ChristenUnie
Bijdrage debat integratie (rapport commissie Blok) Dinsdag 31 Augustus
2004 - 13:32
Alleen uitgesproken tekst geldt
André Rouvoet: Als er ergens gesproken kan worden van schuivende
panelen, dan wel op het terrein van het integratiebeleid. De cie.-Blok
beschrijft het, het kabinet beaamt het: we zijn van het
welzijnsbeleid, via het minderhedenbeleid, terechtgekomen bij het
integratiebeleid. Maar de verschuiving in het maatschappelijke en
politieke debat gaat verder dan deze accentwijzigingen in het beleid:
de toon waarop, de sfeer waarin we spreken over zaken als immigratie
en integratie is wezenlijk veranderd. Het is nog niet zo lang geleden
dat het debat werd overheerst door een idealistisch, optimistisch
spreken over de multiculturele samenleving. Dat hing samen met de
destijds dominante politieke opvattingen: een sterk ideologisch
multiculturalisme, dat cultuurrelativistisch van aard was. Culturele
diversiteit en pluraliteit waren niet alleen feitelijkheden, maar
tevens nastrevenswaardige idealen. Toenmalig minister van Justitie
Hirsch Ballin wilde zelfs overstappen op een pluriform rechtssysteem.
De meer problematische kanten, die er natuurlijk toen ook al waren,
bleven onderbelicht, met als gevolg teveel vrijblijvendheid in het
beleid en de neiging van velen om de reële problemen die met de komst
van grote groepen allochtone nieuwkomers in ons land samenhingen te
ontkennen, of in elk geval te bagatelliseren. Wie vragen stelde rond
het absorptievermogen van de Nederlandse samenleving of het waagde om
te spreken over het evenwicht tussen rechten en plichten, over de
zorgwekkende cijfers met betrekking tot het aandeel van allochtone
minderheden in de criminaliteit of over de noodzaak tot het aanvaarden
van bepaalde kernwaarden van de Nederlandse rechtsorde en de
beperkingen die vanuit die rechtsorde zouden moeten worden gesteld aan
de beleving van de eigen identiteit van de nieuwe medelanders, kortom:
alle punten die het kabinet nu opsomt onder het kopje afstand te
groot, kon op veel weerstand en bestrijding rekenen: daarmee begaf je
je buiten de algemeen aanvaarde grenzen van het debat. Verwijten van
stigmatisering en het inspelen op onderbuikgevoelens waren al gauw je
deel.
Ik herinner me dat ik tien jaar geleden sprak op een partijcongres
over het thema Vreemdelingen voor elkaar en daar kritiek oefende op de
heersende ideologie van het multiculturalisme. Dat was toen niet erg
politiek-correct, nu staat het met zoveel woorden in het
kabinetsstandpunt dat we vandaag bespreken en wordt het breed gedragen
in de politiek en in de samenleving.
Het mag duidelijk zijn dat mijn fractie deze klimaatverandering op
zichzelf positief waardeert: een evenwichtiger benadering, oog voor
schaduwzijden en problematische aspecten van onze multi-etnische
samenleving, verplichtend in plaats van vrijblijvend. En zoals het
kabinet schrijft zonder het multiculturalisme als normatief ideaal te
beschouwen. Het klinkt ons vandaag de dag als tamelijk vanzelfsprekend
in de oren. Toch gaat het hier om een betrekkelijk jonge benadering.
Ik herinner me nog de storm van protest die CDA-lijsttrekker
Balkenende over zich heen kreeg toen hij het waagde om een
opinie-artikel van deze strekking te publiceren.
Veel van de uitgangspunten van het kabinet worden dus door mijn
fractie gedeeld. Tegelijkertijd wil ik een kanttekening plaatsen: we
moeten oppassen door te schieten naar de andere kant. Een zakelijke,
nuchtere benadering, met oog voor de problemen is prima, sterker: is
noodzakelijk, maar er is geen noodzaak om alles wat met integratie
samenhangt te problematiseren. Dat proef ik wel een beetje bij het
kabinet die, tegenover het normatief ideaal van het multiculturalisme,
nu het centrale sociale probleem van de integratie plaatst. De vraag
is of dat nodig is en of het ons verder helpt.
Het spreken van een beleidsomslag naar integratiebeleid nieuwe stijl
heeft een zekere stoerheid. Maar het kabinet mag dan aan het einde van
de reactie zeggen niet te streven naar polarisatie of afwijzing van
minderheden, toch kunnen we er niet omheen dat de discussie momenteel
met scherpte wordt gevoerd en in elk geval zo wordt gevoeld. Dat geeft
wel degelijk aanleiding tot zorg, omdat het ook kan leiden tot een
gevoel van onheuze bejegening. Met andere woorden: uitgangspunten als
integratie is geen assimilatie, integratie is wederzijds en voorkomen
van wantrouwen zijn goed, maar het komt zeker ook aan op de uitwerking
in de praktijk en op de toonhoogte van het debat. Ook in zakelijkheid
kun je doorschieten. In dit verband wil ik nog een kanttekening maken:
je ontkomt af en toe niet aan de indruk dat achter bepaalde
maatregelen op het terrein van het integratiebeleid niet primair
bevordering van de integratie als motief ligt, maar veeleer beheersing
van de immigratie (bijv. verhoging leges, maatregelen
huwelijksmigratie). Dergelijke verzwegen doelen van het beleid dragen,
dunkt mij, ook niet bij aan een zuiver en evenwichtig debat, maar wel
aan ongerustheid en onzekerheid bij degenen over wie we het hebben.
Wat die toon van het debat betreft: er is geen behoefte aan taboes,
maar evenmin aan onnodig grote en zware woorden. De tekortkomingen in
het integratiebeleid mogen, nee: móeten worden benoemd, maar het helpt
niet als politieke leiders lukraak roepen dat het integratiebeleid is
mislukt. Ik heb geen behoefte om het debat met de commissie-Blok over
te doen, maar de manier waarop door sommigen aan de haal werd gegaan
met dit eigen onderzoek van de Kamer, zelfs voordat het rapport
publiek was gemaakt, vond ik een schoolvoorbeeld van onnodige en
weinig behulpzame polarisatie van een complex vraagstuk. Dan voelt
mijn fractie zich meer thuis bij de benadering van de commissie-Blok
met alle kritische opmerkingen die ook mijn fractie heeft gemaakt bij
het rapport en m.n. de aanbevelingen die ten aanzien van deze
hoodfvraag benadrukte dat het bij de beoordeling van het
integratiebeleid van de afgelopen decennia van groot belang is om heel
precies te zijn bij het aanwijzen van de terreinen en de effecten van
beleid op de verschillende terreinen.
Een opmerking van de zelfde strekking valt te maken ten aanzien van de
manier waarop de laatste jaren over de rol van godsdienst wordt
gesproken. Meer en meer signaleer ik de neiging om niet alleen maar
naar de reëel bestaande problematische aspecten van een ons vreemde
religie te kijken, maar gemakshalve maar de islam als zodanig te
problematiseren. Natuurlijk: de zorgen over uitwassen die samenhangen
met het islamitisch geloof zijn reëel; daarin past geen naïviteit.
Maar laten we oppassen dat het debat over integratie in zn geheel
wordt overschaduwd door uitingen van fundamentalistisch extremisme en
(dreigend) terrorisme. Dat helpt ons niets verder en dient zeker de
integratie van de in ons land aanwezige inburgeraars niet, of ze nu
moslim zijn of niet.
In dit verband wil ik ook gezegd hebben dat ik het riskant vind als ik
zie dat niet iedereen de verleiding kan weerstaan om vanuit eigen
opvattingen over de rol van religie in het publieke leven vergaand in
te grijpen in de grondrechten en vrijheden van anderen. Soms valt er
zelfs een wat ik zou willen noemen seculier-humanistische
zendingsdrang te bespeuren om religie als zodanig te bestrijden. Juist
dezer dagen zien we daar nog weer een voorbeeld van, dat wordt
beschreven in termen van een provocatie en een kruistocht tegen de
islam. Vanzelfsprekend zijn over de intenties, zoals het verzet tegen
geweld tegen vrouwen, ook positieve opmerkingen te maken, maar ik ben
ervan overtuigd dat dit soort acties de integratie en het debat erover
niet echt verder helpen.
Een van onze kritiekpunten ten aanzien van het rapport van de
cie.-Blok was dat men nauwelijks oog had voor de factor van cultuur en
religie in het proces van integratie. Het is onze overtuiging dat als
we de betekenis van cultuur, religie en levensovertuiging voor de
identiteit van mensen en derhalve ook voor hun positie in een
samenleving miskennen, echte integratie onmogelijk zal blijken te
zijn.
Ik ben het dus graag eens met de stelling van het kabinet dat
integratie geen assimilatie is. Maar dat betekent dus ook dat we
accepteren dat er grenzen zijn aan wat we op de noemer van gedeeld
burgerschap kunnen afdwingen. Dat impliceert dus ook het aanvaarden
van een eigen, onder meer door cultuur en religie bepaalde identiteit
van mensen. Zelfs als het om kernwaarden van de Nederlandse
samenleving gaat, zijn er of we het nu leuk vinden of niet grenzen aan
de mogelijkheden om mensen, autochtonen of allochtonen, tot
conformiteit aan die kernwaarden te brengen. Die grenzen vallen samen
met de grenzen van het publieke domein. Ook hier vind ik de
commissie-Blok zeer zorgvuldig: De waarden en normen, zoals die in de
wet zijn verankerd, worden door een ieder in acht genomen. In het
publieke domein dient de wet zonder meer te worden gerespecteerd. In
het private domein is er ruimte voor differentiatie en eigen
interpretatie, zolang dat niet in strijd is met de wet. Naast de
waarden en normen die in de wet zijn verankerd, zijn er ook
ongeschreven regels die het functioneren in de samenleving makkelijker
maken en daarom van belang zijn voor nieuwkomers om zich op te
oriënteren. Een uitstekende benadering! Consequentie is wel dat we de
vrijheid om in eigen kring naar eigen religieus-culturele maatstaven
te leven respecteren, ook als dat tegen onze waarden ingaat. Als we
dat als samenleving niet kunnen opbrengen en grondrechten van
nieuwkomers als hinderlijk ervaren bij het realiseren van ons idee van
een goede samenleving, dreigen we ons schuldig te maken aan een zelfde
type onverdraagzaamheid, om niet te zeggen fundamentalisme dat we op
andere fronten zeggen te willen bestrijden.
Ik ben ermee ingenomen dat het kabinet zich van de beperkingen in dit
opzicht bewust lijkt te zijn waar het zegt over onderwerpen die op het
terrein van de persoonlijke vrijheid liggen, maar die wel een relatie
hebben met wat in onze samenleving als kernwaarden wordt aangeduid, in
discussie (liever: gesprek) te willen gaan. Dat lijkt mij de juiste
benadering.
Dit gezegd hebbend blijft natuurlijk staan dat voor nieuwkomers net zo
goed als voor autochtone Nederlanders geldt dat de vrijheid die in de
grondrechten aan iedereen toekomen behoort te worden beleefd en
genoten binnen de grenzen die onze rechtsorde eraan stelt. Daaraan
doet ook het principe dat integratie een proces van twee kanten is
niets af. Integratie is geen totale aanpassing (assimilatie) van de
nieuwkomer aan de Nederlander (als die al bestaat), maar wel een
inpassing van de medelander, mét zn eigen cultureel-religieuze
identiteit, in de Nederlandse rechtsorde. Je durft het bijna niet meer
hardop te zeggen, maar in die zin is de slogan integratie met behoud
van identiteit nog altijd actueel. Dat kan ook eigenlijk niet anders
Waar leidt dit uitgangspunt toe? Ik noem maar enkele willekeurige
punten: tegen vrouwenbesnijdenis moet worden opgetreden; ook
allochtoon antisemitisme mag niet worden getolereerd; t.a.v. kleding
en andere religieuze uitingen is terughoudendheid op zijn plaats, maar
kunnen functionele gronden aanleiding zijn om beperkingen te stellen
aan de individuele vrijheid. Het is overigens wel goed om te bedenken
dat godsdienstvrijheid niet alleen ziet op een groepsvrijheid, maar
eerst en vooral ook op een individuele vrijheid. De paradox van de
rechtsstaat is dat de mogelijkheden voor de overheid om bijv. uit
emancipatoir oogpunt in te grijpen in de privé-sfeer teneinde de
individuele keuzevrijheid van bijv. vrouwen te bevorderen beperkt
zijn.
Ik kom dan tot een aantal meer concrete punten, waarbij gezegd moet
worden dat heel veel zaken natuurlijk al uitvoerig zijn
bediscussieerd. In het debat met de commissie-Blok, in de lopende
discussie over de nieuwe WIN, in de besprekingen van de aanpak van
illegaliteit. Onze woordvoerder, Tineke Huizinga, heeft bij de
verschillende gelegenheden klip en klaar gemaakt waar de ChristenUnie
staat. Ik ga dat niet overdoen. Net als de meeste andere fracties
heeft ook de ChristenUnie in het debat met de commissie een eigen
notitie met een aantal voorstellen op het terrein van de integratie
gepresenteerd. Het lijkt me goed, aangezien dát debat toen vooral in
het teken stond van de bevindingen en de aanbevelingen van de
commissie, om nu op een enkel punt onze eigen ideeën en voorstellen
over het voetlicht te brengen.
Het is een zeer bewuste keuze geweest om onze notitie de titel Kiezen
voor Nederland te geven. Dit titel hangt nauw samen met de visie van
de ChristenUnie op integratie: het gaat om medeburgerschap en
ontplooiingskansen voor wie kiest voor een toekomst in Nederland. Dat
laatste is cruciaal. Integratie begint met wezenlijk kiezen voor je
nieuwe land; dat is de noodzakelijke (zij het ook niet een voldoende)
voorwaarde voor verwezenlijking van een groot aantal andere met
integratie verbonden zaken, zoals werkgelegenheid, meer sociale
integratie enzovoorts. Vandaar ook ons voorstel om bij de
naturalisatie van de nieuwkomer via een loyaliteitsverklaring het
moment te markeren waarop de aspirant-Nederlander duidelijk maakt van
nu af aan zich innerlijk te verbinden aan het nieuwe thuisland. Dit
sluit een zekere mate van blijvende verbondenheid met het land van
herkomst vanzelfsprekend niet uit, maar geeft wel uitdrukking aan de
innerlijke keuze en het commitment om de toekomst niet daar, maar hier
te zoeken. Mijn fractiegenote Tineke Huizinga heeft er in het debat
met de commissie de vinger bij gelegd dat hier een les ligt in de
eerdere immigratiebewegingen van voor 1970: waar sprake was van een
dubbele loyaliteit, gaf de integratie veelal problemen (denk aan de
Molukkers), terwijl een meer besliste keuze voor Nederland als nieuwe
vaderland een succesvolle integratie vergemakkelijkte, ook zonder dat
er sprake was van een totaalverlies van eigen taal, cultuur en religie
(Indische Nederlanders, Joden). Ik vraag de bewindslieden hoe zij
vanuit het uitgangspunt van het kabinet integratie is meedoen
aankijken tegen zon loyaliteitsverklaring.
Vanuit deze zelfde gedachtegang pleit de ChristenUnie, net als het
kabinet, voor het tegengaan van de dubbele nationaliteit. ()
Criminaliteit:
Men kan er niet omheen, dat een belangrijk deel van de moeiten van het
actuele integratievraagstuk direct, dan wel indirect te maken heeft
met de hinder die de bevolking ondervindt van overlastgevend en
crimineel gedrag, waarbij in elk geval in de waarneming van veel
mensen een groot deel van die overlast of dat criminele gedrag op het
conto kan worden geschreven van allochtonen.
Niet alleen de overlast of kleinere vormen van criminaliteit vormen
een probleem; de parlementaire commissie opsporingsmethoden, de
commissie Van Traa deed in 1996, op basis van haar bevindingen, al de
aanbeveling hoge prioriteit te geven aan het verminderen van de
betrokkenheid van etnische gemeenschappen bij de georganiseerde
criminaliteit.
Actuele cijfers onderstrepen deze verontrusting. Zo is inmiddels meer
dan twee op de drie nieuwkomers in de penitentiaire inrichtingen van
allochtone afkomst. De kans dat een allochtoon een vrijheidsstraf
ondergaat is liefst 17 keer hoger dan voor een autochtone Nederlander.
Ook de instroom van minderjarige allochtonen in opvanginrichtingen en
behandelinrichtingen is buitensporig hoog.
Goed dat het kabinet hier oog voor heeft, dit itt commissie Blok die
dit punt goeddeels liet liggen.
Maatregelen
De maatregelen van het kabinet liggen op algemeen niveau; op zich
begrijpelijk en goed, want de wet is voor iedereen gelijk.
Wel is belangrijk dat we ons realiseren dat de bevolkingsgroepen
waaronder veel crimineel gedrag voorkomt, niet zelden zelf vaak de
meeste last hebben van crimineel gedrag. Het is dus in het belang van
de allochtone groeperingen zelf om de criminaliteitsbestrijding te
versterken; vanuit dit belang is er ook niet zelden een reële
voedingsbodem om hieraan mee te werken. Dat zal dus ook een
aanknopingspunt voor beleid moeten zijn: medewerking krijgen van uit
de risico-groepen zelf.
Verder zien we één uitzondering op de onwenselijkheid om allochtone
criminelen op een andere wijze tegemoet te treden dan autochtone
criminelen:
De vreemdelingenwet biedt de mogelijkheid om bij zwaardere
veroordelingen wegens een misdrijf waarop drie jaren of meer
vrijheidsstraf staat, (verlenging van verblijfsvergunningen te
weigeren of tijdelijke verblijfsvergunningen in te trekken. De
ChristenUnie pleit er voor deze intrekkingsgronden consequenter te
gebruiken. Het verblijfsrecht van de vreemdeling is een gastrecht en
bij een zwaarwegend misbruik van dit gastrecht geldt intrekking van de
verblijfsvergunning als een bij uitstek geschikte reactie daarop.
Daarnaast wil de ChristenUnie dat deelname aan de gewapende strijd in
de zin van artikel 205 wetboek van strafrecht (bijvoorbeeld dus de
jihad), leidt tot verlies van het Nederlanderschap. Ik begrijp uit de
recente brief dat het kabinet inmiddels in dezelfde lijn denkt.
Onderwijs
Over het thema onderwijs wil ik kort zijn. Daarover is bij
verschillende gelegenheden door zowel de woordvoerders integratie als
de woordvoerders onderwijs al uitvoerig gesproken. Ik heb er geen
behoefte aan alle misverstanden en ongenuanceerde voorstellingen van
zaken rond bijv. het probleem van de zwarte scholen en de relatie met
de vrijheid van onderwijs op te rakelen.
Eén punt licht ik er even uit, omdat de commissie-Blok dat had laten
liggen, terwijl het mijns inziens een belangrijk punt in deze
discussie is. Is het mogelijk dat er een positieve relatie is tussen
op levensbeschouwelijke of religieuze denkbeelden gebaseerd onderwijs
en integratie van nieuwkomers? Die vraag is kennelijk open. De
commissie stelt zelf immers dat de invloed van zware/islamitische
scholen op integratie nauwelijks is onderzocht. Wat antwoordt het
kabinet hierop?
Het is tegen deze achtergrond dat mijn fractie buitengewoon
terughoudend is over voorstellen m.b.t. niet vrijblijvende afspraken
tussen gemeenten en scholen en regelingen als de 80%-grens v.w.b.
achterstandsleerlingen. We zullen daar uiteraard bij de betreffende
debatten op terugkomen.
Tot slot v.w.b. onderwijs stip ik onze zorgen aan over de
aangekondigde korting op het budget voror het
onderwijsachterstandenbeleid. Eigen verantwoordelijkheid wil niet als
bij andere aspecten van inburgering zeggen dat faciliteiten zomaar
kunnen worden afgeschaft of verdwijnen. Men heeft het wel over nieuwe
acties, maar koppelt tegelijkertijd hieraan een forse bezuiniging.
Soms met oneigenlijke argumenten: als zouden scholen door de huidige
gewichtenregeling streven naar een zwarte school. Lijkt ons
vergezocht. Is immers niet de klacht dat je juist teveel witte scholen
hebt?
Werkgelegenheid
Hier focust het kabinet vrijwel geheel op het algemene
arbeidsmarktbeleid, waar bijvoorbeeld gewezen wordt op het principe
werk boven inkomen, de nieuwe ABW, etc. Op zich prima, we zijn
huiverig voor specifiek toegespitst beleid. Wel moeten we opmerken dat
anderzijds juist maatregelen waarvan allochtonen baat hadden
(gesubsidieerde arbeid) worden ingekrompen of verdwijnen. Net als bij
onderwijsachterstandenbeleid wordt hier dus het paard achter de wagen
gespannen.
Imams (en andere religie-onderwerpen)
Van de wenselijkheid van een Nederlandse imam-opleiding is al lang
sprake. Dit wordt nu nader onderbouwd met de behoefte vanuit jis en
leger naar geestelijken met kwaliteit van vooral moslim-signatuur.
Het punt in geding is: wat nu als vanuit moslims zelf geen
initiatieven worden ontplooid en men genoegen blijft nemen met
buitenlandse imams? De commissie De Ruiter stelt dat we het niet
zozeer uit de moslims zelf moeten verwachten (geen draagvlak, te
verdeeld).
Het kabinet gaat nu zelf actief optreden en gaat ontwikkelingen
steunen die alsnog tot een imamopleiding kunnen leiden.
Misschien begrijpelijk, maar wel een gevaarlijke ontwikkeling, zeker
als de bedoeling min of meer impliciet dan ook wel enige inhoudelijke
bemoeienis zal zijn. Voor je het weet krijg je een minister voor
godsdienstzaken, zoals in Turkije.
De toelating van buitenlandse imams gaat langs de gebruikelijke
maatstaf van prioriteitsgenietend aanbod (eerst EU, pas dan
daarbuiten). Het valt echter op dat die maatstaf naar christelijke
voorgangers veel strenger lijkt te worden toegepast; zo komt het voor
dat eritrese koptische priesters hier niet worden toegelaten terwijl
evident is dat dergelijk aanbod in Nederland niet aanwezig is. Hoe kan
dat?
Tegen radicalisering wil het kabinet wederzijds commitment met moslims
versterken en contacten aanhalen, oa via CMO. Hoe ziet kabinet dan dit
CMO of vergelijkbare organisaties? Het lijkt of functies die in
christelijke kring RvK en CIO afzonderlijk uitoefenen geacht worden
ineengeschoven te worden. Dat lijkt me moeilijk: facilitaire afspraken
en contact over de inhoud zijn heel andere dingen.
---