Ministerie Tewerkstelling en Arbeid Belgie

Koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk (B.S. 31.3.1998)

Gewijzigd bij: (1) koninklijk besluit van 3 mei 1999 betreffende de opdrachten en de werking van de Comités voor preventie en bescherming op het werk (B.S. 10.7.1999)
(2) koninklijk besluit van 11 juli 2002 betreffende de bescherming tegen ge- weld, pesterijen en ongewenst seksueel gedrag op het werk (B.S. 18.7.2002)
(3) koninklijk besluit van 28 augustus 2002 tot aanwijzing van de ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van de wet van 4 augustus 1996 be- treffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk en de uitvoeringsbesluiten ervan (B.S. 18.9.2002) (4) koninklijk besluit van 28 mei 2003 tot wijziging van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 (B.S. 12.6.2003) (5) koninklijk besluit van 8 juli 2004 houdende wijziging van diverse bepalin- gen inzake het opmaken van de arbeidsongevallensteekkaarten (B.S. 18.8.2004)
Omzetting in Belgisch recht van de kaderrichtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk Afdeling I.- Toepassingsgebied en definities Artikel 1.- Dit besluit is van toepassing op de werkgevers en de werknemers en op de daar- mee gelijkgestelde personen bedoeld in artikel 2 van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. Art. 2.- Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
1° de wet: de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uit- voering van hun werk;

2° ARAB: het Algemeen Reglement voor arbeidsbescherming
3° de Minister: de Minister van Tewerkstelling en Arbeid;
4° Comité: het Comité voor Preventie en Bescherming op het werk, bij ontstentenis van een comité, de vakbondsafvaardiging en bij ontstentenis van een vakbondsafvaardiging, de werknemers zelf overeenkomstig de bepalingen van artikel 53 van de wet;
5° preventie: het geheel van bepalingen of maatregelen die worden genomen of vastgesteld in alle stadia van de activiteit van de onderneming of instelling, en op alle niveaus, teneinde beroepsrisico's te voorkomen of te verminderen.

KB 27.3.1998: welzijnsbeleid 2

Afdeling II.- Het dynamisch risicobeheersingsysteem Art. 3.- Elke werkgever is verantwoordelijk voor de structurele planmatige aanpak van pre- ventie, overeenkomstig artikel 5, § 1, tweede lid, i) van de wet, door middel van een dyna- misch risicobeheersingsysteem zoals beschreven in onderhavige afdeling. De bepalingen van dit besluit doen geen afbreuk aan de specifieke verplichtingen die aan de werkgever worden opgelegd in toepassing van het A.R.A.B. en in toepassing van andere be- sluiten vastgesteld in uitvoering van de wet.
Art. 4.- Het dynamisch risicobeheersingsysteem is gesteund op de algemene preventiebegin- selen bedoeld in artikel 5, § 1, tweede lid van de wet en heeft betrekking op de volgende do- meinen:

1° de arbeidsveiligheid;

2° de bescherming van de gezondheid van de werknemer op het werk;
3° de psychosociale belasting veroorzaakt door het werk;
4° de ergonomie;

5° de arbeidshygiëne;

6° de verfraaiing van de arbeidsplaatsen;

7° de maatregelen van de onderneming inzake leefmilieu, wat betreft hun invloed op de pun- ten 1° tot 6°.
[8° de bescherming van de werknemers tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel ge- drag op het werk.(2)]
Dit systeem houdt rekening met de wisselwerking die er tussen de in het tweede lid bedoelde domeinen bestaat of kan bestaan.
Art. 5.- Het dynamisch risicobeheersingsysteem heeft tot doel de planning van de preventie en de uitvoering van het beleid met betrekking tot het welzijn van de werknemers bij de uit- voering van hun werk mogelijk te maken.
Om dit doel te verwezenlijken bestaat het systeem steeds uit de volgende elementen:
1° de uitwerking van het beleid waarbij de werkgever inzonderheid de doelstellingen bepaalt evenals de middelen om deze doelstellingen te realiseren;
2° de programmatie van het beleid waarbij inzonderheid de toe te passen methodes en de op- drachten, verplichtingen en middelen van alle betrokken personen worden bepaald;
3° de uitvoering van het beleid waarbij inzonderheid de verantwoordelijkheden van alle be- trokken personen worden bepaald;

4° de evaluatie van het beleid waarbij inzonderheid de criteria worden vastgesteld om het beleid te evalueren.

KB 27.3.1998: welzijnsbeleid 3

De werkgever past dit systeem aan telkens dit noodzakelijk is ingevolge gewijzigde omstan- digheden.
Art. 6.- Bij de uitwerking, programmatie, uitvoering en evaluatie van het dynamisch risico- beheersingsysteem houdt de werkgever rekening met de aard van de activiteiten en de speci- fieke risico's eigen aan die activiteiten evenals met de specifieke risico's die eigen zijn aan bepaalde groepen werknemers.
Art. 7.- De werkgever ontwikkelt in zijn dynamisch risicobeheersingsysteem een strategie in verband met het verrichten van een risicoanalyse op basis waarvan preventiemaatregelen worden vastgesteld, rekening houdend met de bepalingen van de artikelen 8 en 9. Art. 8.- De risicoanalyse gebeurt op het niveau van de organisatie in haar geheel, op het ni- veau van elke groep van werkposten of functies en op het niveau van het individu. Zij bestaat achtereenvolgens uit:

1° het identificeren van gevaren voor het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;

2° het vaststellen en nader bepalen van risico's voor het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk;

3° het evalueren van risico's voor het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.
Art. 9.- De preventiemaatregelen die genomen moeten worden op basis van de in artikel 8 bedoelde risicoanalyse worden vastgesteld op het niveau van de organisatie in haar geheel, op het niveau van elke groep van werkposten of functies en op het niveau van het individu, reke- ning houdend met de volgende volgorde:

1° preventiemaatregelen die tot doel hebben risico's te voorkomen;
2° preventiemaatregelen die tot doel hebben schade te voorkomen;
3° preventiemaatregelen die tot doel hebben de schade te beperken. De werkgever onderzoekt voor elke groep van preventiemaatregelen welke hun invloed is op het risico en of zij zelf geen risico's inhouden, zodat ofwel een andere groep van preventie- maatregelen moet worden toegepast ofwel bijkomende preventiemaatregelen van een andere groep moeten worden genomen.
De preventiemaatregelen hebben inzonderheid betrekking op:
1° de organisatie van de onderneming of instelling met inbegrip van de gebruikte werk- en productiemethoden;

2° de inrichting van de arbeidsplaats;

3° de conceptie en aanpassing van de werkpost;
4° de keuze en het gebruik van arbeidsmiddelen en van chemische stoffen of preparaten;

KB 27.3.1998: welzijnsbeleid 4


5° de bescherming tegen de risico's voortvloeiende uit chemische, biologische en fysische agentia;

6° de keuze en het gebruik van collectieve en persoonlijke beschermingsmiddelen en van werkkledij;

7° de toepassing van een aangepaste veiligheids- en gezondheidssignalering;
8° het gezondheidstoezicht met inbegrip van de medische onderzoeken;
9° psychosociale belasting veroorzaakt door het werk;
10° de bekwaamheid, de vorming en de informatie van alle werknemers, met inbegrip van aangepaste instructies;

11° de coördinatie op de arbeidsplaats;

12° de noodprocedures, met inbegrip van de maatregelen in geval van situaties van ernstig en onmiddellijk gevaar en met betrekking tot de eerste hulp, de brandbestrijding en de eva- cuatie van de werknemers.
[13° de bescherming van de werknemers tegen geweld, pesterijen en ongewenst seksueel ge- drag op het werk (KB 11.7.2002)]
Art. 10.- § 1. De werkgever stelt in overleg met de leden van de hiërarchische lijn en de Dien- sten voor Preventie en Bescherming op het werk een globaal preventieplan op voor een ter- mijn van vijf jaar waarin de te ontwikkelen en toe te passen preventieactiviteiten worden geprogrammeerd, rekening houdend met de grootte van de onderneming en de aard van de risico's verbonden aan de activiteiten van de onderneming. Dit globaal preventieplan wordt ter schrift gesteld en omvat inzonderheid:
1° de resultaten van de identificatie van de gevaren en het vaststellen, nader bepalen en eva- lueren van de risico's;

2° de vast te stellen preventiemaatregelen;

3° de te bereiken prioritaire doelstellingen;

4° de activiteiten die moeten worden verricht en de opdrachten die moeten worden uitgevoerd om deze doelstellingen te bereiken;

5° de organisatorische, materiële en financiële middelen die moeten worden aangewend;
6° de opdrachten, verplichtingen en middelen van alle betrokken personen;
7° de wijze waarop het globaal preventieplan wordt aangepast aan gewijzigde omstandighe- den;

8° de criteria voor de evaluatie van het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.

KB 27.3.1998: welzijnsbeleid 5

§ 2. De Minister stelt ten behoeve van de werkgevers die behoren tot de groep D bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende de interne Dienst voor Pre- ventie en Bescherming op het werk één of meerdere modellen van een globaal preventieplan op.
De Minister kan, na advies van de Hoge Raad voor Preventie en Bescherming op het werk, ook modellen van een globaal preventieplan vaststellen voor bepaalde sectoren Art. 11.- De werkgever stelt in overleg met de leden van de hiërarchische lijn en de Diensten voor Preventie en Bescherming op het werk, een jaarlijks actieplan op ter bevordering van het welzijn op het werk, tijdens het volgende dienstjaar. Dit jaarlijks actieplan is gesteund op het globaal preventieplan, wordt ter schrift gesteld en bepaalt:

1° de prioritaire doelstellingen in het kader van het preventiebeleid van het volgend dienst- jaar;

2° de middelen en methoden om deze doelstellingen te bereiken;
3° de opdrachten, verplichtingen en middelen van alle betrokken personen;
4° de aanpassingen die moeten aangebracht worden aan het globaal preventieplan ingevolge: a) gewijzigde omstandigheden;
b) de ongevallen, en incidenten die zich in de onderneming of instelling hebben voorge- daan;
c) het jaarverslag van de interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk van het voorbije burgerlijk jaar;
d) de adviezen van het Comité tijdens het voorbije burgerlijk jaar. Art. 12.- De werkgever betrekt de leden van de hiërarchische lijn en de Diensten voor Pre- ventie en Bescherming op het werk bij de uitwerking, programmatie, uitvoering en evaluatie van het dynamisch risicobeheersingsysteem, het schriftelijk globaal preventieplan en het schriftelijk jaarlijks actieplan.
Hij raadpleegt tevens het Comité.
De werkgever legt het schriftelijk vastgelegde globaal preventieplan bij elke wijziging of aan- passing vooraf ter advies voor aan het comité.
De werkgever legt het ontwerp van jaarlijks actieplan voor advies voor aan het comité uiter- lijk de eerste dag van de tweede maand voorafgaand aan het begin van het dienstjaar waarop het betrekking heeft.
Het jaarlijks actieplan mag niet in uitvoering worden gebracht voordat het Comité zijn advies heeft verstrekt of, zo niet, vóór het begin van het dienstjaar waarop het slaat.

KB 27.3.1998: welzijnsbeleid 6

Art. 13.- De leden van de hiërarchische lijn voeren elk binnen hun bevoegdheid en op hun niveau het beleid van de werkgever met betrekking tot het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk uit.
Hiertoe hebben zij inzonderheid de volgende taken:
1° voorstellen en adviezen formuleren aan de werkgever in het kader van het dynamisch risi- cobeheersingsysteem;

2° ongevallen en incidenten die zich op de arbeidsplaats hebben voorgedaan onderzoeken en maatregelen voorstellen om dergelijke ongevallen en incidenten te voorkomen;
3° een effectieve controle uitoefenen op de arbeidsmiddelen, de collectieve en persoonlijke beschermingsmiddelen en de gebruikte stoffen en preparaten teneinde onregelmatigheden vast te stellen en maatregelen te nemen om hieraan een einde te maken;
4° tijdig het advies inwinnen van de Diensten voor Preventie en Bescherming op het werk;
5° controleren of de verdeling van de taken op een zodanige wijze geschiedt dat de verschil- lende taken worden uitgevoerd door de werknemers die de daartoe vereiste bekwaamheid hebben en de vereiste opleiding en instructies hebben ontvangen;
6° waken over de naleving van de instructies die in toepassing van de wetgeving inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk moeten worden verstrekt;
7° zich ervan vergewissen dat de werknemers de inlichtingen die zij gekregen hebben in toe- passing van de wetgeving inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk goed begrijpen en in praktijk brengen.
Art. 14.- De werkgever evalueert regelmatig in overleg met de leden van de hiërarchische lijn en de Diensten voor Preventie en Bescherming op het werk het dynamisch risicobeheersing- systeem.
Hij houdt hierbij inzonderheid rekening met:

1° de jaarverslagen van de Diensten voor Preventie en Bescherming op het werk;
2° de adviezen van het Comité en in voorkomend geval, deze van de met het toezicht belaste ambtenaar;

3° de gewijzigde omstandigheden die een aanpassing van de strategie in verband met het verrichten van een risicoanalyse op basis waarvan preventiemaatregelen worden vastge- steld noodzakelijk maken;
[4° de ongevallen, incidenten en feiten van geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag op het werk die zich in de onderneming of instelling hebben voorgedaan. (KB 11.7.2002)] Rekening houdend met deze evaluatie stelt de werkgever ten minste éénmaal om de vijf jaar een nieuw globaal preventieplan op volgens de bepalingen van artikel 10. Art. 15.- De verplichtingen opgelegd aan de leden van de hiërarchische lijn en de werkne- mers doen geen afbreuk aan het beginsel van de verantwoordelijkheid van de werkgever.

KB 27.3.1998: welzijnsbeleid 7

Art. 16.- De maatregelen inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk mogen in geen geval financiële lasten voor de werknemers met zich brengen. De wijze waarop de financiële lasten worden gedragen ten aanzien van de personen bedoeld in artikel 2, § 1, tweede lid, b) en e) van de wet worden bepaald door Ons. Afdeling III.- Verplichtingen van de werkgever inzake informatie en vorming van de werknemers Art. 17.- De werkgever geeft aan de leden van de hiërarchische lijn en aan de werknemers alle informatie in verband met de risico's en de preventiemaatregelen die van toepassing zijn op het niveau van de organisatie in zijn geheel, op het niveau van elke groep van werkposten of functies en op de individuele werkpost of functie die zij nodig hebben voor de uitoefening van hun taak of die zij nodig hebben voor de bescherming van hun veiligheid en gezondheid en deze van de andere werknemers.
Hij geeft hen eveneens de nodige informatie betreffende de noodprocedures en inzonderheid met betrekking tot de maatregelen die moeten genomen worden in geval van ernstig en on- middellijk gevaar, en met betrekking tot de eerste hulp, de brandbestrijding en de evacuatie van de werknemers.
Art. 18.- De werkgever stelt voor de hiërarchische lijn en voor de werknemers een program- ma op tot vorming inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, rekening houdend met de gegevens van het globaal preventieplan. Dit programma evenals de inhoud van de vorming zelf houden rekening met de instructies die krachtens de reglementering moeten worden opgesteld. Art. 19.- Wanneer de werkgever een werknemer met de uitvoering van een taak belast neemt hij de bekwaamheid van de betrokken werknemer op het gebied van veiligheid en gezondheid in aanmerking.
Art. 20.- De werkgever neemt de nodige maatregelen opdat alleen werknemers die passende instructies hebben gekregen, toegang hebben tot de zones met ernstige en specifieke gevaren. Art. 21.- De werkgever zorgt ervoor dat iedere werknemer een voldoende en aangepaste vor- ming in verband met het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk ontvangt die speciaal gericht is op zijn werkpost of functie. Deze vorming wordt inzonderheid gegeven:

1° bij indienstneming;

2° bij een overplaatsing of verandering van functie;
3° bij de invoering van een nieuw arbeidsmiddel of verandering van een arbeidsmiddel;
4° bij de invoering van een nieuw technologie. Deze vorming wordt aangepast aan de ontwikkeling van de risico's en aan het ontstaan van nieuwe risico's en wordt indien nodig, op gezette tijden herhaald.

KB 27.3.1998: welzijnsbeleid 8

De kosten van de vorming mogen niet ten laste zijn van de werknemers. Zij wordt gegeven tijdens de werktijd.
Afdeling IV.- Maatregelen bij noodsituaties en in geval van ernstig en onmiddellijk gevaar Art. 22.- De werkgever stelt een intern noodplan op dat van toepassing is voor de bescher- ming van de werknemers wanneer dit nodig is naar aanleiding van de vaststellingen gedaan ingevolge de risicoanalyse.
Dit plan is gesteund op procedures die aangepast zijn aan gevaarlijke situaties en mogelijke ongevallen of incidenten die eigen zijn aan de onderneming of instelling [evenals aan de ge- vallen van geweld van externe oorsprong. (KB 11.7.2002)] Deze procedures hebben betrekking op:

1° de informatie en de instructies betreffende de maatregelen in geval van nood;
2° het alarm- en communicatiesysteem;

3° de veiligheidsoefeningen;

4° de handelingen te stellen bij evacuatie en eerste hulp;
5° de middelen voor de eerste verzorging.
Art. 23.- De werkgever stelt alle werknemers die blootgesteld zijn of kunnen worden aan een ernstig en onmiddellijk gevaar zo spoedig mogelijk in kennis van dat gevaar en van de getrof- fen of te treffen beschermingsmaatregelen.
Hij neemt maatregelen en geeft instructies aan de werknemers ten einde hen toe te staan, in geval van een niet te vermijden, ernstig en onmiddellijk gevaar, hun activiteit stop te zetten of zich in veiligheid te stellen door de arbeidsplaats onmiddellijk te verlaten. Hij onthoudt zich ervan behalve in uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen, de werknemers te verzoeken hun werk te hervatten in een werksituatie waarin nog een ernstig en onmiddellijk gevaar bestaat.
Art. 24.- De werkgever zorgt ervoor dat elke werknemer, wanneer een ernstig en onmiddel- lijk gevaar voor zijn eigen veiligheid of die van anderen dreigt en het onmogelijk is contact op te nemen met het bevoegde lid van de hiërarchische lijn of de interne Dienst voor Preven- tie en Bescherming op het werk en rekening houdend met zijn technische kennis en middelen, de nodige passende maatregelen kan nemen om de gevolgen van een dergelijk gevaar te voorkomen.
Zijn optreden mag dan voor hem geen enkel nadeel met zich brengen, tenzij hij ondoordacht heeft gehandeld of een zware fout heeft begaan.
Art. 25.- Een werknemer die, in geval van een niet te vermijden, ernstig en onmiddellijk ge- vaar, zijn werkpost of een gevaarlijke zone verlaat, mag daar geen nadeel van ondervinden en moet worden beschermd tegen alle ongerechtvaardigde nadelige gevolgen daarvan.

KB 27.3.1998: welzijnsbeleid 9

Hij stelt onmiddellijk het bevoegde lid van de hiërarchische lijn en de interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk hiervan in kennis. Afdeling V. - Maatregelen in geval van arbeidsongeval Art. 26.- Van een ernstig arbeidsongeval dat zich op de arbeidsplaats zelf voordoet, wordt binnen de twee werkdagen die volgen op de dag van het ongeval, kennis gegeven aan de in- specteur bevoegd inzake arbeidsveiligheid, onverminderd de verplichting tot aangifte als op- gelegd bij de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971. De kennisgeving geschiedt door het sturen van een afschrift van de aangifte van het ongeval of van een brief met vermelding van de naam en het adres van de werkgever, de naam van het slachtoffer, de datum en de plaats van het ongeval en zijn vermoedelijke gevolgen en met een korte beschrijving van de omstandigheden.
[Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ernstig arbeidsongeval verstaan, een arbeids- ongeval waarvan het gebeuren in direct verband staat met een materieel agens dat voorkomt op de lijst opgenomen als bijlage I van dit besluit, of waarvan de vorm voorkomt op de lijst opgenomen als bijlage II van dit besluit ,en dat aanleiding heeft gegeven tot:
- hetzij de dood;

- hetzij een blijvend letsel;

- hetzij een tijdelijk letsel waarvan de aard voorkomt op de lijst opgenomen als bijlage III van dit besluit. (KB 28.5.2003)]
Bovendien, wanneer het gaat om een dodelijk arbeidsongeval of om een arbeidsongeval dat volgens de eerste medische diagnose de dood of een blijvende arbeidsongeschiktheid van meer dan 25 % tot gevolg kan hebben, wordt de inspecteur bevoegd inzake arbeidsveiligheid ervan onmiddellijk in kennis gesteld, met het meest geschikte technologisch middel. Art. 27.- [ De werkgever zorgt ervoor dat de Dienst voor Preventie en Bescherming op het Werk die met deze opdracht is belast voor elk ongeval dat ten minste vier dagen arbeidsonge- schiktheid heeft veroorzaakt, een arbeidsongevallensteekkaart opstelt. (KB 8.7.2004)] Deze arbeidsongevallensteekkaart mag vervangen worden door een afschrift van de aangifte van het arbeidsongeval opgesteld ter uitvoering van de arbeidsongevallenwet van 10 april
1971, op voorwaarde dat de relevante inlichtingen betreffende het ongeval opgesteld werden door de interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk. De werkgever stuurt, in voorkomend geval, een afschrift van de arbeidsongevallensteekkaart of van de aangifte van het arbeidsongeval aan het departement belast met het medisch toe- zicht van de interne Dienst bedoeld in het tweede lid of aan de afdeling belast met het me- disch toezicht van de externe Dienst bedoeld in het koninklijk besluit van 27 maart 1998 be- treffende de externe Diensten voor Preventie en Bescherming op het werk. Art. 28.- De werkgever bewaart de arbeidsongevallensteekkaarten tot drie jaar verstreken zijn sedert het slachtoffer opgehouden heeft in de onderneming of instelling te werken.

KB 27.3.1998: welzijnsbeleid 10

Wanneer de onderneming of instelling uit verscheidene exploitatiezetels bestaat, worden deze steekkaarten bijgehouden in de exploitatiezetel waarop ze betrekking hebben. De arbeidsongevallensteekkaarten worden ter beschikking gehouden van de met het toezicht belaste ambtenaren.
Afdeling VI. - Verplichtingen van de werkgever in verband met bepaalde documenten Art. 29.- opgeheven (KB 3.5.1999)
Art. 30.- De werkgever stuurt aan de met het toezicht belaste ambtenaar een volledig jaarver- slag over de werking van de interne Dienst voor Preventie en Bescherming op het werk in twee exemplaren en uiterlijk binnen drie maanden na het afgelopen burgerlijk jaar waarop het betrekking heeft.

KB 27.3.1998: welzijnsbeleid 11

[BIJLAGE I
Lijst van de materiële agentia bedoeld in artikel 26, derde lid
- een machine of een toestel;

- een installatie;

- een steiger;

- een silo;

- licht ontvlambare, zeer licht ontvlambare, giftige, zeer giftige, bijtende stof;
- een gas of een mengsel van gassen, ander dan atmosferische lucht of waterdamp, die zich niet onder overdruk bevinden;

- een springstof. (KB 28.5.2003)]

KB 27.3.1998: welzijnsbeleid 12

[BIJLAGE II
Lijst van de vormen van ongeval bedoeld in artikel 26, derde lid
- val van een hoogte, groter dan 2 m;

- bedelving;

- instorting;

- brand;

- ontploffing;

- deflagratie;

- elektrocutie;

- elektrisering;

- verdrinking;

- verstikking;

- vergiftiging. (KB 28.5.2003)]

KB 27.3.1998: welzijnsbeleid 13

[BIJLAGE III Lijst van letsels van een aard bedoeld in artikel 26, derde lid
- breuken;

- brandwonden, uitwendig in de derde graad en over meer dan 9 % van de lichaamsopper- vlakte, of inwendig;

- vleeswonden met verlies van weefsel;

- trauma's die in afwezigheid van behandeling levensbedreigend kunnen zijn. (KB 28.5.2003)]