Persbericht
Risico van bodemverontreiniging voor de mens: bodemonderzoek, modellen en
normen
Blootstelling aan bodemverontreiniging ter plekke meten
Op een groot aantal plaatsen in Nederland is de bodem vervuild. Om te
bepalen hoe ernstig de verontreiniging is en of er gesaneerd zou
moeten worden, wordt op zulke plekken bodemonderzoek gedaan. In de
opzet van het gangbare onderzoek zitten volgens de Gezondheidsraad
echter nogal wat onzekerheden. Hierdoor is het mogelijk dat van
sommige vervuilde locaties de saneringsnoodzaak niet wordt onderkend,
terwijl de ernst voor andere terreinen wordt overschat en nodeloos
dure sanering plaatsvindt. In een advies dat vandaag wordt aangeboden
aan de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieu doet de raad voorstellen voor een betere aanpak.
Bodemonderzoek vindt plaats in een aantal fasen. Al dan niet na
aanwijzingen over de historie van verontreiniging van een locatie
wordt eerst een beperkt aantal monsters genomen. Daarbij wordt
getoetst aan een interventiewaarde, die zowel de gezondheid van
ecosystemen als die van de mens moet beschermen (het advies gaat
alleen in op de mens). Blijkt dat die norm op een bepaalde locatie
wordt overschreden, dan vindt een risicoschatting plaats. Hoeveel
vervuilde grond krijgen kinderen binnen? Hoeveel verontreinigende
stoffen krijgen bewoners binnen via de groenten die ze van eigen tuin
eten? En hoe hoog zijn de concentraties vluchtige stoffen die via de
vloer binnenshuis kunnen doordringen en dan ingeademd kunnen worden?
Zijn er overschrijdingen van de normen te verwachten, dan worden er
maatregelen genomen.
In het gangbare bodemonderzoek speelt een Nederlands rekenmodel, CSOIL
genoemd, op meerdere momenten een bepalende rol: bij het vaststellen
van normen, bij het schatten van risicos en bij het beoordelen van de
saneringsurgentie. De Gezondheidsraad heeft met het toepassen van dit
model twee problemen. Ten eerste is het model niet duidelijk gericht
op bescherming van individuen en gevoelige groepen, zoals kinderen en
ouderen, terwijl dat in het milieubeleid wel het gebruikelijke
uitgangspunt is. Ten tweede: de betrouwbaarheid van de berekende
blootstelling. Die is redelijk voor het eten van grond door kinderen,
maar slecht voor de consumptie van verontreinigde groenten en
inademing van vervuilde lucht uit bodem of grondwater.
De Gezondheidsraadcommissie constateert dat de uitkomsten van een
model dat zo bepalend is, nooit goed getoetst zijn aan de
concentraties die in de praktijk voorkomen.
De Gezondheidsraadcommissie zoekt verbetering niet in de eerste plaats
in aanpassingen en verfijningen van de rekenmodellen. Zij pleit voor
meer aandacht voor historisch onderzoek naar het gebruik van een
locatie. Dit zou gericht moeten zijn op de vraag welke stoffen, waar
en in welke concentraties zijn te verwachten. Op grond van de
uitkomsten kan men dan een strategie voor de monsterneming bepalen.
Daarnaast stelt de commissie voor om signaalwaarden in te voeren voor
de blootstelling via consumptie van verontreinigde groenten en door
inhalatie van binnenlucht. Bij overschrijding van die waarden zou
nader onderzoek moeten plaatsvinden waarbij de blootstelling direct
wordt gemeten in binnenlucht of in groenten. Dit is namelijk de enige
manier om na te gaan of er werkelijk sprake is van het overschrijden
van maximaal toelaatbare concentraties.
De commissie die het advies opstelde, was als volgt samengesteld: · ir
A Wijbenga, toxicoloog; Provincie Zuid-Holland, Den Haag; voorzitter ·
dr WFJPM ten Berge, toxicoloog; DSM, Heerlen · dr T Crommentuijn,
ministerie van VROM, Den Haag; adviseur · drs R van Doorn, toxicoloog;
GGD, Rotterdam · ing D Goldsborough, milieukundige; Van Hall
Instituut, Groningen · dr ir H Kromhout, arbeidshygiënist; Institute
for Risk Assessment Sciences, Universiteit Utrecht · ir Th M Lexmond,
milieukundige; Wageningen Universiteit · dr HJM Verhaar,
milieuchemicus/statisticus; ENVIRON Netherlands BV, Zeist · dr P de
Voogt, milieuchemicus; Universiteit van Amsterdam · dr JH van Wijnen,
epidemioloog/toxicoloog; Gemeentelijke Geneeskundige en
Gezondheidsdienst, Amsterdam · drs JW Dogger, Gezondheidsraad, Den
Haag; secretaris. Werkgroep MTR-waarden en onzekerheidsfactoren · dr
WFJPM ten Berge, toxicoloog; DSM, Heerlen · dr BJ Blaauboer,
toxicoloog; IRAS, Universiteit Utrecht · prof. dr VJ Feron, emeritus
hoogleraar biologische toxicologie; Universiteit Utrecht.
Nadere inhoudelijke inlichtingen verstrekt drs JW Dogger, tel. (070)
340 64 87 , e-mail sies.dogger@gr.nl
25 augustus 2004
Gezondheidsraad