Uitspraken van de Belastingkamers (week 36)
Bron: Gerechtshof Amsterdam
Datum actualiteit: 1-09-2004
1. Hof Amsterdam 20 augustus 2004, 03/01980, MK 4. De vooruitbetaalde
onderhoudskosten zijn aftrekbaar omdat was overeengekomen dat het
onderhoud verricht zou worden en dat de betaling in termijnen zou
geschieden. Geen sprake is van een depotstorting. Mogelijkheid van
terugvorderen bij eventuele ontbinding van overeenkomst vóórdat met
werkzaamheden een aanvang gemaakt zou worden, brengt niet met zich dat
deze betaling niet langer zou geschieden ter voldoening van de
prestatie die voor de erflaatster voortvloeide uit de overeenkomst.
Tekst uitspraak: 'AQ7873'
2. Hof Amsterdam 7 juli 2004, 03/03512, EK 17. Gemeente vernietigt na
een naamwisseling van X Y Nederland BV een WOZ-beschikkking op de oude
naam (X Nederland BV) en vervangt die 2 maanden later door eenzelfde
WOZ-beschikking ten name van X Y Nederland BV. In de tussentijd legt
de gemeente OZB-aanslagen op. Het Hof laat deze in stand op grond van
art. 220d, vierde lid, Gemeentewet, de zgn. vangnetbepaling.
Tekst uitspraak: 'AQ8610'
3. Hof Amsterdam 7 juli 2004, 03/04490, EK 17. Parkeerbelasting.
Herlaadbewijs in plaats van parkeerbewijs. Algemene beginselen van
behoorlijk bestuur. Belanghebbende kon op het moment van verkrijging
van het herlaadbewijs in de redelijke veronderstelling leven de
parkeerbelasting te hebben voldaan aan de gemeente.
Tekst uitspraak: 'AQ8622'
4. Hof Amsterdam 7 juli 2004, 03/04630, EK 17. Parkeerbelasting.
Herlaadbewijs in plaats van parkeerbewijs. Algemene beginselen van
behoorlijk bestuur. Bezoekerskaart van schoonzoon is door het inwerpen
van de munten in de automaat opgeladen. Geen parkeerbelasting voldaan.
Belanghebbende had moeten weten dat de parkeerbelasting niet was
voldaan aan de gemeente.
Tekst uitspraak: 'AQ8623'
5. Hof Amsterdam 26 augustus 2004, 03/04286, MK 1. In aangifte
(ingediend na opleggen ambtshalve aanslag) wordt beroep gedaan op
landbouwvrijstelling. Inspecteur is van mening dat die niet van
toepassing is en vordert na. Nieuw feit. Niet aannemelijk dat
inspecteur al eerder over kopie van de transportakte beschikte.
Landbouwvrijstelling terecht niet toegepast; koopprijs hoger dan
waarde bij voortdurende aanwending in landbouwbedrijf. Koper had de
bedoeling op de grond een parkeerterrein aan te leggen voor zijn
horeca-onderneming.
Tekst uitspraak: 'AQ8674'
6. Hof Amsterdam 14 juni 2004, 02/03726, DK. De Douanekamer stelt de
volgende prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie:
I. Kan de nieuwe tekst van artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van
het CDW toepassing vinden in een geval waarin de douaneschuld is
ontstaan én de navordering heeft plaatsgevonden vóór de
inwerkingtreding van die bepaling?
II. Indien vraag I bevestigend wordt beantwoord: is een
EUR.1-certificaat waarvan niet kan worden vastgesteld dat het
daadwerkelijk onjuist is omdat de oorsprong van de goederen waarvoor
het certificaat is afgegeven bij controle achteraf niet kon worden
bevestigd, terwijl de goederen alleen daarom de preferentiële
behandeling wordt onthouden, een "onjuist certificaat" in de zin van
de nieuwe tekst van artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het CDW
en zo dit niet het geval is, kan een belanghebbende dan toch met
vrucht een beroep doen op deze bepaling?
III. Indien vraag II bevestigend wordt beantwoord: op wie rust de last
te bewijzen dat het certificaat gebaseerd is op een onjuiste weergave
van de feiten door de exporteur, respectievelijk wie dient te bewijzen
dat de instanties die het certificaat afgaven klaarblijkelijk wisten
of hadden moeten weten dat de goederen niet voor preferentiële
behandeling in aanmerking kwamen?
IV. Indien vraag I ontkennend wordt beantwoord: Kan een belanghebbende
met vrucht een beroep doen op artikel 220, tweede lid, aanhef en
onderdeel b, van het CDW, zoals deze bepaling tot 19 december 2000
luidde, in een situatie waarin achteraf niet kan worden vastgesteld
dat de douaneautoriteiten een EUR.1-certificaat ten tijde van de
afgifte daarvan op goede gronden en terecht hebben afgegeven?
In 1997 heeft belanghebbende, douane-expediteur, in opdracht van I
diverse aangiften voor het vrije verkeer gedaan van boter, van
oorsprong uit Estland, waarbij aanspraak werd gemaakt op een
preferentieel tarief van douanerechten (0%) door middel van
overgelegde EUR.1-certificaten. Een onderzoek van de Europese
Commissie bij de exporteur van de boter in Estland wees uit dat zij
niet de oorspronkelijke documenten heeft bewaard die de Estse
oorsprong van de boter bevestigen. De inspecteur heeft vervolgens 264
uitnodigingen van douanerechten aan belanghebbende uitgereikt. De
Douanekamer overweegt dat het oorsprongsprotocol tussen de EG en
Estland ook ziet op controles a posteriori, en concludeert op basis
van het Commissie onderzoek dat er geen aanspraak op de
tariefpreferentie bestaat. De Douanekamer gaat ervan uit dat de
exporteur bij de aanvraag van de EUR.1-certificaten correcte
informatie over de oorsprong van de boter heeft overgelegd, en sluit
een vergissing in de zin van art. 220, lid 2, aanhef en onderdeel b,
CDW niet uit: er kan sprake zijn van een onjuiste uitlegging van de
oorsprongregels door de Estse douane.
Tekst uitspraak: 'AQ7396'