZW i.o.m.
BZK, JUST, OCW, EZ en FIN
Behandelingstraject in Brussel: Werkgroep Sociale Vraagstukken, Raad
Werkgelegenheid Sociaal; Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Het voorstel heeft tot doel de bestaande richtlijnen gelijke
behandeling van mannen en vrouwen te vereenvoudigen, moderniseren
(o.a. door het codificeren van relevante jurisprudentie van het Hof)
en te verbeteren. Dit geschiedt door de bepalingen van richtlijnen
over de toepassing van het beginsel van gelijke beloning van mannen en
vrouwen (waaronder gelijke behandeling in ondernemings- en sectoriele
regelingen inzake sociale zekerheid), alle richtlijnen over de gelijke
behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het
arbeidsproces, beroepsopleiding en promotiekansen en ten aanzien van
arbeidsvoorwaarden en de richtlijn over bewijslast in een tekst samen
te voegen, teneinde de wetgeving duidelijker te maken voor alle
burgers.
Dit voorstel past in het nieuwe juridische en politieke kader van de
Unie dat tot doel heeft de Unie toegankelijker en begrijpelijker te
maken en beter te doen aansluiten bij het dagelijkse leven.
Het huidige voorstel ligt in het verlengde van de raadpleging van de
Commissie aan lidstaten en andere belanghebbenden (NGO's, sociale
partners) over de behoefte aan actualisering van de bestaande
richtlijnen (juli 2003). De raadpleging was gebaseerd op een Optie
document waarin drie mogelijke beleidsopties zijn uiteengezet:
1. Optie 1: vereenvoudiging zonder enige aanpassing.
2. Optie 2: vereenvoudigen, moderniseren en verbeteren door
samenvoeging en aanpassen van geselecteerde Richtlijnen in
één nieuwe Richtlijn.
3. Optie 3: optie 2 met toevoeging van werkgerelateerde
faciliteiten ten behoeve van het moederschap Richtlijn, RL 92/85.
Tijdens de informele vergadering met deskundigen uit de lidstaten (3
oktober 2003) en de informele vergadering met de sociale partners (7
oktober 2003) werden de drie opties nader op inhoud besproken. De
Commissie heeft voor dit voorstel optie 2 gekozen.
In beginsel bevat het voorstel alleen een herschikking met een aantal
nieuwe elementen. De belangrijkste zijn:
De integratie van de jurisprudentie van het Hof van Justitie
Toepassing van de definities `directe- en indirecte discriminatie' van
Richtlijn 2002/73/EG
Uitbreiding van de bewijslastregels tot alle gebieden die binnen de
materiële werkingssfeer van het voorstel vallen teneinde het beginsel
van gelijke behandelingeffectieftemaken.Bewijslastisvan
toepassing op elke civiel- of bestuursrechtelijke procedure inzake
openbare of particuliere sector.
Uitbreiding van de bij Richtlijn 200/73/EG ingevoerde bepalingen over
de verdediging van rechten door verenigingenorganisaties of andere
rechtspersonen, die daar rechtmatig belang bij hebben, tot andere
gebieden waarop dit voorstel betrekking geeft.
Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 141 lid 3 EG
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:
co-decisie
Instelling nieuw Comitologie-comité: Geen.
Subsidiariteit en proportionaliteit: Beiden positief, het betreft een
samenvoeging van eerdere richtlijnen.
Consequenties voor de EU-begroting: Geen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Geen.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): Vooralsnog lijkt het
erop dat alleen artikel 7 van de Wet Gelijke Behandeling gewijzigd zou
moeten worden. Er zal nog nader worden bezien of het voorstel tot
wetgeving moet leiden.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
In de richtlijn is nog geen datum genoemd. Datum van inwerkingtreding
zal circa 3 jaar zijn na publicatie van de Richtlijn. Een akkoord in
de raadswerkgroep wordt verwacht in december 2004.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland staat positief tegen het voorstel en kiest dan ook voor
optie 2. Ook de meeste lidstaten kunnen instemmen met de keuze voor
optie 2.
Fiche 4: Beschikking over de genetisch gemodificeerde maïslijn NK 603
Titel:
Voorstel voor een beschikking van de Raad tot verlening van een
vergunning voor het in de handel brengen van voedingsmiddelen en
voedselingrediënten afkomstig van de genetisch gemodificeerde maïslijn
NK 603 als nieuwe voedingsmiddelen of nieuwe voedselingrediënten
krachtens Verordening (EG) nr. 258/97 van het Europees Parlement en de
Raad
Datum Raadsdocument: 1 juli 2004
Nr. Raadsdocument: 11068/04
Nr. Commissiedocument: COM(2004)439
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van VWS i.o.m.
VROM, LNV, EZ en BZ
Behandelingstraject in Brussel: Permanent Comité voor de Voedselketen
en Diergezondheid,
Raadswerkgroep levensmiddelen, Landbouw- en Visserijraad
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De Commissie heeft op grond van de Verordening nieuwe voedingsmiddelen
EG nr. 258/97 en na advies van de Europese Autoriteit voor
Voedselveiligheid (EAV) een ontwerpbeschikking tot toelating van de
genetisch gemodificeerde maïslijn NK603 voor humane consumptie
opgesteld. Deze beschikking wordt voorgelegd aan de Landbouw- en
Visserijraad van 19 juli 2004. Het betreft hier de tweede toelating
van een genetisch gemodificeerd gewas voor humane consumptie sinds
1998. De eerste toelating, van de genetisch gemodificeerde maïslijn
Bt11 vormde het einde van het 'de facto' moratorium op toelating van
nieuwe genetisch gemodificeerde levensmiddelen, dat sinds 1998 van
kracht was. Op 18 april zijn twee verordeningen, inzake de
markttoelating, traceerbaarheid en etikettering van ggo's in werking
getreden, welke tegemoet moeten komen aan de zorgen van de
`moratorium'-lidstaten. Overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EG)
nr. 1829/2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en
diervoeders moet de vergunning worden verleend volgens de bepalingen
van Verordening (EG) nr. 258/97. De Commissie heeft echter de
ontwerp-beschikking in overeenstemming met de nieuwe wetgeving
opgesteld.
De ontwerp-beschikking betreft een aanvraag van het bedrijf Monsanto
van 24 april 2001 overeenkomstig artikel 4 van de nieuwe
voedingsmiddelenverordening (EG) nr. 258/97 bij de bevoegde
autoriteiten van Nederland. Nadat het Nederlandse verslag van de
eerste beoordeling, waarvan de conclusie luidde dat NK603-suikermaïs
even veilig is als conventionele suikermaïs, naar alle lidstaten was
gestuurd, werden door enkele lidstaten met redenen omklede bezwaren
tegen het in de handel brengen van dit product ingediend. Vanwege deze
bezwaren was er overeenkomstig artikel 7, lid 1, van Verordening (EG)
nr. 258/97 een besluit van de Gemeenschap nodig. Wegens de mogelijke
gevolgen voor de volksgezondheid heeft de Commissie op 27 augustus
2003 de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA)
geraadpleegd. Op 25 november 2003 heeft de EFSA het advies uitgebracht
dat NK603-maïs even veilig is als conventionele maïs
Rechtsbasis van het voorstel: Verordening nr. 258/97 inzake nieuwe
levensmiddelen en levensmiddeleningrediënten.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement:
Comitologie, geen medebeslissing EP.
Op 30 april 2004 is een ontwerp-beschikking van de Commissie
betreffende het in de handel brengen van voedingsmiddelen en
voedselingrediënten afkomstig van de genetisch gemodificeerde maïslijn
NK603 in de Gemeenschap ter stemming voorgelegd aan het Permanent
Comité voor de voedselketen en de diergezondheid. Het resultaat van de
stemming was:
- vóór: 50 stemmen (BEL, FRA, IER, ITA, NL, FIN, ZWE, VK);
- tegen: 19 stemmen (DK, GRIE, LUX, OOS, POR);
- onthouding: 18 stemmen (DUI, SPA).
Het comité slaagde er dus niet in met gekwalificeerde meerderheid
advies over het ontwerp van de Commissie uit te brengen. Daarom moet
de Commissie, krachtens artikel 13, lid 4, onder b), van Verordening
(EG) nr. 258/97 en overeenkomstig artikel 5 van Besluit 1999/468/EG
van de Raad, onverwijld een voorstel betreffende de te nemen
maatregelen indienen bij de Raad, die over drie maanden beschikt om
daarover met gekwalificeerde meerderheid een besluit te nemen, en het
Europees Parlement op de hoogte brengen, dat het nodig kan achten
overeenkomstig artikel 8 van genoemd besluit een standpunt in te
nemen.
Instelling nieuw Comitologie-comité: N.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit: N.v.t., het is een
uitvoeringsmaatregel van bestaande wetgeving
Consequenties voor de EU-begroting: Geen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Geen.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): Geen.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
Het betreft hier een beschikking voor een individuele aanvrager en er
gaan dus geen lasten voor de overheid of bedrijfsleven mee gepaard.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland is voorstander van het afgeven van deze vergunning.
Nederland heeft reeds in 2001 op basis van een positieve beoordeling
van de Gezondheidsraad een positief advies gegeven aan de Commissie en
de overige lidstaten. Nederland is van mening dat de maïslijn veilig
is en dus onder de normale etiketteringvoorschriften op de markt kan
worden gebracht.
Of de Raad zal instemmen met deze beschikking hangt af van de
stemverhouding in de Raad. Om de beschikking te aanvaarden is een
gekwalificeerde meerderheid nodig. Echter, om de ontwerpbeschikking
tegen te houden is eveneens een gekwalificeerde meerderheid nodig.
Indien er door de Raad geen uitspraak wordt gedaan, zal uiteindelijk
de beslissing bij de Commissie worden neergelegd.
Fiche 5: Voorstel voor een kaderbesluit over procedurele rechten in
strafprocedures
Titel:
Voorstel voor een kaderbesluit van de Raad over bepaalde procedurele
rechten in strafprocedures binnen de gehele Europese Unie
Datum Raadsdocument: 28 april 2004
Nr Raadsdocument: 9318/04
Nr. Commissiedocument: COM (2004) 328
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Justitie i.o.m
BZ en FIN
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep materieel strafrecht,
Comité Artikel 36, JBZ-Raad
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Het voorstel is een vervolg op en uitwerking van het groenboek over
procedurele waarborgen voor verdachten in strafzaken in de gehele
Europese Unie dat in 2003 is gepresenteerd. Met het voorstel wil de
Commissie de discrepanties tussen enige procedurele waarborgen die in
de lidstaten gelden voor verdachten, opheffen. Deze discrepanties -
ontstaan doordat bij de toepassing van het EVRM waaruit de
verplichtingen voor de lidstaten inzake een eerlijk proces
voortvloeien, de lidstaten verschillende normen hanteren - doen naar
het oordeel van de Commissie afbreuk aan een gemeenschappelijke
bescherming van de procedurele rechten binnen de Unie, brengen het
wederzijdse vertrouwen in elkaars strafrechtsstelsels in gevaar en
zijn nadelig voor de goede werking van het beginsel van wederzijdse
erkenning.
Het voorstel stelt minimumnormen vast voor een aantal (limitatief)
genoemde gebieden, namelijk toegang tot door de overheid gefinancierde
rechtsbijstand in strafzaken; kosteloze bijstand door een
tolk/vertaler en opname van getolkte procedures in strafzaken;
kwetsbare groepen die bijzondere aandacht behoeven; communicatie met
familie, werkgever en consulaire autoriteiten; en schriftelijke
informatie over procedurele rechten. Het betreft deels codificatie van
jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens. De
Commissie heeft voor deze rechten gekozen omdat zij, vanwege hun
grensoverschrijdende dimensie, van bijzonder belang zijn voor de
wederzijdse erkenning. Het voorstel is, aldus de Commissie, een eerste
stap. Andere voorstellen inzake waarborgen voor verdachten worden
overwogen en zullen in de komende jaren worden ingediend.
Rechtsbasis van het voorstel: art. 31, lid 1 onder c) EU-verdrag
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad met
unanimiteit, raadpleging EP
Instelling nieuw Comitologie-comité: Geen.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: Twijfelachtig. Het EU-verdrag bevat, anders dan voor
harmonisatie van materieel strafrecht, geen expliciete rechtsgrondslag
voor harmonisatie van strafprocesrecht. Voorts betreft het voorstel
basisnormen welke reeds in het EVRM verankerd zijn. Alle lidstaten
zijn partij bij het EVRM en dienen deze basisnormen uit te voeren. Aan
de lidstaten wordt overgelaten op welke wijze zij deze
verdragsverplichtingen willen nakomen.
Anderzijds is het voorstel erop gericht, door een aantal
gemeenschappelijke minimumnormen vast te stellen, de verschillen in de
bestaande praktijken bij de toepassing van het EVRM weg te nemen, c.q.
de eerbiediging van de bepalingen van het EVRM op kwalitatief dezelfde
wijze te bevorderen. Dit met als doel het wederzijdse vertrouwen in
elkaars strafrecht en strafrechtstoepassing te versterken, hetgeen op
zijn beurt van belang is voor een goede werking van het beginsel van
wederzijdse erkenning dat de hoeksteen van de justitiële samenwerking
in strafzaken moet worden.
Proportionaliteit: Twijfelachtig. Met de keuze voor een kaderbesluit
bestaat het risico dat meer wordt geharmoniseerd dan nodig is voor de
samenwerking. Anderzijds betreft het een set gemeenschappelijke
minimumnormen, op een beperkt aantal terreinen. Voor zover het
voorstel verplichtingen inhoudt die overeenkomen met uit het EVRM
voortvloeiende verplichtingen, worden de lidstaten geen verplichtingen
opgelegd die verder gaan dan het EVRM.
Consequenties voor de EU-begroting: Geen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of
bedrijfsleven en burger:
Aan de uitvoering van een aantal bepalingen, zoals die thans luiden,
zullen substantiële financiële consequenties verbonden zijn. Het gaat
hier met name om: de verplichting om geluids- of beeldopnames te maken
van verhoren en zittingen waarbij tolken aanwezig zijn dan wel waarbij
de betrokken verdachten tot de categorie behoren van personen die
bijzondere aandacht behoeven (art. 9 en 11), de verplichting om aan
een verdachte "vooraleer hij vragen in verband met de tenlastelegging
beantwoordt", d.w.z. reeds tijdens politieverhoren, rechtsbijstand te
verlenen (art. 2), en de verplichting om gegevens te verzamelen ten
behoeve van de evaluatie en controle van het kaderbesluit (art. 16).
Hiermee zijn behoorlijke uitvoeringslasten gemoeid. Voor de kosten van
rechtsbijstand bij politieverhoor worden de meerkosten geraamd op
bedragen tussen EUR 20 mln. en EUR 25 mln., voor de kosten van
geluids- of beeldopnames van verhoren en zittingen waarbij tolken en
kwetsbare verdachten aanwezig zijn en van de opslag van deze opnames
omstreeks EUR 12 mln. + PM (opslagkosten) en wat de verzameling van
evaluatiegegevens betreft op omstreeks EUR 2 mln. In totaal kunnen
deze kosten dus oplopen tot minimaal bedragen tussen EUR 34 mln. en
EUR 39 mln. + de PM-kosten. Deze schattingen zijn nog ruw. In een
later stadium van de onderhandelingen bestaat er meer zicht op de aard
en de omvang van de verplichtingen en op de meerkosten die
voortvloeien uit die verplichtingen. Alsdan zal in nader
interdepartementaal overleg een voorstel tot dekking van kosten worden
uitgewerkt.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen
van nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d.,
implementatie en uitvoering, notificatie en handhaving en/of
sanctionering): Mogelijke aanpassing van de wetgeving inzake
strafprocesrecht en rechtsbijstand.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
De voorgestelde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2006. Ook al
zou het voorstel binnen een jaar worden aangenomen, hetgeen geen
realistische prognose is, betekent dit dat de implementatietermijn
amper een half jaar bedraagt. Vooralsnog lijkt dit - nog daargelaten
de uitvoeringsconsequenties - niet haalbaar.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
In zijn reactie op het Groenboek was Nederland kritisch. Kort
samengevat kwam de reactie op het volgende neer: de lidstaten zijn
partij bij het EVRM zodat het aan hen moet worden overgelaten hoe zij
hun verdragsverplichtingen willen nakomen. Onderlinge aanpassing van
procedurele waarborgen voor verdachten is stricto sensu niet nodig
voor strafrechtelijke samenwerking binnen de EU, en kan bovendien een
neerwaarts effect hebben op het niveau van de bescherming van
verdachten. De argumenten die Nederland tegen de in het Groenboek
ontvouwde gedachten heeft ingebracht hebben op zich niet aan kracht
ingeboet.
Nederland wil het kaderbesluit zowel kritisch en behoedzaam als
constructief tegemoet treden.
Daar is een aantal redenen voor.
Aangezien de rechtsgrondslag van het kaderbesluit niet buiten iedere
twijfel is verheven, het ontwerpkaderbesluit vergaande en geenszins
onomstreden voorstellen bevat (bijv. geluids- of beeldopname van
verhoren waarbij tolken of kwetsbare verdachten aanwezig zijn,
raadsman bij het politieverhoor) en een kaderbesluit als het
onderhavige precedentwerking zal hebben, zal Nederland bij de
benadering ervan kritisch en behoedzaam zijn. Daarbij zal Nederland in
het bijzonder acht slaan op aspecten van uitvoerbaarheid en kosten.
Naast de punten van zorg en kritiek zitten er positieve aspecten aan
het kaderbesluit. Ten eerste kan niet worden ontkend dat het
kaderbesluit door de codificatie van enige minimumnormen een nuttige
bijdrage kan leveren aan het niveau van rechtsbescherming binnen de
EU. Ten tweede kan niet worden ontkend dat het kaderbesluit een
positief effect kan hebben op het wederzijds vertrouwen in elkaars
strafrechtstelsels. Dit laatste is des te meer van belang nu de EU met
tien nieuwe lidstaten is uitgebreid. Ook is het kaderbesluit minder
verstrekkend, en in dit opzicht ook realistischer dan het Groenboek.
Tenslotte betreffen de meeste (ontwerp-) kaderbesluiten met betrekking
tot wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen de
repressieve kant van het strafrecht. Met dit voorstel komt de
beschermende functie van het strafrecht tot uiting.
Fiche 6: Groenboek over Publiek-Private samenwerking en het
gemeenschapsrecht inzake overheidsopdrachten en
concessieovereenkomsten.
Titel:
Groenboek over Publiek-Private samenwerking en het gemeenschapsrecht
inzake overheidsopdrachten en concessieovereenkomsten.
Datum Raadsdocument: 6 mei 2004
Nr Raadsdocument: 9206/04
Nr. Commissiedocument: COM (2004)327
Eerstverantwoordelijk ministerie: EZ in nauwe samenwerking met
VROM en FIN, i.o.m V&W, DEF, BZK, LNV, VWS en VNG, UvW en IPO
Behandelingstraject in Brussel:
Bedoeling van de Commissie is om informatie van lidstaten en
betrokkenen te verzamelen teneinde vast te kunnen stellen of een
toelichting op en/of verbetering van de Europese regelgeving
noodzakelijk is. De reactie op het groenboek stond open tot 30 juli
2004, echter de Commissie heeft op verzoek van een aantal lidstaten
ermee ingestemd dat deze termijn tot medio september 2004 wordt
verlengd.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Eurocommissaris Bolkestein heeft bij de introductie van het groenboek
het belang van PPS (Publiek Private Samenwerking) onderstreept. In de
afgelopen tien jaar zijn in de lidstaten verschillende vormen van PPS
ontwikkeld en worden in de publieke sector op verschillende gebieden
PPS-overeenkomsten gesloten.
Het groenboek geeft een overzicht van de verschillende vormen van PPS
en van de communautaire regelgeving die hierop van toepassing is.
Tevens wordt ingegaan op diverse uitspraken van het Europese Hof van
Justitie inzake overheidsopdrachten. Met het groenboek wordt beoogd
te bepalen of deze regelgeving eventueel zou moeten worden aangepast,
uitgebreid of nader zou moeten worden toegelicht teneinde tot een
duidelijker kader voor PPS constructies te komen. Het uiteindelijke
doel is het bereiken van meer rechtszekerheid bij de uitvoering en
bredere toepassing van PPS-projecten in Europa alsmede een betere
financiering hiervan.
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t., het betreft een
groenboek.
Consequenties voor de EU-begroting: geen
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of
bedrijfsleven en burger: geen
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van
nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d.,
implementatie en uitvoering, notificatie en
handhaving en/of sanctionering):
Consequenties zijn nog niet duidelijk. Het doel van het groenboek is
juist om dit inzichtelijk te maken.
Aan lidstaten en betrokkenen wordt gevraagd of er behoefte is aan
aanvullende regelgeving op het gebied
van PPS en zo ja van welke aard. Als Europese regelgeving wordt
vastgesteld zal dit naar verwachting
consequenties voor de nationale regelgeving hebben.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: n.v.t.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland acht het feit dat de Commissie dit groenboek heeft
gepubliceerd ten einde inzicht te krijgen in de wenselijkheid van
regelgeving op het gebied van PPS een positieve ontwikkeling.
Nederland zal zich dan ook actief inzetten bij de behandeling ervan.
Leidende principes zijn daarbij gelijke markttoegang en het handhaven
van flexibiliteit t.o.v. bestaande regelgeving voor de nationale
aanbestedings- en financieringspraktijken.
Opgemerkt wordt dat het groenboek met de daarin opgenomen vragen zich
nog slechts in een `inventariserende' fase bevindt. Met dit groenboek
wordt gepoogd inzicht te vergaren in de behoefte aan een toelichting
op en/of verbetering van de Europese regelgeving op het gebied van PPS
en het gemeenschapsrecht inzake overheidsopdrachten en
concessieovereenkomsten.
T.a.v. de Nederlandse standpuntsbepaling geldt verder hetvolgende:
hoewel het niet gebruikelijk is over een groenboek een fiche naar het
parlement te sturen (immers, meestal stuurt het kabinet een standpunt
over een groenboek per brief naar het parlement), is in dit geval
gekozen voor een fiche i.p.v. een kabinetsstandpunt, aangezien het
groenboek met de daarin opgenomen vragen zich nog slechts in een
`inventariserende' fase bevindt. Het fiche dient om het parlement te
informeren over de ontwikkelingen op dit vlak, en over het feit dat
met dit groenboek gepoogd wordt inzicht te vergaren in de behoefte aan
een toelichting op en/of verbetering van de Europese regelgeving op
het gebied van PPS en het gemeenschapsrecht inzake overheidsopdrachten
en concessieovereenkomsten.
Fiche 7: Mededeling inzake nanotechnologie
Titel:
Mededeling van de Commissie: Naar een Europese strategie voor
nanotechnologie
Datum Raadsdocument: 17 mei 2004
Nr Raadsdocument: 9621/04
Nr. Commissiedocument: COM(2004) 338 def.
Eerstverantwoordelijk ministerie: EZ in nauwe samenwerking met
OCW en i.o.m. LNV, VWS, VROM, FIN, DEF
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Onderzoek, Raad
Concurrentievermogen
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De Commissie stelt zich in deze Mededeling tot doel een integrale
Europese strategie voor de ontwikkeling van nanotechnologie te
formuleren. Hiertoe stelt zij voor een actieplan langs de volgende
lijnen op te stellen:
1. Tot stand brengen van een Europese onderzoeksruimte voor
nanotechnologie;
2. Vorming van Europese expertisecentra van wereldklasse;
3. Interdisciplinaire opleiding van kenniswerkers met meer
aandacht voor ondernemingsgeest;
4. Scheppen van gunstige voorwaarden voor technologieoverdracht;
5. In vroeg stadium betrekken van maatschappelijke overwegingen;
6. Van meet af inspelen op (evt.) risico's (gezondheid,
veiligheid, milieu, consument);
7. Passende internationale samenwerking (met o.m. de VS en
Japan).
De Commissie definieert nanotechnologie als "de term die gebruikt
wordt voor de wetenschap en technologie op nanoschaal van atomen en
moleculen (1 nanometer = 1 miljoenste millimeter), alsmede op de
wetenschappelijke beginselen en nieuwe eigenschappen die kunnen worden
begrepen en beheerst aan de hand van activiteiten op dit terrein." Op
deze schaal kunnen door steeds verdere verkleining (top down) of van
de grond af aan (bottom up) nieuwe structuren opgebouwd worden. Met
behulp van nanotechnologie worden nu al bestaande materialen versterkt
(krasbestendig, weerbestendig, sensoren) en ontwikkeld (nanochips),
zijn er toepassingen in ontwikkeling in de geneeskunde (bijv. diagnose
apparatuur, medicijnen en operaties op nano-schaal), en biedt m.n. de
ontwikkeling van fabricagemethoden (bijv. door afvalreductie) op
nanoschaal uitzicht op bijdragen aan duurzame ontwikkeling.
De Commissie stelt dat Europa een solide kennisbasis heeft opgebouwd
in met name de nanowetenschappen. Maar zij investeert
verhoudingsgewijs minder dan haar voornaamste concurrenten en ontbeert
de infrastructuur die voor de noodzakelijke kritische massa moet
zorgen, hoewel de investeringen in nationale en EU-programma's snel
groeien. De Commissie ziet meerwaarde in intensivering van investering
en coördinatie op Europees niveau.
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief. Om de ontwikkeling van nanotechnologie
werkelijk te stimuleren moet ook op Communautair niveau geïnvesteerd
worden en moeten nationale initiatieven beter gecoördineerd worden op
Europees niveau.
Proportionaliteit: positief. Een mededeling is in dit stadium het
geëigende instrument om deze problematiek aan de orde te stellen.
Consequenties voor de EU-begroting: vooralsnog geen, het betreft een
mededeling. Wel noemt de Commissie, gelet op de
Lissabon-doelstellingen, de ambitie om overheidsinvesteringen in
nanowetenschappen en nanotechnologieën tegen 2010 met een factor drie
te willen verhogen. De Commissie zal gevraagd worden hoe zij deze
doelstelling denkt te realiseren. Wat betreft de financiering zal
rekening gehouden moeten houden met de nieuwe Financiële Perspectieven
2007-2013. Voorstellen die voortvloeien uit de mededeling worden
beoordeeld aan de hand van het Nederlandse standpunt m.b.t. de nieuwe
FP's, i.h.b. een reëel constant uitgavenkader en het principe
nieuw-voor-oud, alsmede toetsing op toegevoegde waarde van EU-uitgaven
en subsidiariteit.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of
bedrijfsleven en burger: vooralsnog geen, het betreft een mededeling.
Ook kan de Commissie niet
afdwingen dat de overheid (EU en lidstaten gezamenlijk) meer
investeert in nanotechnologie-onderzoek.
Eventuele toekomstige budgettaire consequenties worden gedekt binnen
de beleidsverantwoordelijke
departementen.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van
nationale agentschappen / zelfstandige bestuursorganen e.d.,
implementatie en uitvoering, notificatie en
handhaving en/of sanctionering): vooralsnog geen, het betreft een
mededeling.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij
verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
n.v.t.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: Geen
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland onderschrijft het belang van de ontwikkeling van
nanotechnologie, de Europese voorhoedepositie, en een integrale
benadering terzake, ook op Europees niveau. Nederland onderstreept
hierbij de rol van de Europese industrie als bron van kennis en
ontwikkeling van nanotechnologie. Nederland heeft een vooraanstaande
positie op gebied van nanotechnologie - nanotechnologie is in
Nederland een nationale onderzoeksprioriteit - en onderstreept het
belang van de integrale (álle aspecten van innovatie),
multidisciplinaire (vanuit zowel beta als gamma wetenschappen) en
interdisciplinaire (combinatie van verschillende nano-deelthema's)
benadering die de Commissie schetst.
Nederland zal de Commissie vragen precies aan te geven wat het
financieel beslag van de toekomstige voorstellen zal zijn, en stelt
zich terughoudend op t.a.v. 'de ambitie van de Commissie om op dit
gebied te komen tot een groei van R&D investeringen door de overheid
met een factor 3 in 2010'. Nederland stelt zich op het standpunt dat
er geen voorschot kan worden genomen op de nog te onderhandelen
financiële perspectieven, d.w.z. de meerjarenbegroting voor 2007-2013.
Leidend principe voor mogelijke acties op communautair niveau is het
bereiken van synergie tussen activiteiten van Commissie en lidstaten.
Nederland vraagt de Commissie om een transparante benadering (o.m.
overzicht van alle lopende activiteiten van Commissie en lidstaten,
teneinde onnodige duplicaties te voorkomen) en verwelkomt reeds op dit
terrein ondernomen initiatieven. Nederland tekent aan dat het van
groot belang is dat er aandacht besteed wordt aan de ontwikkeling van
een goede onderzoeksinfrastructuur die vanuit industriegedreven,
toepassingsgerichte technologische ontwikkeling een brug slaat naar
het fundamenteel wetenschappelijk onderzoek.Nederland heeft goede
kaarten in huis voor de vestiging van een Europees Expertise Centrum,
gelet op de aanwezige kennisbasis en bedrijfsleven (zowel
multinationals als MKB, en zowel technologieaanbieders als
toepassers). Voor een efficiënte Europese afstemming en taakverdeling
kunnen ESFRI (European Strategy Forum for Research Infrastructures) en
ETP's (European Technology Platforms) een nuttige rol spelen.
Nederland verwelkomt de voorstellen die de Commissie hiervoor doet in
de mededeling.
Nederland onderschrijft het belang van een verantwoorde ontwikkeling
van nanotechnologie met aandacht voor maatschappelijke en ethische
aspecten en mogelijke risico's. Nederland is voorstander van een
tijdige en open discussie hierover. In eigen land wordt deze discussie
al op verschillende fronten opgepakt: zo heeft het Rathenau insituut
een oriënterende studie uitgebracht, organiseren Kamer en Rathenau
Instituut in oktober een publiek debat, bereidt KNAW een advies voor
en voorziet het NanoNed-project in een onderzoek naar de
maatschappelijke effecten van nanotechnologie.
Om het potentieel van nanotechnologie & -wetenschappen te benutten
onderstreept Nederland het belang van het aantrekken van voldoende,
kwalitatief goede (jonge) onderzoekers. Nanotechnologie zou kunnen
worden gebruikt om de belangstelling van jonge mensen voor
bèta-wetenschappen te vergroten.
Fiche 8: Voorstel tot wijziging van een richtlijn betreffende
accijnsproducten
Titel:
Voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn
92/12/EEG betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het
voorhanden hebben en het verkeer daarvan en de controles daarop
Datum Raadsdocument: 6 april 2004
Nr Raadsdocument: 8241/04 FISC
80
Nr. Commissiedocument: COM (2004)227
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Financiën
i.o.m. EZ
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep Fiscale Vraagstukken,
Ecofin Raad
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
In Richtlijn 92/12/EEG zijn de bepalingen opgenomen voor het
intracommunautaire verkeer van accijnsgoederen, zowel het verkeer van
goederen onder schorsing van accijns als het verkeer van goederen die
in een lidstaat reeds aan accijns onderworpen zijn geweest. De
artikelen 7 tot en met 10 van die richtlijn bevatten de bepalingen
voor deze laatste categorie producten, dus het verkeer van goederen
waarvoor ergens in de Europese Unie al accijns is betaald. De
Commissie heeft aan de hand van een raadpleging van de nationale
overheden en de brancheorganisaties een inventarisatie gemaakt van de
eventueel noodzakelijke wijzigingen voor specifiek het
intracommunautaire verkeer van deze veraccijnsde goederen.
Het voorstel voorziet in een aantal wijzigingen van de genoemde
artikelen 7 tot en met 10. Er zijn twee categorieën wijzigingen. De
eerste categorie strekt er toe een aantal onduidelijkheden in de
richtlijn weg te nemen. Dat is het merendeel van de wijzigingen. Een
tweede categorie beoogt de mogelijkheden voor particulieren om in een
andere lidstaat accijnsgoederen aan te schaffen zonder dat in de
lidstaat van bestemming accijns moet worden voldaan, te
vergemakkelijken. Hierna zal op beide categorieën nader worden
ingegaan.
De artikelen 7 tot en met 10 bevatten enkele onduidelijkheden waardoor
ruimte ontstaat voor verschillende interpretaties. Bij wijze van
voorbeeld wordt hierna een aantal van deze wijzigingen nader
toegelicht. De richtlijn maakt een onderscheid tussen communautair
verkeer voor handelsdoeleinden (commercieel) en verkeer tussen en door
particulieren. Bij commerciële transacties is de accijns in alle
gevallen verschuldigd in het land van bestemming (consumptie). In het
verkeer tussen en door particulieren kan ook het zogenoemde
herkomstlandbeginsel van toepassing zijn, hetgeen wil zeggen dat de
accijns verschuldigd is in het land van aankoop. De richtlijn wordt
aangepast teneinde te verduidelijken wanneer sprake is van commercieel
en wanneer van particulier verkeer (artikel 7). De richtlijn is
ingeval van commerciële transacties voorts niet in alle gevallen
duidelijk als het gaat om de aanwijzing van de personen die gehouden
zijn de accijns in de lidstaat van bestemming te voldoen. Door de
voorgestelde wijzigingen wordt in de richtlijn een aantal situaties
onderkend, waarvoor dan telkens een belastingschuldige wordt
aangewezen (artikel 7). Daarnaast zullen in de richtlijn bepalingen
worden opgenomen met betrekking tot de wijze van handelen indien zich
tijdens het verkeer van veraccijnsde goederen verliezen of
onregelmatigheden voordoen (artikelen 10 bis tot en met 10 quater). De
richtlijn bevat al bepalingen ter zake van verliezen en
onregelmatigheden voor het verkeer van goederen onder schorsing van
accijns; deze worden "gekopieerd" ten behoeve van het verkeer van
veraccijnsde goederen. Tot slot wordt nog de systematiek bij de
zogenoemde afstandsverkopen aangepast. De huidige richtlijn biedt de
mogelijkheid aan de lidstaten om de in het buitenland gevestigde
verkoper te verplichten tot de aanwijzing van een fiscaal
vertegenwoordiger in het land van bestemming. De meeste lidstaten
(waaronder Nederland) hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. In
veel gevallen wordt de fiscaal vertegenwoordiger als een
(onevenredige) administratieve last beschouwd; zonder nadere
maatregelen is het echter niet goed mogelijk om de accijnsheffing in
het land van bestemming te verzekeren. Ingevolge het voorstel vervalt
die mogelijkheid; de betaling van de accijns in de lidstaat van
bestemming zal verlopen via een in die lidstaat door de autoriteiten
te vestigen "centralisatiekantoor" waar de elders gevestigde verkoper
zijn accijnsverplichtingen kan voldoen (artikel 10).
Voor het particuliere verkeer geldt dat de accijns verschuldigd is in
het land van herkomst (en dus niet in het land van bestemming c.q.
consumptie) indien de particulier de goederen in het land van herkomst
zelf heeft verkregen, deze zelf vervoert naar het land van bestemming
en de goederen bovendien bestemd zijn voor eigen gebruik door die
particulier. Het voorstel voorziet erin dat het vervoer ook door een
derde mag geschieden, voor zover dit vervoer geschiedt in opdracht van
de particulier in het land van bestemming. Bij aanvaarding van het
voorstel zou ook in dat geval de accijns niet verschuldigd worden in
de lidstaat van bestemming. Deze versoepeling geldt overigens niet
voor tabaksproducten (artikel 8). Een andere wijziging is de volgende.
De huidige richtlijn kent een bepaling waarin zijn opgenomen de
hoeveelheden waarboven de lidstaten van een reiziger mogen verlangen
dat deze aantoont dat de in zijn of haar in de bagage aanwezige
accijnsgoederen voor eigen gebruik bestemd zijn. Kan dat in zo'n geval
niet worden aangetoond, dan moet alsnog de accijns in de lidstaat van
bestemming worden voldaan. Ingevolge het voorstel vervalt deze
bepaling (artikel 9). Tot slot wordt voorzien in een "vrijstelling"
van accijns in de lidstaat van bestemming voor accijnsproducten die
zonder directe tegenprestatie door een particulier aan een andere
particulier worden gezonden (artikel 8).
Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 93 EG
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad met
unanimiteit, adviesrecht EP
Instelling nieuw Comitologie-comité: Neen
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: positief. Voor wijzigingen in het systeem voor het
intracommunautaire verkeer van accijnsgoederen is de Gemeenschap bij
uitsluiting bevoegd.
Proportionaliteit: positief. Het beoogde doel - het verbeteren van de
procedures voor het intracommunautaire verkeer van reeds veraccijnsde
goederen - kan niet anders dan met een richtlijn worden bereikt.
Consequenties voor de EU-begroting: geen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
De richtlijn zal - zij het in beperkte mate - kunnen bijdragen aan het
terugdringen van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven.
Deze baat wordt geschat op maximaal EUR 100.000. Dit vloeit onder
andere voort uit het (zoveel mogelijk) wegnemen van de thans bestaande
interpretatieverschillen en het doen vervallen van de mogelijkheid om
de verkoper op afstand te verplichten in de lidstaat van bestemming
een fiscaal vertegenwoordiger aan te stellen.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering):
De richtlijn zal aanleiding geven tot wijziging van de Wet op de
accijns.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
In de richtlijn is (nog) geen voorstel voor een implementatiedatum
opgenomen. De richtlijn noodzaakt wel tot wijziging van de Wet op de
accijns; minimaal benodigde implementatietermijn bedraagt acht
maanden.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland is met de Commissie van mening dat er aanleiding is tot een
aanpassing van de artikelen 7 tot en met 10 van de richtlijn
92/12/EEG. Het merendeel van de wijzigingen, zeker die welke
betrekking hebben op het wegnemen van onduidelijkheden en die welke
betrekking hebben op het vereenvoudigen van de procedures zijn voor
Nederland aanvaardbaar.
Voor Nederland zijn echter de wijzigingen van met name artikel 8
moeilijk aanvaardbaar. De accijns wordt geheven volgens het
bestemmingslandbeginsel. Slechts in een enkel geval wordt daarvan
afgeweken. Zolang er geen verdergaande harmonisatie van de
accijnstarieven mogelijk lijkt, is het niet gewenst het aantal
gevallen waarin van dat beginsel mag wordenafgeweken,uittebreiden.
Vanuit dat gezichtspunt ligt het niet voor de hand om de voorwaarden
waaronder een particulier zonder betaling van accijns in het land van
bestemming accijnsproducten in dat land mag binnenbrengen te
versoepelen, zelfs niet indien tabaksproducten daarvan worden
uitgezonderd. Een dergelijke regeling draagt niet bij aan het streven
naar een harmonisatie van de accijnstarieven.
Er is eveneens reden voor een kritische houding ten opzichte van de
voorgestelde "vrijstelling" van accijns voor accijnsgoederen die van
particulier aan particulier worden gezonden. Met name het criterium
dat het moet gaan om een zending waarvoor geen directe tegenprestatie
is verricht is niet of nauwelijks te controleren. Een dergelijke
vrijstelling zet de weg open voor moeilijk te controleren en dus
moeilijk te stuiten verkopen op afstand, iets dat met name voor
sigaretten een lucratieve aangelegenheid kan zijn.
Het zonder meer doen vervallen van de hoeveelheden waarboven de
lidstaten van een reiziger mogen verlangen dat deze aantoont dat de in
zijn of haar in de bagage aanwezige accijnsgoederen voor eigen gebruik
bestemd zijn, geeft ook aanleiding tot vraagtekens. Totdat
duidelijkheid is verkregen over de mogelijkheden die de lidstaten
houden om te kunnen controleren of de vanuit een andere lidstaat
meegebrachte hoeveelheden accijnsgoederen voor eigen gebruik zijn
bestemd, is een kritische houding op zijn plaats. Bovendien biedt de
huidige bepaling helderheid naar de burger omdat in de EU overal in
beginsel dezelfde bepalingen gelden als het gaat om de controle op
accijnsgoederen in het reizigersverkeer.
Fiche 9: Voorstel voor financiële steun ter bevordering van de
economische ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap
Titel:
Voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van een
instrument voor financiële steun ter bevordering van de economische
ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap
Datum Raadsdocument: 9 juli 2004
Nr Raadsdocument: 11279/04
Nr. Commissiedocument: COM (2004) 465
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Buitenlandse
Zaken i.o.m. FIN en EZ
Behandelingstraject in Brussel: Ad Hoc Werkgroep over de follow-up van
de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van 26 april 2004;
RAZEB
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De Europese Raad heeft herhaaldelijk gewezen op zijn sterke voorkeur
voor toetreding van een herenigd Cyprus. Tot dusver is nog geen
omvattende regeling tot stand gekomen. De "omvattende regeling voor de
kwestie-Cyprus", als uitgewerkt door VN-secretaris-generaal Kofi
Annan, is door de Turks-Cypriotische kiezers tijdens afzonderlijke,
gelijktijdige referenda op 24 april 2004 goedgekeurd. In verband met
de uitslag van de referenda verklaarde de Raad op 26 april 2004:
"De Turks-Cypriotische gemeenschap heeft op duidelijke wijze
uitdrukking gegeven aan haar wens om tot de Europese Unie te behoren.
De Raad is vastbesloten een eind te maken aan het isolement van de
Turks-Cypriotische gemeenschap, en de hereniging van Cyprus te
vergemakkelijken door de economische ontwikkeling van de
Turks-Cypriotische gemeenschap te stimuleren. De Raad heeft de
Commissie verzocht daartoe uitgebreide voorstellen in te dienen,
waarbij het accent in het bijzonder op de economische integratie van
het eiland en op de verbetering van de contacten tussen de twee
gemeenschappen en met de EU zal komen te liggen. De Raad heeft
aanbevolen dat de EUR 259 miljoen die reeds voor het noordelijk deel
van Cyprus waren uitgetrokken voor het geval er een regeling tot stand
zou komen, daaraan worden besteed."
Dit ontwerpvoorstel voor een verordening van de Raad wordt ingediend
naar aanleiding van dat verzoek van de Raad. Het is bedoeld als
instrument voor financiële steun ter bevordering van de economische
ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap. Gezien de
politieke situatie en met het oog op een efficiënte en snelle
toewijzing van de financiële steun, wordt daarin bepaald dat de
bijstand direct aan de begunstigden moet worden verleend.
De steun is gericht op de vergemakkelijking van de hereniging van
Cyprus, enerzijds door stimulering van de economische en sociale
ontwikkeling, met bijzondere nadruk op de economische integratie van
het eiland, middels aanpassing aan het acquis, en anderzijds door
verbetering van de contacten tussen beide gemeenschappen onderling en
met de EU. Behalve maatregelen voor verzoening en het opbouwen van
vertrouwen omvat de steun onder meer de bevordering van de sociale en
economische ontwikkeling, de ontwikkeling van infrastructuur en de
stimulering van contacten tussen de gemeenschappen. De meeste
activiteiten zijn dan ook te vergelijken met
pretoetredingsmaatregelen. Omdat de Turks-Cypriotische gemeenschap de
afgelopen jaren in een isolement heeft verkeerd, zijn de activiteiten
sterk gericht op bijstand bij de aanpassing aan het acquis, met name
wat betreft investeringen die nodig zijn om aan de Europese normen te
voldoen, onder meer op het gebied van het milieu en vervoer.
Rechtsbasis van het voorstel: artikel 308 EG
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad met
unanimiteit, raadpleging EP
Instelling nieuw Comitologie-comité:Artikel 3 van het voorstel
voorziet in de instelling van een adviescomité. Dit wordt mogelijk
veranderd in een beheerscomité.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: Positief. De ondersteuning van de economische
ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap kan beter door de
Gemeenschap als geheel dan door de lidstaten afzonderlijk ter hand
worden genomen. Het gaat hierbij immers ook om het voorbereiden van de
Turks-Cypriotische gemeenschap op het acquis communautaire.
Proportionaliteit: Positief. De voorgestelde ontwerp-verordening
voldoet aan de eis dat het Gemeenschapsoptreden niet verder gaat dan
wat nodig is om de doelstellingen van het Verdrag te bereiken.
Consequenties voor de EU-begroting:
Het wetgevend financieel memorandum bij deze verordening omvat een
bedrag van EUR 6 miljoen voor 2004, dat voornamelijk bestemd is voor
haalbaarheidsstudies voor de implementatie van de financiële steun in
2005 (EUR 114 miljoen) en 2006 (EUR 139 miljoen). Een deel van de
bijstand wordt gebruikt voor de financiering van de ondersteunende
uitgaven in verband met de implementatie.
Gezien de bijzondere status van de Turks-Cypriotische gemeenschap in
Cyprus, zijn de voorgestelde uitgaven niet direct toe te wijzen zijn
aan één bepaalde uitgavencategorie. Aangezien de meeste uitgaven
echter te vergelijken zijn met pretoetredingsmaatregelen, wordt
voorgesteld de uitgaven te financieren uit categorie 7
(pre-accessiesteun).
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
geen
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): geen
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid:
Het voorzitterschap is voornemens om op korte termijn (bij voorkeur
nog in september/oktober 2004) overeenstemming te bereiken over deze
ontwerp-verordening.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland hecht er belang aan dat de Europese Unie gevolg geeft aan de
Raadsconclusies van 26 april jl. Hiertoe dient het isolement van de
Noord-Cypriotische gemeenschap te worden beëindigd en haar economische
ontwikkeling gestimuleerd te worden. Dit dient te gebeuren door middel
van zowel financiële hulp als directe handel. Nederland ziet er op toe
dat de budgettaire kaders gerespecteerd zullen worden en dat niet aan
het principe van prudent budgettair beleid voorbij zal worden gegaan.
Fiche 10: Voorstel inzake de bijzondere voorwaarden voor de handel met
de delen van de Republiek Cyprus
Titel:
Voorstel voor een verordening van de Raad inzake de bijzondere
voorwaarden voor de handel met de delen van de Republiek Cyprus
waarover de regering van de Republiek Cyprus niet feitelijk het gezag
voert
Datum Raadsdocument: 9 juli 2004
Nr Raadsdocument: 11278/04
Nr. Commissiedocument: COM(2004) 466
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Buitenlandse
Zaken i.o.m. FIN en EZ
Behandelingstraject in Brussel: Ad Hoc Werkgroep over de
follow-up van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van 26
april 2004; RAZEB.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De Europese Raad heeft herhaaldelijk benadrukt een groot voorstander
te zijn van toetreding van een herenigd Cyprus. Tot op heden is er nog
geen alomvattende regeling tot stand gekomen. De "definitieve
oplossing van de kwestie-Cyprus", zoals uitgewerkt door
VN-secretaris-generaal Kofi Annan werd door de Turks-Cypriotische
kiezers goedgekeurd tijdens de aparte gelijktijdige referenda die op
24 april 2004 gehouden werden. Gezien de uitslag aan
Turks-Cypriotische zijde sprak de VN-secretaris-generaal in zijn
verslag over zijn bemiddelingspogingen op Cyprus de hoop uit dat de
leden van de VN-Veiligheidsraad "het goede voorbeeld zullen geven en
alle staten sterk zullen aanmoedigen zowel bilateraal als
internationaal te streven naar de opheffing van onnodige beperkingen
en obstakels waardoor de Turks-Cypriotische gemeenschap geïsoleerd
wordt en haar ontwikkeling belemmerd wordt" (punt 93).
Na de uitslag van de referenda verklaarde de Raad op 26 april 2004:
"De Turks-Cypriotische gemeenschap heeft zich duidelijk uitgesproken
vóór een toekomst binnen de Europese Unie. De Raad is vastbesloten een
einde te maken aan het isolement van de Turks-Cypriotische gemeenschap
en de vereniging van Cyprus te vergemakkelijken door de economische
ontwikkeling van de Turks-Cypriotische gemeenschap te stimuleren. De
Raad nodigt de Commissie uit uitvoerige voorstellen daartoe te doen,
waarin de nadruk ligt op de economische integratie van het eiland en
het verbeteren van de contacten tussen beide gemeenschappen en met de
EU."
Met het ontwerpvoorstel voor een verordening van de Raad wordt gevolg
gegeven aan deze uitnodiging. Hierin wordt een belangrijke maatregel
voorgesteld om een einde te maken aan het economische isolement van de
Turks-Cypriotische Gemeenschap doordat de handel tussen het
noordelijke deel van Cyprus en het douanegebied van de EU
vergemakkelijkt wordt. In het ontwerpvoorstel wordt een preferentiële
regeling gepresenteerd voor producten die het douanegebied van de EU
binnenkomen. Er worden onder meer gedetailleerde regels beschreven met
betrekking tot de oorsprongscertificaten die afgegeven moeten worden
door de Turks-Cypriotische Kamer van Koophandel of een ander bevoegd
orgaan, fytosanitaire controle, belastingen, informatievereisten en
vrijwaringsmaatregelen in geval van geen medewerking,
onregelmatigheden of fraude. Voorgesteld wordt de preferentiële
regeling de vorm te geven van een tariefcontingentsysteem waarmee de
economische ontwikkeling gestimuleerd wordt zonder kunstmatige
handelspatronen tot stand te brengen of fraude in de hand te werken.
Rechtsbasis van het voorstel: Artikel 133 EG
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad met
gekwalificeerde meerderheid.
Instelling nieuw Comitologie-comité:Geen.
Subsidiariteit en proportionaliteit:
Subsidiariteit: Aangezien handel grotendeels een onderwerp van
exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap betreft, is de
subsidiariteitstoets niet van toepassing.
Proportionaliteit: de voorgestelde ontwerp-verordening voldoet aan de
eis dat het Gemeenschapsoptreden niet verder gaat dan wat nodig is om
de doelstellingen van het Verdrag te bereiken.
Consequenties voor de EU-begroting: geen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
geen.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): geen.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Het voorzitterschap
is voornemens om op korte termijn (bij voorkeur nog in
september/oktober 2004) overeenstemming te bereiken over deze
ontwerp-verordening.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling: Nederland
hecht er belang aan dat de Europese Unie gevolg geeft aan de
Raadsconclusies van 26 april jl. Hiertoe dient het isolement van de
Noord-Cypriotische gemeenschap te worden beëindigd en haar economische
ontwikkeling gestimuleerd te worden. Dit dient te gebeuren door middel
van zowel financiële hulp als directe handel.
Fiche 11: Mededeling: Het Europese Actieplan Milieu en Gezondheid
2004-2010
Titel:
Het Europese Actieplan Milieu en Gezondheid 2004-2010 (Mededeling van
de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het Europees
Economisch en Sociaal Comité)
Datum Raadsdocument: 14 juni 2004
Nr. Raadsdocument: 10491/04
Nr. Commissiedocument: COM (2004) 416
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van VROM i.o.m.
VWS, BZ, V&W, FIN
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroepen Milieu / Gezondheid,
Milieuraad / Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en
Consumentenzaken.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Het actieplan geeft invulling aan de Europese strategie voor milieu en
gezondheid (COM(2003) 338). In de Milieuraad van 27 oktober 2003 zijn
conclusies ten aanzien van de strategie aangenomen. De uiteindelijke
doelstellingen van de strategie zijn vermindering van de ziektelast
die door milieufactoren in de EU wordt veroorzaakt, signalering en
preventie van nieuwe bedreigingen en verbetering van de capaciteit van
de EU voor beleidsvorming.
Het actieplan bestaat uit twee documenten (Deel I en Deel II). Het
beschrijft de eerste fase (2004-2010) van een lange termijn actie die
op basis van voortschrijdende kennis kan worden uitgebreid na 2010. In
2007 is een tussenevaluatie van de eerste fase gepland.
In Deel I wordt de doelstelling van het Actieplan en de uitwerking
hiervan langs dertien acties gegeven. Deze acties worden in Deel II
nader uitgewerkt. Er wordt veel nadruk gelegd op onderzoek als basis
voor maatregelen, vooral op onderzoek naar oorzaak-effect relaties.
Ook beschrijft Deel I de context van het actieplan.
Doelstelling van het Actieplan is:
- Het verbeteren van de informatieketen (om inzicht te
krijgen in relaties tussen bronnen van verontreiniging en
gezondheidseffecten);
- Het opvullen van kennisleemtes;
- Het heroverwegen van beleid en het versterken van
communicatie hierover.
Deel I kan beschouwd worden als een oplegnotitie van Deel II, de
technische bijlagen. Hierin wordt een aanzet gegeven voor de
uitwerking van de acties, inclusief tijdsplanning. Ten slotte worden
de organisaties vermeld die zijn geconsulteerd voor de ontwikkeling
van het actieplan.
De eerste fase van het Actieplan richt zich op vier, als prioritair
aangemerkte, gezondheidsproblemen waarvoor een relatie met milieu
bestaat:
- luchtwegaandoeningen (astma en luchtwegallergieën);
- kanker bij kinderen;
- neurologische afwijkingen;
- hormoonontregeling.
Voor deze problemen en voor de achterliggende milieufactoren worden,
zo veel mogelijk gebaseerd op reeds aanwezige kennis, indicatoren
vastgesteld en gemonitord. Hierdoor moet de kwaliteit, de
vergelijkbaarheid (harmonisatie) en de toegankelijkheid van gegevens
worden verbeterd. Dit moet vervolgens leiden tot geïntegreerde
blootstellingschattingen, waarin zowel indicatoren voor gezondheid als
milieu worden meegenomen.
Aangezien veel kennis gefragmenteerd aanwezig is, zal deze op een
systematische wijze moeten worden bijeengebracht en geanalyseerd. Daar
waar hiaten in kennis bestaan dient (voortzetting van) onderzoek in de
relaties tussen milieufactoren en gezondheid op de prioritaire
gebieden te worden gestimuleerd. Coördinatie en samenwerking tussen
milieu- en gezondheidsautoriteiten en organisaties op deze gebieden is
een vereiste.
Op grond van de geharmoniseerde kennis kan indien nodig bestaand
beleid worden heroverwogen en nieuw beleid worden ontwikkeld. Zo kan
de gegenereerde informatie leiden tot heroverweging en bijstelling van
risicoreducerende maatregelen. De Commissie zal zorgdragen voor een
gecoördineerde aanpak voor de reductie van risicofactoren voor het
optreden van prioritaire ziekten.
Naast de acties voor de prioritaire effecten is er ook een actie
gericht op de signalering van mogelijke nieuwe gezondheidsrisico's
door milieufactoren en op de wijze waarop met deze signalen wordt
omgegaan.
Tenslotte zijn er acties gericht op het omgaan met milieu- en
gezondheidsinformatie, het vergroten van het bewustzijn van milieu- en
gezondheidsgevaren en een gefundeerde risicoperceptie.
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t.
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t.
Consequenties voor de EU-begroting: geen
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Geen. Aangesloten wordt op het reeds lopende Nederlandse
actieprogramma Milieu en Gezondheid.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): Geen.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
De doelstellingen van het Actieplan sluiten zeer goed aan op het
Nederlandse beleid. Mede naar aanleiding van het Nationaal
Milieubeleidsplan 4 (NMP4) is in april 2002 het Actieprogramma
Gezondheid en Milieu door de Ministeries van VROM en VWS ontwikkeld.
De Nederlandse overheid staat dan ook in beginsel positief tegenover
het initiatief van de Commissie.
Wel zijn er verschillende kritische kanttekeningen te plaatsen bij de
mededeling zoals deze nu door de Commissie is gepubliceerd:
- Nederland had liever gezien dat de Commissie meer aandacht
had besteed aan het voorstellen en uitwerken van acties om
gezondheidseffecten te reduceren op basis van bestaande kennis. Het
programma is sterk onderzoeksgericht waardoor maatregelen naar de
toekomst worden verschoven. Ook wordt niet gerept over het
handhavingsperspectief van geïmplementeerde maatregelen.
- De Commissie doet geen uitspraken over de gezondheidswinst
die beoogd wordt. Nederland wenst beter inzicht in de ambities van de
Commissie op dit vlak.
- De coördinatie en afstemming met bestaande programma's moet
beter uitgewerkt worden.
- Het hoofdstuk over het terugdringen van de milieubelasting
(onder andere verkeersgerelateerde milieubelasting en verontreiniging
van het binnenmilieu) dient verder te worden uitgewerkt.
- De financiële onderbouwing van het actieplan - op basis van
budgetten binnen bestaande onderzoeks- en beleidsprogramma's - moet op
onderdelen verder uitgewerkt worden.
Fiche 12: Mededeling over de rol van het schema van algemene
preferenties (SAP) van de Gemeenschap voor de periode 2006/2015
Titel:
Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement en het
Europees Economisch en Sociaal Comité: Ontwikkelingslanden,
internationale handel en duurzame ontwikkeling: de rol van het schema
van algemene preferenties (SAP) van de Gemeenschap voor de periode
2006/2015
Datum Raadsdocument: 12 juli 2004
Nr. Raadsdocument: 11393/04
Nr. Commissiedocument: COM (2004) 461
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Economische
Zaken i.o.m. BZ, LNV, VROM, SZW en FIN
Behandelingstraject in Brussel: Raadswerkgroep APS, Comité 133,
RAZEB.
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
Het Algemeen Preferentieel Systeem is een eenzijdig EU-stelsel van
handelspreferenties, dat begunstigde (ontwikkelings-)landen
tariefkortingen en/of tariefvrijstellingen op specifieke
productsectoren geeft, zolang de landen voldoen aan een aantal
criteria. Dit regime bestaat reeds enkele tientallen jaren. Op 1
januari 2006 vervalt de huidige verordening zodat voor die tijd een
nieuw stelsel moet worden geformuleerd. De Commissie heeft in
onderhavige mededeling de algemene richtlijnen voor het nieuwe APS
voor de komende 10 jaar uiteengezet.
Het doel van het APS is het verminderen van armoede en stimuleren van
duurzame ontwikkeling via het bevorderen van internationale handel.
Met de richtlijnen streeft de Commissie ernaar het APS stabieler,
transparanter en eenvoudiger te maken en de preferenties meer terecht
te laten komen waar ze het meest nodig zijn.
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Raad met
gekwalificeerde meerderheid, adviesrecht EP
Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t., het betreft een
mededeling
Consequenties voor de EU-begroting:
Geen, want het betreft in dit stadium een mededeling zonder concrete
voorstellen.
Wel heeft een aanpassing van het APS gevolgen voor de Eigen Middelen:
door het APS dat nu van toepassing is, liep de EU in 2002 EUR 2,2
miljard aan douaneopbrengsten mis. Dit betekent dat in algemene zin
het APS het aandeel van de douaneheffingen in de totale Eigen Middelen
(de totale financieringsbron van de Unie) omlaag brengt. Dit heeft
geen gevolgen voor de EU-begroting, omdat de benodigde middelen dan
gevonden worden via de BNI-afdracht van de lidstaten. Mocht het nieuwe
APS - waarvoor nog voorstellen zullen volgen - een groter bedrag aan
gederfde douane inkomsten impliceren, dan is een grotere BNI afdracht
per lidstaat ter compensatie te verwachten.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Het huidige APS kent een personele/administratieve last voor zowel
douane als het bedrijfsleven in zoverre dat voor iedere import een
formulier moet worden ingevuld, waarbij onder andere de oorsprong moet
worden aangetoond om in aanmerking te komen voor preferenties. Onder
het nieuwe APS zal dit niet veranderen.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering):
Geen, dit komt pas bij de verordening aan de orde.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.
Consequenties voor ontwikkelingslanden:
Doel van het APS is het stimuleren van de economische ontwikkeling van
ontwikkelingslanden, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen de Minst
Ontwikkelde Landen (MOL's) en overige ontwikkelingslanden. MOL's
krijgen nulrecht via het zgn. "Everything but Arms"-initiatief (EBA),
overige ontwikkelingslanden krijgen voor een beperkt aantal producten
nulrecht en voor de overige producten een tariefkorting. Bij de
herziening wordt er naar gestreefd de benutting van het APS te
verhogen, hetgeen positieve consequenties zal hebben voor
ontwikkelingslanden.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Leidraad voor Nederland bij de herziening van het APS is het scheppen
van een zo groot mogelijke markttoegang voor ontwikkelingslanden.
Hierbij vormen eenvoud en voorspelbaarheid van het systeem een
belangrijk doel. M.n. een verhoging van de voorspelbaarheid is van
belang voor het importerende (Nederlandse) en exporterende
bedrijfsleven. Het huidige APS heeft vanwege zijn complexiteit een
lage benuttingsgraad. Nederland meent dat de benuttingsgraad van het
nieuwe systeem flink omhoog moet. Een ander uitgangspunt voor
Nederland is dat preferenties terecht moeten komen waar ze het hardste
nodig zijn. Van belang is tevens dat het nieuwe APS volledig
WTO-conform is. Derhalve zal ook de herziening van de preferentiële
regels van oorsprong van belang zijn. Nederland is voorstander van
verdere vereenvoudiging, versoepeling en harmonisatie van deze regels.
Bij de harmonisatie zal onder meer gelet moeten worden op de regels
die gelden onder het Cotonou verdrag. Daarnaast is van belang het in
2003 verschenen Groenboek over de toekomst van oorsprongsregels in
preferentiële handelsakkoorden (COM (2003) 787). In reactie hierop is
van vele kanten gepleit voor een grotere flexibiliteit van de
oorsprongsregels. Bij de herziening van het APS moet dit worden
meegenomen. Tevens zijn bij de herziening consistentie,
rechtszekerheid, fraudegevoeligheid en handhaafbaarheid van belang.
Nederland onderschrijft het Commissiestandpunt dat de landen die
profiteren van het APS een grote verantwoording hebben ten aanzien van
de juiste toepassing van de APS bepalingen.
De richtlijnen in de mededeling zijn nog zeer algemeen van aard. De
Commissie geeft aan ook te streven naar een stabieler, eenvoudiger en
transparanter systeem. Bij de vormgeving van het APS zal veel afhangen
van de conceptverordening die de Commissie later dit jaar zal
presenteren. Dan zal pas duidelijk worden welke impact en
verplichtingen het nieuwe APS met zich meebrengt.
Fiche 13: Mededeling over een efficiënter gemeenschappelijk Europees
asielstelsel: de enkelvoudige procedure als volgende stap
Titel:
Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement. Een
efficiënter gemeenschappelijk Europees asielstelsel: de enkelvoudige
procedure als volgende stap
Datum Raadsdocument: 19 juli 2004
Nr Raadsdocument: 10471/04
Nr. Commissiedocument: COM(2004)503
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Justitie
i.o.m. BZ, FIN en VNG
Behandelingstraject in Brussel: Strategisch Comité voor Immigratie,
Grenzen en Asiel (SCIFA); JBZ-Raad
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
De Europese Raad concludeerde in oktober 1999 in Tampere dat de EU op
termijn zou moeten streven naar een gemeenschappelijke asielprocedure
en een uniforme asielstatus. In november 2000 publiceerde de Commissie
een mededeling over deze thematiek, die een werkprogramma voor de
toekomst bevatte. Daarin werd de weg gewezen naar een enkelvoudige,
`one-stop shop' procedure die in sommige lidstaten al bestond, waarin
alle beschermingsvormen in één procedure werden behandeld en daarover
één beslissing werd genomen. In de mededeling wordt voortgebouwd op
een studie die de Commissie in 2003 heeft laten verrichten, de Study
on the single asylum procedure `one-stop shop'. De Europese Raad van
Thessaloniki van juni 2003 bevestigde het belangrijk te vinden dat er
in de EU een doeltreffend asielsysteem zou komen, waarmee snel kan
worden vastgesteld welke personen bescherming nodig hebben, en dat
passende EU-programma's worden ontwikkeld. De Europese Raad verzocht
ook de Raad en de Commissie te bezien hoe de asielprocedures verder
versterkt kunnen worden om ze doeltreffender te maken en op die manier
de verwerking van aanvragen die niet in verband staan met
internationale bescherming, zoveel mogelijk te versnellen.
In de mededeling wordt geconcludeerd dat een enkelvoudige procedure de
volgende voordelen heeft:
de procedure is sneller en efficiënter, en daarmee goedkoper;
- het behandelen van alle beschermingsvormen maakt de
procedure transparanter;
- een snelle en alomvattende procedure helpt bij het
terugdringen van misbruik, terwijl lange en gecompliceerde procedures
het draagvlak voor het asielbeleid kunnen eroderen;
- het is bij een enkelvoudige procedure moeilijker om
verwijderingen te frustreren door steeds nieuwe beschermingsgronden
aan te voeren. Verwijderingen worden ook gemakkelijker als de
procedure en daarmee het verblijf in de lidstaten korter duurt.
De Commissie stelt maatregelen op EU-niveau voor, omdat de
kwalificatierichtlijn - die de definitie en de inhoud geeft van de
vluchtelingenstatus en van de subsidiaire (dat is niet van het
Vluchtelingenverdrag afgeleide) beschermingsstatus - de lidstaten
verplicht subsidiaire bescherming te verlenen wanneer een asielzoeker
aan de voorwaarden daarvoor voldoet. De asielprocedurerichtlijn sluit
procedures voor subsidiaire bescherming echter uit, wanneer lidstaten
daarvoor specifieke procedures hebben. Hierdoor kan een `protection
gap' in het gemeenschapsrecht ontstaan, dat wil zeggen dat bepaalde
procedures om bescherming aan te vragen niet onder het
gemeenschapsrecht vallen. Bovendien vergt een enkelvoudige procedure
nog grotere administratieve aanpassingen dan de aanpassingen waartoe
de asielprocedurerichtlijn de lidstaten verplicht, aangezien de
startpositie van de lidstaten in de uitgebreide Unie verschillend is.
Veranderingen om de procedures in de lidstaten op een gelijk niveau te
krijgen, kunnen volgens de Commissie beter worden bereikt als er
EU-doelstellingen geformuleerd zijn.
De Commissie wil het voorgaande in twee stappen bewerkstellingen:
eerst een voorbereidende fase, bestaande uit operationele acties en
expertmeetings, gevolgd door gemeenschapswetgeving.
Gemeenschapswetgeving kan onder meer betrekking hebben op het van
toepassing verklaren van de waarborgen voor procedures in eerste
aanleg uit de asielprocedurerichtlijn op aanvragen voor subsidiaire
bescherming; op het stellen van regels over rechtsmiddelen; het bezien
welke aanvragen die niet onder de kwalificatierichtlijn vallen bij een
enkelvoudige procedure moeten worden betrokken (bijvoorbeeld
tijdelijke bescherming of medische gronden). De Commissie wil hiermee
voorkomen dat het Vluchtelingenverdrag `verwatert', omdat een
enkelvoudige procedure zou leiden tot het verlenen van `lagere'
statussen dan die van vluchteling. Voor wat betreft verwijderingen zou
de `eindbeslissing' (i.e. een ongegrond verklaard beroep tegen een
negatieve beschikking in de zin van de kwalificatierichtlijn) het
besluit moeten zijn dat verwijdering mogelijk maakt. Ook zou een
mogelijk einddoel kunnen zijn een systeem van parallelle beslissingen
over asiel en terugkeer.
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., het betreft een mededeling.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t., het
betreft een mededeling
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t., het betreft een
mededeling. Wel zij reeds opgemerkt dat bij vervolgmaatregelen op
wetgevingsgebied zowel de subsidiariteitstoets als de
proportionaliteitstoets positief kunnen uitvallen, indien deze
wetgevingsmaatregelen aanpassing van bestaande gemeenschapswetgeving
met zich brengen die secundaire migratiestromen tussen de lidstaten
kunnen voorkomen.
Consequenties voor de EU-begroting: geen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
geen.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het inschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: geen
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland heeft zelf een enkelvoudige asielprocedure en steunt het
inrichten van een enkelvoudige asielprocedure in de lidstaten. Al
tijdens de Europese Raad van Tampere heeft Nederland zich daarvoor
sterk gemaakt. Met het oog op de inwerkingtreding van het
Constitutioneel Verdrag is het van groot belang dat op Europees niveau
aan een enkelvoudige procedure wordt gewerkt, omdat het
Constitutioneel Verdrag een veel bredere rechtsgrondslag biedt voor
het nemen van maatregelen ten aanzien van subsidiaire bescherming dan
het Verdrag van Amsterdam. Dit kan een belangrijke bijdrage leveren
aan het terugdringen van verschillen tussen de lidstaten en daarmee
aan het terugdringen van secundaire migratiestromen binnen de Unie.
Nederland zal de Commissie vragen precies aan te geven wat het
financieel beslag van de toekomstige voorstellen zal zijn.
Fiche 14: Mededeling "Studie naar de samenhang tussen legale en
illegale migratie"
Titel:
Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het
Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's,
"Studie naar de samenhang tussen legale en illegale migratie"
Datum Raadsdocument: 7 juni 2004
Nr Raadsdocument: 10244/04
Nr. Commissiedocument: COM (2004) 412
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Justitie
i.o.m. BZ, SZW, FIN en EZ
Behandelingstraject in Brussel: Strategisch Comité voor Immigratie,
Grenzen en Asiel; Groep op Hoog Niveau voor Asiel en Migratie;
JBZ-Raad
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel: Deze
mededeling bevat de resultaten van een studie naar de samenhang tussen
legale en illegale migratie. De mededeling gaat in op de vraag in
hoeverre mogelijkheden voor legale migratie invloed hebben op stromen
van illegale migranten en op de samenwerking met derde landen in de
strijd tegen illegale migratie.
De mededeling vloeit voort uit de conclusies van de Europese Raad van
Thessaloniki in juni 2003, waarin de noodzaak werd onderstreept van
het zoeken naar legale kanalen voor migratie naar de Unie, met
inachtneming van de opvangcapaciteit van de lidstaten en binnen het
kader van versterkte samenwerking met derde landen. Het Italiaanse
Voorzitterschap stelde op de informele JBZ-Raad in september 2003 voor
een studie uit te doen voeren naar een Europees quotastelsel voor
legale migratie. De reikwijdte van de studie werd om die reden
uitgebreid.
Achtereenvolgens behandelt de mededeling de bestaande
toelatingsregelingen voor economische migranten, regulering van het
aantal economische migranten, bilaterale overeenkomsten en
quotastelsels. Bijzondere aandacht wordt besteed aan
regulariseringsmaatregelen en de effecten daarvan. Vervolgens
behandelt de mededeling de samenhang tussen legale en illegale
migratiestromen en de betrekkingen met derde landen, waaronder de
effecten van bilaterale overeenkomsten en van het visumbeleid. De
conclusie luidt dat er geen eenduidig verband bestaat tussen het
gevoerde beleid ten aanzien van legale migratie enerzijds en illegale
migratiestromen anderzijds, omdat zoveel andere factoren van invloed
zijn op illegale migratie dat de beleidseffecten moeilijk vast te
stellen zijn. De Commissie acht het bij het terugdringen van illegale
migratie in samenwerking met derde landen belangrijk om een flexibel
pakket aan stimulansen te kunnen bieden, met name waar het gaat om
het sluiten van terug- en overnameovereenkomsten tussen de Unie en
derde landen. De Commissie wijst er daarbij op dat de buurlanden van
de Unie behalve transitlanden in toenemende mate ook bestemmingslanden
worden.
Met betrekking tot legale en illegale migratie doet de Commissie de
volgende voorstellen:
- Er moet intensiever en gerichter gebruik worden gemaakt van
overleg en informatie-uitwisseling, omdat er onvoldoende betrouwbare
en vergelijkbare gegevens op EU-niveau bestaan. De Commissie wil deze
verbetering laten plaatsvinden binnen het kader van het Comité voor
immigratie en asiel.
- Er komt een consultatieproces over EU-maatregelen inzake de
toelating van arbeidsmigranten. Hiertoe verschijnt nog in 2004 een
groenboek.
- De Commissie wil voorstellen voor een gemeenschappelijke
benadering van regularisering uitwerken.
Legale migratie moet worden gecombineerd met inburgeringsmaatregelen.
Hierbij moet de integratie van toegelaten derdelanders op de
arbeidsmarkt worden bevorderd in het kader van de Europese
werkgelegenheidsstrategie; moet de mobiliteit van derdelanders binnen
de Unie verder worden bevorderd; en zou de erkenning van
beroepskwalificaties van derdelanders moeten worden uitgebreid.
- De Commissie bevestigt het belang van het omzetten van
zwart werk in regulier werk, een van de tien prioriteiten in het kader
van de Europese werkgelegenheidsstrategie 2003.
- De ontwikkeling van een communautair terugkeerbeleid is een
prioriteit in de strijd tegen illegale immigratie (financieel
instrument; minimumnormen voor terugkeerprocedures; wederzijdse
erkenning van terugkeerbesluiten).
- De samenwerking met derde landen (van herkomst of transit)
moet worden geïntensiveerd op basis van daadwerkelijk partnerschap.
Alle beschikbare informatie over legale migratiemogelijkheden moet
worden bijeengebracht teneinde meer synergie tussen de lidstaten te
ontwikkelen ten aanzien van de toegelaten aantallen arbeidsmigranten.
In landen van herkomst zouden scholingsprogramma's kunnen worden
opgezet om migranten de vaardigheden bij te brengen waaraan in de Unie
behoefte bestaat. Ten slotte zou het visumbeleid versoepeld kunnen
worden ten aanzien van groepen voor wie geen risico van illegale
migratie bestaat.
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., het betreft een mededeling.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t., het
betreft een mededeling. Het Europees Parlement zal wel advies
uitbrengen over deze mededeling.
Instelling nieuw Comitologie-comité:n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit: n.v.t., het betreft een
mededeling. Bij vervolgmaatregelen zou evenwel in het oog moeten
worden gehouden dat de toelating van (en het vaststellen van de
aantallen) arbeidsmigranten een bevoegdheid van de lidstaten is.
Consequenties voor de EU-begroting: geen.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
geen.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het nschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): n.v.t.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.
Consequenties voor ontwikkelingslanden:
Zuid-Noord migratie kan bijdragen aan ontwikkeling. Vooral in stabiele
ontwikkelingslanden dragen geldovermakingen en brain gain bij aan
structurele ontwikkeling. Circulaire migratie, dat wil zeggen migratie
waarbij de migrant al dan niet tijdelijk terugkeert naar het land van
herkomst, kan de positieve effecten voor zowel herkomst- als
bestemmingslanden combineren, vooral als het om hoog opgeleide
migranten gaat.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland verwelkomt het verschijnen van deze mededeling, die in de
eerste plaats zal worden behandeld in het kader van de
JBZ-meerjarenagenda. Nederland staat positief tegenover het feit dat
de Commissie meer gegevensuitwisseling en samenwerking tussen de
lidstaten nastreeft. Hierin gaat de Nederlandse voorkeur er wel naar
uit om gebruik te maken van reeds bestaande instanties voor
gegevensuitwisseling. Na vijf jaar legaal verblijf kunnen migranten de
status van langdurig ingezetene verkrijgen, met een (geclausuleerd)
recht op vrij verkeer. Regulariseringen van illegale migranten in de
ene lidstaat hebben dus zeker ook op termijn consequenties in andere
lidstaten. Samenwerking tussen de lidstaten is daarom van belang. Bij
de bestrijding van illegale immigratie en de ontwikkeling van een
communautair terugkeerbeleid onderkent Nederland het grote belang van
samenwerking met derde landen op basis van partnerschap. Door
samenwerking op Europees niveau kunnen effectievere afspraken met
derde landen worden gemaakt (en nageleefd) om illegale migratie en
mensensmokkel te voorkomen en tot een effectievere uitzetting van
aangetroffen illegale migranten te kunnen komen.
Nederland zal de Commissie vragen precies aan te geven wat het
financieel beslag van eventuele toekomstige voorstellen zal zijn
Fiche 15: Mededeling inzake het aandeel van duurzame energie in de EU
Titel:
Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement -
Het aandeel van duurzame energie in de EU - Verslag van de Commissie
overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2001/77/EG, de evaluatie van
het effect van wetgevende instrumenten en andere communautaire
beleidsmaatregelen op de ontwikkeling van de bijdrage van duurzame
energiebronnen in de EU en voorstellen voor concrete acties.
Datum Raadsdocument: 3 juni 2004
Nr. Raadsdocument: 10132/04
Nr. Commissiedocument: COM(2004)366
Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van
Economische Zaken i.o.m. VROM, BZ,
FIN, OCW, V&W, LNV
Behandelingstraject in Brussel: RWG Energie, Raad Vervoer,
Telecommunicatie en Energie
Achtergrond, korte inhoud en doelstelling van het voorstel:
In de mededeling wordt de ontwikkeling van duurzame energie in de EU
geëvalueerd. Het gaat met name om 3 zaken:
- Opstelling van het formele verslag van de Commissie
krachtens art. 3 van de RL 2001/77/EG, met een beoordeling van de
vooruitgang die de lidstaten hebben gemaakt bij de verwezenlijking van
de nationale doelstellingen voor 2010 voor elektriciteit uit duurzame
energiebronnen;
- Beoordeling van de vooruitzichten voor het realiseren van
een aandeel van duurzame energie in het algehele energieverbruik in de
lidstaten van 12% in 2010 (incl. verwarming, elektriciteit en
vervoer), rekening houdend met de EU-wetgeving sinds 2000 en andere
maatregelen op het vlak van duurzame energie en energie-efficiënte;
- Voorstellen voor concrete acties op nationaal en
communautair niveau om te verzekeren dat de EU-doelstellingen voor
duurzame energie voor 2010 daadwerkelijk worden bereikt. In juni van
dit jaar is in Bonn een wereldconferentie over duurzame energie
gehouden. Naast de acties voor het bereiken van de EU-doelstellingen
voor 2010 is hier ook gesproken over de weg die moet worden bewandeld
met betrekking tot het EU-scenario tot 2020.
In de mededeling worden enkele bijkomende acties op communautair
niveau aangekondigd. Deze betreffen o.a.: meer succesvolle
demonstratie van innoverende technologieën, een actieplan voor
biomassa en intensiever gebruik van duurzame energie voor
verwarmingsdoeleinden. Op het gebied van windenergie doet de Commissie
aan de Lidstaten de aanbeveling te komen tot wettelijke regelingen ter
bevordering van de spoedige ontwikkeling van offshore-windenergie en
wordt aandacht gevraagd voor de versterking en verbetering van de
benodigde netinfrastructuur.
De Commissie zal, indien nodig, conform artikel 4, tweede lid van
Richtlijn 2001/77/EG, en op basis van een evaluatie van de nationale
steunregelingen, uiterlijk 27 oktober 2005 een voorstel doen voor een
communautaire regeling voor de stimulering van duurzame elektriciteit
in de EU.
Rechtsbasis van het voorstel: n.v.t., het betreft een mededeling.
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: n.v.t..
Instelling nieuw Comitologie-comité: n.v.t.
Subsidiariteit en proportionaliteit
Subsidiariteit: positief. In deze fase is er nog geen sprake van
verdere ontwerp-regelgeving. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor
het verwezenlijken van de overeengekomen streefcijfers. De lidstaten
moeten hiertoe maatregelen treffen. In de mededeling wordt aangegeven
welke landen op de goede weg zijn en welke niet.
Proportionaliteit: positief. In de mededeling worden enkele bijkomende
acties op communautair niveau aangekondigd maar deze acties betreffen
geen verdere regelgeving.
Consequenties voor de EU-begroting: geen, het betreft een mededeling.
Financiële, personele en administratieve consequenties voor de
rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
geen.
Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving/beleid,
(informatie over het nschakelen van nationale agentschappen /
zelfstandige bestuursorganen e.d., implementatie en uitvoering,
notificatie en handhaving en/of sanctionering): strikt genomen niet
van toepassing, het betreft een mededeling. De Commissie moedigt in de
mededeling wel in zijn algemeenheid aan om regelgeving, procedures,
vergunningen e.d. die spelen bij duurzame energie-investeringen, te
verlichten.
Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen) dan wel
voorgestelde datum inwerking treding (bij verordeningen en
beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t.
Consequenties voor ontwikkelingslanden: De Commissie heeft twee
centrale initiatieven ontplooid ten behoeve van de ontwikkeling van
duurzame energie in ontwikkelingslanden: een wereldomspannende
online-database met gegevens over beleid op gebied van duurzame
energie en een haalbaarheidsstudie voor de oprichting van fondsen en
risicokapitaal, in het bijzonder in ontwikkelingslanden en landen met
een overgangseconomie.
Nederlandse belangen en eerste algemene standpuntbepaling:
Nederland is akkoord met de richting en de inhoudelijke conclusies van
de mededeling. De lidstaten zijn nu aan zet om de doelstellingen voor
2010 te halen en (meer) beleid ter zake in te zetten. Aanvullende
regelgeving vanuit de Commissie zou in deze fase overbodig en
contraproductief zijn.
De Commissie heeft de volgende driedeling gemaakt: landen die op de
goede weg zijn om de doelstellingen te halen, landen die wel beleid
hebben geformuleerd maar waarvan de effecten nog zichtbaar moeten
worden en landen die nog onvoldoende beleid hebben geformuleerd.
Nederland zit in de middengroep: met o.a. de Regeling Milieukwaliteit
Elektriciteitsproductie heeft Nederland naar verwachting voldoende
beleid geformuleerd. De effecten daarvan zullen in de komende jaren
zichtbaar moeten worden. Nederland is het eens met deze opstelling van
de Commissie, de driedeling geeft goed aan waar lidstaten nu staan.
Tevens is Nederland het eens met de opstelling van de Commissie inzake
eventuele doelstellingen voor na 2010. Alvorens een standpunt te
bepalen over doelstellingen na 2010 zullen de lidstaten eerst dienen
aan te tonen dat zij serieus voortgang maken met de maatregelen die
nodig zijn om de reeds voor 2010 vastgestelde streefcijfers te
realiseren. In 2007 zullen nieuwe doelstellingen worden geformuleerd
voor na 2010. Dan is er ook meer duidelijkheid over het slagen van
het ingezette beleid om de doelstellingen voor 2010 te halen. De
eerste evaluatie van het ingezette beleid, die een opmaat zal zijn
voor het debat naar de nieuwe doelstellingen, zal in oktober 2005
plaatsvinden. Nederland is het eens met de Commissie dat R&D op het
terrein van technologiëen voor duurzame energie de komende jaren moet
worden geïntensiveerd. De Nederlandse uitganspunten in het kader van
de nieuwe Financiële Perspectieven 2007-2013 zijn hierbij leidend.
Bij Verordening (EG) nr. 790/2001 behoudt de Raad zich het
vaststellen van uitvoeringsbevoegdheden ten aanzien van bepaalde
gedetailleerde voorschriften en praktische procedures voor, "in
afwachting van een toetsing door de Raad van de voorwaarden waaronder
dergelijke uitvoeringsbevoegdheden na afloop van de genoemde
overgangsperiode aan de Commissie zullen worden verleend". Op dezelfde
manier verleent Verordening (EG) nr. 789/2001 de Raad de
uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot bepaalde gedetailleerde
voorschriften en praktische procedures voor de behandeling van
visumaanvragen. Deze voorbehouden bevoegdheden betreffende de
toepassing van de grenscontroles hebben betrekking op een belangrijk
deel van het huidige Gemeenschappelijk Handboek en de bijlagen
daarvan. Omdat de Commissie van mening is dat deze twee verordeningen
in strijd zijn met artikel 202 van het Verdrag en met artikel 1 van
Besluit 1999/468/EG, heeft zij op 3 juli 2001 bij het Hof van Justitie
beroep ingesteld tegen de Raad met een verzoek tot nietigverklaring
van de twee verordeningen (PB C 245 van 1.9.2001, blz. 12, zaak
C-257/01).
Artikelen 20 en 21 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, waarvoor
de rechtsgrond in het EG-Verdrag is te vinden in artikel 62, punt 3
(zie Besluit 1999/436/EG van 20 mei 1999, op cit.).
De hier voorgestelde uitwerking is gebaseerd op de bestaande tekst
van de verschillende voorstellen; en zal inhoudelijk uiteraard moeten
worden aangepast aan het resultaat van de onderhandelingen over deze
voorstellen.
Zie met name het document van het Belgische voorzitterschap
"Voorstel tot het opstellen van een praktisch werkinstrument voor de
grenscontroleurs" (doc. 12876/01 FRONT 56 COMIX 679 van 17.10.2001).
RL 75/117/EEG, gelijke beloning; RL 76/207/EEG gewijzigd bij
2002/73/EG, gelijke behandeling bij arbeid en beroep; RL 86/378/EEG
gewijzigd bij RL 96/97/EG, ondernemings- en sectoriële regelingen
inzake sociale zekerheid; RL 97/80/EG gewijzigd door RL 98/52/EG,
bewijslast
Report of the Secretary-General on his mission of good offices in
Cyprus of 28 May 2004, UN Doc S/2004/437.
Ministerie van Buitenlandse Zaken