Uitspraak Rechtbank Amsterdam LJN-nummer: AQ8127 Zaaknr: 13/067086-04


Bron: Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak: 27-08-2004
Datum publicatie: 27-08-2004
Soort zaak: straf -
Soort procedure: eerste aanleg - meervoudig

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/067086-04

Datum uitspraak: 27 augustus 2004

op tegenspraak

VERKORT VONNIS

van de rechtbank Amsterdam, negende meervoudige kamer B, in de strafzaak tegen:

,
geboren te op 1961, ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het , gedetineerd in het Huis van Bewaring "Havenstraat" te Amsterdam.

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 augustus 2004.


1. Telastelegging

Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage I aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.


2. Voorvragen
...


3. Waardering van het bewijs

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

ten aanzien van het onder 1 telastegelegde:

op 19 februari 2004 te Amsterdam opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met die opzet, op korte afstand met een revolver, kogels in de borst en het been van die geschoten, tengevolge waarvan voornoemde is overleden;

ten aanzien van het onder 2 telastegelegde:

op 19 februari 2004 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een revolver (merk Aranzabal, nummer 740040), voorhanden heeft gehad.


4. Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.


5. De strafbaarheid van het feit

5.1. De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging nu verdachte heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces. De raadsman heeft hiertoe het volgende aangevoerd.

Deze zaak heeft een voorgeschiedenis van stelselmatige bedreigingen door het gericht tegen verdachte en zijn [vriendin verdachte] die zorgde voor een steeds verder oplopende spanning, met name voor verdachte.
Op de dag van de gewelddadige confrontatie tussen verdachte en waren de bedreigingen op zijn hevigst. Verdachte was die dag zo bang dat hem wat aan zou doen dat hij op een gegeven moment naar zijn eigen huis is gegaan en een revolver bij zich heeft gestoken. Op dat moment had hij de revolver alleen bij zich om zich veilig te voelen op straat en om eventueel af te schrikken. Hij had nog niet afgesproken om bij te gaan slapen. Tussen 20.00 uur en 20.30 uur is er telefonisch contact geweest tussen en verdachte en werd afgesproken dat zij zullen gaan slapen bij op te Amsterdam.
haalde verdachte rond 20.45 uur af bij een café in de Jordaan. Zij kwamen met de auto langs het huis van . Verdachte stapte uit en belde aan bij het huis van .
deed niet open. Verdachte liep vervolgens verder naar het in dezelfde straat gelegen huis van . Niet veel later nam verdachte telefonisch contact op met . Volgens verdachte en is dat gesprek rustig verlopen. In dat gesprek heeft aan verdachte gevraagd, bij hem te komen praten.
Vervolgens heeft verdachte zich richting het huis van begeven. Op het moment dat verdachte aankwam bij het huis van stond deze hem op te wachten en stak direct met een groot mes in de maag/hartstreek en tegen het hoofd van verdachte. (De chirurg van het OLVG stelt vast dat de steekwond in de bovenbuik holte potentieel levensbedreigend is). Terwijl het bloed in de ogen van verdachte stroomde pakte hij zijn revolver en heeft hij vier maal in de richting van geschoten. In zijn beleving heeft hij naar beneden geschoten om te laten schrikken. Onder de genoemde omstandigheden waarbij jegens verdachte een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding tegen zijn lijf plaatsvond mocht verdachte, ter noodzakelijke verdediging van zichzelf reageren door het wapen te trekken en te schieten. Voor verdachte bestond er geen reële mogelijkheid om het tegen hem uitgeoefende geweld op een andere, minder ingrijpende wijze af te wenden. Verdachte kan niet culpa in causa worden tegengeworpen. Verdachte was immers niet uit op een gewelddadige confrontatie met verdachte. Verdachte wilde de problemen met uitpraten om een einde te maken aan de stelselmatige bedreigingen. Doordat het laatste telefoongesprek met rustig verliep was verdachte in de overtuiging dat het uitpraten van het conflict mogelijk was. Verdachte heeft zich niet willens en wetens in een situatie begeven waarin een wederrechtelijke aanval van te voorzien was en zeker niet een aanslag op zijn leven.
Zelfs indien er wel sprake is van het opzoeken van de confrontatie oordeelt de Hoge Raad dat niet elke vorm van eigen schuld in de weg staat aan een succesvol beroep op noodweer.
Ik verwijs hierbij onder andere naar het "Tuinderskasarrest" van de Hoge Raad van 20 april 1997, NJ 1997, 627.
Gelet op het voorgaande ben ik dan ook van mening dat verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging.

5.2. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.

Uit de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen, waaronder hetgeen door de verdachte is verklaard, is het volgende - zakelijk weergegeven - voldoende komen vast te staan.

Verdachte is op 19 februari 2004 rond 15.00 uur naar een café in De Westerstraat te Amsterdam gegaan. Verdachte werd 's-middags gebeld door zijn dat haar ex-vriend , haar en verdachte weer ernstig had bedreigd. Deze bedreigingen waren al een aantal jaren gaande en ontstonden toen een relatie kreeg met verdachte, ongeveer een jaar nadat [vriendin verdachte] had verlaten. De bedreigingen waren van ernstige aard en veelal tegen het leven gericht. en woonden in dezelfde straat, in Amsterdam-Noord. De buurtregisseur was op de hoogte van deze bedreigingen en heeft hier met over gesproken. De buurtregisseur spreekt over een aantal incidenten waarvan [vriendin verdachte] melding heeft gemaakt.
Verdachte is vervolgens rond 18.00 uur naar zijn eigen huis gegaan en heeft daar een met scherpe munitie geladen revolver gepakt en in zijn jaszak gedaan. Verdachte heeft de revolver meegenomen omdat naar zijn zeggen de dreiging van groter was dan normaal. Daardoor voelde hij zich angstig en dacht hij dat er wat zou kunnen gebeuren (verdachte's eerste verklaring bij de politie). Volgens verdachte had een gewelddadige reputatie; verdachte had immers verhalen gehoord dat een politieagent in zijn knie zou hebben geschoten, dat hij een machinegeweer zou hebben leeggeschoten in een café en dat hij in het bezit zou zijn van vuurwapens. Deze verhalen nam verdachte ernstig. Nadat verdachte de revolver uit zijn woning had meegenomen is hij teruggegaan naar het café. Verdachte heeft die dag naar eigen zeggen 8 biertjes en 2 baco's (Bacardi Cola) gedronken. Op 19 februari 2004 om 22.19 uur is van verdachte bloed afgenomen. Vastgesteld is dat zich in het bloed van verdachte een alcoholconcentratie van 1,23mg/ml bevond. Het is een feit van algemene bekendheid dat volgens het onderzoek van het NFI bij deze hoeveelheid alcohol in het bloed in het algemeen de volgende effecten optreden: gedrags-en stemmingsveranderingen, zelfoverschatting, verdoving en verminderde reactiesnelheid en waarneming. De rechtbank gaat er vanuit dat de alcohol bij verdachte invloed heeft gehad op diens handelwijze.
Rond 20.30 uur heeft verdachte uit het café opgehaald, waarna zij samen in de richting van het huis van [vriendin verdachte] zijn gereden. In de auto is besproken dat verdachte met zou gaan praten over de bedreigingen. Verdachte is toen uitgestapt bij het huis van en heeft bij hem aangebeld. De heeft gezien dat verdachte schreeuwend voor de deur van stond. De deur werd niet geopend waarop verdachte is teruggegaan naar het huis van . Daar is weer gesproken over de bedreigingen van . Kort daarna heeft verdachte naar gebeld, zei tegen verdachte dat hij naar hem toe moest komen. sprak op dat moment bedreigend tegen verdachte; aldus verdachte in zijn verklaring van 17 maart 2004 bij de politie. Verdachte is vervolgens rond 21.30 uur voor de tweede maal naar het huis van gegaan. [vriendin verdachte] heeft verdachte nog gezegd dat het beter was om niet te gaan.
Nadat verdachte bij het huis van was aangekomen is deze uit zijn huis gekomen en heeft verdachte in de bovenbuikholte en het voorhoofd gestoken. Verdachte bevond zich ten tijde van de aanval door op het tuinpad althans daar vlak voor op een punt waarachter zich de stoep bevindt met daaraan een aantal geparkeerde auto's. Verdachte heeft in de richting van geschoten, waardoor deze dodelijk verwond raakte.

5.3. Gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, oordeelt de rechtbank als volgt.

Het steken met een mes was een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging begrijpelijk en geboden was, desnoods door te schieten met een revolver.
Voor de verdachte was er - mede gelet op de zeer beperkte bewegingsruimte tussen het huis van en de daarvoor geparkeerd auto's - geen mogelijkheid zich aan de situatie te ontrekken. De illegaliteit van het vuurwapen speelt hierbij geen rol. Op grond van de verklaringen van de tegenover het woonhuis van wonende getuigen stelt de rechtbank vast dat de verklaring van verdachte dat hij eerst werd gestoken en hij daarna heeft geschoten, juist is. Immers deze getuigen keken onmiddellijk na het horen van de schoten naar buiten en zagen de verdachte en het slachtoffer tegen over elkaar staan, maar zij zagen geen bewegingen die duidden op messteken.
Bij de beoordeling van het beroep op noodweer betrekt de rechtbank de vraag of, en zo ja in welke mate, de verdachte eigen schuld heeft aan het ontstaan van de situatie waarin diens wederrechtelijke aanranding kon ontstaan. Daarbij overziet de rechtbank al hetgeen hiervoor onder 5.2 is overwogen en als feitelijke gang van zaken is vastgesteld. Met name is dan van belang dat, zoals verdachte heeft verklaard, hij meende gegronde vrees te hebben voor een gewelddadige uitbarsting van . Op deze dag immers waren de dreigementen van de zijde van het slachtoffer volgens verdachte zo ernstig te nemen dat hij een door het slachtoffer te initiëren gewelddadige confrontatie moest vrezen.
Hij had daarom een vuurwapen bij zich gestoken om in geval van een eventuele aanval te kunnen afschrikken. Verdachte was kennelijk door de gespannen sfeer, mogelijk aangewakkerd door drankgebruik, opgewonden en is in die gemoedstoestand in een eerste poging om het slachtoffer te spreken naar diens huis gegaan waar hij voor de deur heeft staan schreeuwen. Toen hij in een telefoongesprek kort daarop begreep dat het slachtoffer thuis was is hij andermaal naar diens woning gegaan met een, naar hij kon weten, met scherpe munitie geladen revolver. Uit een en ander concludeert de rechtbank dat verdachte willens en wetens zich in een situatie heeft begeven waarin een gewelddadige confrontatie met het slachtoffer voor de hand lag en waarbij verdachte zich gedwongen zou kunnen zien gebruik te moeten maken van die revolver. Onder deze omstandigheden komt aan verdachte een beroep op noodweer (exces) niet toe.

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.


6. De strafbaarheid van verdachte

De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte heeft gedwaald omtrent de aard van het vuurwapen waarmee hij heeft geschoten. Verdachte was immers in de veronderstelling dat het om een startpistool ging dat geladen was met losse flodders. Hij kwam tot deze veronderstelling omdat aan de achterzijde van de munitie een rode kleur was aangebracht en verdachte uit zijn diensttijd bij de Nationale Reserve wist te herinneren dat daaruit blijkt dat het geen scherpe munitie betrof. Dat verdachte de revolver had geladen met pistoolmunitie vormt een contra-indicatie voor de door de officier van justitie veronderstelde kennis van zaken bij verdachte van vuurwapens.

De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.

Uit de stukken van het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen blijkt kort gezegd:

- dat het NFI heeft vastgesteld dat twee van de vier aangetroffen hulzen van rode afdichtinglak waren voorzien doch de andere twee hulzen niet;

- dat het NFI heeft vastgesteld dat de munitie waarmee verdachte heeft geschoten weliswaar bedoeld is om af te schieten met een pistool maar dat deze munitie ook met een revolver kan worden afgeschoten;
- dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij had kunnen en moeten weten dat de revolver geladen was met scherpe munitie.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich ervan bewust is geweest dat hij naar het huis van het slachtoffer is gegaan met een met scherpe munitie geladen revolver. Derhalve kan verdachte zich niet beroepen op dwaling omtrent de aard van het vuurwapen en de aard van de munitie.

De psycholoog drs. J.M. Oudejan heeft, blijkens het daarvan opgemaakte rapport van 23 juni 2004, de verdachte onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat hij ten tijde van het plegen van de telastegelegde feiten niet aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogen leed, de wederrechtelijkheid van zijn handelen kon inzien en in staat is geweest zijn wil in vrijheid te bepalen.
De psycholoog adviseert de rechtbank de verdachte met betrekking tot het telastegelegde als volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank neemt deze conclusie over.

Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.


7. Motivering van de straffen en maatregelen

7.1 De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van doodslag en het bezit van een vuurwapen zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren

7.2. De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.

De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.

Verdachte heeft met een revolver een aantal malen geschoten op het slachtoffer, tengevolge waarvan deze is overleden. Verdachte heeft door zijn handelen de nabestaanden van het slachtoffer groot leed toegebracht. De rechtsorde is door het handelen van verdachte geschokt.
Daarnaast heeft verdachte een vuurwapen voorhanden gehad, hetgeen tot zeer gevaarzettende situaties kan leiden en in dit geval heeft geleid. De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte heeft gehandeld onder invloed van spanningen die werden veroorzaakt door de stelselmatige bedreigingen van het slachtoffer en door de verhalen die de ronde deden over het criminele en gewelddadige verleden van het slachtoffer. Tevens houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte zelf door het slachtoffer ernstig is verwond. Bovendien speelt een rol dat verdachte niet eerder ter zake van een geweldsdelict is veroordeeld.

Gelet op de ernst van het feit is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur gepast en geboden.

Onttrekking aan het verkeer

De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten nrs.: 7, 9, 10 en 11, zoals genummerd en nader omschreven op de aan dit vonnis als bijlage II gehechte kopie van de lijst van inbeslaggenomen goederen, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.


8. Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.


9. Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezenverklaarde levert op:

ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:

Doodslag.

ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:

Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart , daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Verklaart onttrokken aan het verkeer te weten nrs.: 7, 9, 10 en 11, zoals genummerd en nader omschreven op de aan dit vonnis als bijlage II gehechte kopie van de lijst van inbeslaggenomen goederen.

Gelast de teruggave aan verdachte van nrs.: 1 t/m 6 en 8, zoals genummerd en nader omschreven op de aan dit vonnis als bijlage II gehechte kopie van de lijst van inbeslaggenomen goederen.

Dit verkort vonnis is gewezen door
mr. A.A.M. van Oosten, voorzitter,
mrs. M.J.E. Geradts en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 augustus 2004.