Antwoorden op Kamervragen van het Kamerlid Vietsch over vrijheidsbeperkende
interventies in verpleeg- en verzorgingshuis (2030417760)
1.
Wat is uw mening over de richtlijn `Handreiking verantwoord gebruik van
vrijheidsbeperkende interventies in het verpleeg- en verzorgingshuis' van de
brancheorganisatie Arcares?
1.
In mijn antwoord op vragen van de leden Verbeet en Van Dijken (2030415960) heb ik al in
positieve zin verwezen naar de handreiking van Arcares.
De handreiking schetst duidelijk het dilemma tussen het bestaande wettelijke kader van de
Wet Bopz enerzijds (dat alleen op speciaal daartoe aangemerkte afdelingen van
verzorgingshuizen geldt) en de dagelijkse praktijk anderzijds. Die praktijk kan de noodzaak
voelen om, "in het kader van goed hulpverlenerschap en goede zorg" vrijheidsbeperkende
interventies toe te passen. Ik vind dat Arcares op een zorgvuldige manier heeft getracht om
met dat dilemma om te gaan.
2.
Is volgens u het vastbinden en/of opsluiten van cliënten in verzorgingshuizen toegestaan,
ook als die cliënten verblijven in een niet speciaal daartoe in het kader van de Wet Bopz
aangemerkte afdeling.
2.
Dat is in bepaalde gevallen toegestaan. Zo gebeurt het nog wel eens dat in overleg met een
(wilsbekwame) bewoner wordt afgesproken 's nachts gebruik te maken van een bedhek.
Ook de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst biedt in bepaalde gevallen de
mogelijkheid om een vrijheidsbeperking toe te passen. Buiten deze situaties om is het in
verzorgingshuizen niet toegestaan om cliënten in hun vrijheid te beperken wanneer zij niet
verblijven in een speciaal daartoe aangemerkte afdeling.
3.
Hoe vaak komt het vastbinden en/of opsluiten van verzorgingshuiscliënten voor en wordt
het gemeld aan de Inspectie?
3.
In 2003 heeft de Algemene Rekenkamer onderzoek gedaan naar vrijheidsbeperkingen in
verpleeg- en verzorgingshuizen.1 Het onderzoek maakt echter geen onderscheid in de
resultaten voor verpleeg- en verzorgingshuizen. Alle psychogeriatrische (afdelingen van)
verpleeghuizen zijn aangemerkt in de zin van de Wet Bopz. Uit het onderzoek blijkt dat
vooral fixatie 's nachts (bedhekken) voorkomt bij verpleeg- en verzorgingshuizen. Fixatie
overdag komt minder vaak voor. Omdat het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen
in verzorgingshuizen niet is toegestaan, behoudens op daartoe aangemerkte afdelingen,
worden dergelijke maatregelen ook niet gemeld aan de Inspectie. Ik beschik dan ook niet
over specifieke cijfers hierover.
4.
Beschikt een huisarts over voldoende kennis om de toepassing van vrijheidsbeperkende
maatregelen in niet-Bopz instellingen te beoordelen? Zo ja, waarom kan een cliënt zijn
huisarts niet behouden indien hij overgaat naar een Bopz-afdeling?
1 Dementerenden en de Wet Bopz kamerstuk 28 950, nrs. 1 en 2
4.
In de recente `Handreiking voor de organisatie van de medische en farmaceutische zorg aan
ouderen in een verzorgingshuis en thuis'2 is de taakopvatting geschetst van huisartsen over
de zorg aan ouderen in een verzorgingshuis en thuis. De handreiking verwijst onder meer
naar een gezamenlijke publicatie van de LHV en NVVA (1998) over de onderlinge
taakopvatting. Kern daarvan is de opvatting dat "complexe zorg een taak (is) van de
verpleeghuisarts en niet van de huisarts". De LHV constateert dat van deze opvatting nog
maar weinig is geëffectueerd zodat complexe zorg nog steeds tot het domein van de
huisarts wordt gerekend. Volgens de LHV moet de huisarts zelf de keuze maken om in de
eigen praktijk complexe zorg wel of niet tot het takenpakket te rekenen; in het eerste geval
moet de huisarts dan ook zorgen voor voldoende deskundigheid.
De Ziekenfondswet bepaalt dat iemand die thuis verblijft of in een verzorgingshuis, zijn
eigen huisarts kiest (c.q. behoudt). Wanneer iemand evenwel is aangewezen op
verpleeghuiszorg, wordt de zorg dermate complex en specialistisch, dat de verpleeghuisarts,
die verantwoordelijk is voor AWBZ-behandeling, daarvoor de eerste aangewezene is.
5.
Op welke wijze moeten cliënten of hun vertegenwoordigers van te voren instemmen met het
toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen zoals het vastbinden of opsluiten van
cliënten?
5.
De Wet Bopz schrijft voor dat iemand toestemming moet geven voor een behandeling en
dus ook voor het toepassen van een vrijheidsbeperkende maatregel. Als iemand dat zelf niet
kan, kan een vertegenwoordiger dat namens de betrokkene doen. De zorgverlener die een
behandeling en/of een vrijheidsbeperkende maatregel wil toepassen, moet die, behoudens
noodsituaties, opnemen in het zorgplan waarover met de patiënt of diens vertegenwoordiger
overeenstemming moet zijn bereikt. De wet schrijft niet voor op welke wijze die instemming
moet worden gegeven.
6.
In welke concrete situaties zijn vrijheidsbeperkende maatregelen toegestaan bij gevaar voor
lichamelijk uitputting, tegen gevolgen van vallen of tegen gevaarlijke situaties waarin
cliënten verzeild kunnen raken door te gaan dwalen of om personeel en andere cliënten te
beschermen tegen agressief gedrag?
6.
Vrijheidsbeperkende maatregelen mogen worden toegepast als onderdeel van het zorgplan
en moeten dan zijn gericht op verbetering van de stoornis van de geestvermogens van de
betrokkene. Indien de betrokkene zich verzet mogen vrijheidsbeperkende maatregelen alleen
worden toegepast als dat noodzakelijk is om gevaar voor de bewoner zelf of voor anderen te
voorkomen (art. 38 lid 5 Wet Bopz: dan is er sprake van dwangbehandeling). In het geval
zich een noodsituatie voordoet waarin het zorgplan niet voorziet, mogen vrijheidsbeperkende
maatregelen alleen worden toegepast ter overbrugging van de tijdelijke noodsituatie. Een
noodsituatie in de zin van de wet doet zich bij uitzondering voor en mag dus niet te snel
worden aangenomen.
Uit het nog lopende onderzoek Valincidenten in verpleeghuizen3 blijkt dat valincidenten veel
voorkomen in verpleeghuizen en dat vooral psychogeriatrische patiënten een relatief groot
risico hebben om te vallen. Over de vraag of een valrisico een zodanig gevaar voor de
2 dr. A.H.J. van de Rijdt-Van de Ven, uitgave van de LHV, 2004
3 iRv, Kenniscentrum voor revalidatie en handicap, Valincidenten in verpleeghuizen, 2000-
2001
betrokkene oplevert, dat fixatie is gerechtvaardigd, lopen de meningen uiteen. Ik vind het
van belang om de nadruk te leggen op alternatieven voor fixatie en valpreventie.
7.
Hoe vaak komt het voor dat cliënten vastgebonden worden zodat aan de dagstructuur
voldaan kan worden of zodat alle zorgactiviteiten uitgevoerd kunnen worden zoals bij het in
de richtlijn genoemde voorbeeld van het uit bed halen van cliënten op een door verzorgende
uitgekozen tijdstip en vervolgens in een stoel fixeren van cliënten tot het ontbijt?
8.
Hoe vaak komt het voor dat cliënten gefixeerd worden omdat er onvoldoende personeel in
de nachtbezetting beschikbaar is of omdat er onvoldoende eenpersoonskamers aanwezig
zijn of omdat er onvoldoende dagbesteding is?
7. en 8.
Gelet op de onderlinge samenhang, beantwoord ik deze vragen tezamen.
Uit het antwoord op vraag 6 blijkt dat de in de vragen 7 en 8 genoemde voorbeelden niet
behoren tot de gronden die toepassing van een vrijheidsbeperkende maatregel
rechtvaardigen. In de handreiking van Arcares staat ook expliciet dat "het handhaven van de
dagstructuur op zich niet acceptabel (is) als motief om vrijheidsbeperkende interventies toe
te passen" en verder: "er (moet) om te beginnen sprake zijn van een gevaar of risico,
vóórdat vrijheidsbeperkingen overwogen worden". Arcares heeft voor fictieve voorbeelden
gekozen om dat te illustreren. Op de vraag hoe vaak fixatie met als reden één van de
voorbeelden in de vragen voorkomt, kan ik dan ook geen antwoord geven.
9.
Bent u van plan maatregelen te nemen die het vastbinden of opsluiten van cliënten beperkt
of verbieden. Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet.
9.
Zoals ik hierboven reeds heb geantwoord, zijn de voorbeelden die in de vragen worden
geschetst, geen rechtvaardiging voor het fixeren van mensen. Mochten situaties zoals in de
voorbeelden genoemd toch voorkomen, dan kan de Inspectie daar met de huidige Wet Bopz
reeds een einde aan maken; de huidige wetgeving hoeft in dit verband dus niet aangepast te
worden. In antwoord op de vragen van de Kamerleden Veenendaal (VVD) en Joldersma
(CDA) over het onvrijwillige vasthouden van demente patiënten in hun thuissituatie
(2010415870) heb ik al aangegeven dat ik bezig ben een nieuwe regeling te ontwikkelen
voor de toepassing van vrijheidsbeperkingen bij mensen met dementie of een verstandelijke
handicap. In het kabinetsstandpunt over de Wet Bopz, dat op 11 augustus 2004 naar u
verzonden is, wordt aangegeven aan welke uitgangspunten die nieuwe regeling mijns inziens
zou moeten voldoen. Duidelijk is in ieder geval wel dat kwetsbare groepen, zoals demente
ouderen of verstandelijk gehandicapten, niet alleen binnen de muren van een instelling maar
ook daarbuiten voldoende rechtsbescherming moeten hebben indien zij bij hun verzorging
worden geconfronteerd met vrijheidsbeperkingen.
---- --
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport